27

‘Meester Ishaq, hij is goede mens. Hij koopt mij op slavenmarkt.’

De slavin sprak met de zware tongval van de mensen uit het verre noordoosten. Haar beheersing van het Arabisch was gebrekkig, evenals die van het Romaans. Ze gebruikte beide talen onwillekeurig door elkaar en soms gebruikte ze ineens een woord dat volkomen onverstaanbaar was, waarschijnlijk afkomstig uit haar moedertaal. Een leven lang in Qurtuba had de klanken die zo vast met bepaalde begrippen verweven waren niet kunnen uitwissen. Misschien sprak ze haar taal zelfs nog steeds met lotgenoten.

‘Hoe lang is dat geleden?’ wilde Teresia weten.

‘Is heel veel jaren.’

‘En heb je al die tijd voor zijn vrouw gewerkt?’

‘Ik werk ook voor meester Ishaq,’ klonk het trots. ‘Toen ik ben jong en mooi. En ik luister.’

‘Hoe bedoel je dat?’

‘Vrouw van meester Ishaq praat veel. Zij is baas in huis. Hij doet patiënten, zij doet alles. Maar zij luistert niet.’

‘Dus als hij wilde praten, kwam hij naar jou?’

‘Hij wil praten hij roept mij. Hij weet ik zwijg.’

‘Dat is een hele eer voor een slavin. Sliep je ook met hem?’

De oude vrouw keek Teresia aan en lachte breed. Ze hoefde zich nergens voor te schamen. Van een slavin werd immers niet anders verwacht dan dat ze haar meester ook op die manier diende.

‘Ja, maar ik ben wijs. Ik krijg geen kinderen.’

‘Hij moet je erg gewaardeerd hebben.’

‘Hij leert mij taal en joodse geloof.’ Er gleed een glimlach over haar grove gezicht.

Ze heeft van hem gehouden, dacht Teresia, en waarschijnlijk heeft ze dat nooit aan iemand laten merken. Zeker niet dat er een bepaalde wederkerigheid bestond, zoals ze begon te vermoeden. Ze kon het zich goed voorstellen: de arts op gevorderde leeftijd die het slavinnetje kocht voor zijn bazige vrouw en de band die daarna ontstond tussen het meisje dat bereidwillig kwam wanneer hij haar maar bij zich riep, en de man die bij haar een geduldig en begripvol oor vond en het vertrouwen dat ze nooit iets over hun gesprekken doorvertelde. Ze had haar plaats gekend. Als ze een kind had gekregen, was ze een van zijn vrouwen geworden, een rivale van de vrouw wier slavin zij was.

‘Zijn dood moet je veel verdriet gedaan hebben.’

Ze knikte zonder iets te zeggen en staarde even voor zich uit. De andere vrouwen die met hen mee waren gekomen naar het badhuis praatten en lachten en wasten elkaars haren.

Ze hadden het gesprek van Teresia met de slavin niet gevolgd.

‘En Ibrahims vader?’

‘Musa ken ik niet zo goed. Ik werk later alleen voor zijn vrouw, moeder van meester Ibrahim?’ Ze keek Teresia vragend aan, die knikte ten teken dat ze begreep hoe de verhoudingen hadden gelegen. Musa had haar niet in vertrouwen genomen zoals zijn vader, hij had haar zelfs helemaal niet als zijn slavin gebruikt maar haar afgestaan aan zijn echtgenote. ‘Zij is aardige vrouw,’ verduidelijkte ze en stond op om de kruik opnieuw met warm water te gaan vullen. Teresia hield haar tegen.

‘Dat is veel te zwaar voor je. Laat dat maar over aan jongere vrouwen zoals ik.’

De slavin slaakte een uitroep in haar onverstaanbare taal. Uit de toon bleek duidelijk dat ze protesteerde maar Teresia was haar te snel af. Ze kwam terug met een volle kruik en begon de rug van de oude vrouw te wassen.

‘Je hebt je leven lang voor anderen gewerkt. Is het dan niet fijn eens lekker verzorgd te worden? Hoe oud ben je eigenlijk?’

Een schouderophalen was haar antwoord.

‘Hoe oud was je toen je hier kwam, toen Ishaq je kocht op de slavenmarkt?’

