Frans Polynesië
Ringen van koraal
Een atol is een van de fascinerendste scheppingen van moeder natuur: een ring van koraal midden in de kilometersdiepe oceaan. Gambier is een atol in wording, afgeschermd door riffen met in het centrum de 400 meter hoge Mount Duff. Het hoofdeiland heet heel toepasselijk Mangaréva, wat drijvende berg betekent. Het is de eerste eilandengroep die we bezoeken in Frans Polynesië.
Na een vermoeiende zeiltocht van ruim twee weken komt de hoge piek van Mangaréva in zicht. Het is een ongezellige morgen, met een grijze wolkendeken en een miezerig regentje. We hadden ons de aanloop van ons eerste Stille Zuidzee-eiland iets anders voorgesteld, maar het blijft toch een hele belevenis. Vooral wanneer je het randje van het rif nadert en de diepte van enkele kilometers opeens terugloopt naar een meter of tien. Navigeren tussen het koraal is vooral kijken. Bij elke diepte verandert de kleur van het water. Aan een dieptemeter heb je niet zoveel, omdat het koraal meestal loodrecht oploopt.
Marcel gaat voorop staan en loodst ons tussen de koraalkoppen door. Het is wel even wennen, het water is zo helder dat ik het verschil tussen tien en twee meter voorlopig nog niet kan zien en ik blijf toch maar met een scheef oogje naar de dieptemeter kijken.
Gambier is een wonderschone archipel, bestaande uit zeven tropische eilanden en grotendeels beschermd door riffen. Vroeger woonden er verspreid over de eilanden duizenden mensen, nu slechts zeshonderd geconcentreerd op Mangaréva.
De archipel heeft een trieste geschiedenis. Begin negentiende eeuw was het een centrum van handel en cultuur, maar de komst van de westerlingen en met name van de missionarissen heeft weinig goeds gebracht. Jarenlang werd de bevolking geterroriseerd door de Belgische pater Père Laval. Hij legde de eilandbewoners een voor hen onleefbare code op, verwoestte hiermee de oorspronkelijke cultuur en gebruikte hen als slaven voor het bouwen van kerken en kloosters. Velen vluchtten naar Tahiti of stierven aan de ziektes die de Europeanen meebrachten. Slechts enkele honderden bleven over.
De erfenis van Laval is ook nu nog goed zichtbaar. De hoeveelheid kerken is dan ook niet bepaald in overeenstemming met het aantal inwoners. In het dorpje Rikitéa tellen we er zo al vier. De sfeer is prettig en relaxed. De ruim opgezette lage huisjes geven het, in combinatie met de eeuwige zondagsrust, de ambiance van een tropisch park. We klaren in bij de gendarmerie en krijgen toestemming alle eilanden te bezoeken. Toch mis ik iets. De bevolking lijkt niet bepaald over te lopen van levensvreugde.
Na een oceaanoversteek moeten we altijd even op verhaal komen. De ankerplaats bij Rikitéa is bijna geheel omringd door riffen en de ankergrond is prima. De eerste week blijven we op Mangaréva. We eten ons rond aan het heerlijkste fruit, dat overal voor het oprapen ligt en maken een paar lange wandelingen over het eiland.
We boffen, want het is bijna 14 juli, een nationale feestdag (in Frankrijk). Hier hebben ze er nog maar een paar dagen aan vastgeplakt en is het een soort midwinterfeest. Helaas verloopt het schema volgens coconut-time en gaan we zodoende steeds op het verkeerde moment de kant op. Maar op 14 juli vallen we eindelijk met onze neus in de boter. Zoals aangekondigd wordt er die avond een Polynesische dansshow gegeven even buiten het dorp. Het hele dorp wandelt dezelfde kant op als wij en we beginnen het vermoeden te krijgen dat er inderdaad iets plaats gaat vinden en ja hoor, onder begeleiding van veel trommelwerk, worden we getrakteerd op twee enthousiaste danspartijen. Het is opvallend dat er veel jonge kinderen meedoen. Helaas is de diepere betekenis achter de dans bij de lokale bevolking niet meer bekend, maar het is toch leuk.
