47
Ik stond in het donker op de werpheuvel en snoof de geur op die ik zo goed uit mijn jeugd kende. Vochtig gras, harsachtig stof, en dat heerlijke aroma van het veld: modder, zand en rode klei. Het was bijna niet voor te stellen dat ik hier gehonkbald had, en dat ik op deze plek mijn maagdelijkheid had verloren. Ik had na die nacht geen stap meer in Glendale High gezet.
Ik bleef in het open veld staan wachten. Omdat alle partijen nu zo langzamerhand wel wisten hoe de kaarten lagen, had ik een andere strategie bedacht. Meneer Semafoon zou allang in de gaten hebben gekregen dat ik de vijand was. Als hij hierheen kwam in de verwachting Tris Landreth aan te treffen maar mij zag staan, zou hij de verleiding vast niet kunnen weerstaan om met me te gaan praten, om erachter te komen waar ik het bewijsmateriaal verstopt had, en om me daarna te vermoorden. Hij kon me natuurlijk ook gewoon van een afstandje neerknallen. In dat geval zou mijn plannetje minder effectief zijn.
In het rechterveld stond een sproeier aan. Ik kon de waterstralen niet zien, alleen de vochtige glans in het donker. Ik dacht aan Isabel McBride, hoe de wind haar zomerjurk tegen haar ronde vormen had gedrukt. En dat ze nu zo veranderd was. Dat we allemaal veranderd waren.
Mijn schoenen en de onderste helft van mijn broekspijpen waren nog steeds vochtig van mijn vlucht langs het kanaal. Ik droeg een jasje dat ik ooit gekocht had, niet alleen voor de warmte. Afgezien van het geraas van wat auto’s en het staccato getik van de sproeier was het stil op de sportvelden van de school. Verlaten zelfs. Een paar lantaarnpalen in de verte. De gebouwen die zich als plompe blokken tegen een maanloze hemel aftekenden. Op het oplichtende schermpje van mijn mobieltje zag ik dat het 0.18 uur was. Meneer Semafoon was zoals wel vaker aan de late kant. Stond nu naar me te loeren. Misschien had hij me in het vizier en richtte hij op mijn hoofd, of misschien belde hij met twee Oost-Europese heren die er een voorliefde voor hadden informatie los te krijgen. Ik probeerde me zo veel mogelijk te ontspannen en voelde de koele bries die door mijn kleren waaide en me louterde. Zeventien jaar geleden was ik naar deze plek toe gelokt, en daardoor was ik Franks moordenaar misgelopen. Nu stond ik hier weer, deze keer om met hem in contact te komen.
Ik zag vanuit mijn ooghoek iets bewegen, een schim in het donker, en toen tekende zich een gestalte af. Hij kwam in een indirecte lijn op me af, als een haai, hield zijn hoofd gedraaid en keek niet naar mij, maar naar de duisternis achter hem. Ik vormde blijkbaar geen dreiging van belang. Heel voorzichtig kwam hij naderbij, tot ik de houding herkende, en ten slotte het bleke, smalle gezicht.
Hij bleef halverwege mij en het thuishonk staan. De boeman in een donker pak. Hij hield zijn handen in zijn zakken, waarvan er één extra gevuld leek.
Wydell spreidde zijn armen, alsof hij zeggen wilde: hier ben ik dan. Toen stak hij zijn handen weer in zijn zakken. ‘Zonder bewijsmateriaal heb je geen poot om op te staan. Wat meteen een vraag oproept.’
‘Of een paar vragen die daaraan voorafgaan,’ zei ik.
‘Zoals?’
‘Sever?’
‘Sever weet nergens iets van. Sever is een brave soldaat.’
‘En die jongens die Jane Everett vasthielden?’
‘Ingehuurde krachten van de Bulgaarse geheime dienst, die na het einde van de Koude Oorlog zonder werk kwamen te zitten.’
‘Bestaat er een Bulgaarse geheime dienst?’
‘Zeker weten. Het is geen fraaie wereld waarin we leven.’
‘En het wordt steeds minder fraai. Wat is er met hen gebeurd?’
