25

‘Vergeef ons dat we zo bij je binnengedrongen zijn,’ excuseerde Fadl zich nadat hij zich had voorgesteld. ‘Ik begrijp dat je tijd beperkt is en we waarderen het daarom des te meer dat je onze vragen wilt beantwoorden.’

De arts, die zijn knecht de kamer uit had gestuurd zodat ze ongestoord konden praten, deed nauwelijks moeite zijn lachen te onderdrukken.

‘Jullie hadden je die schandelijke scène van daarnet kunnen besparen. Ik zag onmiddellijk dat haar niets mankeerde maar ik heb jullie binnengelaten omdat ik benieuwd was waarom iemand zover ging om mij direct te spreken te krijgen. Waar gaat dit allemaal over?’

‘Het betreft een geschiedenis die zich lang geleden heeft afgespeeld.’

Fadl legde uit dat Teresia werkte aan een biografie van de heelmeesters aan het hof. Dat werk was vastgelopen en kon alleen worden vlotgetrokken door aanvullende informatie over een arts met de naam Ishaq, volgens de gegevens de grootvader van Ibrahim. Maar door haar speurwerk was ze in moeilijkheden gekomen. Ze werd zelfs bedreigd door iemand die haar het werk wilde beletten. Was psychische hulp aan een vrouw die in zulke nood verkeerde niet even dringend als de fysieke hulp die de mensen in de wachtkamer nodig hadden?

Meester Ibrahim haalde zijn schouders op, hetgeen Fadl beschouwde als een uitnodiging zijn vragen af te vuren.

‘Is het juist dat je grootvader Ishaq hofarts was van de emirs, zo ongeveer zestig jaar geleden?’

‘Alleen bij emir Abd Allah. Emir al-Mundhir en diens vader Muhammad hadden een christelijke arts.’

‘Als ik het goed begrijp werk je zelf niet aan het hof. Behandel je alleen patiënten hier in de joodse wijk?’

‘Mijn vader Musa werd ook nooit door het hof geconsulteerd,’ antwoordde Ibrahim enigszins terughoudend. Fadl had blijkbaar meteen al een teer punt aangesneden.

‘Vanwaar deze… verwijdering, om het zo maar te noemen?’

‘Ik denk niet dat dat een juiste term is. Zodra Abd Allah de troon had bestegen en zijn intrek nam in het paleis van de emirs, prefereerde hij een andere geneesheer. Dat is alles.’

‘Dus het is niet waar dat je grootvader, en daarmee de hele familie, in ongenade is gevallen of zoiets?’

‘Waarom zou hij?’

‘Omdat hij er niet in slaagde emir al-Mundhir te genezen.’

‘Ik vertel je net dat die een christelijke arts raadpleegde.’

‘Volgens de gegevens die ik heb, heeft Abd Allah zich destijds naar het ziekbed van zijn broer gehaast toen die in het legerkamp voor Bubashtir ziek was geworden. Hij nam zijn eigen joodse arts mee omdat de christelijke arts van de emir er blijkbaar niet in geslaagd was hem beter te maken. Zeg maar gewoon dat die het verprutst had, de toestand van al-Mundhir ging zienderogen achteruit. Volgens dezelfde gegevens was die joodse arts je grootvader Ishaq.’

Fadl had een deel van de ochtend besteed aan een speurtocht in de bibliotheek van Ahmad al-Razi naar de namen van de lijfartsen van de emirs. Tussen de notities van zijn meester had hij een lijst gevonden van hofartsen. Hij was er zeker van dat hij zich niet vergiste.

‘Ik weet daar niets van, maar als dat zo is, veronderstel ik dat mijn grootvader niets anders heeft kunnen doen dan constateren dat de zieke niet meer te redden was. Er wordt soms meer van ons verwacht dan menselijk mogelijk is.’

Het antwoord klonk wat stug na de aanvankelijke openheid. Kennelijk begon hij toch bedenkingen te krijgen over zijn medewerking aan Teresia’s onderzoek.