Rond het feestterrein zijn enkele eetkraampjes. We hebben wat geld meegenomen en willen nu ook weleens proeven wat ze eten op zo’n Zuidzee-eiland. Nou, dat valt een beetje tegen, patat met hamburgers! Met enige moeite houden we het geld maar in onze zak. In feite is het een ongezellig disco-en zuipfeest, met veel flesjes van dat bekende Hollandse biermerk. Zodoende zijn we vrij vroeg weer aan boord.
In de loop van de week wordt het knap druk en er liggen negen jachten in de baai. De archipel is verder totaal niet ingesteld op toeristen, er is geen hotel en geen geregelde vliegverbinding. De enige vreemden die er rondlopen zijn dan ook van de jachten afkomstig.
Wij besluiten maar even uit te wijken naar Au-Kéna, een eiland een uurtje varen van Rikitéa. Het dorp daar is al jaren onbewoond en we hebben gehoord dat het er gratis fruitplukken is. Dat laten we ons geen twee keer vertellen.
Manoeuvrerend tussen het koraal varen we naar de overkant. Onderweg moeten we telkens uitwijken voor kleine boeitjes, die onder water met elkaar verbonden zijn. Deze zijn afkomstig van de parelvissers, die daaraan de korven met oesters hangen. Het kweken van parels is de belangrijkste bron van inkomsten en lijkt een vrij lucratieve bezigheid. De levensstandaard is niet bepaald laag en menigeen crosst in een peperdure terreinwagen over de piepkleine weggetjes.
Au-Kéna blijkt de tropische idylle ten top. We ankeren vlak onder het magnifieke palmenstrand. Op de kant is het inderdaad een fruitparadijs. Vooral de tuin rond het verlaten kerkje staat vol met sinaasappel-, papaja- en bananenbomen. De kerk is in prima staat en wordt nog jaarlijks voorzien van een verse verflaag. Wanneer we het spierwitte gebouwtje ontdekken tussen het weelderige groen, wanen we ons in de sprookjesachtige wereld van Doornroosje. We worden echter getorpedeerd door honderden muskieten, die als raketten op ons afschieten. Ze schijnen vooral mij erg lekker te vinden. We vullen snel onze tassen met fruit en vluchten het azuurblauwe water in.
Aan de andere kant van het eiland is het fantastisch snorkelen. Het rif van Gambier is prachtig, veel fragieler dan we tot nu toe gezien hebben. Ook de visjes zijn weer onovertroffen. Het water is alleen vrij koud en zodoende houden we het niet zo lang vol.
Voordat we vertrekken gaan we nog een bezoekje brengen aan het meteorologisch station op Mangaréva. Samen met Sig, een Amerikaanse zeiler, bestijgen we de berg, waarop het gebouwtje gevestigd is. Boven treffen we Dominique. Hij is meteoroloog en verzamelt dagelijks honderden gegevens over neerslag, zonlicht en luchtdruk. Hij vertelt enthousiast over het weersysteem in de buurt van Gambier. Het valt ons iedere keer op hoe anders het weer is in de verschillende gebieden op aarde. Jammer is wel dat voordat we het systeem doorhebben, we altijd al weer duizenden mijlen verder zijn. Zo kwamen we bij Paaseiland doodonschuldig uitziende wolkjes tegen, waaruit een complete storm kwam. We hebben nooit begrepen wat hiervan de oorzaak was. Hier is het weer heel anders. Dominique legt ons het verschil uit tussen een koufront in deze regionen en in Europa. Terwijl hij over de radio contact opneemt met Tahiti, om het recente weerbericht te vragen, bekijken wij de plaatjes van platgewalste atollen en weggevaagde dorpjes, die aan de muur hangen. In de zomer trekken hier jaarlijks enkele tropische orkanen over, waaruit windsnelheden kunnen komen van 200 km⁄uur en meer. Gelukkig komen ze in de winter niet voor.
