10
‘Ik herinner me een boek in handen te hebben gehad waarin verschillende methoden stonden om onzichtbare teksten te schrijven,’ zei Teresia. ‘Het enige dat ik ervan onthouden heb, is dat je met verse melk op papyrus kunt schrijven. Degene voor wie het bestemd is, moet de hete as van papyrus over de tekst strooien om die weer zichtbaar te maken.’
‘Maar dit is geen papyrus. Dit is gewoon papier dat van lompen gemaakt is, net als het blad dat ik bij meester alRazi vond.’
Ze hadden in de kelder een bijna uitgedroogde citroen gevonden en het effect van een druppel sap uitgeprobeerd op de pas gevonden vellen, zonder resultaat. Yasir had kennelijk nog meer manieren gekend om een tekst onzichtbaar aan papier toe te vertrouwen.
‘Weet je de titel van dat boek nog?’
Teresia fronste haar voorhoofd en dacht diep na.
‘Het was iets met edelstenen, de smaragd, de saffier…
een halssnoer… wacht, ik weet het weer, de titel van het werk: Het unieke halssnoer.’
‘Ibn Abd Rabbihi,’ vulde Fadl aan, ‘elk deel van zijn AlIqd al-farid draagt de naam van een edelsteen. Samen vormen ze de titel van het hele werk. Maar dat zijn meer dan twintig boeken, de meeste over Oosterse poëzie! Naast verzen van zijn eigen hand natuurlijk. Ken je zijn klinkende lofdichten op de kalief?
De nieuwe maan staat aan de hemel,
Zo fris en nieuw is ook de heerschappij.
Een imam der rechtvaardigheid
Twee kronen rusten op zijn hoofd
en van gezag en een van gulheid.
Op donderdag verscheen de gelukkige maansikkel,
Laat daarom elke donderdag een feest zijn voor het volk.
Nooit geweten dat hij in diezelfde reeks ook over geheimschrift heeft geschreven.’
‘Waarom herinner je je juist dat gedicht,’ vroeg Teresia en ze tuitte afkeurend haar lippen, ‘zo’n gezwollen vers waarin hij de kalief verheerlijkt!’
‘Verheerlijkt? Het komt hem toe! Hebben we ooit een vorst gehad die ons land hoger heeft doen stijgen, die zulke overtuigende overwinningen heeft behaald op zijn vijanden? Hij kan zich meten met de keizer van Byzantium, met de kalief van Bagdad zelfs!’
‘Overdreven dweperij. Deze emir, die zichzelf de onoverwinnelijke noemt, zuigt zijn volk uit om zelf in weelde te baden. Zijn légers behalen zijn overwinningen, hij dirigeert vanuit zijn paleisstad zijn onderdanen naar het front en schakelt iedereen uit die hem een voetbreed in de weg staat.’
Ze temperde meteen de onverwachte uitval en de felheid van haar woorden. ‘Het is maar hoe je het bekijkt. Ik vind het vroege werk van Ibn Abd Rabbihi mooier. Ken je deze?
Aan een wijnschenker
Oh, dat gelaat dat naar mij straalt
Het bloedde bijna toen ik het aanstaarde.
Hij gaf mij de beker en de pijlen uit zijn ogen,
En voordat ik dronk uit zijn handen,
Waren het zijn ogen waaruit ik dronk.
Dat is heel anders, veel persoonlijker, tastbaar bijna.’
Fadl knikte instemmend. Hij begon haar gezelschap steeds aangenamer te vinden. Helaas waren er dringender zaken dan het uitwisselen van hun kennis van poëzie.
‘In welk deel stond die beschrijving?’ vroeg hij.
‘Geen idee. Maar ik weet zeker dat ik het hier bij Yasir heb gezien. Alleen was het niet zijn eigendom, hij had het geleend, zei hij. Het lag open op die bladzij.’
‘Dan hoop ik voor de eigenaar dat hij het op tijd heeft teruggegeven. Degenen die hier de boel ondersteboven gehaald hebben, zullen het boek waarschijnlijk alleen maar uitschudden en lossnijden.’
‘De agenten van de kalief? Nee, die zijn niet geïnteresseerd in Oosterse poëzie.’
Fadl vroeg zich af hoe ze de bewuste passage ooit zouden moeten vinden, als ze al aan de boeken van de dichter konden komen. In elk geval stonden ze niet in de bibliotheek van de Razi’s. Zo’n lijvig werk zou hem zeker opgevallen zijn. Hij wist wel waar de gezochte boeken zich zeker zouden bevinden: in de bibliotheek van al-Hakam, de prins die door de kalief als zijn opvolger was aangewezen en die in alle staatszaken betrokken werd. De enorme verzameling van duizenden boeken bevond zich weliswaar niet in de paleisstad Madinat al-Zahra, maar in het oude paleis van de emirs in de stad. Dat was evenmin toegankelijk voor eenvoudige zielen zoals hij. Teresia volgde intussen haar eigen gedachtegang.