‘De ene heeft een ongeluk gehad. En de andere heeft een boot gekocht en is weggevaren. Die vind je nooit meer terug. Mij is het in elk geval niet gelukt.’
‘Je hebt vast meer hulp van de geheime dienst gehad. Afgezien van de Godfather.’
‘Brown?’ Wydell keek me spottend aan. ‘Caruthers heeft nog steeds een eigen clubje om zich heen. Zeker weten. Vijf, zes agenten. Die blijven hem trouw. En die zien jou als een bedreiging. Meer hoeven ze eigenlijk niet te weten.’
Ik dacht aan de agenten die eerder op de avond naar het huis van Induma waren gekomen. Uit hun emotieloze gezichten en hun vastberaden tred sprak een zekere doelgerichtheid, een afwezigheid van twijfel.
‘Maar je snapt het nog steeds niet, hè?’ ging Wydell verder. ‘Dit gaat helemaal niet over Caruthers en een handjevol agenten. Dit gaat over het partijapparaat. Heb je enig idee hoeveel defensiecontracten en subsidieregelingen afhangen van de vraag of hij de komende vier jaar in het zadel wordt geholpen? Of wat er zeventien jaar geleden gebeurde? Het maakt niemand ene moer uit. Niemand kent zelfs het hele verhaal. Zelfs Caruthers niet.’
Ik dacht aan Caruthers, hoe hij gehuild had toen ik had verteld wat er met Jane en Gracie was gebeurd. Hoewel ik hem verder voor geen cent vertrouwde, kon ik niet ontkennen dat zijn verdriet op dat moment onmogelijk gespeeld kon zijn. Hij had natuurlijk nooit precies geweten hoe de zaak was afgehandeld. Hij had zichzelf voor de feiten afgeschermd door elke verantwoordelijkheid af te schuiven, en hij werd beschermd door de mensen om hem heen. Op een of andere manier maakte dat de zaak er niet beter op.
Wydell zei: ‘Zo worden die dingen geregeld. Iedereen heeft maar één stukje van het mozaïek in handen.’
‘Behalve jij.’
Hij haalde een pistool uit zijn zak en hield het wapen peinzend vast, richtte niet op mij. ‘En jij nu ook.’
Ik destilleerde een verhaal uit de wirwar aan gegevens, zoals ik zo vaak had gedaan. Alleen deze keer was het niet verzonnen. Ik zei: ‘Je zat toen bij de beveiliging van Caruthers. Je kwam erachter dat ik met Callie in gesprek probeerde te komen over de dood van Frank, dus toen haalde je twee agenten uit een of ander gat, kantoorpikken die het wel leuk vonden om een paar dagen met betaald verlof naar Los Angeles te gaan. Ze waren bereid om me te vermoorden zonder dat ze hoefden te weten waar het om ging.’
‘Ze hebben je juist het leven gered, Nick. Bedenk toch eens wat er anders gebeurd zou zijn.’
‘Je hebt Tris Landreth ingehuurd. En zeventien jaar later Kim Kendall. Je hebt met ze afgesproken bij Runyon Canyon. Je hebt het fotobonnetje in mijn kledingkluisje gedaan, zodat ik het spoor naar Macks huis zou volgen. Vervolgens heb je Sever buiten op wacht gezet. Hij wist niet dat Mack binnen zat, morsdood. Jij hebt je op het dak ertegenover verschanst, met een granaatwerper voor wanneer ik op zou komen dagen. Zo gauw je zag dat ik de polaroid van Bilton en Jane die expres was achtergelaten had opgehaald…’
‘Weet je wel hoeveel van die foto’s ik in dat appartement voor je had achtergelaten? Je bent in de slaapkamer zelfs op een ervan gaan staan.’
‘Ik heb begrepen dat het nog een hele klus is om polaroids te vervalsen.’
‘Probeer jij maar eens filmrolletjes van achttien jaar oud te pakken te krijgen.’
