19
De euforie over de veiligheid van zijn familie had Fadl volledig verlaten. Behoedzaam trad hij naar buiten, ook al bevond hij zich in de christelijke wijk. Pas toen hij er zeker van was dat er zich geen verdachte figuren in de omgeving ophielden, waagde hij zich op straat en ook daar keek hij voortdurend waakzaam om zich heen en vooral achter zich. Teresia had al eerder de kerk verlaten om niet samen met hem gezien te worden. Ze troffen elkaar pas weer in de winkel van El Royol, die zoals gebruikelijk op zijn trapje stond en bundels ordende en herrangschikte alsof hij dagelijks stapels boeken verkocht.
‘Als er geen orde heerst in een boekhandel en de klant niet weet waar hij iets kan vinden, verkoop je natuurlijk niets,’ verklaarde hij monter. ‘Bovendien frist het mijn geheugen op zodat ik blindelings het werk kan pakken dat de klant zoekt. Al moet ik toegeven dat het een prettige bezigheid is mijn waren te betasten, in mijn handen te wegen en open te slaan, en niet alleen om niet het contact te verliezen met alles dat daarin geschreven staat.’ Zijn korte dikke vingers waaraan een grote ring prijkte streelden een lederen band alsof het de huid van een vrouw was. ‘Dit is mijn harem, dit zijn mijn geliefden. Als het aan mij lag zou ik van geen van hen willen scheiden.’
‘Zo zul je nooit rijk worden,’ zei Teresia.
‘Ik ben alleen handelaar geworden om de bibliofielen van de stad gelukkig te maken die dezelfde liefde met mij delen. Dat is een rijkdom die niet in geld is uit te drukken.’
‘Dus daarom heb je afstand gedaan van de beeldgedichten, om een ander gelukkig te maken? Het trof mij hoe hartstochtelijk je over die werken sprak,’ merkte Fadl op.
‘Wie is die gelukkige?’
Het rood dooraderde gezicht van de boekhandelaar keek hem even zwijgend aan. Daarna sprak het afgemeten:
‘Ik houd geen lijsten bij van mijn verkopen.’
‘Dat zou toch handig zijn. Wanneer iemand naar een zeldzaam werk vraagt, zou je hem naar de koper kunnen verwijzen zodat degene die het werk zoekt er een kopie van kan laten maken,’ was Teresia van mening.
El Royol tikte met zijn wijsvinger op zijn kalende schedel.
‘Dat zit hier opgeslagen. Het gaat niemand aan wie bij mij welke werken koopt. Zo’n lijst zou de belangstelling van een klant voor een bepaald onderwerp kunnen verraden. Soms zijn daar boeken bij die door de fakihs verboden zijn. Dat zou mijn klanten kunnen compromitteren.’
‘Verboden werken?’ vroeg Fadl.
El Royol kwam van zijn trapje en fluisterde op samenzwerende toon: ‘Boeken van juristen die de Shafi’itische rechtsleer aanhangen bijvoorbeeld, verguisd en verboden door de fakihs. Maar ik heb ze op een geheime plek klaarliggen voor klanten die daarnaar vragen. Geloof me, die zouden het niet waarderen als ik een lijstje bijhield waarop hun namen met die boeken verenigd worden.’
‘Kun je ons dan uit het hoofd vertellen wie de werken van Porfyrius en Maurus heeft gekocht? Misschien is de koper bereid ons het werk te laten inzien.’
‘Ik heb jullie, geloof ik, al verteld dat het door een slaaf werd gekocht,’ klonk het antwoord terughoudend.‘Een zwarte slaaf,’ voegde Fadl eraan toe.
‘Voor wíe kocht de slaaf het boek?’ drong Teresia aan.
‘Moet ik dat weten? Er zijn duizenden zwarte slaven.’
Er volgde een korte gespannen stilte, waarna Fadl plotseling vroeg:
‘Kon die slaaf spreken?’
De boekhandelaar haalde zijn schouders op. ‘Spreken? Natuurlijk. Hoe kon ik anders met hem onderhandelen?’ klonk het stug. Het vragenvuur begon de altijd opgewekte boekhandelaar kennelijk te vervelen. Voor Fadl, die had gehoopt dat hij op het spoor van zijn geheimzinnige beschermer zat, was dit een tegenvaller waarop hij niet had gerekend.
‘Dus je hebt met hem onderhandeld. Hij betaalde zonder morren de vraagprijs, dat heb je ons zelf verteld,’ hield hij vol.
‘In klinkende munt,’ beaamde El Royol een beetje boosaardig.
