Afscheid van Europa
Hoewel afscheid nemen moeilijk is, zijn we toch blij als we uiteindelijk het Molengat bij Texel uitvaren. De afgelopen twee weken hebben we aardig wat routine opgedaan in het uitzwaaien, maar nu is het voorlopig de laatste keer. Met een ferme stoot van de scheepstoeter en een afscheidswoord van mijn broer Ewout over de marifoon verdwijnt de Navicula al snel in de miezerige regen.
Nu zijn we alleen; toch blijft er geen leegte over, we hebben het gevoel dat dit afscheid de band met onze familie en vrienden eerder zal versterken.
Het wordt een rustige tocht en langzaam kunnen we wennen aan het zeeleven. Wanneer je naar het noorden vaart, zie je de zeepopulatie veranderen. Al snel komt onze grote vriend opduiken, de noordse stormvogel. Het is een gezellig dik, vogeltje, dat graag een stukje met je meevliegt. Met zijn kaarsrechte vleugels scheert hij als de beste over de golven en nooit zie je hem het water raken. Even snel als hij gekomen is verdwijnt hij weer, maar daar is de volgende al en zo houden we gezelschap.
We naderen de Schotse kust en lopen Inverness binnen. De stad is een stuk groter en gezelliger dan verwacht. We wandelen er in de regen doorheen en kunnen de verleiding van de McDonald’s maar net weerstaan. Inverness ligt aan het begin van het Caledonisch Kanaal, dat ons van de Noordzee naar de Atlantische Oceaan zal brengen. Het kanaal is een afwisseling van schitterende meren en lieflijke kanaaltjes. Het is zestig zeemijlen lang, waarvan slechts 22 mijl is gegraven. In 1822 gingen de eerste schepen erdoorheen en tot 1959 werden alle sluizen en bruggen met de hand bediend. Tegenwoordig gaat alles hydraulisch en zeer behulpzame sluiswachters staan klaar om een lijntje aan te pakken. We genieten van de passage, maar zijn blij als we het zoute water weer onder de kiel hebben en niet meer afhankelijk zijn van bedieningstijden van bruggen en sluizen. De Schotse westkust is prachtig, maar we blijven niet lang. Hier komen we nog weleens terug. We gaan naar Ierland.
Het is twee uur ‘s nachts. In de schemer zie ik net de contouren van het land. Vaag komen er wat lichtjes te voorschijn. Het is Londonderry. Het waait eigenlijk iets te hard voor de grote genua en we stuiven de goede kant op. Op de walkman speelt de Ierse radio.
Twee jaar geleden werd ik verliefd op Ierland, eeuwenlang onderdrukt en nog steeds verscheurd door de godsdienstkwestie in het noorden, maar zo mooi en zo groen. Onafgebroken beukt de Atlantische deining op de woeste kust en zoekt haar weg in de baaien tussen de glooiende heuvels.
We zijn van plan de Blacksod Bay aan te lopen, een van de best beschutte ankerplaatsen van de westkust. Er trekt een warmtefront over en de wind is flink toegenomen. Hoog aan de wind en dubbelgereefd zeilen we naar de kust. Het zicht is miserabel. Marcel zit binnen en houdt nauwkeurig onze positie bij op de kaart. De radar vertelt ons dat we het land op nog geen mijl genaderd zijn. Je vraagt je weleens af of het zeilen wel zoveel veiliger is geworden met al die elektronica. Vroeger zouden we onder deze omstandigheden veilig op zee zijn gebleven en nu varen we vlak onder een vreemde rotskust zonder iets te zien. Met prikkende ogen van het zeewater tuur ik in de mist. Vaag omlijnd komt de hoge rotskust in beeld. Het is dichtbij. Met geweld slaan de golven kapot op het zwarte gesteente. We gaan overstag. Wanneer ik omkijk is alles alweer in de mist verdwenen.
Een uurtje later valt ons anker in het baaitje bij Blacksod Quay. Er liggen wat vissersboten voor anker. De huisjes op de kant zien er onherbergzaam uit. Blij dat we veilig binnen zijn trekken we ons terug in de kajuit. We stoken de kachel hoog op en ik maak een pan gebakken aardappelen.