‘Je hebt een zendertje in mijn auto geplaatst, hebt me er vervolgens over verteld, zodat ik je zou vertrouwen en naar jou zou vragen als ik in de problemen zou komen of opgepakt zou worden. Jij bent degene die ervoor gezorgd heeft dat ik toen ben vrijgelaten, in de wetenschap dat ik meteen naar Caruthers zou gaan.’
‘En dat gebeurde inderdaad.’
We stonden in de zachte nevel die door de sproeier verderop ontstaan was.
‘Jij was degene die achter het stuur zat toen de Bulgaren Jane Everett in de auto duwden. En Gracie in de kofferbak legden.’
Hij ging met zijn tong over zijn tanden en keek me met zijn doffe, peinzende ogen aan. De wind blies een lok van zijn keurige grijze haar omhoog en legde die als een dakje over een oor. ‘We wisten pas vrij laat van die baby – wie de vader was, bedoel ik. Als ze in een eerder stadium bij de vicepresident had aangeklopt, zouden we wel iets hebben kunnen regelen. Maar het zinde haar niet dat hij gewoon met zijn leven was doorgegaan. Wat had ze dan verwacht? Je weet zelf wat June voor iemand is. Maar Jane Everett…’ Hij schudde zijn hoofd, verbijsterd, als een toerist wiens vrouw dag in dag uit gaat winkelen. ‘Zij was een meisje dat zichzelf voor de gek hield. Hormonen – je weet hoe vrouwen doen als ze zwanger zijn. Ze legde de bal zogezegd bij hem neer, aan het begin van haar derde trimester. Het werd een hele scène, daar in El Encanto. Ik kon haar maar net het hotel uit krijgen voordat June daar binnenkwam.’
‘Jane werd steeds woedender,’ zei ik. ‘Ze stelde eisen. Jullie probeerden het met haar op een akkoordje te gooien, maar haar geduld raakte op en er was geen land met haar te bezeilen. In het kamp van Bilton kregen ze ondertussen iets in de gaten en vermoedden ze dat dit weleens gunstig voor hen kon uitpakken. Alles leek goed te gaan, tot Charlie zich er uit hoofde van Bilton en Co mee ging bemoeien. Hij gooide de beerput open. Jane Everett was als minnares aan de kant gezet en was maar al te bereid om Charlie van alle ins en outs op de hoogte te stellen. De echo. Het dna -onderzoek. Maar in plaats van naar Bilton terug te rapporteren, ging Charlie met de informatie naar Frank, in de hoop er wat geld voor te kunnen vangen. Maar Frank wilde niet meedoen.’
Mijn assertiviteit liet me in de steek, en mijn laatste opmerking bleef als een vraag in de lucht hangen.
‘Klopt,’ zei Wydell. ‘Frank wilde niet meedoen. Hij ging ermee naar Caruthers. Het kwam niet bij Frank op dat ik al bezig was haar in bedwang te houden.’ Ik bespeurde een zekere spijt in zijn stem, al wist ik dat spijt en berouw twee verschillende dingen zijn.
Ik zweeg. Mijn ogen prikten en ik zoog de frisse lucht diep in mijn longen. ‘Frank nam natuurlijk aan dat Caruthers de zaak wel op een nette manier zou afhandelen.’ Ik zag dat Wydell me bij die opmerking spottend aankeek, maar ik liet me niet van mijn stuk brengen. ‘Maar doordat Frank jou ook op de hoogte stelde van de echo en het dna -onderzoek, kwam je erachter dat Jane Everett bewijsmateriaal aan het verzamelen was. En toen wist je dat deze kwestie niet vanzelf opgelost zou worden. Je moest haar permanent het zwijgen opleggen. En toen het zover was, liet Frank doorschemeren dat hij niet van plan was daaraan mee te werken. En omdat er zoveel op het spel stond, weigerde hij te zeggen wie zijn bron was, omdat hij bang was dat jij Charlie anders ook zou vermoorden.’
Ik dacht aan Frank, die in de garage op de mobilofoon in gesprek was en het had over een bedreiging voor Caruthers. Een politieke bedreiging.
Ik zei: ‘Dus toen heb je hem maar neergeknald.’