‘Allemaal nieuw geslagen munten van Madinat al-Zahra zeker?’
Het was zomaar een ingeving, niet meer dan een slag in de lucht, maar de boekhandelaar keek alsof hij betrapt was.
‘Wat heeft dat ermee te maken?’
Teresia en Fadl wisselden een blik van verstandhouding. Was de student, die zo kwistig met de nieuwe munten had gestrooid, dan toch in het bezit van de beeldgedichten?
‘Je kunt ons vertrouwen, het is voor ons van het allergrootste belang dat we die boeken inzien.’
‘Ik verzeker je dat je daar niet zomaar kunt aankloppen om in de bibliotheek rond te snuffelen.’
‘Oh, dat geloof ik graag.’
De samengeknepen lippen in het nog roder aangelopen gezicht vormden een strakke lijn die duidelijk maakte dat dit het laatste was dat hij erover kwijt wilde. Bovendien kwamen op dat moment nieuwe klanten binnen.
‘Bedankt voor je hulp,’ zei Teresia, Fadl aan zijn mouw meetrekkend.
Ze liepen de straat uit en begaven zich in de drukte van de soeks waar alles wat ze zeiden overstemd werd door het kabaal van ijverige ambachtslieden, winkeliers die hun waren aanprezen en klanten die probeerden af te dingen, straatventers die voor het sluiten van de markt nog hun goederen aan de man probeerden te brengen en het druk pratende winkelende publiek.
‘Hij weet wel degelijk aan wie hij de boeken heeft verkocht. Misschien houdt hij dat zelfs nauwgezet bij, even zorgvuldig als hij zijn boeken rangschikt, ook al beweert hij het tegendeel. Het is een precies mannetje dat niets aan het toeval overlaat. Maar hij heeft volkomen gelijk dat hij zo’n lijst voor zichzelf houdt. Die informatie ligt veel te gevoelig.’ Teresia’s stem kwam enigszins gedempt vanachter de punt van haar sluier waarmee ze haar gezicht bedekt hield.
‘We gaan terug zodra zijn laatste klanten weg zijn, vlak voordat hij zijn winkel sluit.’
Fadl kocht een pastei van brood met gebraden kip en pimpernoten om zijn honger te stillen en trakteerde daarna zichzelf en Teresia op een stukje banket van notenpers met amandelolie. De gebruikelijke avondmaaltijd zou ook vandaag niet op hem staan wachten als hij naar huis ging, wat hij overigens niet van plan was. Hij had zich trouwens voorgenomen niet weer in het klooster te overnachten maar een goedkope slaapplaats in een karavanserai te huren waar alleen vreemdelingen verbleven.
‘Hoe gaan we hem ertoe overhalen het nu wel te vertellen?’ wilde Fadl weten.
‘We bedenken wel iets.’
De luiken van de boekhandel waren nog niet gesloten toen ze in de straat terugkeerden. El Royol stond niet op zijn laddertje en hij was ook nergens tussen de opgestapelde bundels te bekennen. Ze stapten behoedzaam de winkel binnen en bleven argwanend staan. Achter de rijen papierwerk hoorden ze een jammerlijk snikken. Een kleine, mollige vrouw van middelbare leeftijd zat op haar knieën naast de boekhandelaar die lijkbleek op de grond lag, half bedolven onder zijn geliefde boeken die hij kennelijk in zijn val had meegesleept.
Na de gebeurtenissen van die dag was Fadl niet eens verbaasd. Hij boog zich snel over de man heen, voelde zijn pols en zocht daarna de halsslagader. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ben je familie?’ vroeg hij.
Bijna onverstaanbaar door het snikken heen vernam hij dat zij de vrouw was van de onfortuinlijke boekhandelaar.
‘Vanmiddag was onze vriend nog kerngezond. Is hij van zijn ladder gevallen?’ vroeg Teresia.
De kersverse weduwe haalde schokkend haar schouders op en Fadl tilde voorzichtig het hoofd op om te onderzoeken of de val een bloedende wond had veroorzaakt die hem noodlottig was geworden. Er mankeerde niets aan de kalende schedel.
‘Misschien heeft zijn hart het begeven. Ik heb hem zo vaak gezegd dat hij een arts om een aderlating moest vragen. Zijn bloed steeg naar zijn hoofd, zo wild joeg het door zijn aderen,’ fluisterde de vrouw met horten en stoten en ze barstte weer in snikken uit.
