13
De kleine boekhandel van El Royol bevond zich niet ver van de Bab Abd al-Djabbar, de oostelijke stadspoort waardoor de oude Romeinse Via Augusta de stad verliet, de hoofdader die Qurtuba doorkliefde en die uiteindelijk de havenstad Qadis verbond met steden als Saraqusta en Narbonne. Die weg heette al ruim twee eeuwen geen Via Augusta meer, maar al-Sikka al-Uzma, de machtige weg. De wijk van de christenen waarin Fadl zich nu bevond droeg weliswaar de Latijnse naam Vicus Tiraceorum, de wijk van de wevers, maar behalve dat was alles er precies zoals in de rest van de stad. De soeks waren er even druk en lawaaierig, de mensen kleedden zich net als de andere stedelingen en ze spraken als zij zowel Arabisch als Romaans. Dat maakte het voor Fadl gemakkelijk zijn weg te vinden naar de winkel waar de boeken in leren mappen opgestapeld lagen tot aan de balken zoldering. Wat dat betrof was er ook geen verschil met de boekhandels die hij in de moslimwijken regelmatig bezocht. Alleen was deze winkel kleiner en was een deel van de boeken hier in het Latijn geschreven, een taal die bijna niemand meer beheerste.
Fadl aarzelde op de drempel. Zijn hand zocht de rol papier die hij in zijn mouw had gestoken. Hij was hier alleen om te doen wat hij zich voorgenomen had: zijn huwelijk met Aisha redden. Als haar familie erop zou staan een scheiding aan te vragen, dan zouden zijn ouders haar volkomen gelijk geven. Dat was uit het verhitte gesprek na hun thuiskomst wel duidelijk geworden. Er waren vier getuigen nodig om hem officieel van overspel te beschuldigen en hij besefte dat de student gemakkelijk aan vier valse getuigen kon komen als hij hem het mes op de keel wilde zetten. Dat betekende dat hij zijn vrouw en ook zijn kind zou verliezen. Hij had geprobeerd uit te leggen waarom hij zo vaak van huis was geweest, zonder daarbij al te veel prijs te geven om hen niet in gevaar te brengen. Het resultaat was hetzelfde: Aisha vroeg toestemming terug te keren naar haar ouders. Dat had hij geweigerd. Ze was zijn vrouw, ze droeg zijn kind.
Als hij dacht aan het wezen dat hij zijn vrouw noemde, moest hij toegeven dat hij verder niet veel van haar wist. Hij had geen idee wat er in haar hoofd omging. Wat vrouwen onder elkaar bespraken was een zaak die hem niet aanging. Dat domein was het hunne. Voor de rest moest je hen kort houden, anders dreigden ze op allerlei slinkse manieren hun zin door te drijven. Zoveel had hij wel geleerd uit de verhalen van andere mannen. Een jaar geleden was hun huwelijk gesloten nadat hij door zijn ouders aan haar was voorgesteld met de woorden:
‘Dit is je bruid, ze is gezond en ze kan hard werken.’ Haar familie bestond uit vilders, leerlooiers en huidenverkopers die zijn vader het materiaal leverden voor zijn perkament. Zo verzekerde de ene familie zich van een vaste afnemer en de andere van huiden van de beste kwaliteit. Ze volgde gedwee de aanwijzingen van zijn moeder in het huishouden en gehoorzaamde hem in alles wat hij van haar vroeg. Binnen een half jaar was ze zwanger. Meer kon hij niet van haar verwachten. Omgekeerd was hij verantwoordelijk voor haar, hij moest haar bescherming bieden en voldoende middelen om in hun onderhoud te kunnen voorzien en hun kinderen op te voeden. Dat was genoeg. Als hij zijn ouders de schande en de zakelijke strop van een scheiding wilde besparen, moest hij de speurtocht naar Yasirs geheimzinnige tekst opgeven. Zo meteen zou hij Teresia de papieren overhandigen en daarmee was het afgelopen. El Royol voldeed aan Fadls verwachtingen: een kleine dikke man met ontelbare fijne rode adertjes die zijn gezicht de hoogrode kleur gaven waar hij zijn bijnaam aan te danken had. Hij stond bovenop een laddertje waarmee hij de hoogste boekenplanken kon bereiken. Teresia was er nog. Ze stond gebogen over een bundel die ze blad voor blad omsloeg. Het nam haar blijkbaar zo in beslag dat ze zijn komst niet eens opmerkte. Toen hij op enige afstand van haar stilstond schrok ze op en begroette hem met een glimlach.