Zij zat geboeid te luisteren, zich verbijtend om het feit dat ze de inhoud van de verborgen tekst in het roer en de boeg van het schip niet kende en dus niet wist waar Fadl met zijn insinuaties heen wilde. Zocht hij een verband tussen de twee teksten die ze tot nu toe hadden gevonden? De eerste, waarin gesproken werd over de geschiedenis van Ibn Hafsun en waarin de verborgen tekst zei dat het volk bedrogen was – de leugen omtrent de bekering van de rebellenleider tot het christendom – en de tweede waarin gesproken werd over de tien geboden, terwijl de verborgen tekst specifiek drie van de tien geboden noemde – je zult niet doden, je zult geen valse getuigenis afleggen en je zult het huis van je naaste niet begeren – en waarin het woord usurpator –overweldiger – voorkwam, samen met de boodschap dat er geen sprake was van ziekte maar van broedermoord. Door de wending die het gesprek had genomen, begon de betekenis van deze woorden langzaam tot haar door te dringen. Bleef de vraag wat de derde tekst daarmee te maken had, de troonsbestijging van de kalief na de dood van diens grootvader Abd Allah.

‘De reden waarom ik zo door dit werk geobsedeerd word is dat die christelijke arts mijn overgrootvader was,’ zei ze plotseling, ‘en mijn familietrots dwingt mij te verklaren dat hij niets verputst heeft, zoals Fadl hier beweert. De zieke emir ging juist vooruit toen Abd Allah met zijn arts op het toneel verscheen. Daarna ging het snel bergafwaarts met de ongelukkige emir.’

Ibrahim was niet in het minst uit het veld geslagen door haar felle bewering.

‘Dat zien we dikwijls,’ antwoordde hij haar, ‘dat een zieke een korte opleving heeft voordat het einde nadert.’

‘Hebben Ishaq of Musa ooit over deze gebeurtenissen gesproken?’ vroeg Fadl, die zijn verbazing over Teresia’s plotselinge verzinsels gelukkig wist te verbergen.

‘Ik heb mijn grootvader niet bewust gekend, ik was te jong toen hij stierf. Mijn vader sprak over hem met het grootste respect voor zijn vakkundigheid en integriteit. Hij benadrukte altijd dat hij naast zijn kwaliteiten als geneesheer een goed mens was die de wetten die God aan het joodse volk heeft gegeven nauwgezet naleefde. Hij deed dat niet om een plaats in de toekomende wereld te verdienen, want dat mag, zoals mijn vader hem altijd citeerde, geen doel op zichzelf zijn. Je moet God dienen en Zijn wetten naleven uit liefde en niet om loon te verwerven. De verhouding tot God en de medemens is daarbij bepalend. Een uitstekende instelling voor een arts, denk ik zo. Het is ook de enige reden waarom ik jullie heb ontvangen en antwoord geef op al jullie vragen. Ishaq moet een wijs man zijn geweest, maar ik heb mijn vader nooit over hem horen spreken in verband met de gebeurtenissen die jullie noemen.’

Fadl keek naar de diepe rimpels in het gelaat van de heelmeester, die deels schuilgingen onder zijn lange grijze baard. Hij geneerde zich nu nog meer om de manier waarop ze binnen waren gekomen, maar hij schoof zijn schaamte opzij.

‘Hoe oud ben je, als ik vragen mag?’

‘Vijftig jaar.’

‘Dus je bent ruim daarna geboren?’

‘Waarna?’

‘De troonswisseling tussen al-Mundhir en Abd Allah.’

‘Ja.’

Er viel een stilte.

‘Hoe is hij gestorven?’ vroeg Teresia opeens.

‘Mijn grootvader?’ Ibrahim haalde zijn schouders op.

‘Zoals de meeste mensen sterven, een kort ziekbed voor zover ik weet. Maar zoals gezegd: ik was er niet bij en mijn vader heeft daar nooit over gesproken.’

