Hoofdstuk 19

De residentie van de Salazars nam de hele bovenverdieping van een majestueus, historisch blok in beslag dat was gelegen tussen het Palacio Real en de opera. Het was een gebouw als een enorme huwelijkstaart met krullen en guirlandes van stucwerk dat als wit suikerglazuur was gebakken in het felle schijnsel van de middagzon.

'Dit is alleen hun pied-a-terre, begrijp je/ fluisterde Martinez toen ze door een man van middelbare leeftijd in een donkergrijs pak - het uniform van de moderne butler, vermoedde Mulcahy in een mooi gemeubileerde zitkamer werden gelaten. 'De familie van Don Alfonso heeft ook een mooi huis in de buurt van het Retiro,' ging hij verder. Geen geluid van de drukke stad buiten drong tot binnen door. 'Maar ik heb gehoord dat het op het moment is verhuurd aan een Russische miljardair.' Hij lachte. 'De historische residentie van de familie is nog indrukwekkender, het Palacio Salazar, op het platteland in de buurt van het El Escorial. Waaruit je mag opmaken hoe lang ze hier in Spanje al dicht bij het centrum van de macht staan.'

Mulcahy begreep het uitstekend. De oude machtssystemen, die van familie, rijkdom en privilege, leefden in Spanje nog altijd heel erg, ook al werden ze aan het zicht onttrokken door het jeugdige, vooruitstrevende gezicht dat de natie het liefst aan de buitenwereld toonde. Hij keek om zich heen. De kamer was spaarzaam maar elegant ingericht in een stijl die op zich al antiek was. Alles, van het houtsnijwerk op de meubels tot de lichte, zijden wandbekleding, ademde een vergane elegantie uit, alsof alleen al het idee van een modernere inrichting een schande was. Op dat moment klonk het geluid van voetstappen op de gang en zwaaide de deur open. Martïnez stond meteen op, streek met één hand zijn kostuum glad en stapte door de kamer op de lange, magere man af die met een soepele, autoritaire pas de kamer in was gekomen. Mulcahy herkende hem meteen van televisie en uit kranten. Don Alfonso Mellado Salazar. Hij was gekleed in een donkergrijs krijtstreeppak waarvan het zilver van de streep volmaakt paste bij zijn haren, en moest minstens begin zeventig zijn. Maar hoewel hij niet echt gebukt ging onder zijn leeftijd, leek hij er wel enigszins door verzwakt. Zijn magere, ingevallen gezicht bezat nog steeds de havikachtige heerszucht; het naar achteren gekamde, zilverkleurige haar liet een breed voorhoofd vrij boven een scherpe neus, doordringende bruine ogen en lichte, vlezige lippen. Maar zijn gestalte was meer gebogen en minder ontzagwekkend dan Mulcahy had verwacht. 'Don Alfonso, dank u heel hartelijk dat u ons tot uw huis hebt toegelaten.' Martïnez was zo formeel dat het bijna kruiperig was en hij liep met gebogen hoofd en uitgestoken hand op Salazar toe. Salazar knikte toen hij de uitgestoken hand greep en hartelijk schudde.

'Goedemiddag, Javier. Bedankt dat je de tijd hebt genomen om dit persoonlijk af te handelen.'

Intussen kon Mulcahy, hoewel hij pas een paar uur weer in de stad was, de taal terug voelen komen. Tijdens de lunch had hij Martïnez voorgesteld over te schakelen op het Spaans en na een halfuurtje hakkelen begon het voor hem weer vloeiend te gaan. In elk geval genoeg om nu de nuances op te vangen van het gesprek dat in zijn bijzijn plaatsvond en om verrast te worden door het feit dat zijn vriend en Salazar elkaar blijkbaar bij de voornaam aanspraken en de oudere man het vertrouwelijke 'tu' gebruikte. Ze hadden elkaar duidelijk veel vaker ontmoet. Mulcahy bleek niet de enige die Javier een gunst had bewezen met zijn rit naar het vliegveld.

'Dit is de politieman uit Dublin, excellentie,' kondigde Martïnez aan, terwijl hij met Salazar door de kamer liep. 'Een goede man en een vriend van mij, inspecteur van de recherche Mike Mulcahy.'

'Ja, ja, ik heb van hem gehoord,' zei de oude man. 'Ze hadden op de ambassade daar een hoge dunk van hem. Hij spreekt de taal, hè?'

De vraag werd gesteld aan Martinez, maar Salazar keek Mulcahy met een strakke blik aan.

'Goedemiddag, excellentie,' zei Mulcahy. 'Het is een eer u te mogen ontmoeten. Mijn Spaans is verre van volmaakt, maar ik hoop dat het voldoende zal zijn voor de taak die voor me ligt. Ik zal mijn best doen het proces voor uw dochter zo pijnloos mogelijk te maken.'

Martinez had deze formele benadering voorgesteld, maar Salazar stelde geen belang in beleefdheden.

'Die man die jullie hebben gearresteerd, is dus dezelfde die mijn dochter heeft aangerand?' De toon van de oude man was beschuldigend. 'Ze hebben me verteld dat hij sindsdien een meisje heeft vermoord - ook een kind. Is dat juist?'

'Het onderzoek is nog niet afgerond, maar onze verdachte kan inderdaad beide misdaden hebben begaan en nog minstens één andere. Maar in dit stadium is het niet mogelijk er meer over te zeggen.'

Hij zweeg toen Salazar zijn keel schraapte en een sceptische blik op Martinez wierp, die een prachtige vertoning maakte van net te doen alsof hij het niet merkte. Voordat de oude man nog iets anders kon zeggen, vervolgde Mulcahy: 'Wij hopen dat elke informatie die uw dochter kan geven, ons zeer zal helpen bij onze pogingen om deze man voor altijd aan de samenleving te onttrekken.'

Een tel of twee leek Salazar een strijdlustig antwoord te willen geven, maar toen gleed er een schaduw over zijn gezicht en zijn hele gestalte leek een fractie in te zakken. Hij leek nu een vaag voelbaar verdriet uit te stralen. Hij stak een hand uit naar Mulcahy.

'Ik geloof dat ik u dank verschuldigd ben voor het stoppen van de ondervraging waaraan mijn kind zo schandelijk werd onderworpen op de dag dat ze werd aangerand. Dat had nooit mogen gebeuren. Het was een schande. Maar ik wil dat u weet dat ik u zeer dankbaar ben voor uw tussenkomst.'

Mulcahy wist niet goed wat hij daarop moest antwoorden, omdat het niet helemaal waar was. Omdat hij eigenlijk niet inzag hoe tegenspreken de zaak vooruit kon helpen, schudde hij de aangeboden hand en bleef zwijgen.

'Ik dacht dat het goed voor haar zou zijn, weet u/ ging Salazar verder. De blik waarmee hij Mulcahy gevangen hield was nu verdrietiger en berustender dan de bruuske openbare persoon van de politicus. 'Om voor een paar weken weg te zijn bij mij en de drukte van de politiek waar wij altijd middenin zitten. Om te zien hoe gewone mensen wonen. Dus gaf ik gehoor aan haar smeekbede om met haar schoolvrienden naar Dublin te mogen. Ik dacht: het is Ierland, ook een katholiek land, dus zal het er veilig voor haar zijn. Ik had beter moeten weten.'

Retrospectie, de grootste vriend van de politicus, dacht Mulcahy. Maar weer onderdrukte hij de impuls om te reageren. Het was beter om verder te gaan en op neutraal terrein te blijven.

'Mag ik u vragen hoe het nu met uw dochter gaat, excellentie?'

'Dank u, naar omstandigheden goed. Eigenlijk zouden we meteen aan de slag moeten gaan. Hoe eerder dit achter de rug is, hoe sneller zij kan beginnen om het allemaal achter zich te laten. Ik zal u nu naar haar toe brengen.'

Salazar vroeg zijn butler om zijn bezoekers de weg te wijzen en ze liepen door een reeks smaakvol gestoffeerde maar sombere gangen, waarbij Salazar iets achterbleef om een gefluisterd gesprek te beginnen met Martinez, waarvan Mulcahy niets anders kon opvangen dan dat het over een gemeenschappelijke kennis ging. Toen de butler uiteindelijk een deur opende en hen binnenliet, ontdekte Mulcahy tot zijn verrassing dat hij zich in een soort spaarzaam gemeubileerde antichambre bevond, waar al drie andere mensen stonden te wachten. Uit de manier waarop ze zich omdraaiden en hem taxerend opnamen - de man beslist met de grijnslach van een advocaat - kon hij opmaken dat ze al wisten waarom hij hier was.

Salazar stelde iedereen aan elkaar voor. 'Inspecteur Mulcahy, dit is dokter Mendizabal, de psychiater van mijn dochter, en senor Don Ruiz Ordonez, mijn advocaat. En, eh...?'

'De stenografe van de politie, Don Alfonso,' kwam Martinez haastig tussenbeide. 'Om het gesprek vast te leggen als getuigenverklaring.'

'Aha, mooi. Goed, laten we alstublieft naar binnen gaan.'

Mulcahy wierp een vragende blik op Martmez. Hij had alleen maar ingestemd met de aanwezigheid van de psychiater en natuurlijk ook van de stenografe. Maar waar dachten de anderen verdorie dat ze naartoe gingen?

Martinez haalde zijn schouders op, omdat hij er geen raad mee wist en het dus aan Mulcahy overliet om hen bij de deur tegen te houden en te opperen dat het veel beter was als er minder mensen aanwezig waren. Op dat moment deed de psychiater een stap naar voren om hem bij te vallen en Don Alfonso tactvol duidelijk te maken dat zijn dochter zich ongetwijfeld gesteund zou voelen door zijn aanwezigheid, maar dat zij er misschien ook door geremd zou worden. Wat de advocaat betrof, hij kon naderhand de transcriptie van de stenografe lezen. Salazar noch Ordonez was hier blij mee, maar net als Mulcahy hield dokter Mendizabal voet bij stuk. Hij glimlachte dankbaar tegen haar toen ze door de deur de kamer ernaast in liepen. De dag was er niet gemakkelijker op geworden en Siobhan had geen tijd gehad om de aanwijzingen die ze van Doherty had gekregen na te trekken. Griffin had haar op de huid gezeten sinds hij mopperend over de eigenzinnige hebbelijkheden van de hoofdredacteur met een rothumeur uit de vergadering was gekomen. Heffernan had een complete draai gemaakt en volgehouden dat het artikel over Emmet Byrne niet langer sterk genoeg was voor een grote kop op de voorpagina.

'Stomme zak. Hij is nog steeds kwaad op Lonergan en de hoofdofficier van justitie,' gromde Griffin. 'Wil verdomme niets weten van ere wie ere toekomt.'

Toen stond ongeveer een halfuur later ineens een verhaal op stapel dat Griffin al een week in het oog had gehouden. Het ging over een gepensioneerde man die al dagenlang werd vermist uit een bejaardentehuis in Cork en nu ineens dood werd teruggevonden tussen een paar struiken op nog geen driehonderd meter van het tehuis. De eeuwige optimist Griffin zag een kans voor sensatie. Dus had Siobhan urenlang aan de nieuwsdesk gekluisterd gezeten om het materiaal dat binnenkwam van plaatselijke correspondenten, agentschappen en wat ze zelf via de telefoon kon verzamelen, te bewerken tot een intimiderend hoofdartikel over de verbijsterende staat van de Ierse verpleeghuizen. Het stuk zou in elk geval weer haar naamregel hebben.

Ze had dat net allemaal zo ongeveer klaar en nam een korte pauze, toen ze scrollend door de telexdienst van AP op haar scherm iets zag waardoor ze moest hoesten in de lauwe kop koffie die ze zat te drinken.

'Jezus, Paddy, kom hier. Heb je dit gezien?'

Griffin, die door de telefoon een van zijn jongere verslaggevers een uitbrander had gegeven, omdat die niet was doorgegaan op informatie over een van ratten vergeven bejaardentehuis in Tubbercurry, gooide met een klap zijn hoorn op de haak en beende naar Siobhan met een gezicht waarin de spanning gegrift stond.

'Wat nu weer?'

'Moet je dit zien.' Ze wees op het stuk van het agentschap dat ze op haar scherm vast had gezet.

Dublin, 15.35 uur: Gaidai weigeren commentaar op onbeves- tigde berichten dat afgelopen nacht een jonge vrouw buiten een nachtclub in D'Oliei Street in het centrum is ontvoerd. De politie zegt alleen 'alle aspecten van het incident' te on- derzoeken.

'Wat is daarmee?' vroeg Griffin.

Aan de manier waarop hij zijn wenkbrauwen naar elkaar toe trok, kon ze zien dat hij precies wist wat ze bedoelde, maar dat hij niet bereid was de bal te spelen.

'O, kom nou, Paddy. Stel dat het echt Byrne niet was?'

'En stel dat het een of andere klojo van Associated Press is die heel veel drukte om niets probeert te maken,' wierp hij tegen.

'We weten allemaal wat "buiten een nachtclub" betekent. Een of andere zak met een neus vol coke en te stom om de kranten te lezen ziet een vent die zijn vriendin ruw aanpakt en belt de politie. En wat de "onbevestigde berichten" betreft, je weet dat het daardoor meteen bij de rommel belandt.'

'En stel dat het niet zo is? Een meisje zou daarbuiten zwaar in moeilijkheden kunnen zitten.'

Griffin keek haar strak aan en schudde langzaam zijn hoofd.

'Je gaat me kruisigen als ik het mis heb, hè?'

'Minstens het hele volgende jaar.' Ze glimlachte en liet dat volgen door de genadeklap. 'En ik zal het ook tegen iedereen vertellen. Het zou een triest einde van een grootse carrière zijn.'

'Verrek maar,' gromde hij, en hij keek naar de deur van Heffernans kantoor. 'Maar hij mag nog meer verrekken. Vooruit, ga aan de telefoon zitten en kijk wat je boven tafel kunt halen. Het zou een kolom van een paar centimeter waard kunnen zijn. Zorg ervoor dat je die contactpersoon bij de Garda te pakken krijgt. Ik wil weten of Lonergan en zijn team iets in de gaten hebben. Zo niet, maak dan korte metten ze.'

'Bedankt, Paddy, ik houd van je - soms.'

'Ja, je kunt de pot op,' zei hij, en hij draaide zich om, zodat ze hem niet zou zien grijnzen.

Mulcahy had aangenomen dat ze een slaapkamer binnen zouden gaan. Hij had verwacht dat Jesica nog niet voldoende hersteld zou zijn om uit bed te zijn. Met grote opluchting besefte hij dus dat de kamer waar het gesprek zou plaatsvinden een gewone, gerieflijke zitkamer was. En dat Jesica Salazar, slechts een paar weken na haar beproeving, nu voldoende was hersteld om weer op de been te zijn. Ze zat op een kleine bank in een wijde grijze joggingbroek, bijpassend sweatshirt met capuchon en smetteloos witte sportschoenen en leek op een meisje dat moeite deed de indruk van een normale tiener te wekken. Maar niets, niet de lange haarlokken waaraan ze trok om zich achter te verbergen of het enorme kussen dat ze beschermend tegen haar borst drukte, kon de blauwe plekken verbergen die haar gezicht hier en daar nog steeds vlekkerig maakten en evenmin de diep zwarte kringen die als inktvlekken onder haar ogen zaten. Alles aan haar straalde behoedzaamheid uit en ze leek strakker gespannen te zijn dan een springveer.