‘Misschien wilde hij juist dat ik die passage las,’ zei ze plotseling, ‘en heeft hij dat boek opzettelijk open laten liggen. Kon ik me de rest maar herinneren.’
‘We moeten er op een andere manier achter zien te komen. Kom mee.’ Fadl ging haar voor met de lamp en opnieuw daalden ze af naar de kelder.
‘Wat zoeken we hier nog?’ vroeg Teresia.
‘Geuren en scherven. Die kunnen ons vertellen welke stoffen Yasir gebruikte.’
Ze rommelden en snuffelden een tijdje rond tussen de restanten van olijfolie, meel, linzen, kikkererwten, lampenolie, honing en vertrapte gedroogde vruchten. Fadl bukte om een paar donkere knikkertjes op te rapen. Bij het lamp licht bestudeerden ze de vondst in zijn handpalm.
‘Galnoten,’ concludeerden ze eenstemmig. Yasir had ze gebruikt voor het bereiden van zijn inkt. Veel oosterse geschriften waren nog met inkt op basis van roet geschreven, maar omdat het met de jaren vervaagde en bij het geringste contact met de handen of met druppels vocht uitgeveegd werd, gebruikten schrijvers nu inkt van galnoten die zwarter en helderder was en tot in lengte van dagen goed leesbaar bleef. Opzienbarend was deze vondst allerminst. Ze zochten verder tot Teresia een gebroken kruikje oppakte en aan de binnenkant rook. Ze trok een vies gezicht.
‘Het ruikt naar zwavel,’ verklaarde ze.
Fadl rook er eveneens aan, haalde zijn vinger erdoor, bekeek de vloeistof aandachtig en wreef die tussen duim en wijsvinger om er vervolgens behoedzaam van te proeven met het puntje van zijn tong. Een zure, branderige smaak verspreidde zich door zijn mond. Hij spuwde het haastig uit, zocht naar een watervat en spoelde zijn hand en zijn mond schoon. Het puntje van zijn tong bleef prikkelen.
‘Witte vitriool,’ zei hij, ‘ook wel sulfer genoemd.’
Het woord bracht een schok van herkenning teweeg bij Teresia.
‘En als u wilt, kunt u witte vitriool gebruiken, en als degene aan wie u heeft geschreven het heeft ontvangen, moet hij er vitrioolpoeder over wrijven,’ sprak ze alsof iemand de tekst plotseling voor haar neus had geschoven.
Verbluft keek Fadl haar aan. Dat die twee simpele woorden de regels als bij toverslag in haar geheugen terugbrachten, was ongetwijfeld een wonder dat door Allah bewerkstelligd was.
‘Vitrioolpoeder,’ herhaalde Teresia, ‘waar moeten we dat vandaan halen?’
Op dat moment begon de lamp te sputteren. Ze keken elkaar aan bij het laatste opflakkerende vlammetje.
‘Leerlooiers,’ antwoordde Fadl, ‘die gebruiken vitriool om huiden te verduurzamen. En ververs, om hun kleurstoffen te fixeren.’
Teresia vond op de tast haar mand en wilde de deur uitlopen maar hield haar stappen in toen ze hoorde hoe Fadl zich uit de rok probeerde te wurmen.
‘Die kun je beter aanhouden. Ik wil niet met een onbekende man gezien worden. Hier.’ Ze drapeerde Aisha’s sluier over zijn hoofd, trok een slip voor zijn gezicht en maakte die met een sierspeld vast zodat alleen zijn ogen nog zichtbaar waren. Ze deed geen moeite het contact met zijn huid te vermijden. Haar handen waren warm en zacht. Als hij zich niet bewust was geweest van zijn belachelijke uiterlijk, nu onzichtbaar in het donker, zou hij bijna geloven dat ze zich tot hem aangetrokken voelde. Of werd deze gedachte gevoed door zijn eigen groeiende belangstelling voor haar?
De onaangename geur in de straat waar Yasir gewoond had, was niets vergeleken bij de stank waarmee de werkplaatsen van de leerlooiers en ververs vergeven waren. De penetrante, verstikkende dampen drongen door de sluier heen die Fadl tegen zijn neus gedrukt hield. Het was onbegrijpelijk dat mensen hier konden wonen. Hun kleren, hun beddengoed, hun voedsel, alles moest ermee doordrenkt zijn. De lucht was al voldoende om zijn eetlust en wat hij verder nog voor lustgevoelens mocht hebben te bederven. Teresia was zwijgzaam. Ze had niets gezegd sinds ze het huis hadden verlaten. Toen het zakje poeder in haar mand lag en Fadl in gedachten al bij het moment was waarop ze het raadsel zouden ontsluieren dat Yasir aan het papier had toevertrouwd, zei ze plotseling:
‘Ik kan je niet mee naar huis nemen, er zouden allerlei lastige vragen gesteld worden. Je kunt in een klooster overnachten, daar zijn gastenverblijven. Je kunt er ook eten.’
