36
Het administratieve centrum van de regering was al twee jaar geleden naar de splinternieuwe paleisstad Madinat alZahra verhuisd en daarmee een leger aan bestuurders en ambtenaren. In plaats daarvan waren in het oude paleis van de emirs, dat aan de oever van de Wadi l-Qibr en naast de grote moskee gelegen was, de boeken gekomen – en gebleven. Eerst de privéverzameling van de kalief zelf en daarna die van zijn oudste zoon. De laatste, die toch al een respectabele omvang had, was in die twee jaar explosief gegroeid. Omdat hij er nu de ruimte voor had, was al-Hakam buitensporig gaan aankopen. Bovendien had hij talloze boeken die hij niet verkrijgen kon door zijn schrijvers laten kopiëren. Het resultaat was een aaneenschakeling van kamers volgestouwd met duizenden werken waarin alleen de bibliothecaris en zijn assistenten nog de weg wisten. Fadl had in zijn leven al heel wat boekhandels en bibliotheken gezien. Hij had vol bewondering en ontzag rondgekeken in die van Abd Allah, maar nu duizelde het hem werkelijk. Natuurlijk was hij geïmponeerd door de enorme hoeveelheid, maar hij was misschien nog wel meer onder de indruk van de veelsoortigheid en de ouderdom. Hier stonden niet alleen boeken zoals hij die kende, van papier of perkament en gebundeld of gebonden, maar ook papyrusrollen die zorgvuldig bijeengepakt in vierkante bakken stonden, eeuwenoud en kwetsbaar maar met liefde bewaard. Er waren Korans, met zwarte inkt geschreven en met goud omrand, zo groot als de torso van een volwassen man. De prins kneep in zijn schouder en grijnsde.
‘Geniet en doe je best,’ zei hij en hij verdween om zich bij de bibliothecaris te voegen met wie hij elders in de bibliotheek had afgesproken om de laatste aankopen te bewonderen. Voor het eerst zou Fadl een blik mogen werpen op het geschenk dat gezanten van de keizer van Byzantium de afgelopen zomer hadden meegebracht en waarover veel ophef was ontstaan. Het boek dat uit vijf delen bestond was van een zekere Dioscorides, een beroemde arts naar het scheen, die in een grijs verleden, om precies te zijn in de eerste eeuw van de christelijke jaartelling, in dit werk zijn kennis over minstens zeshonderd geneeskrachtige planten en kruiden had vastgelegd. Er was alleen niemand in al-Andalus die het wetenschappelijke Grieks kon ontcijferen en zo lag het boek met al zijn geheimen nog steeds ongelezen in de bibliotheek te wachten om ontdekt te worden. Wel was er een verzoek aan Byzantium gericht om een vertaler naar het westen te sturen die zowel het Grieks als het Arabisch in voldoende mate beheerste, maar het was winter en het kon nog maanden duren voor er iemand zou arriveren om met het werk te beginnen. Intussen intrigeerde het boek met zijn afbeeldingen van talloze planten de kroonprins mateloos, maar hij was zuinig in het tentoonstellen ervan aan anderen zolang het niet vertaald was. Voor Abd Allah, die net zo’n fervent bibliofiel was als zijn broer, had hij na herhaalde verzoeken eindelijk een uitzondering gemaakt en de prins verheugde zich erop het zeldzame werk te mogen bewonderen.
Op die manier had Fadl vrij spel, hoewel hij vergezeld werd door een jonge assistent van de bibliothecaris die hem de weg moest wijzen of hem in de gaten houden, of beide. Tot zijn verbazing was het een vrouw. Ze heette Lubna en ondanks haar jeugdige leeftijd – ze kon niet veel ouder zijn dan een jaar of vijfentwintig – spreidde ze een uitgebreide literatuurkennis ten toon. Ze legde hem de opzet van de bibliotheek uit en liet hem de indrukwekkende catalogus zien die meer dan dertig registers telde met elk minstens evenveel bladen, waar bijna elke dag meer titels aan toegevoegd werden. Meestal waren het nieuwe aankopen, maar al-Hakam had ook een speciale opsporingsdienst opgericht, vertelde Lubna, die ontbrekende werken voor de prins zocht en aankocht. Als dat laatste niet mogelijk bleek, werd naar de eigenaar van het bewuste boek een kopiist gestuurd om het gewenste werk af te schrijven en een assistent die moest controleren of elk woord correct was gekopieerd. Jammer genoeg was Fadl op zoek naar iets heel anders.