De psychiater vroeg Jesica of ze Mulcahy herkende. Het meisje keek hem angstig aan alsof ze iets verkeerd had gedaan en zei toen nee, ze herkende hem niet.

'We hebben elkaar in het ziekenhuis in Dublin ontmoet,' zei Mulcahy. 'Mijn collega's wilden je een paar vragen stellen. Ik heb ze vertaald.'

Jesica bracht haar hand naar haar hals. Als de rode striem om haar nek er nog was, dan ging die nu schuil achter haar hoog dichtgeritste sweatshirt. Maar zijn woorden zeiden haar kennelijk wel iets, want ze knikte met een eenvoudig 'si' en boog haar hoofd.

'Zoals we eerder hebben besproken, Jesica,' zei de psychiater,

'moet de inspecteur jou een paar vragen stellen. Als jij je goed genoeg voelt, oké?'

Jesica besteedde geen aandacht aan haar, hief haar hoofd op en sprak Mulcahy aan vanuit de zijkant van haar mond.

'Hebt u mijn kruis en ketting gevonden?'

'Nee. We zijn er nog naar op zoek.'

'Ze waren van mijn moeder/ zei ze verontwaardigd.

'We doen al het mogelijke om ze te vinden.'

Weer kwam haar hoofd omhoog. Deze keer keek ze hem recht aan en klonk er boosheid door in haar stem. 'Hij heeft ze, nietwaar?'

In haar ogen zag hij pijn, angst en meer dan wat ook, vernede-ring. Maar voordat hij kon antwoorden, kwam de psychiater weer tussenbeide.

'Misschien zouden we ons eerst op iets constructievers moeten richten.' Ze sprak snel, met een accent dat hij niet kende, zodat hij zich heel goed moest concentreren om het te volgen.

'Ik heb begrepen, inspecteur, dat u Jesica in haar eigen woorden wilt laten vertellen wat er die nacht is gebeurd. Misschien moeten we ons voor het moment daarop richten.'

'Ik heb al gezegd dat ik me niets herinner/ antwoordde Jesica.

'Ik heb alles al verteld wat ik weet.'

De woede van het meisje leek eerder gericht te zijn op de psychiater dan op hem, dus zei hij een paar tellen niets. Toen de spanning iets was afgenomen, boog hij naar voren, zodat Jesica hem aankeek.

'Ik weet dat dit moeilijk voor je is, Jesica/ zei hij. 'Maar als je het niet zelf tegen mij kunt vertellen, vind je het misschien goed als ik je een paar vragen stel.'

Het meisje stemde toe. Dus begon hij langzaam en vriendelijk met de lijst vragen die hij had voorbereid en vroeg weer naar haar bezoek aan de GaGa Club, met wie ze ernaartoe was gegaan, met wie ze was vertrokken en hoe laat. Maar of ze het niet wilde of niet kon, Jesica scheen nu nog minder in staat zijn vragen te beantwoorden dan op de dag dat ze was aangerand. De paar antwoorden die ze kon geven, kwamen traag, moeizaam en onzeker, haar aarzelende herinneringen waren pijnlijk. Mulcahy kon slechts medelijden met haar voelen, omdat ze kennelijk haar best deed, maar zich ook duidelijk gekwetst voelde, nu wat haar was overkomen, al hun aandacht kreeg. Gewoon door blijven gaan, dacht hij, zolang zij het nog aankan. Er zou iets uit kunnen komen. Maar hij kon zien dat het een lang en pijnlijk proces ging worden.

De doorbraak kwam 's middags rond halfvijf. Niet door iets wat Jesica of hijzelf had gezegd, maar eerder door een opmerking die de psychiater had gemaakt toen ze na veertig minuten van weinig of geen vooruitgang met Mulcahy de kamer uit liep. Het dieptepunt was gekomen toen hij de politiefoto's van Byrne aan Jesica had laten zien en zij er nauwelijks een blik op had geworpen, om vervolgens haar hoofd te schudden. 'Ik weet niet hoe hij eruitziet, dat heb ik u al gezegd,' was het enige wat ze had gezegd.

Dat was het moment waarop dokter Mendizabal een pauze voorstelde.

'Weet u,' merkte ze op zodra ze buiten waren, 'soms zal het brein zichzelf in zulke gevallen beschermen tegen een pijn die ondraaglijk is. Alleen door een weg rond de inwendige verdediging te vinden mogen we hopen een plaats te bereiken vanwaar we het trauma kunnen aanpakken.'

'En hoe doet u dat?' wilde Mulcahy weten.

'Nou, in een klinische situatie bijvoorbeeld door hypnose of hypnotherapie. Dat zou in een geval als dit de aangewezen route zijn. Je geeft het brein opdracht zijn verdediging te laten zakken. In een dergelijke toestand van ontspanning is het opmerkelijk wat eruit kan komen en dan begint de genezing.'

'Denkt u dat het met Jesica zou werken?'

'Het is een therapeutische koers die ik beslist van plan ben te volgen.'

'Zou het werken als we het nu probeerden?'

De psychiater fronste haar wenkbrauwen. 'Voor u zou het geen enkel voordeel hebben. Ik weet niet hoe de situatie in uw land is, maar hier in Spanje staat al heel lang vast dat een getuigenis die onder hypnose is verkregen, in de rechtszaal niet toelaatbaar is. Er zijn heel veel precedenten.'

'Ik weet zeker dat het in Ierland hetzelfde is, dokter, maar als we op een andere manier niets bruikbaars krijgen, doet de toelaatbaarheid er misschien niet toe. Als we iets zouden kunnen ontdekken waardoor we niet meer hoeven te twijfelen aan de betrokkenheid van onze verdachte, kunnen onze onderzoekers misschien een andere route vinden om het te bewijzen. Begrijpt u wat ik bedoel?'

Dokter Mendizabal dacht daar even over na, toen de telefoon van Mulcahy met een piepje aangaf dat er een sms was. Hij verontschuldigde zich en deed een stap opzij om het bericht te openen. Tot zijn verbazing zag hij dat het van Siobhan was: Afgelopen nacht een ander meisje gekidnapt en nog vermist. Lonergan en Brogan ontkennen alles. Bel me!

De schok trof hem als een geniepige linkse hoek. Meteen doemde het sombere gezicht van Rinn op om het vacuüm in zijn gedachten te vullen. De vorige avond had hij de mogelijkheid overwogen dat Rinn en Byrne misschien als een soort team hadden samengewerkt, maar dat had hij verworpen. Er was nooit een teken of aanwijzing geweest dat de aanrandingen van de Priester het werk waren van meer dan één man. Mulcahy was er nog steeds over aan het nadenken toen dokter Mendizabal op hem af kwam.

'Lo siento, inspecteur, alles goed met u? U ziet er wat ongerust uit.'

'Ja,' was zijn enige reactie, tot hij zich herinnerde met wie hij sprak. 'Dokter, hebt u van Jesica ooit het idee gekregen dat ze werd aangerand door meer dan één persoon?'

Terwijl hij dat zei, bedacht hij dat het meisje zelf alleen maar in enkelvoud over haar aanrander had gesproken.

'Nee, nooit,' zei de psychiater. 'In feite acht ik het heel onwaarschijnlijk, gezien wat Jesica daadwerkelijk werd aangedaan. Soms kunnen zedenmisdadigers in paren werken, maar dat gebeurt betrekkelijk zelden, weet u. En het is vrijwel onmogelijk wanneer je kijkt naar de ernst van de psychose die blijkt uit de aanranding van Jesica. Dit is niet iets wat de dader doet uit genot, maar een dwangneurose die niet kan worden bedwongen. Zoiets kan niet op een psychologisch niveau worden gedeeld. Het is alleen voor de persoon die het doet, voor hem alleen, begrijpt u?'

Mulcahy knikte en probeerde zich te herinneren wat de contactpersoon van Siobhan die psychologe was, haar de vorige avond had verteld. 'Ja, dat klinkt logisch.'

'Waarom vroeg u dat?'

'Ik heb net te horen gekregen dat er een ander meisje in Dublin wordt vermist.'

'Maar jullie hebben toch al een man in hechtenis?'

'Ja, dokter,' zei Mulcahy, nu op zachtere toon. 'Maar is het de juiste man? Op dit moment is Jesica zijn enige slachtoffer dat ons mogelijk een antwoord op die vraag kan geven.'

'Maar zij zegt dat ze hem niet heeft gezien.'

Mulcahy wreef gefrustreerd over zijn voorhoofd en plotseling kwam de herinnering weer naar boven van Jesica in het ziekenhuisbed in Dublin. Ze had over de rode striem in haar hals gewreven en haar stem was vol verwarring en pijn geweest.

'Hizo la senal de la cruz.'

Natuurlijk, dat was het.

Mulcahy wendde zich weer tot dokter Mendizabal, keek haar recht aan en wist zeker dat zij het zou begrijpen.

'Toen ik op de dag van de aanranding met Jesica sprak, vertelde ze mij dat ze haar aanrander het kruisteken had zien maken.'

'En?'

'Begrijpt u het niet?' zei Mulcahy, die haar het gebaar voordeed en de beweging overdreef toen hij zijn hand over zijn gezicht van zijn voorhoofd naar zijn borst en om de beurt naar elke schouder bracht. 'Ze moet zijn gezicht hebben gezien als ze hem dat zag doen. Zelfs als ze zich het nu niet herinnert.'

Terwijl de psychiater zijn woorden verwerkte, streek haar rechterhand de witte katoen van haar blouse op haar linkerschouder glad. Mulcahy vroeg zich af of ze zich bewust was van dat gebaar, dat hij haar eerder geregeld had zien maken tijdens moeilijke momenten in het gesprek.

'Natuurlijk moet ik de therapeutische behoeften van mijn patiënt vooropstellen, inspecteur,' zei ze ten slotte. 'En we zouden ook de toestemming van Don Alfonso en de instemming van Jesica moeten hebben. Maar gezien de omstandigheden denk ik dat het de moeite waard zou zijn om hypnose te proberen. Jesica wil u echt verder helpen en u kunt zien dat ze het vervelend vindt dat het haar niet lukt. Het is heel goed mogelijk dat als we haar nu in staat stellen u te helpen, het op de lange termijn zal bijdragen aan haar emotionele herstel.'

Tot Mulcahy's verrassing bood dokter Mendizabal zelfs aan om deze handelwijze te gaan voorstellen aan Salazar en zijn toestemming te vragen. Zodra ze was vertrokken, begon Mulcahy Siobhans nummer in te toetsen, maar toen stopte hij, omdat hij zich afvroeg waar hij verdorie mee bezig was. Stond hij plotseling aan haar kant? In plaats daarvan klikte hij op Brogans nummer, wachtte tot het overging en hij rechtstreeks werd verbonden met haar voicemail. Hij vloekte en hing op. Wat had het trouwens voor zin haar nu te bellen? Hij had nog geen kruimeltje bewijs voor haar. Hij ging in de gang op een stoel zitten, zuchtte diep en vroeg zich af wat hij moest doen. Als alles goed ging, zou hij misschien gedwongen worden haar te bellen en wel gauw. Maar voor het moment zou hij wel gek zijn om zijn toekomst toe te vertrouwen aan een antwoordapparaat.

Het duurde niet lang voordat Jesica onder zeil was. Bij het gedempte licht in de kamer keek Mulcahy geboeid toe hoe de dokter de inleiding met haar doornam, haar op de bank liet liggen, haar vroeg om eerst naar een vast punt op het plafond te kijken, zich dan te ontspannen, om te voelen hoe haar oogleden zwaar werden en dan hoe haar lichaam en de ledematen een voor een warm en zwaar werden, om te ontspannen, weg te zakken in warmte en stilte, zich te ontspannen, de eisen en het leed van de wereld om haar heen weg te duwen, het roepen en de behoeften van andere mensen te vergeten, alleen de warmte en zwaarte in haar ledematen, haar nek, haar hoofd te voelen, zich te ontspannen... Het kon niet langer dan twee of drie minuten hebben geduurd voordat het meisje stil en rustig was, met als enige tekenen van leven het langzame op-en-neergaan van haar borst en het snelle bewegen van haar ogen, die onder de gesloten oogleden een eigen leven leken te leiden. Het verbaasde Mulcahy dat Jesica er zo snel mee had ingestemd om dit te ondergaan. Nu ze lichamelijk begon te herstellen, vond ze het misschien nodig om ook het geestelijke trauma aan te pakken.

Mulcahy keek toe, terwijl de psychiater een paar snelle controles uitvoerde om er zeker van te zijn dat Jesica volledig onder hypnose was. Ze vroeg haar de wijsvinger van haar rechterhand op te steken als ze het begreep, wat ze deed, om haar daarna te vertellen dat ze niets te vrezen had en dat er vanaf nu twee stemmen tegen haar zouden praten tot de sessie voorbij was - die van haar en die van senor inspecteur Mulcahy - en dat als Jesica op een gegeven moment iets tegenkwam wat te pijnlijk was om het zich te herinneren, ze haar wijsvinger weer op kon steken en dat ze dan over zouden stappen op een ander onderwerp of haar weer wakker zouden maken.

Mulcahy had van tevoren een lijst steekwoorden en vragen met dokter Mendizabal besproken en nu raadpleegde ze deze lijst in combinatie met een serie eigen aantekeningen op een klembord. Mulcahy merkte dat haar benadering niet veel verschilde van zijn eigen ondervragingstechniek, want ze stelde Jesica als inleiding eerst een paar algemene vragen: over haar aankomst in Ierland, hoe de school was en wie haar vrienden en vriendinnen waren geweest. In dit stadium richtte dokter Mendizabal zich alleen op de positieve dingen en zei niets waarbij Jesica zich misschien ongemakkelijk zou voelen. De hele tijd werd hij getroffen door de levendigheid van de gelaatstrekken van het meisje. Haar gezicht kreeg een expressiviteit die je zelden bij mensen zag die wakker waren, want haar spieren vormden subtiele glimlachjes, tics en fronzen van concentratie, die al haar emoties en innerlijke geestelijke processen leken te weerspiegelen. Toch kreeg haar stem bij het antwoorden zelden een andere klank dan het eentonige en nasale geluid dat hem om de een of andere reden deed denken aan de paar maal dat hij Gracia in haar slaap had horen praten.

Langzaam voerde de psychiater een glimlachende Jesica van vrienden naar dansen, naar dansen met vrienden in nachtclubs, naar dansen met jongens en dan naar dansen in Dublin op de betreffende avond. Weer merkte Mulcahy dat Mendizabal nooit verontrustende dingen zei als 'de avond van de aanranding' en zelfs niet 'die avond' of iets anders wat een voorbode kon zijn van wat Jesica later was overkomen. Daarom had hij het gevoel dat hij haar het moment kon zien beleven toen ze de club beschreef, de lampen, de muziek gevolgd door de grimas van voldoening die haar lippen vertoonden toen ze begon te beschrijven hoe één jongen, knap en blond 'als David Beckham', zo vol zelfvertrouwen op haar af was gestapt en haar bij haar vriendinnen had weggehaald.