‘En de documenten? Wanneer…?’
‘Die neem ik mee.’
Voordat hij kon protesteren dat beide voorstellen absurd waren, voegde ze eraan toe:
‘Yasir was mijn broer. Hij heeft ze voor mij bedoeld, daar zijn we allebei van overtuigd, nietwaar?’
‘Waarom speelde hij mij dan het andere document in handen?’
‘Deed hij dat?’
‘Daarvan zijn we toch ook allebei overtuigd?’
‘Je weet helemaal niet in wiens opdracht die zwarte slaaf handelde. Was hij trouwens wel degene die de plattegrond in je mouw stopte? Misschien wilde iemand anders dat je mij zou ontmoeten, om mij zo op het spoor te brengen van wat Yasir te verbergen had.’
Even was hij met stomheid geslagen. Hij had gedacht dat ze dit samen zouden oplossen, hij had een soort kameraadschap gevoeld, zelfs meer dan dat. Nu wilde ze hem plotseling kwijt. Niet begrijpend wat haar opeens aan het twijfelen bracht, overwoog hij dat ze vanuit haar standpunt gezien misschien gelijk had.
‘Onderschat onze tegenstanders niet, Teresia. Bovendien kun jij als vrouw niet overal komen. Je kunt dit niet alleen,’ zei hij. ‘Bovendien zal ik me eeuwig schuldig voelen als jou iets overkomt. Ik ben, op welke manier dan ook, hierin verzeild geraakt. Allah heeft ons samengebracht, het is mijn plicht je te beschermen.’
‘Laten we Hem God noemen, áls Hij er al iets mee te maken heeft. Je wilt er alleen maar achter komen wat Yasir te verbergen had.’
‘Ja, tegen beter weten in. Het was verstandiger geweest als ik me hier nooit mee bemoeid had, maar daarvoor is het nu te laat.’
Zijn eerlijkheid en haar gezonde verstand, dat haar zei dat ze hier inderdaad niet alleen tegen opgewassen zou zijn, overreedden haar ten slotte. Gewapend met een nieuwe olielamp en wat voedsel keerden ze terug naar het huis van Yasir, waar Fadl een wig onder de voordeur schoof zodat ze ongestoord aan het werk konden gaan.
Het witte poeder, door Teresia gestrooid over het papier dat met het getal 1 genummerd was, en door Fadl behoedzaam ingewreven, had het beloofde effect. Gespannen stonden ze over het blad gebogen, waarop hier en daar stukjes tekst begonnen te verschijnen. Tot hun verbazing vulde het hele blad zich met letters, van boven tot onder en van kantlijn tot kantlijn, zonder onderbreking. Hij blies het overtollige poeder weg, waarna de letters duidelijker leesbaar werden.
‘Wat is dit voor wartaal?’ bracht Teresia uit.
‘Letters, woorden,’ constateerde Fadl, ‘zo onsamenhangend dat het lijkt of ze als graankorrels lukraak over de bladzij zijn gestrooid. Het moet een gecodeerde tekst zijn.’
‘Een code,’ zuchtte Teresia. Ze was er vanuit gegaan dat het witte vitrioolpoeder zou onthullen wat haar broer geschreven had. Nu wist ze nog even weinig als daarvoor.
‘Gecodeerde berichten worden door spionnen gebruikt,’ wist Fadl. ‘Die van de kalief zijn overal. De codes van de spionnen uit Rayy in Perzië waren berucht omdat ze zonder hun sleutel niet te ontcijferen waren. Muhammad al-Razi, de vader van meester Ahmad, kwam uit Rayy. Waarschijnlijk heeft hij codes gebruikt toen hij aan emir Muhammad berichten overbracht uit Bagdad en andere belangrijke steden die hij op zijn reizen aandeed. Als Yasir toegang had tot zulke codes, dan heeft hij die gevonden in een handleiding in de bibliotheek van de Razi’s.’
‘En de andere bladen…?’ opperde Teresia hoopvol.
‘Later,’ besliste Fadl. ‘Ik neem ze mee, dan kan ik eerst proberen dit te ontcijferen.’ Hij stak de bladen weg onder zijn hemd.
‘Waar zien we elkaar weer?’
‘Op de dag van israa en miraadj, op de Makbarat al-Rabad.’