34

‘Geef me één goede reden waarom ik nu nog met jou zou samenwerken.’

Teresia deed haar uitspraak gepaard gaan met een uitdagende blik die niet veel goeds beloofde. Gebroken was ze bepaald niet. Of en zo ja hoe Abd Allah haar aan het praten had gekregen bleef gissen. Fadl kon wel een paar blauwe plekken bespeuren, maar die had ze misschien al opgelopen tijdens de schermutseling in de karavanserai. Ze droeg haar kopieerattributen niet bij zich, waaruit Fadl concludeerde dat ze haar niet vertrouwden met de puntige pennen en het scherpe pennenmes.

‘Misschien kan ik je helpen uit deze gevangenis te ontsnappen,’ fluisterde hij zo zacht dat de slaaf die naast de deur had postgevat hem niet kon verstaan.

‘Ha!’

Ze zat niet in een gevangenis. Ze had beperkte bewegingsvrijheid, zoals de prins het uitdrukte, wat inhield dat ze in zijn harem verbleef, achter getraliede vensters en deuren waarvan de sleutels onbereikbaar waren, bewaakt door eunuchen en onder het alziend oog van de eerste vrouw van Abd Allah, die als een koningin in haar privévertrek zetelde en alle bewegingen in de harem dirigeerde, met haar secretaris het huis bestuurde, alle inkopen liet doen en liefdadigheidsinstellingen begunstigde zodat Abd Allah zich volledig aan zijn studie kon wijden en boeken kon schrijven. Alleen Fadl had toestemming gekregen Teresia te spreken en daarvoor moest ze achter de tralies vandaan, want de harem was voor hem verboden gebied. Dat was het enige goede aan deze ontmoeting.

‘Ik heb me er bij de prins aardig ingedraaid, ik kan wat voor je doen,’ beloofde Fadl op samenzweerderige toon.

‘Ik maak mijn eigen plan, daar heb ik geen verrader bij nodig.’

‘Verrader?’

‘Je hebt je door hem laten inpalmen. Je bent laf en naïef.’

‘Maar hij heeft mijn vrouw en mijn ouders!’

‘Dat kan hij makkelijk zeggen. Wie zegt je dat dat waar is?’

‘Dus jij denkt dat hij liegt. Ik weiger dat te geloven.’

‘Ze zijn in ieder geval niet hier. Ik heb geen zwangere vrouw in de harem gezien die Aisha heet. En ook geen oudere vrouw die bij haar hoort.’

‘Ze zijn buiten de stad, op een van de boerderijen van de prins.’

‘Heeft hij je een bewijs daarvan getoond?’

De kopiist zuchtte diep.

‘Ik wíl het geloven, dus laat me.’

‘En daarom beloof je hem dat je naar de brief gaat zoeken. Hoe weet hij daarvan? Wat heb je hem in godsnaam allemaal verteld? Besef je niet dat hij ons tegen elkaar probeert uit te spelen?’

‘Wat heb jíj hem verteld?!’

Ze gaf geen antwoord op zijn vraag en ging door met hem verwijten te maken:

‘Hoe haal je het in je hoofd hem hierin te betrekken? En hoe wou je het document trouwens vinden? Weet je hoe groot Madinat al-Zahra is en hoeveel regeringsdocumenten er bewaard worden, waar wij nooit bij kunnen komen?’

Ze zweeg om haar boodschap te laten bezinken en bestudeerde haar nagels, waarvan er een paar gebroken waren. Ze moest gevochten hebben als een kat. Fadl zat er verslagen bij, als een natte baal katoenbrij waarvan je papier kon maken.

‘Je bent een spion,’ mompelde hij, ‘dat weet ik nu tenminste zeker. Wat ben ik een sukkel geweest om te geloven wat je me op de mouw speldde. Zuster van Yasir, geliefde van Yasir! Maar ik heb tenminste wel steeds aan je getwijfeld.’

Ze gaf geen commentaar.