Door zijn hoofd maalden al dagen lang een paar woorden: vindicate velatam en liberixculxui. Tussen haar laatste ademstoten door had Teresia hem deze woorden in het oor gefluisterd toen ze onderaan de toren lag. De eerste woorden had hij uiteindelijk kunnen vertalen: wreekt de gesluierde. Maar wat daarmee bedoeld werd, bleef een raadsel. Liberixculxui had niets opgeleverd met de gebrekkige kennis van het Latijn die hij gaandeweg had opgedaan. Het woord was er met horten en stoten uitgekomen en Fadl had daaruit niet kunnen opmaken waar de reeks letters in woorden gebroken moest worden. Het eerste gedeelte moest iets met vrijheid of bevrijding te maken hebben. Het laatste deel was voor hem en misschien zelfs ook voor Teresia volslagen onbegrijpelijk. Pas na een poos op dit spoor te hebben vastgezeten, kwam hij op een ander idee. Wat als aan het begin niet het woord vrij of een vorm daarvan werd bedoeld, maar liber –het boek! Al die tijd hadden ze gedacht dat het document zich in de paleisstad bevond, in domo regis –in het huis van de vorst – in Madinat al-Zahra. Het was uitgesloten dat ze daar ooit toegelaten zouden worden en al helemaal om daar tussen regeringsdocumenten rond te snuffelen. Maar als het document verborgen was in een boek, dan was het niet meeverhuisd, dan was het hier gebleven tussen de honderdduizenden andere boeken van de kalief en zijn zoon in het oude paleis van de emirs, dat net zo goed als Madinat al-Zahra het ‘huis van de vorst’ was. Als Teresia tot die conclusie was gekomen, alleen in de harem van Abd Allah, geleid door de laatste regels die ze ontcijferd had in het hoofd van de Christusfiguur, zou ze ernaar op zoek zijn gegaan als haar ontsnapping geslaagd was. Nu had ze die taak ongewild aan Fadl moeten overdragen. Het waren haar laatste woorden geweest.
Hij had in de bibliotheek van Abd Allah een boek gevonden waarin de verklaring werd gegeven voor een hele reeks Latijnse woorden, maar het had hem niet de oplossing gebracht voor de rest van de te ontcijferen regel. Wel had hij ontdekt dat liber evengoed register of lijst kon betekenen. Een catalogus kon dus ook. Dat had hem op het idee gebracht dat de rest van de tekst wel eens een cijfercode zou kunnen behelzen die de plaats van het boek in de bibliotheek aangaf. In het gunstigste geval waren het cijfers die gewoon bestonden uit de nummering van zaal, kast, plank en boek.
Terwijl Lubna verder oreerde over de rijkdom van de bibliotheek, brak hij zijn hersenen over een mogelijkheid haar van zich af te schudden zodat hij ongehinderd zijn gang kon gaan. Hij vroeg naar een boek van een Griekse filosoof en keek toe hoe ze doelbewust te werk ging, eerst door de catalogus, daarna langs de rijen boeken. Haar ravenzwarte haar krulde aan alle kanten onder haar dunne sluier vandaan en ze deed ook nauwelijks haar best om die haardos in bedwang te houden. Ze had een spichtig postuur en een smal gezicht met een scherpe neus. Fadl vond haar weinig aantrekkelijk. Haar uiterlijk leek haar nauwelijks te interesseren, concludeerde hij, boeken waren het enige dat haar bezighield. Het gevraagde boek lag, de omvang van de bibliotheek in aanmerking genomen, in recordtijd voor zijn neus. Daarna begeleidde ze hem naar een van de vele binnenplaatsen waar een paar mensen onder de galerij zaten te lezen. Ze wees naar een stapel opgerolde grasmatjes. Fadl nam er een, rolde hem uit en nam plaats. Hij begon het boek door te bladeren, pakte een paar vellen papier die hij had meegenomen en zijn schrijfgerei en begon notities te maken. Lubna keek kritisch mee of hij niets aan het overschrijven was, want daarvoor zou hij toestemming nodig hebben, maar ze stoorde hem niet. Na enige tijd doorgewerkt te hebben sloot Fadl het boek, gaf het aan haar terug en vroeg of hij de catalogus nog even in mocht zien. Samen liepen ze terug naar de tafel waarop het lijvige werk klaarlag voor bezoekers. Fadl liet zijn vinger langs de eindeloze reeks cijfers en namen glijden. Hoe lang was het geleden dat Ishaq gestorven was? Zo’n slordige veertig jaar, waarschijnlijk nog iets meer. Dan zou de brief die hij de slavin met Jom Kippoer naar Fatima liet brengen niet op papier geschreven zijn maar op perkament.
