Tierra del Fuego
The uttermost part of the world
Nieuwsgierig kijk ik op het scherm van de GPS. Het schiet al aardig op. Buiten schijnt de zon. Het zicht is fantastisch. Tientallen mijlen ver kijk ik onder de uitgerolde wattendeken van schaapjes door. Het is echt zo’n arctische lucht, zoiets zul je in de tropen nooit zien. Ik houd van de gematigde breedten, het is net of het leven hier schoner is, het koude groene water, de heldere lucht. Op het perspex van het buiskapje zit een piepklein garnaaltje geplakt. Dit kleine diertje vormt samen met ontelbare soortgenoten de basis van de voedselketen in de oceaan. Zo klein en toch zo belangrijk.
Eigenlijk zitten we een beetje te wachten op onze eerste storm. We zijn ruim tien dagen onderweg. Met een heerlijke noordenwind doorkruisten we de roaring forties. Tijdens oud en nieuw konden we de champagneglazen gewoon op tafel laten staan. Op 5 januari voeren we de screaming fifties binnen. Dit gebied tussen de 40e en 50e breedtegraad is berucht om zijn zware stormen.
We naderen het punt waarop we moeten beslissen. Wat doen we? Gaan we door de Straat Magallanes of ten zuiden van Vuurland langs? Het is een moeilijke beslissing. Hoewel ook niet echt gemakkelijk, wordt de eerste mogelijkheid toch als minder gevaarlijk beschouwd dan de tweede. In het tweede geval moeten we door de Straat Le Maire. Deze straat vormt de scheiding tussen twee oceanen: de Atlantische Oceaan en de Pacific. Door de sterke stroming kunnen er in combinatie met de stormachtige wind zeer gevaarlijke zeeën ontstaan. We besluiten toch benedenlangs te gaan en waarom? Ik moet toegeven dat het mijn wens is. Namen als Ushuaia, Canal Beagle en Tierra del Fuego, het heeft iets magisch, althans voor mij. Marcel was in zijn hart misschien liever door de Magallanes gegaan. Maar goed, we gaan een poging wagen. Zonder geluk vaart niemand wel en we kunnen altijd nog terug natuurlijk.
Gespannen naderen we de ingang van de Straat Le Maire. Het is nog steeds prachtig weer. Dolfijnen en pinguïns dartelen om de boot. Het is bijna windstil en we varen op de motor. De zon beschijnt de granieten bergtoppen van Stateneiland. Het leed dat hier geleden is, is onbeschrijfelijk. Tientallen zeilschepen van weleer vonden hun graf op de kust van dit grillige eiland. Honderden zeelieden verdronken in het ijskoude water. En wij, wij tuften er met het mooiste weer van de wereld doorheen. Zal er ooit een einde komen aan ons geluk? Statistisch gezien hebben we onze portie allang gehad.
Het weer blijft echter goed. Met de motor vol aan schuift de kust tergend langzaam aan ons voorbij. Gespannen kijken we naar de naderende lucht. De zon gaat onder en nog steeds zitten we in de straat. Door de sterke tegenstroom kruipen we over de kaart. We blijven allebei de hele nacht op. Het idee dat het hier elk moment kan gaan stormen, met alle gevolgen van dien, maakt ons nerveus.
We ronden Cabo Buen Suceso. Theoretisch gezien zijn we er nu doorheen, maar de praktijk leert anders. Nog steeds zuigt de furieuze stroom ons terug de straat in. Het zwarte silhouet van de kaap trekt als een magneet in de donkere nacht. Maar we geven niet op, onze motor draait op volle toeren. Het wordt licht, een sombere ochtend voor de kust van Vuurland. In de verte zie ik de ingang van het Beagle Kanaal.
‘Chilean vessel por velero que navega en el Canal Beagle, cerca Isla Picton,’ hoor ik over de marifoon. Ah, ze hebben ons gesignaleerd. De Chileense marine roept ons op. We hadden het patrouillevaartuigje al zien aankomen. Wie denkt dat je hier aan het einde van de wereld niet in de gaten wordt gehouden, heeft verkeerd gedacht. Er zijn weinig gebieden waar je zo op de voet wordt gevolgd als hier in het Beagle Kanaal. Hoewel de grensconflicten tussen Chili en Argentinië tot het verleden behoren, lijkt het Chileense leger nog op volle sterkte.
Aangezien wij met nog een handjevol andere zeilers zo ongeveer de enige bron van vermaak zijn voor deze militairen, zijn de regels vrij complex en omslachtig.We moeten eerst naar Puerto Williams om in te klaren en onze vergunning aan te vragen voor het bevaren van de Chileense kust. Ik wist niet dat het zo gezellig kon zijn op een militaire basis. Iedereen is reuzevriendelijk en verontschuldigt zich voor de uitgebreide paperassenwinkel.
