29

De bibliothecaris had alles afgesloten voor de nacht. De sleutels had hij opgeborgen in een lade en alle olielampen waren gedoofd. Nog één keer keek hij rond of alles in orde was en daarna doofde hij ook de laatste lamp en draaide de deur achter zich in het slot.

Nu pas durfde Fadl weer normaal adem te halen. Weggedoken tussen de boeken, zo ver mogelijk achterin de bibliotheek, had hij gewacht tot iedereen vertrokken was en uiteindelijk ook de bibliothecaris was verdwenen. Hij strekte zijn verstijfde ledematen en probeerde iets te zien in het duister om hem heen. Alleen door de hoge ramen scheen het zwakke licht van de maansikkel, te weinig licht om iets bij te kunnen onderscheiden. De muziek in het hoofdgebouw was verstomd. Het enige geluid dat naar binnen drong was dat van beschonken feestgangers die de wijn van prins Abd Allah te veel eer hadden aangedaan en wat luidruchtig waren geworden. Ze werden door bedienden met zachte hand naar buiten gevoerd en naar huis begeleid.

Fadl kwam tevoorschijn uit zijn schuilhoek. Op de tast vond hij de weg tussen de rijen boeken door, terug naar de toegangsdeur vanwaar hij de weg wist. De ramen die zich boven de boekenkasten in de noordelijke muur bevonden waren zijn leidraad. Hij vond de lade met de sleutels en vandaar tastte hij zich een weg naar het kastje waarin het boek opgeborgen was. De eerste twee sleutels pasten niet. De derde bleef in het slot steken en kon er met geen mogelijkheid meer uit getrokken worden. Juist op dat moment hoorde hij stemmen dichterbij komen en daarna stappen vlak voor de deur. Met het zweet op zijn voorhoofd wrikte hij de sleutel heen en weer in het weerbarstige slot, dat godzijdank plotseling zijn prooi teruggaf. Fadl tuimelde achterover, maar wist zich nog net overeind te houden tegen de rijen boeken in de kast achter hem. Daarna gleed hij als een aal terug naar de lade, deponeerde de sleutels erin en dook weg tussen de kasten. Op dat moment stapte de bibliothecaris naar binnen met een lamp in zijn hand, gevolgd door de prins in zijn glanzende witzijden kleding. De eerste liep regelrecht op de lade af, nam de sleutels eruit en opende het kastje. Even keek hij wantrouwend in het rond alsof er iets niet in orde was, waarop Fadl nog dieper wegdook in de nis waar hij zich verschanst had tussen de boeken en zijn adem inhield. Maar gelukkig keek de man niet achter zich, naar de rij boeken die door Fadls val scheef was gezakt. De bibliothecaris inspecteerde het slot van het kastje, bestudeerde de binnenkant, haalde zijn wenkbrauwen op en scheen toen gerustgesteld. Hij pakte het boek en toonde het aan de prins.

‘Wat is dit?’ vroeg Abd Allah met een dikke tong.

‘Het is een boek dat door de christenen in het noorden is geschreven. Kennelijk een lofdicht op de gekruisigde profeet Isa. Het werd een paar weken geleden hier gebracht door een dienaar die zei in opdracht van El Royol te handelen. Of ik het tot nader order voor hem wilde bewaren.’

De prins bladerde het boek met matige interesse door. Beneveld door de wijn waarvan hij overvloedig had genoten, kneep hij zijn ogen toe om beter te kunnen zien bij het licht van de lamp, alsof dat zijn blik helderder zou maken.

‘Waarom vertel je me dit nu pas?’

‘Het leek me van weinig belang, totdat een van de gasten er vanavond naar vroeg.’

‘En El Royol is dood?’

‘Gestorven aan een zwak hart, zeggen ze. Maar ik heb ook horen spreken over moord.’

‘En vanavond vroeg iemand ernaar? Wie?’

De bibliothecaris boog onderdanig.

‘Ik weet het niet, heer. Ik had hem hier nooit eerder gezien. Een schrijver of een kopiist, te oordelen naar het gerei dat hij aan zijn gordel droeg.’

‘Merkwaardig.’ De prins gaf het boek terug. ‘Laat het daar,’ voegde hij eraan toe met een nonchalant gebaar in de richting van het kastje.