Mulcahy kende Patrick Scully alleen van de video-opnames uit de GaGa Club, maar hij werd getroffen door de nauwkeurigheid van Jesica's beschrijving. Hij vroeg zich af of mensen onder hypnose altijd zo open waren. Scully was inmiddels niet langer verdacht, maar hij had het gevoel dat ze hem zelfs nooit aangehouden zouden hebben als ze deze reactie van Jesica eerder hadden gehoord. Maar dat deed nu niet meer ter zake, want het had geen zin te blijven stilstaan bij gemiste kansen. Niet nu Jesica vertelde hoe blij ze was geweest toen Scully voorstelde haar thuis te brengen en hoe ze de club in een roes had verlaten. Maar het had niet lang geduurd of ze was zich ongemakkelijk gaan voelen toen ze tegen een muur bij het winkelcentrum in Stillorgan geleund had gestaan en hij haar met zijn handen had betast. Ze had het eerst fijn gevonden, zelfs toen hij met zijn handen daarbeneden had gevoeld, maar toen was zijn hand ruwer geworden en dat had ze niet gewild en het hem gezegd, maar hij had het weer geprobeerd en ze had hem weggeduwd en hij was kwaad geworden.

Weer zag Mulcahy een duidelijke verandering in de gezichtsuitdrukkingen van Jesica, omdat de spieren over haar gezicht dansten. Dokter Mendizabal trok zijn aandacht en wees op de wijsvinger van Jesica's rechterhand die nu weifelend vlak boven de andere vingers zweefde. Mulcahy trok een wenkbrauw op, maar de psychiater schudde haar hoofd en gaf met een vlakke hand aan dat alles in orde was. Hij begreep dat ze de vinger gebruikte als een meter om Jesica's angstniveau te volgen. Die angst bleef vrij stabiel toen het meisje beschreef hoe Scully er uiteindelijk vandoor was gegaan en nam vervolgens af om plaats te maken voor gerechtvaardigde boosheid en teleurstelling. Ze beschreef vervolgens hoe ze had uitgekeken naar een taxi. Mulcahy's hoop flakkerde op maar doofde weer uit toen ze zei dat ze die niet had gezien en had besloten om door te lopen. En dus ging Jesica verder, stak straten over, vervloekte Scully, kwam voorbij de videotheek en de 7-Eleven en de muren en poorten van wat volgens hem de basisschool van Mount Anville was. Plotseling zag hij haar lichaam van angst of pijn verstijven, de spieren schoven nu als getijdenstromen over haar gezicht en haar wijsvinger wees weer stijf naar boven, hoger dan eerst.

'Nee... nee!' kreunde ze met een brekende, doodsbange stem. Omdat hij wist dat dit het gevolg moest zijn van haar eerste contact met haar aanrander, keek Mulcahy naar Mendizabal, die zelf ook bezorgd keek. De psychiater zei tegen Jesica dat ze zich moest ontspannen, dat ze kalm moet zijn en dat niets haar hier en nu pijn kon doen. Het meisje werd inderdaad wat kalmer. Toen zei ze tegen haar dat ze niet bang hoefde te zijn, maar dat ze om zich heen moest kijken en moest beschrijven wat ze zag en voelde. Jesica begon weer te spreken. Er was een auto voorbij de school gereden en verderop gestopt. Mulcahy voelde de spanning al, maar toen zweeg Jesica even, stak haar kin naar voren alsof ze beter keek en zei: 'Nee, geen auto, een busje.'

'Welke kleur heeft het busje?' vroeg Mulcahy zonder eigenlijk een antwoord te verwachten, maar hij kreeg het wel.

'Wit,' zei het meisje.

'Weet je het zeker?'

Ja, knikte ze nadrukkelijk, wit met zwarte ramen aan de achterkant, en de lantaarns aan de overkant van de straat maakten er oranje reflecties in.

Mulcahy voelde een soort opluchting door zich heen trekken, omdat hij wist dat dit de zaak weer terugbracht bij Byrne en toen hij aan haar eerdere helderheid dacht, vroeg hij zich af of ze misschien met iets specifiekers op de proppen kon komen, het model of de nummerplaat.

'Kun je zien of er tekst op de zijkant of achterkant van het busje staat?'

'Nee,' zei ze beslist. 'Er zit een bord dwars op het dak, maar het is te donker om te lezen.'

Alle opluchting van Mulcahy vloeide weg en maakte meteen plaats voor verbazing. Er zat niets op het dak van Byrnes busje. Maar er was iets anders in hem aan het verschuiven en dat trok aan zijn geheugen tot er een herinnering opflitste die zo sterk was, dat het bijna lichamelijk werd en hij zich op de weg voor de luchthaven weer bijna door Martïnez uit het gevaar gerukt voelde. Die taxi! Waarom had hij daar niet eerder aan gedacht? Een MPV, een taxibusje. Stel dat Rinn zijn vervalste taxibordje op een personenbusje had gemonteerd? Hij probeerde zich wanhopig te herinneren welk voertuig vermeld stond in het proces-verbaal van Rinns verkeersovertreding, maar het lukte niet. Hij stond op het punt zijn mond te openen en Jesica meer te vragen over het bordje, maar Mendizabal gebaarde hem te wachten en wees op de ogen van het meisje, die nu als knikkers ronddraaiden onder de stijf gesloten oogleden.

Plotseling schoot Jesica's hoofd naar achteren en kwamen haar schouders enkele centimeters van de bank, alsof ze een klap in haar gezicht had gekregen.

'Hij heeft me geslagen, hij heeft me geslagen/ hijgde ze, woor-den die Mulcahy heel goed kende van hun eerdere gesprek. Haar onderlip trilde en tranen druppelden onder haar oogleden vandaan. Nog steeds kwam Mendizabal niet tussenbeide. In plaats daarvan vertelde ze Jesica rustig en kalm zich weer te ontspannen, zichzelf uit de scène los te maken, erbovenuit te stijgen en er dan op neer te kijken. Het meisje knikte en ging meteen verder.

'Hij is me aan het slaan,' zei Jesica weer, maar haar stem klonk nu veel afstandelijker. 'Het is donker, hij heeft iets over mijn hoofd getrokken en het stinkt zo erg, dat ik moet kokhalzen. Ik kan niet ademen, want hij slaat me weer en weer.'

Mulcahy had vreselijk medelijden met Jesica toen hij haar hoorde beschrijven hoe ze in het donker viel, de scherpe pijn in haar benen en achterhoofd bij het raken van de vloer van het busje toen ze naar binnen werd geduwd. Hij herinnerde zich nu wat ze in de ziekenhuiskamer had gezegd over de aanrander die iets over haar heen gooide. Het moest zijn geweest om haar gezicht te bedekken en te voorkomen dat ze hem goed zag. Maar dat kon niet kloppen. Ze had gezegd dat hij een kruisteken sloeg. Als een priester. Het was zo levendig, zo visueel geweest. Ze moest hem hebben gezien.

'Het kruisteken, Jesica/ fluisterde Mulcahy. 'Je zei dat hij...'

Hij stond op het punt de vraag te stellen, toen dokter Medizabal met een snel gebaar een hand voor zijn gezicht hield en hem een boze en erg bezorgde blik toewierp. Ze wees naar de wijsvinger van het meisje: die ging langzaam omhoog en omlaag.

'Het is opgehouden/ zei het meisje, en een echo van de verschrikking die ze opnieuw beleefde, deed haar stem trillen. 'Ik hoor niets anders dan de pijn in mijn hoofd. Ben ik dood? Nee, ik hoor hem bewegen, om me heen kruipen als een slang, als een... aaaah!' Jesica stootte haar adem uit alsof ze weer letterlijk een stomp had gekregen en haar handen schoten naar haar hals alsof ze werd gewurgd. 'Nee, nee, mama, laat hij me geen pijn doen...'

Mulcahy moest zijn hoofd afwenden. Hij kon de pijn en angst die haar gezicht uitbeeldde, alle zenuwtrekken en tics en doodsangst bij de herbeleving van haar worsteling, niet verdragen. Ze vertelde hoe de ketting om haar hals het begaf en doorbrak, hoe ze daarna weer kon ademen, hoe hijgende ademtochten haar hongerende longen vulden. En hoe ze even bewusteloos moest zijn geraakt, want ze kon alleen maar beschrijven hoe ze zich in de verte bewust begon te worden van geweld, van ruwe vingers die haar dijen uit elkaar trokken, haar kleren wegsneden, en hoe ze steeds harder begon te worstelen, zo hard dat de zak van haar gezicht gleed en...

Mulcahy blik schoot meteen terug naar Jesica's gezicht, zijn hoop nam weer toe en uit een ooghoek controleerde hij of dokter Mendizabal haar nu misschien niet liet stoppen.

'Hij zit over me heen gebogen en ik kan weer ademen, de lucht op mijn gezicht voelen en weer horen... Ja, ik kan horen dat de woorden uit zijn mond gebeden zijn. "Onze Vader, die in de hemel is, Uw naam worde geheiligd..." Hij slaat een kruis en kijkt op me neer en maakt het kruisteken... als een priester. En hij houdt een vlammend zwaard in zijn hand en het is vuurrood, er is zoveel hitte en hij bidt boven me, hij bidt en raakt me aan met het krui...' Het meisje hijgde, haar lichaam verstijfde, schoot een tel lang in het middel omhoog als een knipmes dat werd gesloten en ze slaakte een zacht en vreselijk gekreun. Hij zag de bezorgdheid op het gezicht van de psychiater, hoorde hoe ze het meisje probeerde te kalmeren. Hij hoorde haar vragen of ze terug wilde komen, hoorde haar vertellen dat ze op elk moment terug kon komen als het te veel werd. En Mulcahy kon dat gewoon niet laten gebeuren, niet nu ze zo dichtbij waren.

'Vertel ons van zijn gezicht, Jesica. Vertel ons van het gezicht van de priester,' smeekte hij.

Hij zag paniek gevolgd door woede over het gezicht van de psychiater flitsen. Ze keek hem weer kwaad aan, waarschuwde hem te stoppen. Maar ze kwam niet tussenbeide, want Jesica, dappere Jesica, was al begonnen met antwoorden.

'Geen priester/ hakkelde ze in angstig besef door opeengeklemde tanden. Verwarring en vrees deden de spieren op haar gezicht vertrekken en haar lichaam schokte alsof het was bezeten. 'Een duivel,' hijgde ze alsof ze iets uit het diepst van haar ziel had losgewrongen. 'Het gezicht van een duivel, mager en rood, en zijn ogen zijn brandend vuur, en de vlammen van de hel klimmen om hem heen omhoog, op zijn gezicht, op zijn huid. Brandend!'

Jesica's hele lichaam schudde nu van angst en dokter Mendi-zabal sloeg met haar handen in de lucht om Mulcahy te waarschuwen geen woord meer te zeggen.

'Genoeg,' zei ze. 'Dat is genoeg, Jesica, het is goed, heel erg goed. Nu weer ontspannen, goed zo, meisje, je hoeft nergens bang voor te zijn. Kom bij die plaats vandaan, ontspan je, haal diep adem... en ontspan je.'

Toen de psychiater weer naar Mulcahy keek, was het niet met woede, maar met opluchting, iets wat hij nu ook in een grote golf over zich voelde spoelen, toen tot hem doordrong wat het meisje had gezegd. Er moest iets in hem, in zijn uitdrukking zijn veranderd, want dokter Mendizabal keek hem nu met een vragende blik aan alsof ze wilde zeggen: Alles goed met u?

'Nog één vraag?' fluisterde hij tegen haar. 'Een gemakkelijke, dat beloof ik. De laatste.'

Ze mompelde het woord 'gemakkelijk' met een strenge blik tegen hem terug en hij knikte weer.

'Goed/ zei ze. 'Jesica, je doet het zo goed, zo verbazingwekkend goed. De inspecteur heeft nog één vraag voor je en dan is het tijd om weer bij ons terug te komen.'

Het meisje knikte bijna onzichtbaar. Ze ademde nog steeds zwaar, maar in elk ander opzicht leek ze weer kalm.

'Jesica,' zei hij zo vriendelijk als hij kon, 'die vlammen die je langs deze man, deze duivel, op zag klimmen, kun je me vertellen of die op zijn gezicht zaten? Of zaten ze alleen op zijn nek?'

Mulcahy kende het antwoord al. Maar hij wilde het uit Jesica's mond horen. Zodat hij haar later in alle eerlijkheid kon vertellen dat zij en zij alleen het was geweest die alle twijfels had weggenomen over wie het was die haar zoveel pijn had berokkend. Hij merkte pas dat hij beefde van emotie toen hij de kamer verliet en Martinez en Salazar zag die in het voorvertrek zaten te wachten. Salazar kwam moeizaam overeind en keek bezorgd naar de deur achter Mulcahy in plaats van naar hem.

'Hoe gaat het met haar, inspecteur? Is het goed met mijn dochter?'

'Ja, het gaat goed met Jesica. Dokter Mendizabal helpt haar om weer tot rust te komen.'

Salazar slaakte zo'n diepe zucht van opluchting dat hij letterlijk leek leeg te lopen. 'En hebt u nuttige informatie gekregen?'

Mulcahy ademde zelf zwaar uit en probeerde te bevatten wat hij had ontdekt. Hij wist dat hij voorzichtig zou moeten zijn als hij in staat wilde zijn om die kennis goed te gebruiken.

'Uw dochter was erg dapper, sefior Salazar, en u zou trots op haar moeten zijn. Ik denk dat we nu een gedeeltelijke beschrijving hebben, maar de gebeurtenis was uiteraard zo vreselijk traumatisch...' Hij zweeg, omdat hij niet zeker wist hoeveel meer hij nog moest zeggen.

'Komt die overeen met de verdachte die u in hechtenis hebt?'

'Dat is moeilijk te zeggen, meneer, omdat ik de man nooit heb ontmoet,' zei Mulcahy, die de vraag zo goed mogelijk probeerde te omzeilen. 'Ik zal de informatie doorgeven aan mijn collega's en zij zullen er verder mee aan de slag gaan. Misschien wilt u nu naar uw dochter gaan, want ze vroeg naar u.'

Salazar gromde en liep recht naar de deur. Mulcahy was opgelucht dat hij verder geen uitleg hoefde te geven. Hij haalde zijn mobieltje uit zijn zak en zette het aan. Het piepte meteen. Er was een voicemail voor hem: Siobhan die begon te ratelen met het dreunende geraas van het Dublinse verkeer op de achtergrond.

'Jezus, Mulcahy, wat een stomme dag voor jou om onbereikbaar te zijn. Waarom heb je me niet teruggebeld? Heb je mijn sms'je niet gekregen? Luister, het ziet ernaar uit dat er afgelopen nacht een ander meisje is gekidnapt. Midden in het centrum, vlak bij de Twentyone Club in D'Olier Street. Zelfde werkwijze, alles - en het enige wat Brogan en Lonergan willen doen, is mij vertellen op de pot te gaan zitten en dat de onderzoeken geen verband met elkaar hebben. Je moet echt contact met ze opnemen om ze te zeggen dat ze dit serieus moeten nemen. Het leven van een ander meisje zou op het spel kunnen staan en zij rotzooien maar wat aan. Bel me terug, oké? Gauw!'