‘Wat mij intrigeert,’ vervolgde Fadl peinzend, ‘is hoe je kon weten van dat boek van Ibn Abd Rabbihi waarin verschillende manieren staan om onzichtbare teksten te maken. Je beweerde dat Yasir het boek speciaal voor jou open liet liggen. Hoe kwam je bij hem binnen, hoe heb je die tekst gezien?’

Ze haalde achteloos haar schouders op.

‘Is dat zo belangrijk dat je dat nu moet weten? We zouden samenwerken. Daarom was ik bij hem. Toevallig lag het boek open maar zodra hij merkte dat ik erin stond te lezen, sloeg hij het dicht. Hij vertrouwde niemand. Kort daarna verbrak hij het contact. Nu tevreden?’

‘Dus daarna is hij die bladen gaan maken. Om ze te verkopen aan de vijanden in het noorden met de belofte van steeds belangrijkere informatie. Lege beloften, want wat kun je met wat hij ons vertelt?’

‘Lege beloften?’ siste Teresia met ogen die vlamden.

‘Ja,’ zei Fadl. ‘Stel dat Yasir zijn geheime geschriften had kunnen verkopen aan de christenen, of wie er verder belangstelling voor had. Wat was er dan gebeurd? Was er een delegatie spionnen uit, zeg maar, Asturië gekomen voor een speurtocht zoals wij die ondernomen hebben? Hoe hadden die moeten praten met mensen als de zoon van ibn Hafsun, of met de joodse arts Ibrahim, of met zijn slavin? En denk je dat ze hadden kunnen binnendringen in Madinat al-Zahra?’

Opnieuw dat onverschillige schouderophalen.

‘Kortom,’ hervatte Fadl, ‘ik geloof er geen steek van. Dit’ – en hierbij haalde hij een handvol van de papiersnippers tevoorschijn die hij plichtsgetrouw bij elkaar had geveegd en zorgvuldig had bewaard – ‘was al onverkoopbaar voordat jij het vernietigde. Tenzij hij zichzelf en zijn kennis en mogelijkheden erbij verkocht.’ Hij sloeg zichzelf met zijn vlakke hand op zijn voorhoofd alsof hij een grote stommiteit had begaan. ‘Natuurlijk, dat is het! Die gegevens zijn genoeg om er een revolutie mee te ontketenen als je er de juiste personen voor kunt vinden!’ Hij had zijn stem laten zakken tot een fluistertoon, bang dat de slaaf iets zou opvangen. ‘Met hulp van buitenaf zou je er zelfs het hele regime mee omver kunnen werpen, zeker als de christelijke vorsten zouden samenwerken. Was dat niet het plan? Want dát heeft er immers aan ontbroken tijdens de opstand van Ibn Hafsun. Als de christenen van het noorden toen niet zo onderling verdeeld waren geweest en elkaar hun grondgebied betwistten of in de zoveelste opvolgingsstrijd verwikkeld waren, hadden ze samen met de rebellenleider de moordlustige Abd Allah en de hele Arabische heersende klasse er toen al uit kunnen werken.’

‘En de islam zou inmiddels teruggedrongen zijn naar waar die thuishoort: de woestijn,’ vulde Teresia aan. Fadl keek haar verwonderd aan. Hij begreep haar aversie tegen zijn geloof niet.

‘Is het christendom niet ook afkomstig uit de woestijn?’ vroeg hij voorzichtig.

‘Ach, je begrijpt best wat ik bedoel,’ antwoordde ze ongeduldig.

‘Nee, dat begrijp ik niet. Jij en ik, wij kennen de geschiedenis van ons land beter dan wie ook. Kijk waar dit land was voordat de Umayyaden kwamen. Kijk naar waar we nu zijn en hoe de christelijke landen om ons heen eraan toe zijn. Achterlijke, onderontwikkelde volken die in primitieve toestanden leven, niet kunnen lezen of schrijven en zich in hun eigen vuil rondwentelen.’