Het was duidelijk dat ze zo niet veel verder zouden komen. Heelmeester Ibrahim wist niets over de gebeurtenissen die zijn grootvader zijn eervolle functie aan het hof hadden gekost of hij wilde er niets over kwijt.

‘Is er iemand van je familie of huishouding nog in leven die Ishaq in zijn laatste jaren heeft meegemaakt?’ vroeg Fadl. De arts dacht lang na en antwoordde toen alsof hij het over een stuk afgedankt huisraad had:

‘Een slavin van mijn moeder. Aan haar zul je niet veel hebben.’ Daarna richtte hij zich tot Teresia: ‘Ik ben bang dat ik niet veel meer voor jullie kan doen. Deze charade heeft lang genoeg geduurd. Jij verkeert niet in geestelijke nood, daarvoor ben je trouwens aan het verkeerde adres. Je moet bij een wijze man zijn, een geneesheer van de ziel, een rabbi. Die zal je ongetwijfeld vertellen dat het de mens verboden is een gewoonte te maken van misleiding. Wat men in het hart koestert moet hetzelfde zijn als wat men met de mond belijdt.’ Zijn blik verplaatste zich naar Fadl, die erbij stond als een betrapte kwajongen. ‘En wat al jullie vragen over mijzelf, mijn vader Musa en mijn grootvader Ishaq betreft: een mens dient voornamelijk te zwijgen en alleen maar te spreken over dingen die betrekking hebben op de wijsheid, of over dingen die hij voor het in stand houden van het lichaam nodig heeft. Welnu, voor het lichaam heb ik niets beters gevonden dan het zwijgen. Hebben de Wijzen niet het gebod gegeven: ieder die veel spreekt, bevordert roddel en kwaadsprekerij? Kwaadsprekerij is een ernstige overtreding van een van de geboden die God aan Mozes gaf: “Je zult onder je volksgenoten niet kwaadsprekend rondgaan. Je zult niet staan op het bloed van je naaste.” Voor een overtreding van dit gebod wordt de mens in deze wereld zelfs zwaarder gestraft dan voor afgodendienst, onkuisheid of bloedvergieten. Een mens moet tevreden zijn, met weinig beslommeringen behalve waar het de Thora betreft.’

Teresia gaf geen krimp, maar Fadl kleurde bij de vermaningen van de heelmeester. Deze haastte zich om zijn al te strenge woorden te verzachten.

‘Ik zeg dit niet om je te schande te maken maar voor je eigen bestwil, om je voor de Toekomende Wereld te behouden. Als je niet ten goede terugkeert, bega je een zonde tegenover jezelf.’

Het was duidelijk dat dit het einde van het gesprek betekende. Fadl en Teresia namen afscheid van de heelmeester die zich onmiddellijk ontfermde over de volgende patiënt. De huisknecht wilde hen uitgeleide doen maar Fadl bleef onder de galerij van de binnenplaats staan. Nu hij volgens de uitspraken van de Wijzen blijkbaar zo diep gezonken was, maakte de volgende misstap weinig meer uit.

‘Meester Ibrahim heeft ons verteld dat zich in zijn huishouding nog een oude slavin van zijn moeder bevindt. We hebben zijn toestemming even met haar te spreken.’

De knecht trok zijn wenkbrauwen op en sjokte naar de trap die naar de bovenverdieping voerde, waar op de galerij het geluid te horen was van iemand die de vloer veegde. Teresia maakte van de gelegenheid gebruik en porde Fadl in zijn ribben.

‘Wat stond er in het roer en de boeg?’

Avus mandabat; medicus Iudaeus actor est,’ antwoordde hij, niet zonder trots dat hij deze keer helemaal op eigen kracht het Latijn had weten te ontcijferen. Hij zag haar denken, zoals hij had gedaan: Abd Allah was naar de legerplaats bij Bubashtir geroepen om de strijd voort te zetten nadat zijn broer al-Mundhir ziek was geworden. Maar in plaats daarvan nam hij zijn eigen lijfarts mee en droeg hem op het einde van de emir te bespoedigen zodat hij de macht kon grijpen. Broedermoord. Was het zo gegaan, was dat wat Yasir bedoelde met ‘de waarheid’?