Mulcahy verbrak de verbinding en keek om zich heen. De grandeur van zijn omgeving begon hem een enigszins surrealistisch gevoel te geven. Welke invloed kon hij volgens haar hebben op Brogan of Lonergan, die hij zelfs nooit had ontmoet? Wie kon zeggen of deze nieuwe verdwijning op een of andere manier ver-band hield met de zaak van de Priester? En wat kon hij verdomme vanuit Madrid uitrichten? Maar de gedachte aan weer een jonge vrouw die moest doormaken wat Jesica net had beschreven, was gewoon te vreselijk om eraan voorbij te gaan. En hij wist dat nu het erop aankwam, hij aan het lummelen was en hij zichzelf boven de veiligheid van een vermist meisje stelde. Zelfs als het slechts een mogelijkheid was.

Hij pakte zijn telefoon en belde weer het nummer van Brogan. Hij verwachtte weer rechtstreeks te worden doorverbonden met haar voicemail, maar verbazingwekkend genoeg nam ze op nadat haar telefoon twee keer was overgegaan.

'Ik hoorde net dat er weer een meisje is gepakt,' zei hij.

'In hemelsnaam, Mulcahy.' Brogan vloekte binnensmonds. Alsof ze dacht te maken te hebben met een halvegare. 'Luister, vergeet dat, wil je? Een of andere dronkenlap beweert dat hij zag hoe een meisje in D'Olier Street in een busje werd gesleurd. Iemand anders zegt dat het een taxi was. Dat is het. Einde verhaal. Er is geen lijk gedumpt, er is geen meisje gevonden dat helemaal is bedekt met kruizen. Er is zelfs niemand als vermist opgegeven. Het is helemaal niets, maar het is wel door de pers opgeblazen en vooral door jouw vriendin Fallon.'

'Misschien is dit meisje nog niet gevonden,' wierp Mulcahy tegen. 'Hij had de laatste behoorlijk zorgvuldig verborgen, nietwaar?'

'Ja, zo zorgvuldig dat we haar binnen een paar uur vonden. En toen gingen we aan de slag en pakten hem en stopten hem in een cel, waarin hij nog steeds zat toen we de laatste keer keken - en dat was ongeveer een uur geleden. Oké?' Ze zuchtte geërgerd. 'Ik dacht trouwens van Lonergan te hebben begrepen dat jij vandaag in Madrid zou zitten om een verklaring op te nemen? Ben je toch niet gegaan?'

'Jawel, daar bel ik nu vandaan.'

Weer een lange pauze.

'Heb je dan al met Jesica gesproken? Heb je een identificatie of niet? Kom op, Mike, laat horen.'

'Ik heb haar de foto's van Byrne laten zien. Ze herkende hem niet.'

'Verdomme,' zei ze. 'Onze verwachtingen waren op dat punt behoorlijk hooggespannen. Lonergan was er aanvankelijk niet zo voor, maar ik heb hem ervan overtuigd dat het een poging waard was.'

'Luister, waar het om gaat, Claire, is dat ik denk een gedeeltelijke identificatie te hebben van iemand anders.'

'Iemand anders?' Ze klonk gealarmeerd. 'Hoezo iemand anders? Waar heb je het verdomme over?'

'De kerel van wie ik je een paar dagen geleden vertelde.'

'De taxichauffeur?'

'Nou, hij is eigenlijk geen taxichauffeur, maar...'

'Nee, Mike, wacht even. Ik snoer je nu de mond, want ik moet je iets heel duidelijk maken. Er is niemand anders. Heb je me begrepen?'

'Maar, Claire, luister, nu dat andere meisje wordt vermist, moet je toch inzien...'

'Nee, ik hoef niets in te zien.' Brogan was nu echt kwaad. 'Behalve dan dat jij niet langer deel uitmaakt van dit onderzoeksteam, dus bemoei je er niet mee. Luister, ik weet niet waarom je dit doet, maar ik ga je het voordeel van de twijfel gunnen en ik zeg je eerlijk - en ik vertel je dit als een vriendin en collega - dat je door Fallon om de tuin wordt geleid. Het enige wat zij wil is een ranzig verhaal dat ze breeduit over de voorpagina van dat vod van haar wil plaatsen en het kan haar daarbij niet schelen wie ze gebruikt of hoe ze het te pakken krijgt. Ze heeft Lonergan en mij de hele middag lastiggevallen en nu ze niet verder komt, denkt ze in plaats daarvan jou te kunnen gebruiken om ons te benaderen. Nou, dat gaat niet werken, Mike, want we hebben Emmet Byrne vanochtend aangeklaagd op drie punten: moord, verzwaarde seksuele aanranding en kidnapping. En weet je waarom? Omdat hij er zelf mee is gekomen. Ik was erbij toen hij bekende.'

'Maar Siobhan zei dat hij al eerder...'

'In hemelsnaam!' schreeuwde Brogan tegen hem. 'Het is nou

"Siobhan", hè? Wat is zij verdomme, jouw eigen persoonlijke orakel? Luister naar me, Mulcahy - Emmet Byrne is onze man, hij is onze enige man. En nu ga ik ophangen en jou de grootste gunst van je leven bewijzen door te vergeten dat we dit gesprek ooit hebben gevoerd. Goed?'

'Nee, Claire, niet ophangen, luister naar me. Ik zeg je dat Byrne niet de Priester is. Dit is allemaal...'

Maar het enige wat hem restte was stilte. Brogan had totaal niet geluisterd.

'Hoe zit het met de verklaring? Hoe zit het met Gracia?' riep Martinez toen hij achter Mulcahy de brede stenen trap af rende.

'Maakt niet uit, we kunnen dat later regelen. Je moet me nu meteen naar het vliegveld brengen. Ik moet vanavond nog terug naar Dublin.'

'Wat kun je daar doen dat je niet vanuit Madrid kunt doen? Bel je collega's en laten zij het uitzoeken.'

Mulcahy's boze blik sprak boekdelen. 'Wat denk je verdomme dat ik geprobeerd heb te doen?'

'Goed, maar er moet een andere oplossing zijn. Dublin is uren ver weg.'

'Nee, Jav, ze zijn er absoluut van overtuigd dat ze de juiste man hebben. Ze zien gewoon niet in hoe ver ze ernaast zitten.'

Martinez keek sceptisch, maar Mulcahy gaf hem weer een scherpe blik. 'Kom op, Jav, doe me dat niet aan. Je weet hoe het is. Als ik een andere manier kon bedenken, zou ik die aangrijpen. Maar die is er niet. Ik moet terug. Wil je nu alsjeblieft uitzoeken hoe laat er een vlucht is?'

Martinez belde, terwijl zij zich naar zijn auto haastten.

'De laatste vlucht naar Dublin is om zeven uur vanavond,' zei hij, terwijl hij in zijn Mercedes stapte. Hij keek op zijn horloge.

'We kunnen het net halen als we geluk hebben. Weet je het zeker?'

'Ik weet het zeker.'

Martinez blafte instructies in de telefoon en sloot die toen met een klap. Toen hij de motor startte, klonk er een hydraulisch gezoem en het opvouwbare metalen dak van de auto begon zich boven hen te sluiten. Martinez stak zijn hand in de kleine ruimte achter zijn stoel en gaf Mulcahy een blauw zwaailicht aan.

'Je kunt dit beter op het dak zetten, mijn vriend. We zullen het nodig hebben.'

'Kom op, Siobhan, het is tijd. Je moet het nu inleveren.'

Siobhan keek op en zag dat de klok op kwart voor zes stond: de deadline voor de kopij van de eerste editie. Ze slaakte een stel vloeken en drukte toen op de verzendtoets.

'Mooi, hier heb je je verrekte zooi/ riep ze naar Griffin. 'Het is trouwens een hoop rommel.'

Ze was niet in staat geweest ook maar iets hard te maken. Het enige wat ze had gedaan, was haar gal spuwen in een stom artikeltje over de onverantwoordelijkheid van de Garda, die geen aandacht schonk aan de gemelde kidnapping van een jonge vrouw en weigerde om dat in verband te brengen met de zaak van de Priester. En ze mocht van geluk spreken dat ze dat in de krant kreeg. Ze wist in elke pijnlijke centimeter van haar binnenste dat ze gelijk had, maar ze had niets concreets. Zelfs geen bewijs dat er een meisje was ontvoerd, behalve dan van die ene ooggetuige die ze had opgespoord en van wie ze een paar citaten had en ze was er meer dan ooit van overtuigd geraakt dat hij de waarheid had gesproken, nadat hij haar had verteld dat hij tot de zeldzaamste groep wezens van Dublin behoorde: hij was geheelonthouder. En het enige waaraan ze kon denken terwijl ze haar woorden op het scherm rammelde, was dat er een ander meisje in gevaar verkeerde en dat ze er niets aan kon doen. Diep vanbinnen voelde ze zich ziek als nooit tevoren. Dit ging om meer dan een artikel, dit ging om iemands leven en - ze keek om zich heen in het gonzende, drukke redactiekantoor - niemand was verdomme bereid ook maar een vinger uit te steken. Zelfs Mulcahy niet, leek het wel. Wat had hij geweldig meegewerkt. Hij had zelfs niet gereageerd op haar telefoontje. Nou, ze had hem niet nodig. Ze had het vak op de harde manier geleerd via de geboorte-en overlijdensberichten en het kiesregister. Ze had zich verder bekwaamd tijdens elke minuut waarin Griffin niet achter haar aan had gezeten. En nu had ze wat ze wilde en dat ging ze verdomme zeker niet te grabbel gooien. Maar hoe moest ze het aanpakken?

Ze wierp weer een blik door het kantoor en daar, alsof hij vanuit het niets was verschenen, kwam Franny Stoppard, haar oude makker en absoluut favoriete fotograaf - zo zou ze hem tenminste nu benaderen - het redactiekantoor in sjokken. Hij was een beer van een vent en wist van wanten na jaren beroemdheden op afstand te hebben gehouden die een hekel hadden aan paparazzi. In zijn gezelschap zou ze veilig zijn en ze zou hem niet eens hoeven te vertellen waarom. Ze greep haar tas, stopte alleen even om Griffin te vertellen dat ze klaar was en over een uur terug zou zijn om haar persklaar gemaakte kopij af te tekenen en rende naar Stoppard om hem bij zijn elleboog te pakken.

'O, goddank dat jij er bent, schat. Ik heb nog een laatste karweitje en jij bent de enige die het kan doen.' Ze keek hem ondanks zijn overduidelijke gebrek aan enthousiasme stralend aan, met een oogverblindende glimlach. 'Kom op, misschien krijgen we wel de primeur van het jaar voor de late editie.'

Als het een doordeweekse dag was geweest, hadden ze het nooit gehaald. Nu was het voor die tijd van de avond vrij rustig op de weg en sirene en zwaailicht baanden voor hen een weg door het weinige verkeer, terwijl de auto van Martinez als een aan de aarde geketende raket Madrid uit schoot. Mulcahy besteedde een gedeelte van de rit aan pogingen om zichzelf door de telefoon verstaanbaar te maken bij de transportafdeling van de Garda in Dublin Castle. Uiteindelijk bevestigden ze dat Rinn op zijn huisadres twee voertuigen had geregistreerd: een grijze Toyota Corolla uit 2003 en een witte Volkswagen Transporter uit 2005. De rest van de tijd zat Mulcahy zichzelf uit te schelden dat hij dat niet eerder had gecontroleerd.

Toen ze van de autosnelweg de afslag naar de luchthaven op reden, keek Martinez op zijn horloge en vloekte. 'Nog maar een kwartier voor vertrek.'

Hij greep zijn telefoon van het dashboard en vroeg om doorverbonden te worden met de beveiliging van het vliegveld. Degene die de telefoon aannam, kreeg van hem de opdracht een auto naar de diplomatieke poort te sturen en de verkeerstoren de instructie te geven het vliegtuig te laten wachten tot een vippassagier aan boord was gestapt. Minuten later stopte Martinez op een afrit naar een poort in het hek om het terrein. Aan de andere kant stond een auto met een geel zwaailicht op het dak te wachten en een politieman hield het portier al open.

'God mag weten wat voor problemen ik krijg als ze tot de ontdekking komen dat jij niet de minister van Buitenlandse Zaken bent/ zei hij lachend.

'Ik weet zeker dat jij je er wel uit praat/ zei Mulcahy. 'Dat doe je altijd.'

Martinez duwde hem naar voren. 'Laat je paspoort zien. Zoveel macht heb ik nu ook weer niet.'

Mulcahy deed wat hem werd gezegd en voelde hoe hij naar de wachtende auto werd gesleept en erin werd geduwd met een hand boven op zijn hoofd. Het portier sloeg dicht en meteen scheurde het voertuig weg. Hij wist alleen dat hij de lucht in wilde en terug naar Ierland. Zijn wens werd sneller vervuld dan hij zich had kunnen voorstellen toen de auto over het asfalt raasde en abrupt tot stilstand kwam naast een vliegtuig van Aer Lingus. Daar stond een andere beveiligingsman te gebaren naar de passagierstrap en de open deur erboven, waar een steward hem stond te wenken.

Mulcahy haastte zich aan boord en werd naar een stoel op enkele rijen van de deur gebracht. Nog voordat hij goed en wel zat, was het vliegtuig al naar de startbaan aan het taxiën. Toen herinnerde hij zich dat hij Siobhan niet had teruggebeld. Maar zodra hij het mobieltje uit zijn zak had gehaald, stond de steward voor hem om hem te vertellen dat hij het moest uitzetten. Pas toen zag hij het gele envelopje boven aan het scherm, dat aangaf dat hij weer een sms'je had ontvangen. Hij klikte op 'lezen' omdat hij wist dat het van Siobhan was en wuifde de protesterende steward weg. Je bent een zak, maar ik heb het toch. Rinn, Palmerston Park, klopt hei

Voor de eerste keer in zijn leven had hij het gevoel dat hij in een vliegtuig ging overgeven.

Hoofdstuk 20

Tegen de tijd dat ze in Dublin landden, had Mulcahy in zijn hoofd een heleboel dingen op een rijtje gezet. Niet alleen over de littekens in de nek van Sean Rinn, maar ook over de vezels en het tuinpad dat Byrne voor Rinn had aangelegd. Dan was er het busje en de valse taxivergunning - de methode moest bij al zijn slachtoffers hetzelfde zijn geweest. En wat de zogenaamde bekentenis van Byrne betrof, Mulcahy wist hoe bang en verward een man kon worden die door de politie in hechtenis was genomen, en zeker een man als Byrne, die om te beginnen al duidelijk niet helemaal bij de pinken was. De rest van de details kon hij later uitwerken, maar voor het moment was hij er zeker van dat hij feitelijk gelijk had en zijn prioriteit moest nu zijn om uit het vliegtuig te stappen, zeker te stellen dat Siobhan veilig was en Rinn van de straat te halen.

Hij volgde niet de instructie op om te wachten tot hij in de aankomsthal van Dublin Airport stond om zijn mobiele telefoon te gebruiken. Hij was al aan het bellen toen hij naar voren drong om als eerste het vliegtuig te kunnen verlaten, van de trap af kletterde en naar de terminal rende. Maar pas toen hij goed en wel binnen was, in de relatieve rust van de aankomsthal, begon hij na herhaalde pogingen ten slotte te accepteren dat het enige wat hij op Siobhans nummer te horen zou krijgen een bezettoon was, gevolgd door een mededeling dat de persoon die hij probeerde te bereiken zijn toestel niet aan had staan en dat hij een boodschap kon inspreken op de voicemail. Dat was niet goed. Hij vermoedde dat als er één ding was wat eerste verslaggeefster Siobhan Fallon nooit zou doen, dat het wel haar telefoon uitzetten was. Bij de paspoortcontrole liet hij zijn politiekaart zien en werd meteen doorgelaten. Hij keek op zijn horloge: vijf over tien. Waar kon ze verdomme zitten? Hij belde Inlichtingen en vroeg of hij kon worden doorverbonden met de Sunday Heiald, en daarna met de nieuwsredactie.