Het weer blijkt zeer geschikt om te vertrekken, richting Tahiti. De depressie trekt weg en wordt gevolgd door een rug van hogedruk. We bedanken Dominique en hobbelen de berg weer af.
Zoals gewoonlijk hebben we totaal geen zin om de zee weer op te gaan. Toch hijsen we die middag de zeilen, zodat we nog voor donker het rif over zijn. We passeren het beruchte atol Mururoa op 25 mijl en krijgen er zodoende niets van te zien. Toch geeft het een onbehaaglijk gevoel zo dicht langs zo’n beladen plaats te varen. We hebben onze vislijnen maar binnengehaald. Ik hoef geen vis uit dit gebied. Je vraagt je weleens af waar Frankrijk het recht vandaan haalt om deze proeven hier te doen, in een gebied dat ze geannexeerd hebben, omdat de Franse ontdekkingsreiziger Bougainville destijds tien dagen op de rede van Tahiti ankerde! Wij kunnen weinig respect opbrengen voor de arrogante houding van Frankrijk. Gelukkig is het programma nu definitief stopgezet.
Voordat we naar Tahiti gaan, willen we nog enkele atollen van de Tuamotu’s bezoeken. Aangezien de zuidelijke groep verboden is, ook weer in verband met militaire activiteiten, zijn we genoodzaakt de meer noordwestelijk gelegen groep te pakken.
Het wordt een onstuimig weekje. De zee is enorm chaotisch en we kunnen niet veel meer doen dan plat in onze kooien liggen en naar het plafond staren, want zelfs lezen is nog te veel. Het gaat ons behoorlijk vervelen en het begint enigszins zijn weerslag te vinden op ons humeur. Al vanaf Chili varen we met twee of drie reven en een zwaarweerfok. Het is maar goed dat degene die deze plas water de Stille Oceaan heeft genoemd, al enige eeuwen onder de groene zoden ligt, want als ik hem was tegengekomen was hij zijn leven niet zeker geweest. Ik geloof dat het Magallanes was.
De Tuamotu’s (tua betekent veel en motu eilandje) hebben een slechte reputatie. James Cook noemde ze de Danger Islands. Gelukkig hebben ze hun Polynesische namen behouden, want die Engelse termen vind ik hier helemaal niet passen. We varen langs atollen met de prachtigste namen: Nuketepipi, Hereheretue, Anuanurungo, Anuanurano, dat roept toch wel bepaalde gedachten op, althans bij mij.
Zoals gezegd is het geen gemakkelijk vaargebied, vooral vroeger moet het een ramp geweest zijn hier te navigeren. De motu’s zijn erg laag en daardoor vanuit zee slecht zichtbaar. Bovendien zijn er op veel plaatsen helemaal geen motu’s, maar wordt de lagune slechts afgeschermd door koraal. Zodoende liep voor het elektronicatijdperk menigeen op het rif. Er staat namelijk ook nog een verraderlijke stroom tussen de atollen. Maar ons valt het allemaal best mee, met radar en GPS is het goed te doen.
Eigenlijk had ik me er niet zoveel van voorgesteld, een palm is een palm, dacht ik en het leek me allemaal een beetje saai. Maar niets is minder waar en als ik de eerste motu’s aan de horizon zie verschijnen, is het liefde op het eerste gezicht. Het is denk ik net als met de zee, mensen zeiden zo vaak tegen mij, wat vind je er toch aan, aan al dat water? De zee gaat mij nooit vervelen, de golven, de wolken, de vogels, overal is het anders. Zo is het ook met de motu’s, sommige zwanger van een ondoordringbaar palmenbos, andere begroeid met slechts wat struikgewas en enkele palmbomen, die soms zo sfeervol gerangschikt zijn, dat de duurste tuinarchitect het hun niet na zou doen. Zo lieflijk en romantisch als ze van een afstandje zijn, zo hard en meedogenloos zijn de motu’s van dichtbij. Een mens kan hier slechts met veel kunst en vliegwerk overleven en de meeste worden dan ook slechts bewoond door wegschietende krabben en kreeften. Bovenal is het er droog, een woestijn van koraalzand in de oceaan. Alleen de palm schijnt zich hier op zijn gemak te voelen, al heeft zelfs die het er af en toe nog moeilijk mee.