‘Je bent dus toch gekomen! Ik ben al een stuk verder. Hrabanus Maurus was abt van een klooster in Saksen.’
Ze sprak in het Romaans, de taal van het volk, terwijl ze daarvoor steeds Arabisch hadden gesproken. Fadl besloot zich bij haar aan te passen, welke reden ze er ook voor had.
‘Teresia, ik…,’ begon hij met een afwerend gebaar, maar zij ging verder alsof hij haar gevraagd had waar Saksen lag:
‘Dat is een streek ergens in het koude noorden. Later werd hij aartsbisschop van Mainz. Het vreemde is dat hij ongeveer honderd jaar geleden leefde.’ Ze sprak gejaagd. Ook háár wangen waren vuurrood, van opwinding. ‘Hoe kan Porfyrius, die vijfhonderd jaar vroeger leefde, weten dat Hrabanus Maurus hem navolgde? En dan is er nog dit: welke Porfyrius? De filosoof Porfyrius, die commentaren schreef op Aristoteles en daar de opvattingen van Plato over de zielsverhuizing aan toevoegde, of die andere?’
‘Welke andere?’ vroeg Fadl met tegenzin.
‘De soldaat en dichter Porfyrius die ongeveer vijftig jaar later leefde, aan het begin van de vierde eeuw.’
‘Vierde eeuw – dat is nu. Ik begrijp er niets van.’
‘Christelijke jaartelling.’ Ze deed een stap naderbij en schoof hem een blad voor de neus waarop tekens voor zijn ogen dansten die hij als Latijnse letters herkende maar die voor hem onleesbaar waren. Hij knikte werktuiglijk en vergrootte de afstand tussen haar en zichzelf.
‘De vierde eeuw, de tijd van Constantijn de Grote. Porfyrius vleide de keizer met zijn lofdichten tot hij uiteindelijk stadsprefect van Constantinopel werd.’ Ze tikte met haar wijsvinger op de bundel. ‘Dát is de Porfyrius die Publilius Optatianus heette.’
‘Carmina figurata,’ kwam de stem van de boekhandelaar uit de hoogte.
‘Het lijkt alsof Yasir door die twee voornamen eraan toe te voegen per ongeluk de filosoof met de dichter verward heeft,’ fluisterde Teresia op samenzweerderige toon, ‘maar ík denk dat hij het opzettelijk deed.’ Ze zweeg om de betekenis van deze ontdekking tot Fadl te laten doordringen. Hij stond er wat bedremmeld bij.
‘Teresia, dit is nutteloos…,’ begon hij opnieuw,
‘Yasir heeft de namen bewust verwisseld en een navolger genoemd van wie Porfyrius het bestaan onmogelijk kon weten.’ Ze streek met haar hand over de volgeschreven vellen.
‘Kijk, perkament.’ Ze stak de bundel terug in de omslag.
‘Soms zou ik er wat voor geven om op perkament te mogen schrijven. Je kunt gemakkelijk een fout wegkrabben en verbeteren. Op papier moet je helemaal opnieuw beginnen.’
‘Teresia, luister! Ik sta op het punt alles te verliezen, mijn vrouw, mijn…’
‘Beeldgedichten.’ De boekhandelaar kwam van het laddertje af. ‘Hij schreef er twintig.’
Zonder aandacht aan hem te schenken trok Fadl de papieren van Yasir uit zijn mouw en stak ze Teresia toe.