Aan het geruis van zijn zijden kleren hoorde Fadl dat hij zich verwijderde. De bibliothecaris sloot het kastje af, keek nog even om zich heen, volgde het ritueel van sleutels en lamp en deed de deur achter zich in het slot, Fadl opnieuw in de duisternis achterlatend.

Het duurde even voordat zijn hart enigszins tot bedaren was gekomen en hij zich weer durfde te verroeren. Hij was hoe dan ook voorlopig niet van plan geweest zich uit zijn schuilplaats te wagen uit angst dat de bibliothecaris opnieuw terug zou komen om te kijken of alles wel in orde was. Toen dat niet het geval leek te zijn, kwam hij behoedzaam tevoorschijn en doorliep dezelfde route langs de zwak verlichte vensters, de toegangsdeur, de lade, het kastje... de lade! Tot zijn schrik zag hij dat de sleutels daar niet langer lagen. Had de bibliothecaris toch onraad geroken en veiligheidshalve de sleutels maar meegenomen? Wat nu te doen?

Het kastje openbreken? Maar waarmee?

Het was een fikse tegenslag waar Fadl geen rekening mee had gehouden. Hij zonk op zijn hurken met zijn hoofd in zijn handen en begon na te denken. Luttele ogenblikken later zochten zijn handen zijn gordel, waaraan zijn schrijversbenodigdheden hingen. Het mes waarmee hij zijn pennen sleep was in het joodse badhuis in de handen van Marwan achtergebleven. Dat was een groot gemis. Hij had wel een schaar, een pennensteun van been, een inktreservoir en een koperen pennenhouder met daarin natuurlijk zijn uit riet gesneden pennen. De schaar beproefde hij als eerste, zonder veel succes. Het ding was te breed en te recht. De andere attributen waren voor dit doel al even waardeloos. De rieten pennen met de fijn toegesneden punten leken te kwetsbaar. Toch stak hij er één in het slot en begon er voorzichtig mee te wrikken en te manoeuvreren. Tot zijn verbazing leek er na langdurig peuteren iets te bewegen in het slot en hij zette met stug geduld door. Ondanks de nachtelijke kilte stonden de zweetdruppels op zijn voorhoofd toen het slot ten slotte opensprong en het kastje zijn geheim prijsgaf. Met een gevoel van ontzag en eerbied nam Fadl het boek van de christen in zijn handen en betastte het aan alle kanten. Hij wreef het perkament als een kenner tussen zijn vingers en liet zijn vingertoppen over de dicht beschreven bladzijden glijden. Het was te donker om iets te kunnen onderscheiden en de benodigde bladzij uit het boek te verwijderen. Daarom liet hij het complete boek in zijn hemd glijden, sloot het kastje en borg zijn pennen en andere attributen op. Het enige dat hem nu nog te doen stond, was zien naar buiten te komen, niet alleen uit dit gebouw maar ook uit de ommuurde tuin rondom de villa van de prins.