Fadl bracht de kraag van El Royols hemd, dat hij opzij had geschoven bij het zoeken naar de slagader, weer in fatsoen. Met zijn hoofd omgekeerd naar Teresia en een snel gebaar van zijn hand om zijn keel probeerde hij haar duidelijk te maken dat de boekhandelaar gewurgd was. Teresia hurkte bij de vrouw neer, sloeg haar arm om haar heen en begon haar te troosten. Achter haar rug wenkte ze ongeduldig naar Fadl.
‘Kom, we moeten dit opruimen,’ zei ze, ‘we kunnen hem toch niet zo onder de boeken laten liggen? Dan kunnen we daarna de mannen van uw familie waarschuwen om de begrafenis te regelen. Moeten we nog iets doen voordat er anderen komen? Hij had het vanmiddag over zijn lijst van verkochte boeken die niet in verkeerde handen mocht vallen.’
‘En de verboden boeken, de juridische vooral,’ viel Fadl haar bij, verbaasd dat hij zelf meeging in de ongehoorde brutaliteit om van zo’n moment misbruik te maken. ‘We moeten zorgen dat die niet opgemerkt worden als hier een heelmeester of iemand van de prefectuur komt om de doodsoorzaak vast te stellen.’
De vrouw richtte zich op en keek verdwaasd om zich heen. De ontsteltenis en haar verdriet beletten haar rationeel te denken.
‘Die… die staan achter andere boeken, in een nis, een dubbele rij, met andere banden…’
‘Dan zijn ze veilig. En de lijsten?’
‘De lijsten… in de joodse boeken.’
‘Welke boeken?’
‘Weet ik niet. Hij zei altijd: “In de joodse boeken zit mijn administratie, je mag ze nooit verplaatsen.” Alsof ik ooit ergens aan kwam.’
Fadl keek gejaagd in het rond. Blijkbaar had El Royol van alle walletjes mee gesnoept. Joodse boeken. Hebreeuws, dat kon er ook nog wel bij. De joden hadden hun taal meer gekoesterd dan de christenen, er waren ontelbare boeken in het Hebreeuws. Maar er waren ook talloze boekhandelaren in de joodse wijk, dus misschien was dit een bescheiden verzameling. Hij speurde haastig langs de titels op de banden die keurig in de nissen gerangschikt stonden. Na de vele uren waarin hij op de tekst van Yasir had zitten staren, kon hij het Latijnse schrift nu gemakkelijk herkennen tussen de Arabische werken. Langzaam schuifelde hij langs de rijen dieper de winkel in tot hij helemaal achteraan op de bovenste planken Hebreeuwse lettertekens herkende. Hij sleepte het laddertje van de boekhandelaar daarheen en klom omhoog.
Intussen was de arme Royol verlost van de boeken waaronder hij bedolven was. De vrouw stond luid weeklagend naast hem met haar armen in de lucht geheven. Bang dat haar gejammer door voorbijgangers opgemerkt zou worden, probeerde Teresia haar te kalmeren. Ze vroeg om een linnen doek om de dode in te wikkelen. De vrouw waggelde handenwringend naar het woonvertrek achter de winkelruimte. Zodra ze uit haar gezichtsveld verdwenen was, liet Teresia haar handen behendig door de kleding van de overleden boekhandelaar gaan, zonder resultaat. Ze trok de mond van de dode open en viste er een half opgekauwde prop papier uit die ze wegstopte in haar kleren. Daarna verscheen ze onderaan de ladder.
‘Heb je het al gevonden?’
Fadl stond als een waanzinnige de omslagen stuk voor stuk los te maken en de boeken door te bladeren. Op zijn gezicht verscheen een brede glimlach en triomfantelijk lichtte hij er een aantal beschreven vellen uit.
‘Mooi. Dan gaan we hier onmiddellijk vandaan.’
‘Maar zijn vrouw…’
‘Die vindt wel buren of vrienden om haar te helpen. Wij hebben andere dingen om aan te denken. Onze eigen veiligheid bijvoorbeeld.’
Fadl bond het boek dicht en zette het terug in de nis. Hij klom omlaag en zette de ladder ergens anders tegen de wand. Wat Teresia zei druiste in tegen zijn gevoel van fatsoen en medeleven. De ontredderde vrouw in de steek laten, terwijl ze hen zozeer vertrouwde dat ze hun de geheime bergplaats van haar man had onthuld, was in zijn ogen gewoon verraad. Hoe kon Teresia zo hard zijn? Dezelfde fatsoensnormen beletten hem echter het privévertrek te betreden waar ze een geschikt laken aan het zoeken was. Teresia greep hem bij zijn arm en trok hem mee naar buiten.