11

De nacht op de gehavende matras was koud en ongerieflijk. Hij liet de lamp branden tot de olie op was. Uren staarde hij in het halfduister naar het houten plafond, dat versierd was met een drietal figuren waarvan er één bestond uit een halfronde banier aan een lange stok waardoor een kruis getekend was. Eromheen stonden andere onherkenbare tekens. Aan een figuur met gestrekte armen, slechts gekleed in een lendendoek, herkende hij de profeet Isa, de gekruisigde die door de christenen vereerd werd als de zoon van God. In de derde figuur was een schip afgebeeld met een zelfde halfronde banier aan de mast waardoor ook een kruis getrokken was. Het waren ongetwijfeld figuren zoals die waar de christenen hun kerken mee versierden en die hen moesten herinneren aan de plichten die hun door hun geloof werden opgelegd.

Het duurde een eeuwigheid voor het verlossende licht een nieuwe dag aankondigde. Op dat tijdstip had Fadl het huis al verlaten en passeerde de poort die de wijken van de verschillende geloven scheidde. Hij was blij dat hij de stinkende straten achter zich kon laten, waar werklieden de inhoud van de latrines afvoerden, klingelend met hun bellen zodat voorbijgangers hen tijdig konden ontwijken. De stad kwam langzaam tot leven. Overal haastten bakkersknechten zich om de broden te bezorgen die gebakken waren van het deeg dat de vrouwen de middag daarvoor bij de gemeenschappelijke ovens hadden afgegeven. De stroompjes rioolwater, die gedurende de nacht vrijwel tot stilstand waren gekomen in de geulen in het plaveisel, begonnen langzaam weer in beweging te komen. De eerste geluiden van de werkplaatsen vulden de kille ochtendlucht, waterverkopers zeulden met volle kruiken en boeren en kooplui leidden hun volgepakte ezels naar de verschillende markten. Tussen de groeiende bedrijvigheid door laverend baande Fadl zich een weg naar de buitenwijk waar de villa van de historiograaf zich koesterde in de ijle stralen van de winterzon. Tijd om naar huis te gaan was er niet, de confrontatie met zijn familie moest maar uitgesteld worden. Aisha’s sluier droeg hij opgevouwen onder zijn arm, haar rok had hij achteloos in een goot laten glijden.

Gehurkt, met zijn schrijfwerk op zijn knie, probeerde Fadl rust te vinden. Aan iets anders denken was bij dit werk onmogelijk. Als zijn gedachten maar even afdwaalden, zou hij fouten maken. Hij concentreerde zich op zijn tekst, doopte zijn pen in de inkt en stelde zich de loop van de letters en de beweging van zijn hand voor, haalde diep adem en begon te schrijven. Voor een mooi handschrift was een hoge mate van rust in zijn geest onontbeerlijk. Hij probeerde die stilte in zijn hoofd af te dwingen door de illusie te scheppen dat alles wat er die nacht voorviel nooit gebeurd was.

‘De alif staat rechtop als een man en helt lichtjes voorover alsof hij naar zijn voeten kijkt, de ba eindigt in een slanke punt als de angel van een schorpioen, de onderste boog van de ayn lijkt op de bek van een slang of een vis, de dal moet de vorm van een eend hebben.’ De stem van zijn leraar klonk in zijn hoofd terwijl het schrijfriet over het papier bewoog. Eindeloos had hij de vormen moeten herhalen totdat zijn vingers ze in een vast ritme automatisch produceerden. Maar vandaag miste hij de gemoedsrust die nodig was voor het creëren van volmaakte letters. De onrust die als een knaagdier in hem wroette en het ongeduld om de gecodeerde tekst te kunnen ontcijferen, maakten dat zijn hand zich over het papier haastte, de bogen net iets te krap waren, de staarten te kort. Langzaam, langzaam! Zijn leraar had hem zo vaak berispt om zijn ongeduld en getracht de liefde voor de schoonheid van het schrift er bij hem in te hameren.