De deur kwam daarvoor niet in aanmerking. Het slot was te zwaar om zich door een fijne rieten pen te laten bewerken. Zijn blik richtte zich omhoog, naar de ramen. Hij sleepte een van de laddertjes van de bibliotheek daarheen en klom omhoog. Helaas was de ladder niet hoog genoeg om het venster te bereiken. Behoedzaam zocht hij een steunpunt op de bovenste planken die volgestouwd waren met boeken. De minder belangrijke boeken waarschijnlijk, dacht hij, zo hoog en lastig te bereiken. Of wellicht juist de boeken die enigszins buiten het gezichtsveld dienden te blijven. Hoewel hij ongelooflijk nieuwsgierig begon te worden naar de werken die hier uitgestald stonden maar waarvan hij in de duisternis weinig of niets kon onderscheiden, bedwong Fadl zich en ploeterde verder om bij het raam te kunnen komen. Zijn voet had nu de bovenste plank bereikt en hij strekte zijn hand uit naar het houten rooster voor het raam, dat weliswaar licht en lucht binnenliet maar geen doorgang bood aan mensen. De afstand was net te groot zodat hij zich te ver moest uitrekken en hij zijn evenwicht dreigde te verliezen. Zijn voet zocht een steviger ondergrond, gleed uit en maaide de rij boeken van de plank. Met donderend geraas viel de hele partij naar beneden en sloeg op de vloer uiteen. In een oogwenk was de kostbare verzameling veranderd in een wanordelijke berg papier en perkament. Fadl bungelde verstijfd van schrik aan het raamkozijn dat hij nog net had kunnen grijpen. Hij trok zich omhoog en vond een beter houvast bovenop een houten wandlijst. Met beide handen omvatte hij de met houtsnijwerk versierde stijlen van het rooster. In die ongemakkelijke houding bleef hij geruime tijd doodstil tegen de wand geplakt staan totdat hij er zeker van was dat het kabaal niemand gealarmeerd had. Nu hoefde hij alleen nog één of meer stijlen van het rooster uit de weg te ruimen om uit zijn zelf verkozen gevangenschap te kunnen ontsnappen. Zijn vingers tastten het houtwerk af, dat tot zijn schrik veel zwaarder bleek dan gebruikelijk was en hij op afstand had ingeschat. Hij begreep dat zulke spijlen zich niet met wat eenvoudige spierkracht zouden laten forceren. Daarvoor was een zaag of iets dergelijks nodig, een attribuut dat doorgaans niet in een bibliotheek voorhanden was. Teleurgesteld liet hij zich omlaag zakken tot zijn voeten de treden van de ladder weer vonden en hij kon afdalen naar de veilige vloer van de bibliotheek, waar de vierentwintig delen van Ibn Abd Rabbihi’s Al-Iqd al-farid –Het unieke halssnoer – hem verspreid toegrijnsden. Althans dat vertelden hem de perkamenten omslagen na enig speurwerk in de duisternis. Geen wonder dat ze zo hoog waren weggezet, dacht Fadl. Blijkbaar was de prins ook geen liefhebber van de gezwollen poëzie van de hofdichter. Toch had Teresia in een van deze delen de sleutel tot Yasirs geheimschrift gevonden, de onzichtbare teksten die hem hier binnen de muren van het buitenhuis van prins Abd Allah hadden gebracht.

Bleef de vraag hoe hij hieruit kwam.

Opeens wist hij het: vuur. Hij moest brand stichten. Dat zou onmiddellijk de bibliothecaris of ander personeel alarmeren, iedereen zou toesnellen en in de algemene consternatie zou hij kunnen ontkomen. Hij overwoog die mogelijkheid gedurende enkele ogenblikken. Natuurlijk waren de lampen uit en hield men hier geen vuur gaande om ze aan te kunnen steken. Hij zou zelf een vuurtje moeten maken met het materiaal dat voorhanden was. Wat dat betrof was er geen gebrek: papier genoeg, rieten pennen… Maar het idee wat de gevolgen zouden zijn van een brand in een ruimte als deze weerhielden hem ervan in actie te komen. Hoeveel boeken zouden er verloren gaan? Boeken waar weken, misschien maanden aan gewerkt was, boeken van onschatbare waarde, unieke exemplaren. Hij zou het niet over zijn hart kunnen verkrijgen. Bovendien was de kans groot dat hij bevangen zou worden door de rook voordat er iemand kwam om hem te verlossen. Hij zou gesnapt worden of, erger nog, al gestikt zijn als de hulp te laat kwam. Fadl zakte mismoedig neer tussen de boeken die nog steeds over de vloer verspreid lagen. Er zat niets anders op dan te wachten tot de volgende ochtend. In dat geval had hij tijd genoeg om de sporen van zijn misdaad uit te wissen. Hij begon de boeken op de tast bij elkaar te rapen en terug te zetten op de bovenste plank.

Juist toen hij bovenop de ladder stond, hoorde hij hoe opnieuw iemand een sleutel in het slot stak. Geluidloos zette hij zijn voeten op de lagere sporten. De deur werd geopend, maar het was niet de deur waardoor hij naar binnen gekomen was. Het flakkerende licht van een olielamp verlichtte de rijen boeken, een dansende schaduw achter zich werpend. Intussen had Fadl de vloer bereikt maar hij was te laat om zich ook nog te kunnen verbergen. De lampdrager verscheen juist om de hoek, hij stond oog in oog met de nieuwe bezoeker. Zijn mond viel open van verbazing.

‘Wat doe jíj hier?’ brachten ze tegelijk uit.

Ze droeg de verleidelijke dunne flodders waarmee de danseressen eerder die avond hun vormen nauwelijks verhuld hadden gelaten. Hij had het kunnen weten, ze dook altijd op waar hij het spoor van Yasir volgde. Hoe ze het deed was hem een raadsel. Was hij hier zelf niet door een gelukkig toeval binnengekomen op een vermoeden dat net zo flinterdun was als haar kleding? Hoe dan ook, ze was hier binnengedrongen om de beeldgedichten van Hrabanus Maurus te ontvreemden. Wat ze niet wist was dat hij de bundel al in zijn hemd had gestoken.