'Is Siobhan Fallon daar?'

'Nee, ze is er niet/ blafte een norse mannenstem tegen hem.

'Weet u waar ik haar misschien zou kunnen vinden?'

'Ik heb verdomme geen flauw idee/ zei de man kwaad. 'Ik ben het zelf al uren aan het proberen. En dat ook nog op de avond dat we moeten drukken. Dus, beste kerel, als je haar te pakken krijgt, zeg haar dan dat je van Paddy Griffin hebt gehoord dat ze met een dergelijke houding helemaal niet meer op het werk hoeft te komen. Heb je me gehoord? Vertel haar dat ze hier verdomme niet terug hoeft te komen, tenzij ze het beste excuus op de planeet heeft.'

De telefoon zweeg en Mulcahy's maag begon weer te draaien. Hij herinnerde zich Griffins naam op de voorpagina van de He- rald te hebben gezien. Wat was hij ook al weer, nieuwsredacteur?

Als hij had verwacht iets van Siobhan te horen zonder dat het was gebeurd, dan was dat echt niet goed. Het beste excuus op de planeet. Christus, hij hoopte van niet. Mulcahy probeerde de zaak te overdenken. Siobhan had hem het adres van Rinn gesms't - dus moest ze van plan zijn geweest haar aanwijzing te volgen en erheen te gaan. Maar waarom had ze het tegen niemand anders gezegd? En waarom was ze drie uur later nog steeds niet opgedoken? Het zorgwekkendste van alles was haar telefoon. Waarom stond die verdomme niet aan? Hij wilde niet aan het ergste denken, maar het bleef de enige mogelijkheid die steeds weer door zijn hoofd schoot.

Hij kwam nu half lopend, half rennend het luchthavengebouw uit en liep naar de parkeergarage. Toen hij in de Saab zat, legde hij zijn hoofd tegen het koele leer van het stuur, sloot zijn ogen en dwong zich kalm te worden. Het zou zinloos zijn om bij haar flat te gaan kijken. Hij herinnerde zich nauwelijks in welk blok die was en wist absoluut het nummer niet. En als ze daar was, zou ze hoe dan ook veilig zijn, dus was er geen dwingende noodzaak. Als ze feitelijk ergens anders was dan in Rinns huis, maakte het niet meer uit, want dan was ze veilig. Daardoor had hij nog maar één optie: naar Palmerston Park gaan, het huis controleren en Rinn arresteren en hem in de boeien slaan. Als Siobhan daar nog was, des te beter. Zo niet, dan was er niets verloren. Hij reed op de Ml halverwege de stad met een snelheidsmeter die tegen het rood aan zat, toen het hem inviel dat hij beter wat ondersteuning kon hebben. Ondanks alles probeerde hij Brogan weer te bereiken, maar zoals voorspelbaar was werd hij meteen doorgeschakeld naar de voicemail. Hij liet weer een boodschap achter, maar had er geen hoge verwachtingen van. Ze zou hem beslist niet terugbellen. Niet nu. Dus probeerde hij Liam Ford, die ene vriend op wie je altijd kon rekenen in nood, maar hij kreeg precies hetzelfde resultaat - voicemail. Verdomme, zaterdagavond. Liam zat waarschijnlijk in de kroeg. Was het de moeite waard om een boodschap achter te laten? Waarom niet?

'Liam, met Mike, ik heb je hulp nodig. Kun je me zo snel mogelijk terugbellen?'

Op dat moment dacht hij aan een andere mogelijkheid. Zetes-em. Het zou een soort genoegdoening zijn, alleen niet de soort die hij voor ogen had gehad. Zelfs bij de gedachte voelde hij de woede bezit van hem nemen. Maar had hij wel een keus? Het was het enige beetje macht dat hij nog had. Hij haalde zijn voet van het gas en zodra hij op een recht stuk zat, wierp hij een blik op zijn telefoon en scrolde een paar dagen terug door zijn ont-vangen oproepen om met zijn duim een bepaald nummer te kiezen. Dit moment was even geschikt als welk ander ook om die rekening te vereffenen.

Palmerston Park was donker, leeg en doodstil. Mulcahy kwam in de Saab brullend de straat in rijden en stopte met piepende banden achter een vuile blauwe Golf GTI. Toen hij uit de auto sprong, stapte de bestuurder van de Golf ook uit en liep terug om naar de minimale ruimte te kijken die er nog tussen de twee auto's was.

'Godallemachtig, nog een paar millimeter en je had mijn achterbumper eraf gereden. Wat is er verdomme aan de hand? Ik dacht dat je van de zaak was gehaald.'

Brigadier Cassidy keek helemaal niet blij omdat zijn zaterdagavond was verstoord. En Mulcahy was absoluut niet in de stemming om medelijden met hem te hebben.

'Mond dicht, brigadier, ik wil geen gezeur van jou. Alleen je aandacht, oké?'

Cassidy keek hem kwaad aan. Over de telefoon was Mulcahy kortaf geweest en had slechts het adres van Rinn doorgegeven met de mededeling hem daar te ontmoeten, zet-es-em - als hij maandag zijn baan nog wilde hebben. Hij wist dat het een risico was, maar Cassidy die achter hem stond, was beter dan helemaal niemand, vooral nu hij hem in de tang had. Verklaringen konden wachten tot later.

Mulcahy keek de straat af en zag precies wat hij had gehoopt niet te zien: de rode Alfa Spider met het open dak stond ongeveer dertig meter verderop in de straat geparkeerd bij het hekwerk. Hij wees Cassidy erop.

'Herken je die auto?'

Cassidy keek ernaar en toen begon op zijn gezicht langzaam het besef zichtbaar te worden.

'Inderdaad, brigadier. Het is de auto van jouw betaalmeester en ze zit hier zwaar in de problemen.'

Cassidy leek er totaal van ondersteboven. Hij scheen niet te weten of hij al dan niet moest protesteren en al helemaal niet hoe hij het moest aanpakken.

'Ik weet niet waar je het over hebt, inspecteur, maar je maakt een grote...'

'Je zou hier niet zijn als ik ongelijk had, dus hou verdomme je mond/ siste Mulcahy tegen hem. Hij draaide zich om en wees op het huis. 'Daar woont een kerel die Rinn heet. Hij speelt graag voor taxichauffeur, maar je kent hem beter als de Priester.'

'Waar heb je het verdomme over, we hebben...'

'Ik denk dat die vent Siobhan Fallon te pakken heeft, maar ik wil hem niet bang maken als ik het mis heb. Hij kent mij al, dus jij dekt me alleen, goed? Dan zal ik hoofdinspecteur Healy misschien niet vertellen wie er achter het lekken naar de Herald zat. Misschien kun je dan zelfs je baan houden.'

Hij duwde Cassidy voor zich uit en samen liepen ze door de open poort. Rinns huis leek volledig in duisternis gehuld.

'Krankzinnig,' gromde Cassidy. 'Er is daar niemand.'

'Bel gewoon aan bij de voordeur,' zei Mulcahy. 'Als hij hier is, moeten we naar binnen. Vertel hem dat iemand een ordeverstoring heeft gemeld en kijk of je binnen kunt komen. Ik kom meteen achter je aan zodra ik de garage heb gecontroleerd.'

Mulcahy liep op het oude koetshuis af en hoopte dat het geknars van Cassidy op het grint het geluid van zijn eigen voetstappen zou verhullen. Hij bleef staan bij de garagedeur en luisterde, hoorde het kloppen op de voordeur, daarna binnen het gerinkel van een ouderwetse deurbel gevolgd door luider geklop, toen Cassidy zijn pogingen verdubbelde om zich hoorbaar te maken voor de bewoners. Mulcahy keek achterom. Er gingen geen lampen aan en er waren ook geen andere tekenen van leven. Hij trok de houten garagedeur open en in het duister daarbinnen zag hij een grijze sedan staan met een taxibordje erop. Dus niet op jacht. Maar er was ruimte voor een ander voertuig, genoeg ruimte zelfs voor een busje. En een ander, groter taxibord stond tegen de muur van de garage.

Mulcahy zag een schakelaar bij de deur en deed het licht aan. Bijna het eerste wat hij zag deed hem stilstaan. In een hoek lag een stapel rode plastic zakken, precies de kleur en structuur van de vezels die hij op de kleding van alle slachtoffers had gevonden. Een paar volle zaken lagen op een pallet naast de lege, en stukken ondoorzichtig pakplastic zaten nog aan de onderkant van de pallet geniet. Kokosbastsnippers, las hij, voor het aanleggen van tuinpaden. Hij begreep nu dat Byrne ze moest hebben besteld en dat hij ze hierheen had gebracht om in de tuin te gebruiken. Alleen had Rinn de zakken en het pakplastic voor een minder onschuldig doel gebruikt. Voordat hij het verder kon onderzoeken, hoorde hij Cassidy achter zich de garage binnenkomen en hij zag eruit alsof hij iemand kon vermoorden.

'Ik zei je toch dat daarbinnen niemand is.'

Mulcahy schudde zijn hoofd en wees naar de taxi. Cassidy haalde zijn schouders op, maar toen bukte hij en pakte iets op van achter de auto.

'Zo te zien mag hij ook niet gestoord worden/ zei hij, en hij draaide zijn vondst om in de palm van zijn hand om die aan Mulcahy te laten zien. Met een misselijk gevoel in zijn buik herkende Mulcahy meteen de opzichtige Motorola-gsm van Siobhan.

'Nee, die is van Siobhan.'

Voor het eerst wekte Cassidy de indruk dat hij enig geloof aan Mulcahy's verhaal wilde hechten. 'Weet je dat zeker?'

Mulcahy knikte. 'Haar auto, haar telefoon - wat denk je. En je weet dat er een ander meisje wordt vermist, nietwaar?'

'Wel verdomme,' hijgde Cassidy. Hij keek weer naar het mobieltje in zijn hand. Daarna wierp hij snel een blik door de garage toen gezond verstand de overhand kreeg boven zijn scepsis.

'Die Rinn gebruikt taxi's om zijn slachtoffers op te pikken. Eentje is een busje. En kijk eens naar die zakken,' zei Mulcahy, naar de hoek wijzend. 'Doen die je denken aan een paar vezels die je kortgeleden hebt gezien?'

Cassidy's ogen versmalden zich toen hij naar de stapel keek. Toen vloekte hij ineens en rende door de garage. 'Wat is dat, verdomme?' riep hij. Maar hij had zijn eigen vraag al beantwoord. Het wegtrekken van een paar lege zakken onthulde eerst een mannenvoet, toen een been en toen een heel lichaam. Mulcahy rende naar hem toe. Daar lag een grote beer van een baardige man die geen enkel teken van leven vertoonde. Mulcahy knielde naast hem om zijn luchtwegen te controleren.

'Hij ademt nog. Help me, snel.'

Samen sleepten ze de man in een positie om hem te kunnen helpen. Een bloedende hoofdwond leverde het duidelijke bewijs dat hij van achteren met iets scherps en zwaars was neergeslagen. Het was ook al enkele tijd geleden gebeurd, te oordelen naar de hoeveelheid bloed die op de vloer was gestold.

'Een persfotograaf?' opperde Cassidy, wijzend op de professioneel ogende camera's naast de man. 'Ze moeten samen hierheen zijn gekomen en allebei onverwachts zijn overvallen.'

'Ja/ zei Mulcahy, die zich de scène in de garage probeerde voor te stellen. 'Maar wat is er verdomme met Siobhan gebeurd?'

'Ik zal een ambulance bellen.' Cassidy kwam overeind. Maar hij kreeg iets anders in het oog en liep naar de lege parkeerplaats. Hij boog zich voorover om een olievlek op de grond te bekijken.

'Hier moet het busje hebben gestaan. Er heeft hier nog vrij kortgeleden iets geparkeerd gestaan. Denk je dat hij haar ergens anders mee naartoe heeft genomen? Omdat hij weet dat hij erbij is?'

'Daar maak ik me zorgen over,' zei Mulcahy. 'Dat busje is zijn mobiele martelkamer. Maar we moeten dit huis eerst goed doorzoeken. Zij en dat andere meisje dat ook vermist is zouden net zo goed allebei ergens in huis kunnen zijn.'

Mulcahy stond op en liep naar de deur. Hij probeerde wanhopig een plan van aanpak te bedenken. Tegen de tijd dat Cassidy klaar was met zijn telefoontje, had hij een begin. 'Je kunt beter ook Brogan even bellen en de cavalerie hier als de bliksem naartoe laten komen. Ik ga naar het huis om te kijken of ik iets kan ontdekken.'

Mulcahy greep een zaklamp van een plank en rende, Siobhans naam roepend, naar buiten. Hij bonsde nog eens furieus op de voordeur en tuurde door de ramen van de benedenverdieping. Maar de enige reactie die hij kreeg, was dat in het huis ernaast het licht aanging. Hij rende de hoek om naar het gangetje tussen de garage en het huis. De houten poort zat op slot, maar hij ramde er gewoon tegenaan met zijn schouder en hij sloeg open tegen de muur. Nog steeds schreeuwde hij uit alle macht Siobhans naam.

De wereld was pikzwart en afgezien van de elektrische doodsangst voor de pijn voelde alles dof en ver weg. Alleen de pijn deed ertoe, als een lemmet van wit licht dat haar volgde en haar aantrof in de hoek waar ze opgekruld lag. Wanhopig probeerde ze zich ervoor te verbergen, ze gilde van angst ervoor en bad; ze wilde liever dood zijn dan nogmaals door de dood gevonden te worden. En toen een dreun. En een bel. En weer een dreun, nog luider. En elke spier in haar spande zich in een poging zich nog kleiner te maken, zodat deze mogelijk nieuwe foltering aan haar voorbij zou gaan.

Toen stopten de geluiden en dreef ze overweldigd door de gebeurtenissen in en uit het niets. Er had een uur verstreken kunnen zijn, er had een minuut verstreken kunnen zijn. Ze was daar al een eeuwigheid. Het gedreun kwam weer terug, en een klap die als een donderslag in de lucht om haar heen leek te vibreren. Ze probeerde zich nog kleiner te maken en voelde haar hart bonzen. Haar ribben deden pijn en haar ademhaling ging snel. Toen hoorde ze een stem. Niet dé stem. Niet zijn stem. Niet de stem die ze even erg vreesde als de pijn, de stem die de pijn vertegenwoordigde. Maar een nieuwe stem. En die schreeuwde haar naam. Heel in de verte. Ze dacht, was er zeker van dat het haar naam was. Ergens in het moeras van dode gevoelens in haar binnenste raakte een bel van hoop los en dreef naar het oppervlak. Ze probeerde zich eraan vast te klampen om ermee op te stijgen. Ze probeerde te antwoorden en de stem te roepen. Haar enige angst was nu dat hij weg zou gaan en haar alleen zou laten, zoals eerder. Maar er kwam geen geluid uit haar keel. Ze probeerde het nog eens en moest ervan kokhalzen. Te laat besefte ze dat er iets in haar mond zat wat niet alleen haar stem, maar ook haar ademhaling belemmerde. Ze herinnerde zich haar armen en benen als vergeten gebiedsdelen en ontdekte dat ze die kon bewegen. En door een vloedgolf van pijn dwong ze zich op haar rug te rollen en daar, boven haar, zag ze hoog in de muur een ruitje waar een bleek, gelig licht uit scheen. Het was zo dichtbij dat het haar bijna raakte.