Wanneer we onze eerste atol naderen voelen we ons direct thuis. Datgene waar wij in Nederland zo trots op zijn, ligt hier als waterbouwkundig werk van moeder natuur in de oceaan, een soort Markermeer midden in zee. Gelukkig hoeven we niet door een sluis, maar zit er tussen de motu’s een opening, waardoor we deze ‘ondergelopen polder’ kunnen binnenvaren. Doordat de oceaanbranding constant over het rif slaat, is het waterniveau in de lagune meestal hoger dan daarbuiten. Hierdoor staat er in de passage een sterke tegenstroom. Met de motor vol aan varen we ertegenin. Naast ons zien we de koraalkoppen net onder het wateroppervlak voorbij schuiven. De pas is erg smal, maar het verloopt prima en even later varen we de lagune binnen.
Helaas valt het een beetje tegen, want we komen al snel tot de conclusie dat we hier niet goed kunnen liggen. Er is geen verdere doorgang naar binnen en we zien het niet zitten, midden in het stroomgat te ankeren. De mensen op de kant staan wat beteuterd te kijken, wanneer we rechtsomkeert maken en direct weer naar buiten varen. We spoelen zo naar zee en in een mum van tijd zijn we eruit. Gelukkig hadden we er rekening mee gehouden en er is nog tijd genoeg om door te varen naar het volgende atol, Tahanéa.
Vanaf het moment dat ons anker valt achter de eerste motu, beginnen we aan een van de hoogtepunten van onze reis tot nu toe. Met de boot veilig achter het rif laten we ons geheel opnemen in de wonderlijke wereld van het atol. We zwerven dagen over maagdelijke stranden, vinden de prachtigste schelpen, snorkelen uren op het rif en dromen weg bij een fonkelende sterrenhemel. Dag en nacht horen we de branding bulderen op het rif. Fregatvogels zweven als vliegers torenhoog boven ons. Machtige buienwolken stormen op ons af, maar we weten dat we veilig zijn in de lagune.
De kleurschakeringen in het water zijn overweldigend van aquamarijn tot fluorescerend groen. Onder deze oppervlakte ontdekken we de fascinerendste vissenwereld, onwaarschijnlijke kleuren in combinatie met fantastische vormen trekken langs het glas van onze duikbrillen.
De tocht langs de Tuamotu’s gaat voorbij als een droom. We hebben geen behoefte aan menselijk contact. Af en toe zien we in de verte een bootje voorbijvaren. Het is alsof de mens hier niet thuishoort. Hier zijn wij slechts toeschouwers uit een andere wereld.
Op Tahanéa gaan we een bezoekje brengen aan een klein eiland midden in de lagune. Het is er veel te diep om te ankeren en we leggen de boot even met een stuk ketting aan het koraal en gaan de kant op. Het valt niet mee om te landen, maar we vinden toch een geschikt plekje. In het struikgewas zit een kolonie jonge fregatvogels. Het is een koddig gezicht. Zo te zien gaan ze vandaag of morgen uitvliegen, want ze zijn een beetje te groot geworden voor het nest. Het zijn net te grote baby’s in een te klein wiegje. Bovendien zitten ze ongelofelijk oenig voor zich uit te kijken. Blijkbaar komen hier weinig mensen, want we kunnen ze tot op een halve meter naderen, ‘s-Avonds varen we terug naar onze vertrouwde ankerplaats vlak hij de pas.
Wanneer ik de volgende ochtend op het punt sta in evakostuum te water te gaan, scheurt er tot mijn grote verbazing een heuse helikopter over ons heen. Is dat even schrikken, temeer omdat dit gevaarte, na twee ererondjes om de boot, zijn landingsgestel neerzet op onze eigen motu! Er komt een hele bos Franse militairen uit. Zo te zien gaan ze alleen maar even de benen strekken. Aangezien wij na zes maanden Chili voorlopig onze buik vol hebben van militairen, dachten we, laat maar lekker strekken. Maar na enige tijd beginnen ze toch te zwaaien en gaan we gewapend met de paperassen naar de kant.