‘Als de alif en de lam in elkaars gezelschap verkeren, neigen zij zich naar elkaar als geliefden. De neerhaal van de lam wil de stok van de alif omhullen, alsof hij bang is dat zij zal ontsnappen. Schud die alif wakker! In die lus, die de lam met de alif verbindt, schuilt een onzegbaar geheim.’

Vandaag stonden de twee letters ongeïnteresseerd naast elkaar, zich niet bewust van de aanwezigheid van de ander, of misschien keken ze zelfs expres de verkeerde kant op. Er was immers een andere geliefde uitspraak van zijn leraar die op dit ogenblik alle vorige overschreeuwde:

‘De schrijfkunst is een gave waarmee Allah ons heeft begenadigd en Mohammed heeft gezegd dat schoonschrijven de waarheid laat blijken.’

De waarheid…

Na de dood van emir Muhammad – vrede zij met hem – haastte prins al-Mundhir zich terug naar Qurtuba, waar hij op de derde rabi al-awwal van het jaar 273 als emir werd geïnstalleerd. Emir al-Mundhir leeft in de herinnering voort als ondernemend en zeer moedig, een scherpzinnig man die gul en mild was voor zijn onderdanen. Hij richtte zijn aandacht direct op de gevaarlijkste van de rebellen, Umar Ibn Hafsun, de imam van het verderf die van de troonswisseling gebruik had gemaakt en had opgeroepen tot een open rebellie tegen de regering. De emir droeg drie generaals op enkele plaatsen ten zuiden van Qurtuba te heroveren, die door de rebellen bezet waren. Toen hij met het resultaat niet tevreden was, besloot hij in de lente van het jaar 274 zelf ten strijde te trekken. Hij veroverde een aantal forten en liet de aanvoerders van de opstandelingen in Qurtuba kruisigen.

Daarna sloeg hij zijn tenten op voor de muren van Bubashtir, het hoofdkwartier van de rebellenleider in de bergen, het toevluchtsoord van de opstandelingen. Ibn Hafsun was bereid te onderhandelen, hij wilde zich onderwerpen en zijn woorden herroepen op voorwaarde dat de emir hem een eervolle positie in Qurtuba kon garanderen. Er werd een akte van amnestie opgesteld, de welwillende emir beloofde plechtig het leven van de rebel te zullen sparen en hij overlaadde hem zelfs met gunsten. Hij schonk hem bovendien honderdvijftig muildieren om zijn bezittingen naar Qurtuba te vervoeren. Maar de verrader ontvluchtte in de nacht het kamp van de emir en ging ervandoor met de lastdieren en alle geschenken die de emir voor de familieleden van de rebel in het fort had bedoeld. Woedend riep al-Mundhir zijn troepen terug, legde opnieuw een kordon om het kasteel en zwoer dat hij daar niet vandaan zou gaan voordat hij de opstandeling dood of levend in handen had. Een paar weken later werd hij ziek en zond het bevel naar zijn broer Abd Allah in Qurtuba om het beleg van Bubashtir, dat kasteel van verderf, van hem over te nemen. Nauwelijks was deze in het kamp gearriveerd toen al-Mundhir op de vijftiende van de ongeluksmaand safar de geest gaf. Zijn lichaam werd op de rug van een kameel naar Qurtuba vervoerd. Prins Abd Allah hief het beleg van Bubashtir op en keerde terug naar de hoofdstad om de macht over te nemen.

Zodra hij zijn kans schoon zag, zocht Fadl in de bibliotheek naar het werk dat hij nodig had voor het decoderen van Yasirs tekst. Na lang zoeken vond hij twee boeken, één dat cijferalfabetten behelsde die traditioneel voor magie gebruikt werden en een ander van een schrijver die zich had laten inspireren door Grieks geheimschrift. Met bonzend hart trok hij beide boeken uit de rij waartussen ze geklemd stonden. Hij bladerde erin, bestudeerde formaat en omslag en zette ze terug.