Nu hoorde ze haar naam weer, zo luid, zo duidelijk dat ze wel moest roepen, ook al wist ze dat het niet ging, ook al wist ze dat de paniek tegen de prop in haar mond zou duwen, haar adem weer naar binnen zou drukken en haar het gevoel zou geven dat haar longen op springen stonden. En ze wist nu ook dat het te laat was, dat haar eigen kreten haar verstikten, dat ze aan het kokhalzen en braken en stikken was en dat ze als een rat in dit hol ging sterven. Een siddering van wanhoop nam bezit van haar en zonder het te weten, zonder erover na te denken, schoten haar ledematen uit. Terwijl ze vocht voor een laatste ademteug, voelde ze met een huiverende steek van pijn tot in het bot haar arm tegen een harde rand slaan, gevolgd door haar enkel. Er klonk een geknars en een knal en de hele wereld stortte in en belandde boven op haar. Ze wist dat het allemaal voorbij was, dat de dood er zo uitzag.

Mulcahy's eerste gedachte was dat Cassidy de zaken in eigen hand had genomen en een van de voorramen kapot had gegooid. Maar het knarsen en knallen en ploffen bleef doorgaan en hij besefte dat dat in het huis gebeurde. Maar waar? Hij stond op het punt naar de voorkant van het huis te rennen, toen een laatste klap zijn blik naar beneden trok. Daar zat vlak boven de grond een raampje van nauwelijks een kwart vierkante meter. Hij boog zich om beter te kunnen kijken, maar het glas weerkaatste alleen het licht van de zaklamp in zijn ogen.

'Alles goed?' vroeg Cassidy, die door de zijgang kwam aanlopen en hem dubbelgevouwen zag zitten.

'Ja, ik weet zeker dat ik van daaronder iets hoorde nadat ik Siobhans naam had geroepen. Er moet een kelder zijn, maar ik zie geen ingang.'

Hij scheen met zijn zaklamp weer langs de onderkant van de muur en voor het eerst merkte hij de lichte helling op naar de achterkant van het huis. Toen herinnerde hij zich de trap die van de woonkamer omlaag voerde naar de tuin. Hij zei verder niets, maar rende naar de achterzijde van het huis, op de hielen gezeten door Cassidy. Enkele tellen later liet hij zijn zaklamp op een zijkant van de trap schijnen en zag hij een houten deur die met een hangslot was afgesloten. Met één trap vloog de deur uit zijn hengels en hij sprong naar binnen. In de lichtbundel van zijn zaklamp zag hij voornamelijk vuil, rotzooi en tuingereedschap, maar geen teken van Siobhan of iemand anders. Cassidy kwam achter hem naar binnen en vond een lichtschakelaar. Pas toen zagen ze achterin de andere deur. Mulcahy stoof erdoorheen. Het licht van de eerste ruimte volgde hem in dit veel grotere vertrek, waarin een ruwe gazen kooi stond, een enorme tafel die eruitzag als een metaalwerkbank en tegen de muren een verzameling overblijfselen van generaties bewoners. In een hoek, onder een raampje, omgeven door een opstijgende stofwolk, zag hij iets wat leek op een omgevallen ladekast. Overal eromheen lagen open-gevallen dozen met de inhoud ernaast, kapotte flessen en zo op het oog een uitgebreid eetservies dat op de koude betonnen vloer in gruzelementen was gevallen. En vanonder die rommel stak een ander been naar buiten. Dit was naakt en vrouwelijk.

'Siobhan!' Hij rende erheen en trok panelen en planken van verrot hout even snel weg als hij ze in handen kon krijgen. Ze sleepten het ergste snel van haar af en de gal kwam in hem omhoog toen ze de onderste helft van haar lichaam blootlegden. Door het stof en vuil dat aan haar kleefde, zag hij de verschrikking van de verwondingen die haar op buik en onderbuik waren toegebracht. Maar nog terwijl zijn maag zich omdraaide bij de gedachte aan de pijn die ze had geleden, besefte hij dat er iets niet klopte. Iets met de vorm van haar heupen, de lengte van haar armen. Dan het haar, het was niet donker genoeg. Toen hij de laatste stukken aardewerk van haar gezicht duwde, zag hij het duidelijk: ze was het niet. Dit was niet Siobhan. Hij werd overspoeld door een blinde paniek, die hij moest onderdrukken, terwijl de politieman in hem de ducttape van haar mond rukte, een ooglid omhoogtrok om te zien of er nog leven was, met een gekromde vinger braaksel, stof en gruis uit haar mond haalde en zijn lippen op de hare drukte om zo snel mogelijk weer leven in dit meisje te ademen, deze vrouw die Siobhan niet was, maar die gered moest worden, die teruggebracht moest worden, ook al vervaagde en verminderde de hoop in zijn eigen hart zonder dat die helemaal wilde verdwijnen.

Ze vonden haar naam op een collegekaart in een versleten roze tasje op de werkbank: Shauna Gleeson, tweedejaars studente kunstgeschiedenis aan de UCD. Ernaast lag een tas die Mulcahy dacht te herkennen als die van Siobhan. Daarin zat een voicerecorder en als bevestiging van al zijn angsten haar portemonnee, compleet met pers-en identiteitskaart. Hij had intussen al een hamer uit het rek naast de werkbank gepakt en nu rende hij buiten de trap op en baande zich door de openslaande deuren een weg naar Rinns zitkamer. Cassidy kwam achter hem aan met het meisje onder zijn colbertje huiverend in zijn armen. Ze moesten iets warmers vinden, een deken, een vuur, om weer wat warmte en leven in haar te krijgen. Mulcahy controleerde de andere kamers van de benedenverdieping, vond een zacht wollen picknickkleed dat over een keukenstoel hing, gooide dat naar Cassidy, die het meisje op de bank legde, en rende toen de trap op. Binnen een paar minuten was hij elke kamer in het enorme huis met twee verdiepingen in en uit geweest. Geen teken van Siobhan of Rinn.

Op de bovenste verdieping vond hij wel een kamertje dat eruitzag als een soort privékapel. Aan de ene kant kon hij een smalle tafel zien die dienstdeed als altaar. Hij was bedekt met geborduurd tafellinnen waarop kaarsen stonden en wat een groot gouden tabernakel bleek te zijn. Op de muur erboven verlichtte een flakkerend rood lichtje een vergeelde afbeelding van het Heilig Hart. Aan de andere muur hing een verschoten zijden vaandel met vijftien centimeter grote letters die in een geborduurde boog verkondigden: SODALITEIT VAN HET KOSTBAARSTE BLOED. Het bezorgde Mulcahy koude rillingen, maar het zei hem niets. Als dit Rinns schuilplaats was, zijn verborgen toevluchtsoord, dan wist hij dat hij hier mogelijk kon vinden wat hij moest hebben. Mulcahy liep op het geïmproviseerde altaar af. Het laken was kraakhelder wit en leeg afgezien van de kaarsenhouders en een klein eenvoudig houten kruis met een grijs tinnen figuurtje van Christus dat eraan bevestigd was met scherp ogende spelden. Het tabernakel was daarentegen bijzonder overdadig: groot, minstens vijfenveertig centimeter in het vierkant en druk versierd met gedreven goud en zilver. Alleen al de aanblik ervan bracht Mulcahy er bijna toe een kruis te slaan, omdat het sterke herinneringen opriep aan zijn eigen korte periode als misdienaartje. Aan de voorzijde bedekte een sierlijke gouden zonneschijf een dubbele deur aan weerszijden geflankeerd door spookachtige zilveren heiligen waarvan de ene een boek vasthield en de ander een zwaard. Op een fries erboven die helemaal rond de bovenrand liep stond een devies bestaande uit de woorden Sanctus, Sanc- tus, dat steeds werd herhaald.

Mulcahy gebruikte zijn zakdoek om voorzichtig het sleuteltje om te draaien dat uit het slot in het midden van de zon stak. Daarna wrikte hij met een pen elk van de deuren open. Erin stond een zilveren kelk met een gepolijst gouden binnenwerk te glanzen. Wat hem de adem benam en hem zich verder naar voren deed buigen om vol ongeloof naar binnen te staren, was wat er achter de kelk stond. Zes houten kruizen, identiek aan die op het altaar stond, maar aan elk van deze hing een ander crucifix aan de armen en over de figuur van Christus. Eén was even groot als het houten kruis waaraan het hing en vertoonde afbladderende goudverf en halve bollen gekleurd glas; hij gokte er meteen op dat dit het 'Versace'-kruis van Grainne Mullins moest zijn. Een ander, niet zo groot, maar simpel en van koper, was waar-schijnlijk het 'predikantenkruis' dat Caroline Coyle had verloren. Meer naar voren zag hij een glinsterende ketting met daaraan een fraai gesmeed figuurtje van Christus aan een gouden kruis met aan elk uiteinde een briljant geslepen diamant en hij wist dat dit het crucifix van Jesica Salazar moest zijn. De andere waren vermoedelijk van Catriona Plunkett, Paula Halpin en misschien Shauna Gleeson. Maar er was er nog geen voor het andere crucifix, dat leeg erbuiten op de altaardoek stond te wachten. Hij slikte moeilijk. Hij keek weer door de kamer. Het vertelde hem alles wat hij van Rinn moest weten, behalve het enige wat hij meer dan wat ook wilde weten: waar had hij Siobhan verdomme mee naartoe genomen? Buiten hoorde hij een vaag gehuil van sirenes en toen een schreeuw van beneden. Hij rende de kamer uit en tegen de tijd dat hij onder aan de trap was, stond Cassidy al bij de open deur, verlichtten blauwe zwaailichten de gang en bracht hij één ambulancebroeder in een groen-gele overall naar de achterkamer, terwijl hij de andere vertelde meteen naar de man buiten in de garage te gaan kijken.

'Hoe gaat het met het meisje?' vroeg Mulcahy hem.

'Niet goed, arm kind,' zei Cassidy, die zelf nu wat bleek zag. Ze deden allebei een stap terug toen een ambulanceverpleegster met een snaterende walkietalkie op haar schouder zich langs hen haastte.

'Heb je daarboven iets gevonden?' vroeg Cassidy hem. Mulcahy knikte. 'Net zijn eigen particuliere klooster. Allemaal religieuze toestanden. Hij is het, geen twijfel mogelijk. Alle kruizen van de meisjes zijn daar. Trofeeën. Maar ik kan verdomme niets vinden waaruit ik kan opmaken waar hij Siobhan mee naartoe heeft genomen.'

'Heb je dit hier gezien?' Cassidy opende de zware paneeldeur naar de eetkamer aan de voorzijde van het huis. Mulcahy had er zijn hoofd eerder naar binnen gestoken, maar omdat hij er niet had gezien wat hij zocht, was hij snel verdergegaan. Cassidy wees op de lange mahoniehouten eettafel, waarop een massa kranten en papieren lag uitgespreid. Een van de stoelen was naar achteren geschoven, alsof iemand plotseling was opgestaan en vertrokken.

'Ik dacht dat hij hier misschien mee bezig was toen Fallon en haar fotograaf eraan kwamen/ zei Cassidy. 'Hij moet ze van hier door de poort hebben zien komen.'

En inderdaad, het grootste deel van de voortuin, de poort en een gedeelte van de garage waren vanuit die hoek door de grote ramen van de erker zichtbaar. Cassidy's mobieltje ging over en hij liep meteen weer de gang in. 'Ja, baas, dat klopt/ waren de enige woorden die Mulcahy opving toen hij naar buiten liep. Hij liep naar de tafel en probeerde te ontdekken waar Rinn mee bezig was geweest. Enkele vellen papier lagen uitgespreid op het glanzende oppervlak naast een groot boek en een opengevouwen kaart van Phoenix Park. Mulcahy wierp een blik op de kaart en zag niets bijzonders. De meeste vellen papier waren fotokopieën. Toen hij er een paar naar zich toe draaide, zag hij dat het vergrotingen waren van regels uit religieuze teksten. Wie Christus Jezus toebehoort, heeft zijn eigen natuur met alle hartstocht en begeerte aan het kruis geslagen. (Gal 5:24) en Laat dus wat aards in u is afsterven... Gods toorn degenen die hem onge- hoorzaam zijn. (Kol 3:5-6). Hij legde ze vol afkeer weg en trok het boek naar zich toe. Het was een luxe fotoboek ter nagedachtenis aan het pauselijke bezoek aan Ierland in 1979. Op de omslag stond een voor Mulcahy bekende foto van paus Johannes Paulus n die in zijn schitterende groen, wit en gouden misgewaad zijn staf omhoog hief. Mulcahy opende het boek op een plaats die werd aangegeven door een oude foto. De afbeelding over twee pagina's was voor hem even bekend: een opname vanuit een hoge kraan van de enorme mensenzee rond het grote altaar dat was opgericht in Phoenix Park. Vlaggen aan hoge masten die wapperden in de wind en alles leek klein in vergelijking met het enorme kruis erachter.

Mulcahy wierp een blik op de foto die als boekenlegger was gebruikt en waarvan de slecht gefixeerde polaroidkleuren in de loop der jaren waren verbleekt. Er stond een groep jongens en meisjes op die allemaal tien of elf jaar oud waren en allemaal ongemakkelijk in de lens staarden. De kinderen zagen eruit alsof ze uit een rampgebied kwamen en een dagtochtje maakten. Enkelen zaten in een rolstoel, anderen liepen op krukken met ledematen in het gips. Aan het ene uiteinde van de groep dacht Mulcahy het gezicht van een veel jongere Sean Rinn te herkennen, een triest kijkende jongen met heel kort haar en een gedwongen glimlach om zijn mond. Onder een ruimvallend overhemd en vest was zijn hele bovenlichaam van de kin tot de riem van zijn keurig geperste broek omzwachteld met verband.

Op de achtergrond stond dezelfde enorme menigte en het altaar die hij in het boek had gezien. Hij draaide de foto om. Op de achterkant stond met inkt een tekst gekrabbeld: Sodaliteit van het Kostbaarste Bloed, Phoenix Park, 29 sept., 1979. Hij hoorde voetstappen achter zich en draaide zich om.

'Brogan is onderweg,' zei Cassidy. 'Ze zegt dat een paar van de anderen hier waarschijnlijk eerder zullen zijn. Ze moet van Tallaght komen.'

Mulcahy knikte. 'Enig idee wat een sodaliteit is?'

Cassidy knipperde niet-begrijpend. Mulcahy hield de foto omhoog, wees op Rinn en liet hem toen zien wat er op de achterkant stond geschreven. 'Ik zag het boven ook op een soort vaandel staan.'

'Het is een soort genootschap/ zei Cassidy, 'opgericht om speciale devoties, gebeden en missen te doen op feestdagen en speciale periodes van het jaar. Deze zou zijn opgericht om het "kostbare bloed" te gedenken dat Jezus vergoot aan het kruis voor de redding van de mensheid.'

'Hoe weet je dat allemaal?'