Het blijken geen militairen, maar de gendarmerie van de Tuamotu’s, die jaarlijks enkele rondvluchten uitvoert boven de atollen. Ze hebben al zeventien atollen bezocht en wij zijn het enige jacht tot nu toe. Ze zijn vol belangstelling voor onze reis en we moeten zelfs aan alle kanten op de foto. Wanneer de hele meute weer in de heli stapt en ze al zwaaiende door de raampjes de lucht ingaan, krijg ik het gevoel of ik een stel buitenaardse wezens sta uit te zwaaien. Die morgen ontbijten we met een raar langwerpig brood. We kregen het van onze onverwachte bezoekers. Ze noemden het stokbrood, geloof ik.
Na Tahanéa bezoeken we nog twee atollen, Faaite en Fakarava. Het weer is erg wisselvallig en er staan onprettige zeeën. Hoe westelijker we komen, hoe meer mensen er wonen. Op Fakarava worden we zelfs belaagd door racende waterscooters. De tijd heeft voor deze mensen natuurlijk ook niet stilgestaan. De traditionele kano met outrigger heeft al lang plaatsgemaakt voor de speedboot en het palmenhutje voor een huis met golfplatendak. Of het allemaal verbeteringen zijn valt te betwijfelen, maar goed.
Na al die eenzaamheid van de laatste weken, willen we ook weleens een dorp bekijken. We ankeren op de rede van Rotoava op Fakarava, tevens onze laatste stop op de Tuamotu’s. In het lintvormige dorpje zijn nog verschillende fundaties te vinden van bouwwerken uit de tijd dat de missionarissen dit gebied probeerden te bekeren. Blijkbaar is dit aardig gelukt, want er staan vier kerken in het dorpje en dat voor een bevolking van enkele honderden mensen. Ik vind het nog altijd jammer dat hierdoor de oorspronkelijke cultuur grotendeels verloren is gegaan. Waarommoet je deze mensen een geloof aanpraten dat geheel niet past bij hun oorspronkelijke levenswijze? Enfin, ze lijken er zelf minder moeite mee te hebben dan ik. De mensen zijn goedlachs en het beeld van zo’n gezellige dikke Polynesische die samen met haar kroost, op haar scooter door het dorp scheurt, zal mij nog lang bijblijven.
Het wordt hoog tijd dat we naar Tahiti gaan. Het is een windstille dag. Op de motor varen we de pas uit. Eerst trachten we nog wat voortgang te maken door de spinnaker te zetten, maar zelfs die zakt als een plumpudding in elkaar. De hitte is bijna ondraaglijk. Om de beurt plonzen we te water. De zee is als een spiegel, eindelijk rust. Ik was bijna vergeten hoe dat was. Normaal heb ik nogal een hekel aan windstiltes, maar nu vind ik het heerlijk.
Aan de horizon zijn de laatste motu’s nog juist zichtbaar. De hagelwitte passaatwolken zijn afgezet met een gouden rand van schitterend licht. Terwijl ik intens zit te genieten en ons schip zich gelijkmatig op de motor voortbeweegt, zakt de zon als een enorme vuurbal in zee. Even lijkt het of ze onder haar eigen gewicht bezwijkt en als een gloeiende druppel uiteen zal spatten op de horizon, maar dan zakt ze onverwacht snel weg in het spiegelende water.
Windstilte betekent helaas bijna altijd verandering van weer, zo ook nu. ‘s-Nachts steekt er een zwoel zuidenwindje op, dat na enige uren aanwakkert tot een halve storm. Jammer genoeg is het mijn wacht en al vloekend en tierend op de weergoden hijs ik ons schip in stormtenue. Krijgen we dan nooit rust! Met een noodvaart stuiteren we over de onstuimige zee naar Tahiti. We gaan rechtstreeks naar de hoofdstad Papeete, want daar ligt een hele berg post op ons te wachten.