Die middag schijnt de zon en in onze rubberboot roeien we naar de kant. Op het strand liggen een paar curraghs. Het zijn bootjes gemaakt van latten en overspannen met geteerd zeildoek. Vroeger werd hiervoor ingevet leer gebruikt. In de zesde eeuw voer Brendan met een grote curragh naar Amerika; hij zou hiermee de eerste Europeaan geweest zijn die voet aan wal zette in de nieuwe wereld. De bootjes zijn nauwelijks veranderd en worden nog steeds gebruikt voor de visserij. We maken een lange wandeling. Iedereen rijdt hier in een Ford Taunus. De mensen zijn vriendelijk en hebben geen haast.
Op weg hiernaartoe raakten we midden op zee verstrengeld in een visnet. Tijdens de escapade om weer los te komen is er een blad van onze windmolen afgebroken. We besluiten uit te wijken naar Galway en hopen van daaruit een nieuwe te kunnen bestellen. We meren afin de havenkom vlak bij het centrum. Hier maken we kennis met Ierland zoals wij het nog niet kenden: hypermoderne winkelcentra, ongekend grote supermarkten met een onuitputtelijke keus aan spullen. We kijken onze ogen uit.
Per toeval ontmoeten we de eigenaar van de enige watersportwinkel in deze regio en het lukt hem de bladen in Engeland te bestellen.
Nu we toch een paar dagen moeten wachten pakken we de bus naar Limerick. De stad ligt aan de Shannon en is het centrum van de kuststrook. Het is er ongewoon druk en op elke straathoek staat iemand muziek te maken. Het is driehonderd jaar geleden dat de stad werd ingenomen door stadhouder Willem de Derde van Oranje en dat wordt gevierd. Waarom begrijpen we niet helemaal, maar hoe dan ook, wij hebben een leuke dag.
Na een week draait de windmolen weer en we besluiten te vertrekken. Veel te snel nemen we alweer afscheid van dit prachtige land. Hier tussen de McDonaghs, de O’Briens en de McNamara’s voelen we ons een beetje thuis. Ze zijn trots op hun land en terecht. De lucht en het water zijn er schoon en er is geen betuttelende overheid (we hebben nog geen douane of havenmeester gezien).
Het is weer even wennen op zee. Het licht van de vuurtoren op de beroemde Fastnet Rock is al achter de horizon verdwenen, maar het licht weerkaatst nog tegen de lage bewolking. We lopen een wachtsysteem van vier uur op, vier uur af en zoals gewoonlijk val ik de eerste twee dagen om van de slaap. We hebben voor het eerst een wereldontvanger aan boord en dat houdt me een beetje op de been. Na een dag of vier varen zijn we uit de zuidwestelijke circulatie en krijgen het windje mee. De dagen zijn lang en saai. Halverwege de Portugese kust varen we nog steeds onder de dikke wolkendeken die we uit Ierland hebben meegenomen.
Wanneer ik op het dak klim om het rif eruit te halen, zie ik achter ons een groot beest zwemmen. Even later komt hij vlak naast de boot weer boven water. Pfft…! Z’n blaaswolk spuit meters hoog de lucht in. Marcel is inmiddels ook aan dek. We pakken onze gidsjes voor zeezoogdieren en hebben hem snel gevonden. Het is een vinvis, het op een na grootste dier ter wereld. Alleen de blauwe vinvis is nog groter. De vrouwtjes worden over het algemeen groter dan de mannetjes. Ze kunnen wel 25 meter lang worden. Het zijn planktoneters en ze zeven met hun baleinen het voedsel uit het water.
Hij blijft ongeveer een halfuur in de buurt. Ik heb het er niet zo op. Hij is zeker anderhalf keer zo groot als de boot en weegt zo’n 80 ton (wij wegen maar 6,5 ton). Telkens als hij onderduikt, blijft hij een paar minuten uit beeld. Ik schrik me elke keer wild als hij weer boven water komt. Langzaam gaat hij steeds verder weg. Van een afstand zie ik het water om z’n lijf kolken. Wat een beest! Dagen later moet ik er nog steeds aan denken en ik heb een beetje spijt dat ik zo angstig gedaan heb. Hij kan er ook niets aan doen dat hij zo groot is en kwam alleen maar even een kijkje nemen. Zo komen er regelmatig stukjes boven water van de puzzel van leven waar we overheen varen. Het is onvoorstelbaar wat zich onder ons allemaal afspeelt en het geeft mij een vertrouwd gevoel dat we niet alleen zijn.