'Ik heb op school gezeten bij de broeders van Onze-LieveVrouw-Presentatie. Ze lieten ons al dat gedoe over feestdagen en sodaliteiten uit ons hoofd leren. Ze sloegen het er bij ons in. Het feest van het Kostbaarste Bloed verspringt elk jaar als ik me goed herinner. De eerste zondag van juli, dus rond deze tijd.'

Mulcahy hoefde niet naar de datum op zijn horloge te kijken, maar hij deed het automatisch. 'Dat is morgen,' zei hij, en om de een of andere reden zorgde die informatie er niet voor dat hij zich geruster voelde.

Cassidy stak zijn handen omhoog en liep langs hem heen naar de tafel.

'Waarom maak je je druk over al dat spul?' vroeg hij scherp. 'Ik dacht dat je hierin belang zou stellen. Ik weet in elk geval zeker dat het de baas zal interesseren.' Hij duwde het boek en de vellen papier uit de weg om ruimte te maken rond de kaart van Phoenix Park. Het was een oude stafkaart die zeer gedetailleerd was getekend en gedrukt. Cassidy tikte met zijn vinger op de linkerkant, waar met pen een cirkel was getrokken rond de Y

van de Furry Glen en de dicht opeenliggende contourlijnen die de holte aangaven waar het lichaam van Paula Halpin was gevonden.

'Hij is er verdomme gloeiend bij,' zei Cassidy, maar Mulcahy's oog was op een ander deel van de kaart gevallen, een gebied met open grasland zonder getekende cirkel, maar alleen een groot groen vlak met de naam Fifteen Acres erop gedrukt. Onder de naam, nauwelijks te onderscheiden van de gedrukte tekst erboven, was iets klein geschreven toegevoegd: Deus non inide- tui. Zijn hart sloeg een keer over. Het was dezelfde boodschap die Siobhan toegestuurd had gekregen: God laat niet met zich spotten.

Mulcahy's hersens tolden nu, kromden zich naar boven om het te begrijpen, maar ze werden bedolven onder te veel informatie om alles snel te verwerken. Flarden van beelden van Siobhan op de televisie, van plaatsen en datums, van doornenkronen, scherpe spelden en het bloed van Christus. Te veel mogelijkheden en geen ervan was de goede.

'Hij moet een plan hebben gehad voor Paula Halpin,' zei Mulcahy. 'Maar dat liep fout. Jij zei dat ze hartproblemen had, nietwaar? Misschien kreeg ze een hartaanval toen hij bezig was haar aan te randen, maar had hij het niet in de gaten tot het te laat was. Dus verstopte hij het lichaam in de buurt waar hij het wilde hebben, maar het werd ontdekt. Toen ging hij erop uit en pakte een ander meisje, maar op het laatste moment kwam het lot tussenbeide en leverde hem een nog betere, nog geschiktere vrouw.'

'Waar heb je het over?' vroeg Cassidy, die opkeek.

'Het moet voor hem een wonder hebben geleken: Siobhan Fallon die zomaar door zijn poort kwam lopen.' Mulcahy zweeg even, ademde diep en zorgde ervoor dat in zijn hoofd alle stukjes op hun plaats vielen. 'Wat maak je daarvan?' Hij wees naar Fifteen Acres op de kaart.

'Daar is helemaal niets,' zei Cassidy, 'alleen gras.'

'Maar het is een oude kaart, nietwaar?' zei Mulcahy. 'Wat is daar nu? Wat staat daar al dertig jaar? Sinds 1979? Wat staat daar dat verband houdt met al deze andere troep hier?'

Toen daagde het Cassidy ook. Zijn mond viel open en na een tel kon hij alleen maar een zacht, hees 'Shit!' slaken. Maar Mulcahy was al half de deur uit. De paniek die hij voelde was veel te groot om zich er druk over te maken of Cassidy hem volgde of niet.

Mulcahy zag nauwelijks iets van het grootse oude Dublin waar hij doorheen raasde toen hij zich door het late verkeer in Rathmines werkte. Hij nam in volle vaart de brug over het Grand Canal, schoot langs de verlichte torenspitsen van St Patrick's Cathedral, daalde onder de gotische bogen van Christchurch af naar Winetavern Street, tot hij met een gekrijs van gemartelde banden de auto scherp naar links Merchant's Quay langs de rivier op draaide. Vanaf dat moment trapte hij het gaspedaal tot op de plank in en hield zijn hand op de claxon terwijl ze langs brug na brug raceten en het aan noodlot en verstand overlieten om ander verkeer dat zich op hun weg bevond tot staan te brengen. Cassidy, die maar net op de passagiersstoel had kunnen springen voordat Mulcahy de Saab had gestart en was weggescheurd, beleefde het grootste deel van de rit in stilzwijgen. Hij vloekte elke keer als er een wiel in een gat terechtkwam en hield één hand als schokbreker tussen het dak van de auto en zijn hoofd. Hij keek naar de weg voor hen met de gespannen aandacht van een man die al veel snelle achtervolgingen had meegemaakt, maar er nooit echt van had genoten. Mulcahy merkte nauwelijks dat hij er was, en het kon hem ook niet schelen. Zijn aandacht was alleen gericht op het verbeteren van het Ierse snelheidsrecord op land. Hij raasde over de kades van Merchant's naar Usher's naar Victoria, tot hij ten slotte bij Heuston Station weer een paar millimeter van zijn banden schaafde door naar het noorden te draaien over de brug, door Parkgate Street en de monumentale stenen zuilen die de toegang tot Phoenix Park bewaakten.

'Ga je me niet eens naar het waarom vragen?' vroeg Cassidy eindelijk toen ze halsoverkop de duisternis van het park zelf in doken. Mulcahy deed zijn groot licht aan en wierp toen een snelle blik opzij. Meer tijd had hij niet, want hij moest de auto een rotonde op en af draaien.

'Nee,' zei hij kil. 'Jij hebt me besodemieterd. Waarom zou een reden, of die nu goed of slecht is, enig verschil voor mij maken?'

'Misschien is het nu niet het moment,' zei Cassidy. En Mulcahy gromde alleen maar, terwijl hij weer plankgas gaf en anderhalve kilometer over de kaarsrechte rijbaan raasde tot hij bij het Phoenix-monument scherp naar links stuurde, de nog diepere duisternis van Acres Road in. Zonder enige waarschuwing deed hij zijn koplampen uit, haalde zijn voet van het gaspedaal en liet de auto in zijn vrij de zwarte stilte in rollen. Mulcahy legde de zuchtende Cassidy het zwijgen op met een gebiedend: 'Ssst!' Hij boog zich naar voren in een poging de weg te onderscheiden en stuurde de auto toen een smalle afrit op. Hij minderde vaart tot een slakkengangetje. Om hen heen doemde een dun bosje zilverberken op als de eindeloos gespiegelde tralies van een kooi en dat blokkeerde hun uitzicht naar voren en naar rechts. Links twinkelden achter de grote grasvlakte die zich uitstrekte naar het zuiden, de lichtjes van de voorsteden als een stelsel van aan de aarde gebonden sterren. Mulcahy bracht de auto tot stilstand voor een lage, rood-witte metalen slagboom die verder rijden onmogelijk maakte.

Juist op dat moment spleet het dikke wolkendek open en verlichtte een enorme maan het landschap om hen heen, alsof een hogere macht had besloten hen een handje te helpen. Beide mannen ontdekten dat ze recht vooruit staarden over een uitgestrekt parkeerterrein en ze leken met stomheid te zijn geslagen door wat zich in de verte aan hen onthulde: de steile, met gras begroeide heuvel die oprees uit de omliggende vlakte, de hoge stenen trap aan de zijkant, het enorme metalen kruis, dat vijftig, misschien wel zestig meter oprees in de nachtelijke hemel, de beide armen glorierijk gespreid, het koude en harde staal stralend wit in het maanlicht. En daaronder, nog meer open en bloot dan zij, stond aan de voet van de trap een wit busje geparkeerd het enige voertuig dat te zien was.

'Dat is hem.' Mulcahy keek Cassidy aan. Zijn stem was hees van spanning.

'Wat is hij verdomme van plan?' fluisterde Cassidy. Maar geen van beiden wilden ze zich daarvan een voorstelling maken.

'Zie je daar iemand?' vroeg Mulcahy. Maar hij wist dat het te ver weg was. Van deze afstand versmolt de voet van het kruis met de duisternis van het park erachter. 'Ze zouden nog steeds in het busje kunnen zitten, maar we moeten er hoe dan ook nu op af. En te voet, zodat we hem niet opjagen en we in een gijzelingstoestand verzeild raken.'

Mulcahy opende zijn deur, maar Cassidy hield hem tegen met een hand op zijn arm.

'Wacht. Ik bel om ondersteuning, dan gaan we.'

Ze liepen rond de parkeerplaats naar de zuidzijde ervan en bleven laag, waardoor ze zo goed als onzichtbaar waren tegen het donkere gras nu er weer wolken overdreven. Een poos lang leek elke ritselende voetstap, elke ademhaling hun aanwezigheid uit te gillen tegen de leegte om hen heen, maar daar raakten ze aan gewend. En toen het kruis steeds dichterbij kwam, begon de straffe wind andere geluiden dan die van henzelf mee te voeren. Vreemde geluiden, een onregelmatig gehamer van metaal op metaal en een vaag gekletter dat Mulcahy deed denken aan een zeebries die door het want joeg. Toen ze de onderkant van de heuvel naderden, gebaarde hij Cassidy naar beneden met zijn vlakke hand en ze hurkten op het gras, de ogen gericht op het busje, dat nu slechts twintig meter verderop geparkeerd stond. Daarin was geen teken van leven te zien. Boven hen was het gehamer gestopt en even hoorden ze het geluid van iets zwaars wat over een betonnen oppervlak werd gesleept, waarna de wind het weer liet verwaaien.

'Wat hij ook van plan is, het gebeurt allemaal daarboven,' fluisterde Mulcahy, terwijl hij naar de bovenkant van de trap wees. 'Ik klim aan deze kant over het gras naar boven om te kijken en jij loopt naar het busje om voor Siobhan te zorgen als ze daarin zit. Zo niet, loop dan over de trap naar boven om mij te dekken. Als hij ervandoor gaat, zal hij jouw kant op komen. Oké?'

Mulcahy keek Cassidy even na toen die naar het busje liep en begon toen de zijkant van de helling te beklimmen. De wind nam in kracht toe en de helling was steiler dan beneden had geleken. Het gras voelde koud en vochtig aan en werd gladder naarmate hij meer houvast zocht. Toen hij de top naderde, keek hij op. Al het gewicht en alle grootsheid van het torenhoge stalen kruis leken op hem te drukken. Toen zag hij iets vreemds. Zwaaiend tegen de nachtelijke hemel sloegen twee lange lussen touw heen en weer in de wind. Elk hing omlaag van een van de grote stalen armen. Toen begreep hij wat het klepperende geluid was geweest dat hij had gehoord. Maar voordat hij kon bedenken wat de bedoeling ervan was, zag hij dat de touwen plotseling strak gingen staan, waarna iets wat op een lange, donkere bundel leek met schokkende bewegingen tegen het rechtopstaande been van het kruis omhoog werd gehesen. Toen de wolken opnieuw braken, werd het tafereel weer door de maan verlicht. En de ergste vrees van Mulcahy werd bewaarheid. Boven hem werd een groteske kruisiging opgevoerd. Het naakte, levenloze lichaam van Siobhan Fallon hing aan een ruw houten kruis en dat zweefde weer met de touwen aan de grote stalen armen erboven. Haar handen en voeten waren donker van het bloed waar ze het hout raakten. Onder haar rechterborst zat een horizontale jaap en daaruit stroomde bloed over haar buik. Op haar hoofd, dat naar voren hing, zat iets wat alleen maar een doornenkroon kon zijn. Een onderdeel van een seconde stond Mulcahy als verlamd door wat hij zag. Angst en uitputting dreigden hem te overmannen. Maar er was geen tijd om na te denken en iets in zijn training, of in zijn hart, dwong hem de laatste meters omhoog te klimmen naar het grote betonnen platform op de top. Zes of zeven meter verderop onder het kruis, waarnaast hij erg klein leek, stond Sean Rinn zijn weerzinwekkende kruisiging hand over hand steeds hoger te hijsen. Hij droeg zo te zien een klimuitrusting: een gordel compleet met karabiners die aan een riem dwars over zijn borst hingen. Maar de aandacht van Mulcahy ging uit naar wat hij in zijn handen hield: een strakgespannen koord dat zich omhoog uitstrekte tot in de nacht en omlaag via een ingenieus gebouwde katrol naar een haak die was verankerd in het beton aan zijn voeten.

Kon hij hem bij verrassing overmeesteren? Mulcahy vroeg zich af waar Cassidy zat, maar er was geen tijd om te wachten. Hij stapte het open platform op en probeerde achter de man te blijven. Maar nog voordat hij ook maar halverwege was, voelde Rinn zijn aanwezigheid en draaide zich om. Paniek en herkenning tekenden zich af op zijn gezicht.

'Stop jij - blijf daar,' snauwde hij tegen Mulcahy. 'Als ik loslaat, valt ze. Dan gaat ze dood.'

Mulcahy verroerde geen vin, maar het sprankje hoop in zijn borst vlamde op als een gasbrander. Ze leefde nog.

'Kom op, man, doe niet zo dwaas/ riep Mulcahy in de wind.

'Maak het niet nog erger voor jezelf. Laat haar zakken. Het is niet te laat.'

'Mond dicht!' gilde Rinn tegen hem. 'Mond dicht of ik laat haar vallen. Dan heb jij het op je geweten, niet ik.'

Mulcahy riskeerde nog een stap naar voren, maar zelfs dat was een stap te ver. Weer gilde Rinn tegen hem, en hij liet het touw los. Terwijl het door zijn handen schoot, stortte Siobhan met ijzingwekkende snelheid naar beneden. Toen hield Rinn het touw even snel weer vast. De bons van het abrupte stoppen veroorzaakte een lang, laag gekreun van pijn van boven. Mulcahy verstarde toen een regen van bloed om hen heen neerspatte.

'Goed, Sean, ik sta stil, kijk maar,' zei Mulcahy zo kalm mogelijk tegen hem, ook al klauwde de angst aan zijn hersens, die wanhopig woorden probeerden te vinden om ervoor te zorgen dat Rinn dat touw bleef vasthouden. 'Ik probeer je alleen maar te helpen om hier de goede weg te kiezen. Ik weet dat het niet je bedoeling was dat meisje, die Paula, te doden. En je wilt dat ook Siobhan daarboven niet aandoen. Ze heeft toch niets gedaan om dit te verdienen, is het wel?'

'Dit verdienen?' brulde Rinn. 'Ze is de ergste hoer van allemaal, want ze draagt het teken van Christus' offer om haar hals, terwijl ze voor jan en alleman haar vuiligheid spuit. Ik heb het haar verteld, ik heb het hen allemaal verteld - dat God niet met zich laat spotten. Maar heeft er iemand geluisterd? Nou, ze zullen nu luisteren...'

Iets in Mulcahy's gezicht moest hem hebben verraden, een trilling van zijn oog misschien, want Rinn draaide zich plotseling om en zag Cassidy op zich af komen vanaf de trap aan de andere kant van het platform.