‘Je voorouders moesten daarvoor hun geloof opgeven. Ze moesten het christendom afzweren en de islam aanvaarden. Dat is de prijs die ze moesten betalen voor luxe en welvaart.’

‘Ze moesten niets. Ze deden het vrijwillig.’

‘Omdat het lucratiever was,’ smaalde Teresia. ‘Landverraders waren het, geloofsverraders.’

Even was Fadl met stomheid geslagen. Het lag op het puntje van zijn tong om te zeggen dat ze er niet slechter op waren geworden. Moslims en joden konden simpelweg door de regels te volgen die de wijze mannen hun gegeven hadden, door een eenvoudig leven te leiden en goed te zijn voor de medemens, in de hemel komen. Dat leek hem bij de christenen wel iets ingewikkelder te liggen. Maar hij zweeg omdat dat olie op de golven van haar verontwaardiging zou zijn. Het was hem nu helemaal duidelijk, Teresia had eindelijk haar ware gezicht getoond. Ze was een van die christelijke fanatici die vasthielden aan hun eigen cultuur en geloof, tegen de stroom in. In plaats van zich aan de massa te conformeren of tenminste te accepteren dat de meeste mensen anders dachten dan zij, verzette ze zich tegen de islam en tegen de regering. Een paar decennia eerder zou ze zich misschien aangesloten hebben bij de idioten die luidkeels in de moskee de Profeet beledigden, in de volle wetenschap dat ze daarvoor op de brandstapel zouden omkomen. Onder de huidige omstandigheden had ze ervoor gekozen in het geheim het regime van de Umayyaden te ondergraven zodat de christenen de macht konden grijpen en de mensen hun religie konden opdringen. Wat dat betrof hoefde ze geen illusies te koesteren: de kalief had het land rijker en machtiger gemaakt dan ooit tevoren en hij zat muurvast in het zadel. Desondanks was ze gevaarlijk. Met de feiten die Yasir ontsluierd had kon ze de kalief in diskrediet brengen. Als ze die gegevens zou doorspelen aan iemand die de vorst van de troon wilde stoten – die aasgieren waren er genoeg – en de coup zou slagen, dan zou het land door een nieuwe strijd om de troon tijdelijk verzwakt zijn en ten prooi kunnen vallen aan een invasie van de christenen. Gelukkig was dat gevaar geweken, omdat Abd Allah haar in zijn harem had opgesloten. Dat bood hem de gelegenheid haar de rug toe te keren en te breken met de hele onderneming, ware het niet dat hij de prins had beloofd de brief te zullen zoeken. Hij had besloten het spel mee te spelen.

‘Landverraders,’ peinsde hij hardop. ‘In zekere zin heb je gelijk, de Arabieren waren indringers. Maar dat is tweehonderd jaar geleden. En daarvóór werden we ook al geregeerd door andere indringers. Wanneer waren we eigenlijk wel zelf de baas over ons land?’

‘Dat verandert niets aan het feit dat wij christenen verdreven zijn naar de uithoeken van het land, dat we teruggedrongen zijn naar de schraalste gronden en gedwongen worden het laagste werk te doen. Ons geloof wordt gerespecteerd maar onze kerken zijn veranderd in moskeeën, we mogen geen nieuwe kerken bouwen en als we daar toch toestemming voor krijgen, moeten ze ver weg aan de rand van onze wijken staan zodat niemand de gesmoorde klokken kan horen, die trouwens maar eens per week mogen luiden. We blijven een achtergestelde bevolkingsgroep, ook al hebben we wat van de welvaart mee gesnoept en heeft de kalief geprobeerd een christen in een hoge functie te benoemen, wat overigens onmiddellijk door de fakihs voorkomen is. We zijn tweederangs burgers,’ fulmineerde ze.

‘Misschien heb je gelijk. Maar we kunnen de wereld niet in een handomdraai veranderen. Zulke dingen zijn te diep geworteld. De kalief heeft een moedig begin gemaakt, al is zijn poging gestrand op de fakihs. In ieder geval beseft hij dat welvaart pas begint als alle bevolkingsgroepen wel varen. We zijn op de goede weg, al is ’ie langzaam. Oorlog is beslist geen betere.’