‘Die student, of wie hij ook is, heeft wraak genomen. Hij heeft het gerucht verspreid dat wij… eh… dat wij… Ik wil hier niets meer mee te maken hebben.’
‘Dat wij samen iets hebben? Wíj?’ Ze schoot in de lach.
‘Dat is pikant. En ze geloven het?’
Een hulpeloos gebaar was zijn enige antwoord.
‘Dus jij leest ook al geen Latijn meer,’ kwam de boekhandelaar tussenbeide. Achter de stapel boeken, onzichtbaar voor de oude man, gaf Teresia Fadl een schop tegen zijn scheenbeen. Ze maakte een dringend gebaar waaruit hij opmaakte dat hij niet moest verraden dat hij geen christen was.
‘Eh… nee.’
‘Zo verlies ik al mijn klanten. Paulus Alvarus zag het honderd jaar geleden al aankomen. Heb je zijn Indiculus luminosus gelezen, Teresia? Prachtig hoe hij daarin fulmineert tegen zijn tijdgenoten die hun eigen taal vergeten waren en alleen nog Arabische boeken lazen. Ze konden niet eens een eenvoudige brief in het Latijn schrijven, maar wel klassieke Arabische lofdichten waarmee ze de moslims naar de kroon wilden steken! Hij had eens moeten weten hoe de situatie nu is. Nog maar een derde van wat ik hier heb staan is in het Latijn geschreven. Er is geen droog brood meer mee te verdienen. Daarom ben ik tegen mijn principes noodgedwongen ook Arabische boeken gaan verkopen.’ Hij keek misprijzend naar Fadl en zuchtte. ‘Gelukkig heb ik nog een paar vaste klanten.’
‘Je had het over beeldgedichten,’ zei Teresia.
‘Ja. Het was de Griek Simias die met die trucjes begon. Hij maakte bijvoorbeeld een gedicht in de vorm van een ei. Eerst moest de bovenste regel gelezen worden, vervolgens de onderste, dan de tweede regel van boven en dan die van onder en zo door tot aan de laatste regel, die in het midden stond.’ De adertjes op de kaken van El Royol werden door zijn enthousiasme nog roder. ‘Ik heb er ook één gezien waarvan de regels twee vleugels vormden, die van de god Eros, aan wie het gedicht gewijd was. Helaas was mijn Grieks niet toereikend om de tekst helemaal te begrijpen.
Porfyrius ging verder op dat ingeslagen pad. Twintig gedichten schreef hij, zoals ik al zei. Sommige hebben een bepaalde vorm, zoals bij Simias. Andere bestaan uit een volmaakt vierkant doordat hij alle letters los van elkaar schreef en evenveel regels als letters in elke regel plaatste. Carmen quadratum, als een cohort soldaten in het gelid.’
‘Kunnen we dat boek bekijken?’
‘Ik heb het origineel nooit in handen gehad, maar er moeten tientallen afschriften van bestaan. Helaas heb ik het enige dat ik ooit te pakken kreeg onlangs verkocht.’
‘Verkocht?’
El Royol haalde met een verontschuldigend gebaar zijn schouders op. Hij had die gekwetste uitdrukking al zo vaak gezien op het gezicht van een klant die hij moest teleurstellen. ‘Voor een mooie prijs.’
Fadl en Teresia keken elkaar aan. Wie anders zou belang stellen in het werk van Porfyrius de dichter, werk dat in het Latijn geschreven was?
‘Aan wie?’ brachten ze tegelijk uit.
‘De koper zond een slaaf om het op te halen. Hij onderhandelde niet eens. Zoals ik al zei, ik kreeg er een mooie prijs voor.’
‘Vertel eens wat meer over die gedichten. Waarom noem je ze beeldgedichten, als ze uit een eenvoudig vierkant bestonden?’ wilde Teresia weten.
‘Vergeet het, ik ben niet van plan…’ Fadls woorden stokten. Hij staarde naar de rol papier waarmee hij stond te zwaaien om zijn woorden kracht bij te zetten. Wat hadden de beeldgedichten van Porfyrius met de teksten van Yasir te maken?
