7

‘Ja, een slavenhandelaar,’ zei de eerste kopiist, ‘maar een spion? Wat ik ervan weet is dat hij emir Muhammad, de overgrootvader van de kalief, inlichtingen bracht uit het oosten. Als koopman kwam hij in alle grote havens en handelssteden, hij reisde mee met de grote karavanen, hij had het nieuws uit de eerste hand.’

‘Dat is lang geleden, emir Muhammad is al ruim zestig jaar dood.’

‘Precies, ik begrijp niet waar die student het over heeft. Niets om je nu nog druk over te maken.’

‘Daar moet de emir hem rijkelijk voor beloond hebben,’ hield Fadl vol.

‘Zijn relatie met het hof heeft hem geen windeieren gelegd. Hij heeft zelfs voor emir Muhammad de bedevaart naar Mekka volbracht. Daar zal hij best goed voor betaald zijn, terwijl het voor hem nauwelijks een omweg betekende. Hij moet zeer vermogend zijn geweest. Vandaar dat zijn zoon een goede opleiding kon krijgen en bovendien uitstekende aanbevelingen. Daar hebben wij onze baan aan te danken.’

De eerste kopiist was bijzonder loslippig voor zijn doen. Sinds Fadls indiensttreding bij de historiograaf had hij nog geen woorden van enige betekenis met hem gewisseld. Fadl overwoog of dit het geschikte moment was om door te vragen. De studenten hadden het huis verlaten en Ahmad en Isa al-Razi waren in de ontvangstkamer verdwenen, waar ze in een verhit gesprek gewikkeld waren.

‘Waar doelde die student op toen hij het had over getuigenissen die opzettelijk onvermeld blijven?’

Het antwoord bleef uit. De kopiist keek schuins naar de gesloten deur waarachter Isa met stemverheffing tegen zijn vader sprak. Ze vingen de woorden integriteit en loyaliteit op.

‘Heeft het iets met Yasir te maken?’

‘Luister,’ zei de eerste kopiist, ‘als jij of ik gezegd had wat die student suggereerde, dan hadden we meester Ahmad in verlegenheid gebracht. Dat is gevaarlijk en onfatsoenlijk tegelijk. Door ons in dienst te nemen en werk te verschaffen is hij onze beschermheer. Daar moeten wij hem dankbaar voor zijn. Het is een wederzijdse verplichting, gelijk aan de verplichtingen die een slaaf en zijn meester aan elkaar hebben. Op dezelfde manier was de vader van meester Ahmad dankbaarheid verschuldigd aan de emir, die hem beschermde. De wederzijdse verplichting die hen bond, behoort tot zijn erfenis. Dat geldt voor de kalief en meester Ahmad en dat geldt voor ons. Als iemand je meester belastert, is het niet minder dan je plicht de lasteraar voor het gerecht te brengen.’

‘Een slavendienst. Wil je zeggen dat meester Ahmad hem zelf heeft aangegeven? Is Yasir daarom onthoofd?’ vroeg Fadl aarzelend.

‘Ik heb niets gezegd. Ik zeg dit meer als een waarschuwing. De agenten van de kalief zijn overal.’

‘Waarom wordt Yasirs bestaan door iedereen verzwegen? Ik weet dat hij hier gewerkt heeft,’ drong Fadl aan.

‘Yasir verspreidde leugens, dat is alles.’ Het antwoord kwam met tegenzin, meer om er vanaf te zijn. Hij kreeg er blijkbaar genoeg van dat de ander bleef doorvragen. Deze ervoer zijn antwoord daarentegen als een triomf. Eindelijk was daar dan de erkenning van het feit dat Yasir bij de historiograaf had gewerkt. Maar wat de eerste kopiist zei was niet wat Fadl had begrepen uit het epistel dat hij in handen had gekregen, integendeel.

Op dat moment vloog de deur van de ontvangstkamer open. Isa stormde met een rood aangelopen hoofd naar buiten en verliet het huis. Een ogenblik later snelde iemand hem achterna. Tot Fadls verbazing was het de zwarte slaaf die hij al een paar weken niet meer had gezien. In de verte klonk de roep van de muezzin van de minaret. De twee kopiisten rolden hun gebedskleedjes uit.

‘Wat voor leugens?’ fluisterde Fadl opzij toen ze hun hoofd tot op de grond gebogen hadden.

‘Laat het rusten, Fadl, anders zul je eindigen als Yasir. Spuug nooit in de bron waar je zelf ook uit hebt gedronken.’

Meer kreeg Fadl er niet uit. De ander ging volledig op in zijn gebeden en deed er verder het zwijgen toe.