Teresia antwoordde met een stuurs stilzwijgen.

‘Je stond op het punt me te vertellen wat er in die laatste regels stond, toen we in de karavanserai overvallen werden. Waarom zou je het dan nu niet doen? Jij bent je vrijheid kwijt maar ik kan gaan waar ik wil,’ betoogde hij.

‘Met Abd Allah die over je schouder meekijkt.’

‘Het gaat niet alleen om de brief van Ishaq aan Fatima. Yasirs tekst spreekt immers over nog meer misdaden.’

‘Het was Yasirs tekst niet.’

‘Wát?!’

‘Hij heeft ze nooit kunnen ontcijferen want hij had de boeken niet.’

‘En dat vertel je me nu pas?’

‘We zullen nooit weten hoeveel hij wist. Wat maakt het uit? Hij had een ander document. Ik heb het niet kunnen zien maar er moet een verwijzing in gestaan hebben naar de afbeeldingen waarnaar hij moest zoeken. Hoe kon hij ze anders op de balk in zijn huis geschilderd hebben? Ik denk dat hij ze daar heeft gekopieerd om de exacte vorm te kunnen onthouden, denkend dat dat voldoende was, en dat hij het document daarna wilde vernietigen. Misschien stond er wel genoeg in om te vermoeden dat de papieren belangrijke informatie bevatten die hij kon verkopen aan de christenen. Bovendien had hij dingen ontdekt in de geheime notities van Ahmad al-Razi. Dat heeft hij me verteld. Maar toen werd hij opgepakt met dat eerste document. De andere papieren had hij gelukkig zo goed verborgen dat ze onvindbaar waren, totdat jij die schrijfdoos liet vallen.’

‘En de allereerste tekst die ik van hem in handen kreeg, de Arabische tekst die een nieuwe historiografie beloofde van zijn hand, met woorden over integriteit die hij zo van al-Razi gekopieerd moet hebben?’

‘Om de nieuwsgierigheid van gegadigden te prikkelen, moslimgegadigden in dat geval. Inderdaad om aristocraten te prikkelen die de kalief ten val wilden brengen.’

‘Dus iemand anders heeft de beeldgedichten gemaakt en hij heeft nooit geweten wat erin stond. Hij wilde de huid van de beer al verkopen voor die gedood was. Hoe is hij aan die documenten gekomen?’

Ze haalde weer haar schouders op, wrevelig deze keer.

‘Hij heeft het me niet verteld.’

‘In ieder geval wordt er in het laatste document geïnsinueerd dat de kalief de moord op een vrouw op zijn geweten heeft en de verminking van een tweede. Voel je geen verbondenheid met de schrijver nu we zo ver zijn gekomen?

Wil je niet net als ik weten wat daar gebeurd is en waarom de schrijver dit naar buiten wil brengen?’

Ze keek hem strak aan.

‘Hoe zal Abd Allah reageren als hij kennismaakt met de donkere kant van zijn vader en zijn overgrootvader? Hij is een zeer gelovig man met een groot gevoel voor rechtvaardigheid die zich strikt aan de wetten van de Koran houdt, vandaar zijn belangstelling voor de rechtsleer van al-Shafi.’

Even dacht Fadl dat ze overwoog toch mee te werken.

‘Hij zal je offeren als hij in de gaten krijgt waar dit om draait. Hij zal zijn familie nooit in diskrediet brengen,’ zei ze.

‘Als hij zo hecht aan rechtvaardigheid, zal hij mij niet offeren voor de waarheid,’ wierp Fadl tegen. Haar lach droop van sarcasme.

‘De Umayyaden hebben nog nooit geschroomd iemand te offeren. Voor hen is een mensenleven niets.’

Ze stond op en liep naar de deur. De slaaf liet haar door.