Met lood in zijn schoenen keerde hij die avond naar huis terug.

De begroeting was nog erger dan hij gevreesd had. Aisha was in tranen, zijn moeder furieus en zijn vader weigerde met hem te spreken. Over zijn plan Aisha voor de bevalling naar het platteland te sturen durfde hij niet eens te beginnen. Hij verweerde zich nogal slapjes met het argument dat hij onderzoek moest doen in opdracht van zijn meester, maar deze keer geloofde niemand hem. Ten slotte sloot hij zich op in de werkplaats, nam perkament, pen en inkt en vervaardigde twee boekomslagen die niet te onderscheiden waren van die welke hij die middag bij Ahmad al-Razi had gezien. Hij vulde ze met de bladen uit een ander boek. De volgende dag nam hij de boeken weg en plaatste de nieuwe terug op de plank.

Het ontrafelen van de code bleek een tijdrovend karwei. Elke nacht sloop hij muisstil uit de slaapkamer en zat in de werkplaats bij de schaarse vlam van een olielampje uren gebogen over de ingewikkelde constructies waarmee de spionnen van Rayy hun berichten doorgaven. Soms sloop Aisha, die hem naast zich miste, de werkkamer in en ging naast hem zitten. Dan keek ze mee over zijn schouder ook al begreep ze niets van wat hij zat te lezen.

‘Wat doe je toch allemaal?’ vroeg ze.

‘Ik zoek iets.’

‘Wat zoek je dan?’

‘Een tekst die ik kwijt ben.’

Ze zweeg een tijdje, wreef over haar buik en zuchtte.

‘Misschien is het dichterbij dan je denkt. Ken je dat verhaal van Aisha, toen ze haar ketting kwijt was?’

Ze was dol op de verhalen over de rap van de tongriem gesneden jonge vrouw van de Profeet, naar wie ze genoemd was. Niet dat ze zelf zo bijdehand was, maar ze wilde graag met haar vergeleken worden en al kon ze dan niet lezen, ze onthield alles wat in de moskee verteld werd en haar hoofd zat vol met die verhalen. Fadl liet haar begaan en luisterde zonder haar in de rede te vallen.

‘Dat ging zo: Aisha was met de Profeet op reis. Toen ze in de woestijn overnacht hadden en de volgende ochtend weer op weg wilden gaan, was Aisha haar halsketting kwijt. Die was gebroken en van haar nek gegleden. Waar ze ook zocht, ze kon de ketting nergens vinden en ze weigerde zonder die ketting te vertrekken. De Profeet bleef bij haar en hielp zelfs zoeken, maar het sieraad was echt nergens te vinden. Nu was er op die plaats waar ze overnacht hadden geen water en de metgezellen van de Profeet zeiden: “Zie je niet wat Aisha heeft gedaan? Ze laat Allah’s profeet en zijn volgelingen verblijven waar geen water is en ze hebben geen water bij zich.” Ook Abu Bakr kwam naar Aisha toe toen de Profeet met zijn hoofd op haar schoot lag te slapen en ook hij verweet haar dat ze Allah’s profeet had opgehouden waar geen water was en hij sloeg haar met zijn hand op haar zij. Ze had op kunnen staan maar de positie van de Profeet op haar schoot weerhield haar daarvan. Toen werd de Profeet wakker en er was geen water en Allah openbaarde hem de heilige verzen die zeggen dat je je ook met zand mag reinigen en dus wasten ze zich allemaal met het zand van de woestijn en zeiden hun gebeden. Toen de kameel waarop Aisha zou rijden van zijn plaats werd gehaald, vonden ze de ketting onder het dier.’

‘Dus?’

‘Dus zul je vinden wat je zoekt als je volhoudt.’

Inderdaad ontdekte Fadl uiteindelijk de sleutel.