Wydell keek me aan met een vreemde mengeling van minachting en respect. ‘Frank was ook niet zo’n heilig boontje, hoor. Hij was alleen een tikkeltje minder erg dan wij. Hij ging niet naar de krant en was ook niet van plan om die arme Jane Everett te redden. Hij wilde gewoon dat de hele zaak werd opgelost. Net als Caruthers.’
‘Maar Caruthers nam maatregelen.’
‘Ik ben niet naar Frank toe gegaan om hem te vermoorden. Ik wilde weten wie zijn bron was, dat wel, maar ik ben naar zijn huis gegaan om hem onder vier ogen te kunnen spreken, om hem ervan te overtuigen dat hij in deze zaak onmogelijk onpartijdig kon blijven. Daar was het inmiddels veel te laat voor.’
‘Oké. Dus toen je Jane en de baby had vermoord, wilde Frank de boel in de openbaarheid gooien. Daarom moest je hem zien uit te schakelen.’
‘Hij heeft steeds een keus gehad. Tot het allerlaatst. Maar Frank was zo koppig als een ezel – plichtsbesef, dat soort dingen. Hij kon het grote plaatje nooit zien.’
‘Het grote plaatje,’ zei ik.
‘Precies. Jane Everett en dat kind van haar pasten daar niet in.’
‘Het leven van de een is nooit meer waard dan dat van de ander.’ Mijn woorden klonken me bekend in de oren, en ik besefte dat het een citaat van Frank was.
‘Natuurlijk. Maar het leven van sommige mensen heeft voorrang.’
‘En die avond?’ vroeg ik. ‘Je hebt me via Tris het huis uit weten te lokken en wist dat ik dan het alarm af moest zetten.’
Hij leek oprecht verbaasd. ‘Welnee. Ik wilde liever niet dat je thuis was, dat was alles. Ik ben achterom gegaan en heb aangeklopt. Frank heeft me eigenhandig binnengelaten. Heb je dát al die jaren gedacht?’
Een traan vertroebelde het zicht in mijn rechteroog, maar wilde niet vallen. Ik zag Wydell, vervormd, achter het glazen waas. ‘Je wilde er alleen geen getuigen bij.’
‘Je was nog maar een knul, Nick. Als jij erbij was geweest, had ik niet met Frank kunnen praten. Bovendien had ik geen zin jou ook nog koud te moeten maken, mocht het zover komen.’
‘Je was er nog toen ik thuiskwam.’
‘Ja. Ik was een vriend die even langskwam. Toen hij eenmaal zag dat ik het was, legde hij zijn pistool zelfs op het tafeltje. Ik wilde de zaak bespreken. Om te zien of we er samen uit konden komen. Maar dat lukte niet.’
‘Hij wilde niet zeggen wie de originele documenten had.’
Wydell schudde zijn hoofd. ‘Hij bloedde als een rund, maar hij weigerde iets los te laten. Het duurde veel langer dan ik had gepland.’
‘Ik dacht dat je hem in eerste instantie niet wilde vermoorden.’
De film kwam weer voorbij, de beelden die ik talloze keren de revue had laten passeren. De zijdeur van de garage die met een klap tegen de buitenmuur sloeg. Frank die niet naar het paneel van de alarminstallatie had gewezen, zoals ik altijd had gedacht, maar naar de geopende deur. De laatste klank die zijn mond verlaten had. W…? Waa…? Het was geen vraag geweest, maar de eerste lettergreep van de naam die hij me probeerde duidelijk te maken: Wydell.
Ik zei: ‘Tegen de tijd dat je Jane zover had gekregen dat ze je Charlies naam gaf, was hij al verdwenen. En hij dook pas een paar maanden geleden weer op om de senator discreet een zakelijk voorstel te doen.’
De sproeier stopte ineens, en ik verbrak de betrekkelijke stilte door weer te gaan ademen.
Wydell richtte het pistool op me. ‘Eigenlijk zit je tot over je oren in de stront, Nick. Je wordt overal gezocht. Maar ik weet hoe je je hachje zou kunnen redden. Hoe je alle rotzooi zou kunnen opruimen.’