Misschien moest hij naar een boek zoeken dat op perkament geschreven was, redeneerde hij. Mits de brief ook in die tijd daar verborgen was. Maar wat als dat pas later was gebeurd? Hij experimenteerde wat met combinaties van de letters die Teresia genoemd had en ontdekte dat in zaal IX geneeskundige geschriften werden bewaard. Hoe toepasselijk! Daarna bleven alleen de cijfers CVLXVI over. In dat geval moest het volgende getal CV zijn, wat de plank aangaf waarop het boek stond. Het boek daarop met het getal LXVI was van een christelijke arts. Het was zo oud dat het inmiddels allang achterhaald moest zijn. Waarschijnlijk vroeg niemand er meer naar. Hij koos een willekeurige titel daar vlak in de buurt en vroeg Lubna ernaar. Ze fronste maar gaf geen commentaar en leidde hem naar een kamer die volgepropt was met alle medische kennis van de laatste paar honderd jaar. Daar zocht ze het gevraagde werk en bood hem net als daarvoor een plek in een aangrenzende binnenplaats, waar tot Fadls tevredenheid op dat ogenblik niemand was. Eenmaal op het matje gezeten sloeg Fadl het boek open en tastte in zijn mantel naar zijn notitiebladen. Hij keek ze door en uitte een misnoegd gebrom. Lubna reageerde onmiddellijk.
‘Is er iets niet in orde?’
‘Ik moet een notitieblad in het vorige boek hebben laten liggen.’
‘Maak je geen zorgen. Ik ga het wel even halen.’
‘Nee, nee, dat kan ik niet van je verlangen. Het is mijn fout.’
‘Het is helemaal geen moeite. Ik heb het zo voor je teruggevonden.’
‘Dat is bijzonder vriendelijk van je. Het spijt me verschrikkelijk dat ik je zoveel overlast bezorg maar je zou me een enorm plezier doen. Die notities zijn voor mij heel belangrijk.’
Ze wuifde zijn bezorgdheid weg en was al verdwenen. Dat gaf hem hopelijk net voldoende tijd om te doen wat hij van plan was. Als een haas sprong hij op en dook de kamer met de medische werken weer in. Op dezelfde plank, een paar boeken verder, stond het oude werkje, inderdaad van perkament. Hij trok het uit de rij, bladerde het door en schudde het uit. Er lag niets tussen de volgeschreven vellen. De tijd drong, Lubna was snel. Hij bedacht waar hij zelf een brief zou verbergen en sloopte de omslag eraf. Dat leverde meteen resultaat op. Hij greep het vel perkament dat op de grond dwarrelde, schoof het in zijn mouw, bracht het boek zo goed en ze kwaad als het ging weer in fatsoen en duwde het terug tussen de andere boeken. Een gevoel van euforie doorvoer hem. Eigenlijk had hij moeten juichen en dansen van blijdschap, wapperend met de brief in de lucht als een vaandel na een glorierijke veldtocht. Met deze brief was de hele nachtmerrie eindelijk voorbij. Maar nog afgezien van het feit dat hij hier moeilijk een vreugdedansje kon uitvoeren, had hij er helemaal geen behoefte aan. Als hij eraan dacht wat het had gekost om de beeldgedichten te ontcijferen en dit document te vinden, bekroop hem een diep schuldgevoel en een intens verdriet dat zijn keel dichtkneep. Aisha en zijn ouders uit hun vertrouwde omgeving weggerukt, de enthousiaste boekhandelaar El Royol vermoord, een paar onbekenden die met opengesneden keel in de goot waren beland, om nog maar te zwijgen van de dood van Teresia. Maar het was nu niet het moment voor spijt of wroeging. Hij moest terug naar zijn van gedroogd gras geweven matje op de binnenplaats. Hij haalde het net op tijd.
‘Ah! Duizend maal dank! Dat heb je snel voor me teruggevonden.’
‘Geen moeite,’ glimlachte Lubna. ‘Kan ik nog iets voor je doen?’
‘Ik wil dit boek bestuderen,’ antwoordde Fadl, ‘het kan wel even duren.’
Lubna keek om zich heen. Er was nog steeds niemand anders in de binnenplaats, waar een bijna volkomen stilte heerste. In de door stenen muren omringde ruimte leken de geluiden van de stad van grote afstand te komen. Lubna installeerde zich op een matje op enige afstand van de kopiist met een boek en Fadl maakte ijverig notities uit het boek dat interessanter bleek dan hij gedacht had. Desondanks brandde de brief in zijn mouw.