‘Misschien vijftien.’

‘Was al-Mundhir toen nog emir?’

Nu schudde ze heftig van nee en noemde de naam van diens opvolger. Teresia was blij dat ze achter de slavin zat. Nu kon ze tenminste de teleurstelling op haar gezicht niet lezen. Het was ook niet mogelijk, realiseerde ze zich. Als de slavin hier al was geweest ten tijde van de dood van emir alMundhir, dan zou ze nu bijna tachtig moeten zijn. Er waren maar weinig slaven die dat haalden. Helaas was ze dus geen getuige geweest van de dag waarop Ishaq naar het ziekbed van al-Mundhir ontboden werd en de dramatische gevolgen daarvan.

Teresia probeerde het verleden te reconstrueren. Ze schatte Ibrahim begin veertig, te oordelen naar de leeftijd van de slavin die, als ze inderdaad zo oud was als ze er uitzag en achterin in de zestig was, hem geboren had zien worden. Musa leefde inmiddels niet meer. Hoe oud was Musa geweest toen zijn vader bij al-Mundhir werd geroepen?

Had híj het bewust meegemaakt?

‘Hoe is Ishaq eigenlijk gestorven?’ wilde ze weten. ‘Was het een ongeval of is hij lang ziek geweest?’

De vrouw draaide zich om en keek Teresia aan met een doordringende blik.

‘Iets vreet aan hersenen van meester Ishaq. Hij slaapt slecht en lijdt pijn, hier.’ Ze sprak zo zacht dat het bijna niet te verstaan was en ze tikte daarbij met haar gebalde vuist tegen haar slaap.

‘Bedoel je dat hij krankzinnig is geworden?’

‘Nee, nee!’ Het antwoord ging gepaard met een heftig hoofdschudden. ‘Verstand van meester Ishaq is scherp als zijn lancetten!’

‘Heeft hij je nooit verteld wat hem, zoals je zegt, opvrat?’

‘Nooit. Maar kort voor hij dood is…,’ ze boog zich voorover en ging nog zachter praten, hoewel het gekwebbel van de andere vrouwen en het murmelen en plenzen van water hun woorden al ruimschoots overstemde, ‘geeft hij mij brief. Is op dag van Jom Kippoer.’

‘Jom Kippoer?’ De vraag ontschoot Teresia voordat ze zich realiseerde dat iedere joodse vrouw natuurlijk wist wat Jom Kippoer was.

‘Grote Verzoendag,’ verduidelijkte de slavin met een verbaasde blik in haar ogen die snel plaatsmaakte voor wantrouwen, ‘voor moslims zoiets als sha’baan.’

Teresia probeerde haastig de schade te herstellen.

‘Jaja, natuurlijk, ik bedoel meer: waarom op Jom Kippoer? Wat stond er in die brief? Maar nu ben ik te vrijpostig. Dit zijn natuurlijk heel persoonlijke dingen die mij niet aangaan.’

‘Ik weet niet wat in brief staat. Brief is niet voor mij, ik moet brief brengen naar harem. Ik moet brief geven in handen van Umm Fatima, want meester Ishaq mag daar niet komen.’

‘Nee, vanzelf niet,’ antwoordde Teresia alsof het allemaal heel logisch was. Dat hielp, de slavin praatte verder alsof ze weer de opwinding beleefde van toen.

‘Ik ging bijna van stok af: ík in kasteel van emir! Stel voor, wat een belevenis! Is zo mooi daar! En ik mag niemand zeggen, níemand!’

‘Het moet heel belangrijk zijn geweest voor Ishaq. Hoe zag Fatima eruit? Heb je haar gezien?’

‘Umm Fatima is toen nog meisje. Zij leest brief en wordt bleek als lijk. Ik moet mijn meester van haar groeten. Zij zegt zij vergeeft hem. Zij geeft mij mooie zijden sluier als dank. Na die dag meester Ishaq gaat snel slechter. Hij is maand later dood. Alle pijn is weg. Ik vergeet nooit zo vredig is zijn gezicht.’

Ze ontspande zich en keek treurig voor zich uit. Even later richtte ze zich op, schudde haar natte haren uit en met de woorden ‘ach, is nu zoveel jaren’ begon ze zich af te spoelen.