Alles in Puerto Williams is militair, zo ook de jachtclub, idyllisch gesitueerd in het halfgezonken wrak van een oud bevoorradingsvaartuig voor Antarctica. In de ex-bemanningsverblijven van het gezonken schip is nu een sfeervolle kroeg. Op dit moment de enige in het dorp, de andere is wegens familieomstandigheden gesloten. Zodoende is het een drukte van belang. Boven in de stuurhut hangen allerlei foto’s en vlaggen van beroemde jachten die dit gebied hebben bezocht. Wij laten ook een bescheiden stempeltje achter.
Puerto Williams is zogezegd ‘a crazy place for crazy people’. Slechts 50 mijl van Kaap Hoorn is het de verzamelplaats voor de moderne Kaaphoomvaarders. Wij zijn het enige jacht dat er niet omheen gaat of omheen is geweest. Het proeven van de sfeer is voor ons voldoende. Kaap Hoorn ronden doe je na een weken lange oceaanreis en niet vanuit de beschutting van de scherenkust bij een goede weervoorspelling er even snel omheen varen en dan ook nog een oorkonde gaan halen bij de Chileense marine. Op zo’n manier hoeft het van ons niet. Bovendien hebben we zo’n voorgevoel dat onze portie geluk een beetje begint op te raken en dat bleek geen slecht gevoel.
Onze vergunning is aangevraagd. We moeten een paar dagen wachten en gaan in de tussentijd naar Ushuaia, 25 mijl varen aan de Argentijnse kant van het kanaal. De barometer daalt behoorlijk, maar onze ervaring is dat het pas echt gaat waaien als die weer gaat stijgen en dan liggen we allang veilig in de haven (dachten we…). De wind neemt toe en is pal tegen. Het heeft weinig zin om op dit smalle water te kruisen maar op de motor maken we aardig voortgang. Ushuaia komt in zicht. De stad is imposant gelegen aan de voet van de Andes.
Voor ons stuift het water. ‘Hou je vast,’ roep ik naar Marcel, ‘daar komt een vlaagje.’ Helaas blijkt het geen vlaagje, maar het begin van onze eerste echte storm. Door de enorme kracht van de wind bouwt zich in korte tijd een hoge steile zee op. De brekende golfkammen worden uit elkaar geblazen. We varen in een nevel van stuivend water. Voor het eerst krijgen we een breker in de kuip. Het is onmogelijk de haven binnen te lopen en er zit niets anders op dan terug te gaan naar Puerto Williams.
Op de kale mast beginnen we surfend over de steile golven aan de terugtocht. Nog nooit heb ik zo’n wind meegemaakt. We hebben geen idee hoe hard of het waait, maar veel is het wel.
Toch is het niet de bulderende wind en niet het stuivende water, maar de lucht die me angstig maakt. Mijn God, zoiets zie je alleen op schilderijen. Angstaanjagend kolken de wolken rond de besneeuwde bergtoppen. Maar daarachter. Als er een hel bestaat, moet het er ongeveer zo uitzien. Daarachter barst de zwarte lucht onder een gloed van rood zonlicht.
Ondanks dat we nog geen moment werkelijk in gevaar zijn geweest, realiseren we ons wel dat we nu geen fouten moeten maken.
Een passagiersschip ligt met de kop in de wind te steken. Het personeel staat voor het raam van het lege schip. Ze zwaaien naar ons, we zwaaien terug..
De ton van de haveningang komt weer in zicht. Hierna komt het moeilijkste stuk, dwars op de golven. Het is maar een mijl, maar toch. Als het niet lukt zijn we gedwongen een smalle passage in te varen, met veel rotsen en dat lijkt ons bij invallende duisternis geen pretje. Weer sleurt onze motor ons erdoorheen. Wanneer we in de luwte van de bergen komen, hebben we het ergste gehad. In de haven worden we onthaald als echte Kaaphoornvaarders. We blijken ook voor hier een zware storm te hebben meegemaakt. Er zijn windsnelheden gemeten van 70 tot 100 knopen (65 knopen is 12 beaufort). Het passagiersschip dat we tegenkwamen had de enorme bolders uit de kaai gerukt en was op drift geraakt. Opgewonden maar voldaan gaan we die avond te kooi. Zo’n wind en alles is nog heel. Alleen de vlag is een stukje korter geworden.