Ze hadden daar geruime tijd gezeten, en Fadl begon zich al af te vragen hoe lang Lubna dat zou volhouden en of ze niet iets nuttigers te doen had, toen ze werd weggeroepen. Nauwelijks had ze haar hielen gelicht of de kopiist trok de brief tevoorschijn. Zijn hart klopte in zijn keel, terwijl zijn ogen gretig de woorden verslonden die Ishaq zo lang geleden aan Fatima had geschreven om zijn geweten te sussen. Hij merkte niet dat twee paar ogen meekeken door het houten rooster van een venster boven hem.
Aan de verheven prinses Fatima, moge Gods vrede haar
deel zijn.
Nu mijn levenseinde nadert kan en mag ik niet langer zwijgen. Nu
pas ben ik ook bij machte deze brief te schrijven. Ik doe dat
tijdens het feest van Jom Kippoer, dat voor ons joden de Grote
Verzoendag is, een gelegenheid bij uitstek om oude geschillen bij
te leggen en nooit toegegeven fouten of wandaden te bekennen. Het
is aan de Allerhoogste om te beoordelen of mijn bekentenis en mijn
berouw voldoende zijn om mij het zware vergrijp te vergeven waaraan
ik mij schuldig heb gemaakt. Het enige dat ik zelf kan doen is de
prinses na al die jaren de waarheid vertellen en mijn spijt
betuigen.
Ik ben zelf verantwoordelijk voor mijn handelen en ik wil mij niet verschuilen achter mijn meester, de huidige emir Abd Allah, die mij de opdracht gaf de vader van de prinses, emir al-Mundhir, van het leven te beroven toen hij ziek in zijn legertent voor Bubashtir lag. Toen ik daar arriveerde bemerkte ik weldra dat, hoewel hij nog koortsig was, zijn polsslag al lager begon te worden, hetgeen voorspelde dat de koorts ook spoedig zou gaan dalen en herstel zou intreden. Onder het voorwendsel dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was, heb ik hem een aderlating gegeven. Ik zette daarvoor een schaal in gereedheid om het bloed op te vangen en maakte een incisie in een ader aan de binnenkant van de arm zoals gebruikelijk is. Ik gebruikte daarvoor echter een lancet dat ik van tevoren in gif had gedoopt, zodat het gif direct in de bloedbaan terechtkwam en snel zijn dodelijke werk kon doen. Wat ik verwachtte, gebeurde dan ook. Kort na mijn behandeling verslechterde zijn toestand en de volgende dag gaf hij al de geest. Ik kan getuigen dat de emir niet veel heeft geleden. Moge God zijn ziel ontvangen.
Iemand van het leven beroven is een zware misdaad, maar voor een geneesheer, wiens taak het is levens te redden als dat in zijn vermogen ligt, is een dergelijke daad nog veel verwerpelijker. Ik ben te zwak geweest om mijn opdrachtgever te weerstaan en ik geef mij over aan God, die in zijn grenzeloze wijsheid over mij zal oordelen. Ik smeek Hem de prinses te helpen het bericht van deze afschuwelijke gebeurtenis te verwerken. Moge God haar kracht geven.
De brief was verbazend kort en eigenlijk vrij zakelijk. Eronder stond de naam van Ishaq, meer niet, maar Fadl kon zich voorstellen dat de hand die de woorden neerschreef zwaarder moest hebben gewogen dan lood. Voor een geoefend oog als het zijne was het zelfs te zien aan het handschrift. Langzaam stak hij de brief terug in zijn mouw, in gedachten bij de oude man met zijn schuldgevoel en het geheim dat hij onmogelijk met iemand kon delen. Hij was begaan met het lot van de joodse arts en hij vroeg zich af wat het bericht de nietsvermoedende prinses Fatima gedaan had. Maar wat moest hij prins Abd Allah vertellen? Zou hij hem de brief geven? Deze gedachten hielden hem zo bezig dat hij de bijna geruisloze stappen niet hoorde. Hij merkte pas dat iemand de binnenplaats betreden had toen hij van achteren werd vastgegrepen en er een lap in zijn mond werd gepropt. Er werd een doek over hem heen geworpen. Iemand trok hem omhoog tot hij stond, duwde hem vooruit en draaide zijn arm op zijn rug zodat hij wel gedwongen was om mee te lopen. Hij hoorde een deur opengaan die achter hem gesloten werd.