'Blijf daar of ze sterft!' krijste Rinn met ogen die heen en weer schoten van Cassidy naar Mulcahy en bijna door de paniek uit hun kassen rolden. Mulcahy wist dat hij nooit meer zo'n goede kans zou krijgen en hij sprong op hem af. Maar hij was niet snel genoeg om de afstand te overbruggen. Rinn liet het touw los en zette het op een lopen.

Mulcahy twijfelde geen seconde: hij ging voor het touw en niet voor de man. Het gesuis van de vreselijke last die viel, het gieren van het touw dat door de zekering schoot, vulde zijn oren. Maar zijn geest zag hoe hij het pakte en zijn hand sloot zich om iets duns en hards en buigzaams. Hij voelde hoe zijn palm werd ontveld en hoe zijn pols met een gemene klap dubbelsloeg. De kracht ervan rukte zijn arm bijna uit de kom - maar hij had het. Hij had haar. Nu met beide handen. En door de pijn heen hield hij vast. Cassidy stond naast hem en zei tegen hem dat hij het ook vasthad en als ze het samen langzaam lieten vieren, dan konden ze Siobhan de laatste meters veilig op de grond laten zakken. Voor Mulcahy verliep alles in een waas. Zijn pols bleef pijnscheuten door zijn arm sturen en zijn schouder voelde aan alsof hij uit elkaar was gescheurd. Toen het houten kruis eindelijk de grond raakte, legden ze het zo voorzichtig mogelijk neer, tot het met een zachte bons plat op de rug lag. Siobhan was er vreselijk aan toe en door de shock en het bloedverlies te ver heen om haar voor hem bereikbaar te maken. Ze kreunde en jammerde, maar ze was ook - nog net - in leven. Hij probeerde haar op te tillen en tegen zich aan te drukken om haar op de een of andere manier te troosten, maar Cassidy trok hem achteruit en wees op de touwen waarmee haar polsen en enkels aan het kruis waren gebonden en op de ruwe ijzeren nagels die door haar handpalmen en voeten waren gedreven. Hij trok zijn jasje uit en dekte haar zo goed mogelijk toe. Toen hoorden ze allebei op datzelfde moment de verre bons van een autoportier dat werd dichtgetrokken en ze keken samen op.

'Maak je over hem geen zorgen/ zei Cassidy, die al met de telefoon in zijn hand aan het bellen was. 'Ik heb ervoor gezorgd dat dat busje nergens naartoe gaat en de ondersteuning kan hier elk moment zijn.'

Maar Mulcahy werd beneveld door pijn en een blinde woede. Hij stond op en strompelde naar de trap. Heel zijn aandacht was nu gericht op het busje en de moordzuchtige gek die erin zat en die nog steeds probeerde de motor te laten aanslaan. Toen hij naar beneden rende, stuurde iedere stap een pijnscheut door zijn hele lijf alsof het een lintzaag was. Hij kon een zacht gehuil van sirenes horen en zag door de bomen het blauwe geknipper van zwaailichten, maar hij moest en zou daar als eerste zijn. Hij was degene die nu was ontstoken in rechtschapen woede. Hij was degene die met alle geweld wraak wilde nemen. Pas toen hij bij het busje was, drong tot hem door dat hij niet in de conditie was om op te treden als iemands engel der wrake. Hij voelde zich al licht in zijn hoofd en toen hij aan de kruk trok van het portier aan de bestuurderskant, vlamde een verlammende golf van pijn door zijn arm tot in zijn schouder. Nog steeds achter het stuur van het busje leunde Rinn opzij, bij hem vandaan, en trok vertwijfeld iets uit het handschoenenkastje, terwijl hij tegelijk met alle kracht die hij in zijn benen had tegen het portier schopte. Het portier schoot open en sloeg Mulcahy recht tegen zijn borst en kin, waardoor hij achterover tegen het gras sloeg. Toen hij daar lag werd alles helderder en verliep trager, terwijl een nieuwe pijnscheut kloppend van zijn schouder naar elke afzonderlijke zenuwcel van zijn lichaam trok.

Hij zag Rinn uit het busje springen en boven hem uittorenen met een vuurwapen in zijn hand - een roestige antieke Webleyrevolver die van zijn grootvader moest zijn geweest - en een blik van maniakale triomf op zijn gezicht, terwijl hij het Onze Vader tegen hem schreeuwde.

'Onze Vader, Die in de hemelen zijt! Uw Naam...'

De lange loop was precies tussen Mulcahy's ogen gericht en hij kon zelfs geen arm opheffen om zichzelf te beschermen.

'Uw Koninkrijk kome...'

Instinctief probeerde Mulcahy bij hem vandaan te rollen, maar hij kon het niet en toen zag hij als een visioen van boven plotseling een donkere schaduw achter Rinn opdoemen. Het was Cassidy met iets groots en zwarts en glinsterends in zijn hand het leek sprekend op een groot metalen kruis - en hij zwaaide ermee.

'Uw Wil geschiede...'

Het laatste wat Mulcahy zag, was Rinn die neerging als een schoorsteen die werd opgeblazen, en de laatste geluiden waren een misselijkmakend gekraak van een schedel, het gezang van sirenes en het gepiep van remmen en Cassidy die boven hem stond te vloeken.

'Godallemachtig, sommige klootzakken kun je ook echt niet alleen laten.'

Epiloog

Mulcahy lag in het achterschip van de Seaspray. Het gipsverband rond zijn pols rustte op een kussen en zijn linkerschouder zat strak en betrekkelijk pijnvrij in een brace die hij nu al bijna veertien dagen droeg. Een ontwrichte schouder, gescheurde banden en een gebroken pols hadden hem eigenlijk heel wat meer pijn moeten bezorgen, dacht hij, maar het grootste gedeelte van het reparatiewerk was onder verdoving gedaan en de volgende dag was hij al weer op de been en uit het ziekenhuis. Zolang hij zich voorzichtig en niet te plotseling bewoog en de ontstekingsremmers bleef slikken, was nu het ergste waarmee hij te maken kreeg af en toe een gemene steek. Ondanks de dreiging van de komende martelgang van fysiotherapie, leken zijn verwondingen wat hem betrof heel wat ernstiger dan ze in feite waren. Zelfs onder het ruimste x-shirt dat hij kon vinden, lieten de kevlar brace en zijn ingepakte pols hem eruitzien als een figurant uit een sciencefictionfilm - een feit dat zijn scheepsmaat van die dag niet was ontgaan.

'Ahoi, Robocop, giet dat naar binnen en misschien raak je dan ontspannen genoeg om mij te laten zien hoe je dit ding in beweging krijgt,' zei Liam Ford, die hem nog een Budweiser overhandigde en zo zwaar ging zitten dat de kiel aan bakboord boven water dreigde te komen.

Mulcahy slaakte een smalend gegrom bij wijze van antwoord. Ze zouden de boot onmogelijk naar buiten kunnen brengen. Met zijn brace kon hij niet eens aan het roer staan en Ford wist bij een boot nog niet wat voor of achter was. Maar gemeerd liggen in de jachthaven van Dun Laoghaire in de koele lucht met de zon op zijn gezicht en een koel biertje in zijn bruikbare hand was al genoeg voor hem. Hij sloot zijn ogen en liet zich wegdrijven op de warmte en de alcohol tot een vloek, het geritsel van een krant en Fords bulderende bas met het Corkse accent hem weer dwongen bij bewustzijn te komen.

'Ik zie dat jouw meisje weer bezig is geweest.' Hij wees op de brede, rode balk over de hele bovenkant van de voorpagina van de Sunday Herald. DE HEL VAN MIJN KRUISIGING, DEEL n door Siobhan Fallon, met een bijpassende foto. Niet dat het nog eens voor de tweede week het hoofdartikel was, want die eer ging naar een politicus die in een nachtclub in Leeson Street was betrapt op het snuiven van coke. 'Jeeezus, denk je dat ze er ooit haar mond over zal houden?'

'Niet tot ze het helemaal hebben uitgemolken,' zei Mulcahy, die moest glimlachen om de aandoenlijke poging van Ford om hem op de kast te jagen.

Hij had het artikel al gelezen, net als haar eerste aflevering van de vorige week, en vond het algemeen genomen vrij goed. Hoe ze het vanuit haar bed in het ziekenhuis had gedaan was hem een raadsel. Ze moest het iemand hebben gedicteerd, vermoedde hij. En hoewel het allemaal veel te veel opgeklopt was naar zijn smaak, was het verbazingwekkend sfeervol. Vreemd genoeg waren allebei de artikelen van Siobhan en de rest van de berichtgeving in de Heiald betrekkelijk gematigd in vergelijking met de rest van de pers, die zich als een meute uitgehongerde wolven op Rinn had gestort. Vooral toen van hogerhand het bericht kwam dat Rinn zeer waarschijnlijk nooit een rechtbank vanbinnen zou zien, omdat hij enkele uren na zijn arrestatie krankzinnig was verklaard en nu levenslang zat opgesloten in het Central Mental Hospital in Dundrum. De hem toegewezen advocaat had al aangegeven dat elke poging van het OM om de zaak voor de rechter te brengen, zou worden beantwoord met een verzoek om Rinn ongeschikt te verklaren om terecht te staan. En algemeen werd ervan uitgegaan dat het verzoek bijna zeker zou worden ingewilligd, niet in het minst omdat navraag bij Interpol over de jaren die hij in het buitenland les had gegeven, een lange historie van schizofrenie en aanrandingen aan het licht had gebracht.

Niet gehinderd door de dreiging van juridische procedures hadden de media Rinn gefileerd - als slagers. Elk feit uit zijn leven dat ze konden opdiepen, werd erbij gesleept, uitgerafeld en becommentarieerd door iedere halfgare betweter die maar een mening had. Niemand scheen te merken, laat staan zich er druk over te maken, dat Emmet Byrne was vrijgelaten zonder dat afbreuk was gedaan aan zijn reputatie of dat Catriona Plunkett en Shauna Gleeson, twee slachtoffers van Rinn die nog in leven waren, nog steeds in het ziekenhuis voor dat leven aan het vechten waren. Een paar kranten hadden een alinea of twee aan hen gewijd, maar de rest liep hen gewoon onder de voet in de gemakkelijke stormloop om Rinn te veroordelen. Mulcahy vervloekte ze in stilte allemaal. Voorzover hij kon zien, stelden weinigen bij de media echt belang in de waarheid, maar wilden ze alleen dat hun stem boven de massa uit werd gehoord. Natuurlijk had Mulcahy zijn eigen ideeën over Rinn. Hij liep ze na in zijn hoofd als hij 's nachts wakker lag, omdat hij niet gemakkelijk genoeg kon liggen om te slapen. Maar weinig van die ideeën leidden naar een definitieve mening. Alle psychiaters in de wereld mochten zeggen dat Rinn een paranoïde schizofreen was die handelde in de overtuiging dat hij zijn opdrachten rechtstreeks van Paulus kreeg. Voor Mulcahy zou het nooit enig verschil maken. Slechts bij één bewijsstuk had hij de indruk dat het een zeker waarheidsgehalte bezat. Het was iets wat hij in geen van de kranten had gezien. Het was hem toegestuurd door een onbekende uit Kerry die hem het beste wenste. Kennelijk was het een collega-diender, want het was verpakt in een Garda-dossiermap - een fotokopie van een proces-verbaal uit 1974 dat uit het archief van het Killarney District was gehaald. Het ging om De brigadier was de volgende dag naar het ziekenhuis gekomen en had Mulcahy gesmeekt hem niet te verlinken bij Interne Zaken vanwege het lekken. Als 'smeken' tenminste het juiste woord was voor de onwillige, flikflooiende onzin waarmee hij aankwam bij wijze van rechtvaardiging. Hij had het erover dat hij nooit geld van Siobhan had aangenomen en zelfs wat lariekoek over Mulcahy's vader die hem jaren geleden zijn kansen op promotie door de neus had geboord - terwijl daar helemaal geen reden voor was, had hij gejammerd. Maar Mulcahy wist dat zijn vader altijd goed was geweest in zijn oordeel over mensen. Waarschijnlijk had hij meteen doorgehad hoe waardeloos Cassidy was.

Toch had Mulcahy het gevoel dat hij de brigadier nu niet kon laten vallen. Tenslotte had de man zijn leven gered. Aan de andere kant wist hij ook niet zeker of hij het er helemaal bij kon laten zitten. Dat was iets wat hij zorgvuldig zou moeten afwegen. Maar niet nu. Daar zou later tijd genoeg voor zijn. Het enige wat hij niet van zich af kon schudden was het beeld van Siobhan Fallon die aan het kruis hing. Elke nacht als hij in bed lag, doemde ze boven hem op, haar naakte lichaam dat was vastgenageld op de ruwe planken, haar bloed dat overal om hem heen spatte, als een gepijnigd spook dat rondwaarde in zijn geest. Zelfs bij haar op bezoek gaan in het ziekenhuis had die herinnering niet kunnen verdrijven en evenmin kunnen verminderen. Al met al was het alleen maar erger geworden. In die ziekenhuiskamer was het heel moeizaam en onzeker tussen hen gegaan. Ze had aarzelend geleken en heel onwillig om hem aan te kijken of zijn glimlach te beantwoorden. Het was net alsof ze elkaar nooit eerder hadden gekend. En toen was na net vijf minuten een andere kerel binnengekomen, een oudere, vreemd uitziende vent - Vincent en nog iets, had hij gezegd - met een enorme bos bloemen en Mulcahy had zich verontschuldigd en was vertrokken. Rinn leek er die avond toch nog in geslaagd te zijn om weer iets te doden.

Mulcahy voelde een steek van pijn in zijn schouder toen hij van positie veranderde om door de haven en naar het kalme water van de ruime baai daarbuiten te kijken. Er was nu niet veel scheepvaartverkeer dat in en uit voer en hij verlangde ernaar een stevige zeebries op zijn gezicht en lichaam te voelen die hem kon reinigen van dit land en al de pijn die er huisde. Misschien had Liam gelijk. Misschien moest hij zich een beetje meer ont-spannen.

'Denk je dat je haar in de hand zou kunnen houden als we alleen op de motor varen en haar een stukje buiten de havenwal brengen?'

'Jezus, hij leeft nog!' zei Ford lachend. 'Vertel me gewoon waar ik het verrekte ding op moet richten en laten we gaan.'

Dankwoord

Speciale dank gaat naar mijn agent Broo Doherty omdat hij erin geloofde, naar David Shelley, Daniel Mallory, Thalia Proctor en alle anderen bij Little, Brown in Londen voor hun edelmoedigheid, enthousiasme en steun en ook naar Breda Purdue bij Hachette Ireland. Verder dank ik ook mijn collega-schrijvers in Criminal Classes: Kathryn Skoyles, Richard Holt, Elena Forbes, Keith Mullins, Cass Bonner en Nicola Williams, en onze wijze vrienden Margaret Kinsman en Chris Sykes; Neil Midgley, Andrew Pettie en het hele team van de Telegiaph; David Headley,-Lisanne Radice; dr. Emma Norris,-de Bristol Writers Group; Mark Bolton; Noel Monaghan; het personeel van het Garda Press Office en alle andere leden van de Garda Siochana die me hebben geholpen en bijgestaan bij het schrijven van dit boek.

Ten slotte gaat mijn enorme dankbaarheid uit naar mijn moeder Jo; naar Noelle, Carmel, Billy,Tony, Clare, Gill en Alison,-en bovenal naar mijn mooie vrouw Angela voor haar geloof, hoop en duidelijkheid.