‘Doof die lamp, het schijnsel verraadt ons!’

‘Hoe kan ik hier zonder lamp vinden wat ik zoek?’

‘Vinden?’ Hij lachte schamper. ‘Hoe denk je dat te doen, tussen al die duizenden boeken?’

Ze haalde haar schouders op.

‘Bespaar je de moeite, het ligt er niet. Je bent te laat, het boek is weg.’ Hij bewoog zich in de richting van de deur waardoor ze binnengekomen was. ‘Waar leidt dit heen?’

‘De harem van de prins.’

‘Briljant,’ spotte hij.

Hij vervloekte haar in stilte omdat ze niet was komen opdagen bij de poort, omdat ze opnieuw op haar eigen houtje probeerde aan de informatie te komen die ze beiden nodig hadden, omdat ze dingen voor hem verzweeg, omdat hij niet zonder haar kennis van het Latijn kon en omdat ze ondanks alles na die eerste ervaring naar meer smaakte.

‘Heb je een beter idee?’ vroeg ze quasi-onschuldig. ‘Of heb je het boek soms al bemachtigd? Hoe ben jíj hier trouwens binnengekomen?’

‘Laten we ons liever bezighouden met de vraag hoe we hier uit komen. Het slot op de buitendeur is te zwaar om te forceren, de roosters voor de ramen te dik om doorheen te komen en via de harem zie ik me zeker niet ontsnappen. Heb jij gedánst, daarnet?’

Ze glimlachte op haar mysterieuze manier zonder antwoord te geven.

‘Doof die lamp, Teresia, je brengt ons in moeilijkheden.’

‘Laat me eerst het boek zien.’

‘Hoe kom je erbij dat ík het heb?’

‘Jij weet immers dat het hier niet meer is. Wie moet het anders meegenomen hebben?’

‘Prins Marwan.’

‘Ik geloof je niet. Hij was in ieder geval vanavond niet hier. Het laatste wat ik van hem zag was dat hij bij onze joodse vriend Ibrahim werd binnengebracht met brandwonden.’

Fadl was niet voorbereid op de plotselinge beweging van haar vrije hand. Ze rukte aan zijn hemd, wilde het opentrekken om te zien of hij daar de geschriften van de abt verborg, maar hij sloeg haar hand weg en trok zijn kleren stijf dicht. Door de schermutseling had ze geen controle meer over de lamp in haar andere hand. De olie drupte al op de vloer toen ze met een grimmige trek om haar mond een nieuwe aanval inzette. Ze verloor nu totaal de greep op de lamp, die uit haar vingers gleed en met een slag op de vloer belandde. Over de marmeren vloerplaten vloeide een plas olie die onmiddellijk vlam vatte. Teresia slaakte een gil en rukte de deur naar de harem open. In de plotselinge luchtstroom laaide het vuur op. Ze vluchtte de gang in en Fadl had geen andere keus dan haar te volgen. Vol afgrijzen zag hij de vlammen die al naar de dichtstbijzijnde boeken likten.

‘Brand! Brand in de bibliotheek!’ schreeuwde hij terwijl hij haar volgde, de gang uit, een zaal door. Slavinnen en eunuchen kwamen toesnellen. Iedereen gilde en rende in paniek door elkaar zonder oog te slaan op de vreemdeling die zich hier op verboden terrein bevond. Teresia griste onderweg een bundel kleren van een bank in een ruimte waar danseressen en muzikanten hun spullen nog aan het inpakken waren. Plotseling herkende Fadl de ruimte waar hij hen had zien optreden. Even later stond hij in de tuin die grensde aan de binnenplaats waar hij zich kort daarvoor nog tegoed had gedaan aan de wijn en versnaperingen van de prinselijke dis. Terwijl achter hem het tumult aanzwol en de bibliothecaris koelbloedig het vuur probeerde te doven door zijn wollen mantel over de boeken te werpen die vlam hadden gevat, nam Fadl met geforceerde beheersing zijn tas en mantel in ontvangst van de garderobemeester en liep naar de hoofdingang. Nog even keek hij om naar de toren waar hij gemeend had Aisha te zien, maar alles was gehuld in stilte en duisternis.