De laatste dagen van onze trip naar Madeira worden real blue ocean sailing. In een prachtige nacht verkennen we onder spinnaker de vuurtoren van Porto Santo, het eerste eiland van de Madeira-archipel. ‘s-Middags scheuren we met een vaart van 9 knopen langs de magnifieke kust van het hoofdeiland. Eigenlijk waait het veel te hard voor de spinnaker en we hebben enige moeite de boel heel naar beneden te krijgen.
De aankomst in de hoofdstad Funchal valt een beetje tegen. We hadden ons ankergerei al klaargemaakt, maar er is niet genoeg ruimte en we moeten zes dik aan de kaai. Na zo’n oversteek liggen we altijd liever achter ons anker, om de omgeving rustig op ons te laten inwerken voordat we de kant opgaan. Nu gaan we maar liever direct op zoek naar de havenmeester. Al snel zie ik een man in uniform met een gouden zonnebril op in een hokje zitten. Hij schrijft onze gegevens op en een kwartiertje later staan we weer buiten.
Madeira is een schitterend eiland: een mengeling van hoge bergen, groene valleien en steile kusten. Het berglandschap in het binnenland doet ons een beetje aan China denken. We maken een trip over het eiland en zitten opgeprikt tussen de toeristen in de bus. De gids stort een waterval van woorden over ons uit. Na enige tijd horen we niet meer of het Frans, Engels of Portugees is, maar aan het eind van de dag hebben we toch aardig wat van het eiland gezien en daar ging het tenslotte om.
Ingesloten tussen de Franse jachten liggen we een week in Funchal. De stad en de boulevard zijn erg toeristisch, maar na een kwartiertje wandelen merk je daar weinig meer van. Onderbroken door bananenplantages zijn er hele wijken tegen de rotswanden op gebouwd. Je kunt er met de auto niet komen en het is er een oase van rust vergeleken met de drukke stad beneden. Tussen de dicht opeengepakte huisjes hoor je overal hagedisjes ritselen en sijpelen waterstroompjes de berg af. Hier in de regenschaduw van de bergen valt zo goed als geen neerslag. Al het water wordt met behulp van duizenden kanaaltjes vanaf de noordzijde door de bergen geleid om de talloze terrassen met bananen en druiven te bevloeien. Dat verklaart waarom het ondanks het droge klimaat toch zo groen is.
De laatste dag in Funchal brengen we door met het doen van inkopen en het afhandelen van de gebruikelijke paperassenwinkel bij havenmeester, douane enpolicia.
Het is heerlijk om de frisse zeewind weer te voelen na een week in zo’n warme stad. Wanneer we uit de luwte van het eiland zijn blijkt er een stevige wind te staan en al snel varen we dubbelgereefd richting Las Palmas. Het wordt een zeer snelle tocht, 300 zeemijlen in twee dagen.
Van Las Palmas hadden we ons niet zoveel voorgesteld en dat blijkt toch wel mee te vallen. Het toerisme lijkt een beetje op zijn retour maar de binnenstad is best gezellig.
We zijn niet zo gemotiveerd om veei van het eiland te gaan bekijken en gebruiken de tijd om klusjes te doen en wat uit te rusten. Het vaarseizoen is hier duidelijk nog niet aangebroken, de jachten zijn op een hand te tellen. In oktober, november komen de meesten pas, om zich voor te bereiden op de oversteek naar de Caribbean. Wij hebben voor een andere route gekozen en gaan via de Kaapverdische Eilanden naar Zuid–Amerika, om zo af te zakken naar Zuid–Chili. Het lijkt nog ver weg, maar we willen uiterlijk in januari in de wateren rond Kaap Hoorn zijn. Nog een paar dagen en we verlaten Europa voor meer dan vier jaar, dan voelen we ons pas echte wereldreizigers.