‘Een eenvoudig vierkant,’ herhaalde Teresia.
‘Het was ingenieus bedacht,’ beaamde El Royol, ‘het was een tekst ín een tekst. Over die vierkante tekst – laten we dat de grondtekst noemen – was als het ware een raster geplaatst dat de ene keer bestond uit een figuur en een andere keer uit grote letters.’ De boekhandelaar nam een werkje van een stapel, pakte er een willekeurig blad uit en trok met zijn wijsvinger een paar lijnen over de tekst terwijl Teresia gefascineerd toekeek. Fadl begon onrustig heen en weer te drentelen. Iedere tel die hij hier langer doorbracht maakte zijn problemen alleen maar groter. Hij had zijn familie beloofd dat hij Teresia het werk zou brengen waar ze samen aan bezig waren en dat hij haar zou zeggen dat ze het maar alleen af moest maken. Hij had beloofd dat hij haar daarna nooit meer zou zien. Wat deed hij hier eigenlijk nog? Hij keek om zich heen, zoekend naar een plek waar hij de rol kon neerleggen zodat Teresia hem zou meenemen. De vellen waren van haar broer, het werk kwam haar toe. Als ze het dan zó druk had met het geknutsel van Porfyrius dat ze niet naar hem wilde luisteren, dan kon hij zich net zo goed geruisloos uit de voeten maken. Terwijl de stem van de boekhandelaar steeg van puur enthousiasme bewoog Fadl zich langzaam in de richting van de deur.
‘Zo was er een blad met een lofdicht op keizer Constantinus die zoals je weet het christelijke geloof had aangenomen. De x van het Christusmonogram doorsneed de hele tekst. De letters die daarin vielen, schreef hij met rode inkt. Twee rode diagonalen die een tekstregel vormden met een heel eigen betekenis, die aansloot bij de basistekst en deze als het ware vervolmaakte. Binnen de tekst was op dezelfde manier ook nog de naam IESUS met grote letters geschreven. De lettertjes die daarin vielen, correspondeerden met Zijn naam: nate Deo, solus salvator, sancte –zoon van God, enige en heilige verlosser, enzovoort.’
Teresia knikte begrijpend.
‘De mooiste figuur was ongetwijfeld het schip met in de mast het Christusmonogram.’
Als door een bliksemschicht getroffen bleef Fadl in de deuropening staan. Hij draaide zich met een ruk om, was in een paar stappen bij Teresia, vatte haar bij de arm, griste in het voorbijgaan de rol van de plek waar hij hem had neergelegd en sleurde haar bijna naar buiten. Daar, waar El Royol hen niet kon verstaan, fluisterde hij haar iets in het oor.
‘Een schip?’ herhaalde Teresia ademloos.
Fadl knikte haastig.
‘Wacht hier!’ zei ze, voordat ze de winkel weer binnenging.
‘Nog één vraag,’ hoorde hij haar stem, gedempt door de opgestapelde bundels. ‘Wat heeft Hrabanus Maurus met deze geschiedenis te maken?’
‘Hij schreef beeldgedichten naar het voorbeeld van Porfyrius. Ze waren bedoeld voor zijn leraar Alcuin, de hofschrijver van de grote keizer Karel, voor diens beroemde bibliotheek in Tours. Maar toen de bundel eindelijk klaar was, was de oude Alcuin overleden. Hij heeft ze nooit gezien. Ik heb daar ook een afschrift van gehad.’
‘Gehad?’
‘Ja, nog niet zo lang geleden verkocht aan dezelfde slaaf.’
Er viel een pijnlijke stilte, waarna Fadl vanuit de deuropening vroeg: ‘Was het een zwarte slaaf?’
De boekhandelaar keek hem verbaasd aan en knikte bevestigend. Het was zomaar een ingeving. Op zich betekende het niets, er waren duizenden zwarte slaven.
‘Ik geloof dat je ons niet verder kunt helpen,’ zei Fadl haastig. ‘Teresia, we moeten gaan.’