‘Daar zul je wel goed in zijn.’
‘Dat klopt. En op dit moment ben ik je enige goede optie.’
‘Nou,’ zei ik, ‘niet de énige goede optie.’ Ik spreidde mijn armen, als een vogelverschrikker, of als Jezus met een jasje aan. ‘Fouilleer me maar,’ zei ik. ‘Kijk maar of ik een zendertje draag.’
‘Ik zou dat ding van je lijf kunnen scheuren en de opname verbranden.’
‘Het is een liveverbinding. Naar een beveiligde locatie, zoals ze dat in jullie kringen zeggen.’
‘En als ik je nou eens tegen de grond werk en allerlei botten van je ga breken, net zo lang tot je me vertelt wie er aan de andere kant van de lijn zit?’
Ik stak een hand onder mijn shirt en trok het zendertje los. Vervolgens brak ik het ding doormidden en gooide de twee helften weg. ‘Geen weg terug meer,’ zei ik.
Er gleed een geamuseerd lachje over zijn lippen en hij krabde met een langgerekte vinger aan zijn scheve neus. ‘Wat ben je toch een onbeduidend kereltje. Denk je nou echt dat ik je de kans zou geven om dit gesprek met een microfoontje op te nemen?’ Hij haalde een zwart doosje uit zijn achterzak en liet het zien. ‘Rozeruisgenerator.’
Ik ritste mijn jas open en liet een apparaatje zien dat ik daaronder verborgen had gehouden. ‘Rozeruisfilter.’
Het was jammer dat Induma de uitdrukking op zijn gezicht niet kon zien. Het apparaatje, dat ik van haar had gekregen, zag er tamelijk indrukwekkend uit. Ik merkte dat Wydell een andere blik in zijn ogen kreeg. Er kwamen rimpels in zijn voorhoofd, en toen begonnen zijn wangen te trillen. Hij bleef keurig rechtop staan, maar bracht zijn hoofd een paar centimeter naar voren.
Toen dook hij op me af en haalde met zijn pistool naar me uit in een poging een paar van mijn tanden te breken. Ik stapte op tijd opzij, pakte hem bij de pols, trok zijn elleboog zo ver mogelijk naar voren en duwde het gewricht de verkeerde kant op. Zijn elleboog brak niet maar gaf mee, zacht knisperend, alsof het een jong twijgje was. Ik duwde hem aan zijn schouder naar beneden, waardoor hij met zijn gezicht tegen de rubberen werpheuvel smakte.
Hij ademde gejaagd en produceerde een fluitende toon, die uit zijn keel kwam. Ik wurmde het pistool uit zijn greep en boog me over hem heen. Wydell verroerde zich niet.
‘Donder op,’ zei ik. ‘Voorgoed.’
Hij blies met zijn adem een kuiltje in het stof. ‘Laat je me gaan?’
‘Zodat je kunt vluchten, ja. En je moet blijven vluchten, omdat je weet wat je anders te wachten staat.’
‘Waarom lever je me niet aan de politie uit?’
‘Zo gauw de zon opkomt, zal de politie naar je op zoek gaan, in alle staten. Geen plek zal nog veilig voor je zijn. Je zult je niet gewoon meer op straat kunnen vertonen of een vliegtuig kunnen nemen. Degene die je bent geweest, die je nu nog bent, zal ophouden te bestaan.’ Toen ik me nog verder naar hem toe boog, kromp hij in elkaar van angst. Ik zei: ‘Ik haal de politie er niet bij, omdat dit veel erger voor je is.’
Mijn vinger had de vergrendelingspal gevonden. Wydell had zijn ogen dichtgedaan, doodsbang, maar ik stak het pistool in mijn zak en liep weg. Toen ik bij de rand van het veld kwam, bleef ik staan en keek achterom. Hij lag nog steeds op de werpheuvel, met zijn gezicht tegen de grond, zijn arm op grotesk opzijgebogen, als een gebroken vleugel. Ik hoorde zijn zware ademhaling. Het zou kunnen dat hij huilde, maar zeker wist ik dat niet.