Na een dag uitblazen gaan we opnieuw naar Ushuaia, ditmaal met meer succes. Ushuaia ligt op het Argentijnse deel van Tierra del Fuego (Vuurland) en is de zuidelijkste stad ter wereld. Eind negentiende eeuw werd het gesticht door Engelse zendelingen en tegenwoordig heeft het stadje 30.000 inwoners.
Om toch nog wat van Vuurland te zien, gaan we een tocht op de mountainbike maken door het nationale park. Het wordt een onvergetelijke dag. Samen met onze gids Marcelo crossen we gedrieën door het wonderschone landschap. We fietsen tussen hoge bergen, over mossige paadjes en door stromende beekjes. Marcelo vertelt ons enthousiast over de flora en fauna van Vuurland. We zien orchideeën bloeien aan de rand van het bos, rusten uit op een beverdam, volgen de sporen van een lama, die zich hoog in de bergen verscholen houdt.
‘s-Middags picknicken we aan de rand van het meer. Watervogels zwemmen in het twinkelende water. Als we stil zijn komen ze langzaam dichterbij. Het is zo heerlijk hier. Soms denk ik weleens, we willen te veel, te veel in een te korte tijd. Wat bezielt de mens toch om in vijf jaar de halve wereld te willen zien? Hier zou ik nou zo graag eens wat langer willen blijven, maar we moeten verder. De tijdsdruk van de seizoenen blijft ons achtervolgen. De zuidelijke zomer vordert al aardig. In november moeten we in Nieuw-Zeeland zijn om het orkaanseizoen in de Pacific te omzeilen.
Jammer genoeg moeten we eerst weer terug naar Puerto Williams om onze vergunning op te halen, voordat we aan onze tocht naar het noorden kunnen beginnen. Enfin we kunnen dit stuk zo langzamerhand blindelings varen.
We blijven nog een dag in Puerto Williams en genieten van de bescherming van de door hoge bergmassieven omringde haven.
In het dorp is een klein museum. Met eenvoudige hulpmiddelen wordt de geschiedenis uiteengezet. Wat speerpunten, een stuk bot en een paar foto’s is het weinige wat nog rest van de beschaving van de oorspronkelijke bevolking.
Eens huisden er vier indianenstammen in deze archipel. Vooral de Yamana-stam, die leefde langs de oevers van het Beagle Kanaal en op de eilanden rond Kaap Hoorn, spreekt tot de verbeelding. Deze nomaden gingen zelden het binnenland in, uit angst voor andere stammen. Ze trokken rond in hun stevige kano’s. Vader voorin, jagend op zeehonden, otters en vis. Moeder peddelend achterin en in het midden de kinderen rond het op stenen gestookte vuur. Dit waren in de ware zin van het woord vuurlanders. Ze droegen nauwelijks kleding en leefden altijd dicht bij het vuur. De vrouwen doken zomer en winter het ijskoude water in, op zoek naar schelpen. Ondanks hun primitieve bestaan hadden de Yamana’s een eigen taal, waarin meer woorden voorkwamen dan in het Spaans. Bekend zijn hun schitterend gevlochten manden en kunstige gezichtsschilderingen. Helaas is er niet veel overgebleven van dit alles. Met de vestiging van de blanken, eind vorige eeuw, is het grootste gedeelte in een korte tijd uitgestorven.
Bij de jachtclub is een indiaanse jongen aan het werk. Hij is een van de weinige afstammelingen van de Yamana’s op het eiland. Als je hem vraagt of hij de taal nog spreekt, glimlacht hij. ‘Ik niet, mijn moeder wel, voor tien dollar wil ze wel een paar woordjes zeggen.’
Bij het krieken van de dag verlaten we de haven. Het is doodstil. De schepen weerspiegelen in het gladde water. Afgeladen met dieselolie en voedsel beginnen we aan de duizend mijl lange tocht door de Chileense kanalen naar het noorden. Zes weken duiken we onder in de uitgestrektheid van een van de mooiste en meest afgelegen kusten van deze aardbol. Nietig en klein zullen we zijn tussen de duizenden meters hoge uitlopers van het Andesgebergte. We zullen zeilen tussen de machtige gletsjers, waar het eeuwenoude ijs zich versmelt met het zeewater. Afhankelijk van de onbetrouwbare weergoden zal de motor ons honderden mijlen moeten voortstuwen tegen de heersende winden en stromingen in. Tapijten van mos, steile rotswanden, striemende regen, kolkende beken en verblindend zonlicht vormen het decor van wat eens het land was van de indianen en nu het eindeloze rijk van slechts enkele jachten en een daarvan zijn wij.