 

De historiografen Ahmad en Isa al-Razi stonden in hoog aanzien bij de kalief, ze werkten in zijn opdracht en juist dat zou hun beletten de ware geschiedenis te onthullen. Ze waren met handen en voeten gebonden door hun verplichtingen aan het hof en moesten daarom manipuleren met de historie van al-Andalus. Het moest een ware gewetensstrijd zijn voor de oude meester. De jonge Isa leek vooral gedreven door ambitie. Bleef de vraag of en hoe de joodse arts Ishaq het had gedaan. Zou de slavin zich na zoveel tijd nog iets van het gebeurde herinneren, zou ze daar het bewijs voor kunnen leveren? Voor een getrouwe geschiedschrijving was immers meer nodig dan een vaag vermoeden. Als er geen betrouwbare getuigen of harde bewijzen te vinden waren, bleef het inderdaad niet meer dan kwaadsprekerij.

Avus mandabat; medicus Iudaeus actor est –de grootvader gaf het bevel; de arts voerde het uit.

image

De oplossing van het beeldgedicht van Yasir met het schip - zie het origineel van Porfyrius aan het slot van dit boek

Het vegen was intussen gestopt en voetje voor voetje kwam een oude vrouw de trap af. Ze hield zich bij iedere stap die ze zette met beide handen vast aan de wand en kwam tot stilstand op de onderste trede. Ze nam de bezoekers kritisch op.

‘Kom even bij ons zitten,’ zei Teresia en ze wees naar een van de marmeren banken tussen de kruidenperkjes. Wat onzeker schuifelde de vrouw naar de dichtstbijzijnde bank. Ze aarzelde om plaats te nemen, een wantrouwige blik gericht op de schrijfattributen die aan de gordels van beide kopiisten hingen.

‘Ik ben nog niet klaar en… ik wil…’

‘Wat kan er op jouw leeftijd nog haast hebben?’

‘De mikwe…’

‘Wou je naar het badhuis?’

Het was al laat in de middag, ook in de joodse badhuizen zouden de vrouwen spoedig plaats moeten maken voor de mannen. De slavin zweeg en keek naar de grond. Ze was grof gebouwd en had hoge jukbeenderen zoals de meeste slaven uit het verre noordoosten. De ringen door haar oren gaven aan dat ze altijd slavin was gebleven, ze had haar meester nooit een kind gebaard. Haar blote voeten waren grijs van het stof.

Op dat moment kwam een groepje gesluierde slavinnen als kwetterende vogeltjes van de trap gedarteld. Ze hadden haast, het huis was schoon, de voorbereidingen voor de maaltijd waren getroffen en meester Ibrahim stelde hoge eisen waar het de reinheid van zijn huishouden betrof. Straks, als de laatste patiënten behandeld waren en de heelmeester zelf gebaad had, moesten ze smetteloos verschijnen voor het opdienen van de gerechten.

‘Mag ik met je mee?’ vroeg Teresia. ‘Dan kunnen we onderweg verder praten. Ik wou je maar een paar dingen vragen. Is het ver?’

Fadl had het gevoel dat hij gewiekst opzij werd gezet en hij kon er niets tegen doen. Het was de ideale schuilplaats, besefte hij. In een joods badhuis zou Teresia voorlopig veilig zijn te midden van de slavinnen van de geneesheer. Hij twijfelde er niet aan of ze inmiddels begrepen had welke kant zijn gedachten op gingen. Zelf snakte hij trouwens ook naar een bad. Zijn geslachtsdeel kleefde tegen zijn onderbuik en de haartjes trokken bij elke stap die hij zette.

‘De Bab Ishbiliya, vóór het sluiten van de poort,’ kon hij Teresia nog net toefluisteren voordat zij samen met de oude vrouw door de anderen werd meegetroond.