Nieuw-Zeeland

Een rustpunt Down Under

Met z’n drieën staan we voor het hagelwitte Toyota-busje. Het is een beetje een ouderwets model: ronde koplampen, een hoog voorhoofd, net een eitje.

‘Wat kunt u nog voor ons doen om het wat aantrekkelijker te maken?’ vraagt Marcel de gewiekste autoverkoper. Hij krabt eens over zijn kin en staart naar de rotonde, waar de auto’s op-en-af draaien. Er valt een stilte. Wat onwennig kijk ik om me heen. Op het kleine terrein staan nog meer auto’s, allemaal glimmende Japanners, geïmporteerde tweedehandsjes. We hebben nog nooit van ons leven op deze manier een auto gekocht en voelen ons niet zo op ons gemak in deze business.

De stilte wordt verbroken. Hij doet ons een voorstel. We besluiten er nog even over na te denken. Een beetje teleurgesteld wandelen we door de brede straten. Toen ik voor het eerst een luchtfoto van Whangarei zag leek het wel één groot industrieterrein. Nu lopen we erdoorheen. Gelukkig is het nog niet zo erg als het op de foto leek en voor Nieuw-Zeelandse begrippen is het best gezellig. Weidse straten, met aan weerskanten rechttoe rechtaan gebouwde winkels die met weinig fantasie zijn neergeplant. Maar Whangarei lijkt zich één ding ten doel gesteld te hebben en dat is hét winkelcentrum te zijn van Northland, de noordelijkste provincie van Nieuw-Zeeland en alles is er te krijgen.

Aan het einde van de straat staan nog meer glimmende Japanners te wachten op een nieuwe eigenaar. Boven de opgepoetste auto’s hangen honderden vlaggetjes. Vrolijk wapperen ze in de heldere voorjaarslucht. Nieuwsgierig wandelen we tussen het spiegelende blik door. Ons oog valt op een metallic Suzuki-busje. Nog net voordat we tot de conclusie kunnen komen dat deze veel te klein en veel te duur is, komt een van de autoverkopers op ons toegesneld.

‘Ja ja, is het geen fantastisch wagentje.’ Enthousiast gooit hij alle deuren open. ‘En nog nooit van eigenaar gewisseld. De oude eigenaar komt elke week nog vragen of z’n ‘Suzi’ nog niet is verkocht. Kun je nagaan.’ Het kost ons enige moeite de man ervan te overtuigen dat het niet helemaal is wat we zoeken.

Tussen de betonnen muren wandelen we het terrein af. ‘Als het een Toyota was geweest had hij het natuurlijk over z’n ‘Toti’ gehad,’ zeg ik tegen Marcel. We zijn het erover eens dat de hele business een vervelende business is. Niemand gelooft elkaar en je weet absoluut niet waar je aan toe bent. Stom eigenlijk. Iedereen gooit zijn eigen ruiten in op deze manier.

Twee dagen later stuurt Marcel, met het zweet in de handen, de hagelwitte Toyota-bus de drukke, linksomdraaiende rotonde op. Overal komen auto’s vandaan, behalve daar waar ik ze verwacht. Gelukkig heeft Marcel wat meer verkeersinzicht. De komende maanden zullen we samen met ‘Toti’ dit prachtige land gaan bereizen.

Maar eerst moet er gewerkt worden. Op een rommelig en goedkoop werfje gaat Moonlight Shadow de kant op. We hebben destijds ons schip afgelakt met een eencomponentsysteem, omdat we dat zo mooi vonden glimmen, maar helaas bleek dit totaal niet bestand tegen de tropenzon en het bladdert er aan alle kanten af. Na enig overleg met de plaatselijke verfdeskundigen komen we tot de conclusie dat er maar één oplossing is. De toplaag moet eraf en vervangen worden door een tweecomponentensysteem. Het wordt een enorme klus. We strippen al het beslag inclusief de ramen en luiken van de boot en met behulp van afbijtmiddel, dat gelukkig de onderlagen niet aantast, halen we de hele toplaag eraf. Na zes weken schuren, rollen en lakken ziet ons schip er weer als nieuw uit en een dag voor onze vrienden Peter en Giena ons vanuit Holland komen opzoeken, gaan we weer te water. Dat is een hele zorg minder en we hopen nu de rest van de reis weinig onderhoud meer te hebben.

Nieuw-Zeeland is een land dat zich bij uitstek leent om per auto te bekijken en Toti blijkt de ideale reisgenoot voor dit doel. Samen met haar doorkruisen we het complete land, van het subtropische Noordereiland tot de besneeuwde bergtoppen van het Zuidereiland.

Het is heerlijk, even op een andere manier te reizen. We kamperen langs kolkende beken en rijden over de eindeloze tweebaanswegen door het magnifieke landschap. Het is een heel ontspannen en relaxte tijd. Samen met backpackers uit alle hoeken van de wereld trekken we dagen met onze rugzakken door de bergen. We slapen in verafgelegen blokhutten en ‘s-avonds komen bij kaarslicht de verhalen los. Het is heel verfrissend om even te ontsnappen uit het kleine zeilerswereldje. We vallen een beetje uit de toon met onze blikken met eten en geëmailleerde pannen tussen al dat lichtgewichtspul, maar het is een onvergetelijke tijd.

Weer terug in Whangarei ligt Moonlight Shadow trouw op ons te wachten. Een paar dagen later rijden we alweer zuidwaarts naar Auckland om mijn ouders van het vliegveld te halen. Ze blijven bijna vijf weken en we hebben een heerlijke tijd samen. Ze hebben voor ons een appartement gehuurd aan de beroemde Bay of Islands. Met de boot achter haar anker voor de deur genieten we van de luxe van het appartement en samen met Toti maken we dagtochtjes in de omgeving. De weken vliegen voorbij en we pinken een traantje weg als we de Boeing weer de lucht in zien gaan.

Nog een paar weken van hard werken volgen, om de boot zo goed mogelijk voor te bereiden op de komende jaren. Nieuw-Zeeland en vooral Whangarei zijn een walhalla voor zeilers en voorlopig komen we zoiets niet meer tegen.

Inmiddels is de herfst begonnen en de eerste stormen teisteren de kust van het Noordereiland. Meteorologisch gezien hadden we allang weg moeten zijn. Actieve fronten wisselen elkaar met steeds kortere tussenpozen af en het handjevol zeilers dat nog moet gaan vertrekken, begint steeds zenuwachtiger te worden. Berichten over ontmaste en gekapseisde jachten doen daar bepaald geen goed aan.

Sommigen zien het niet meer zo zitten en besluiten maar een jaartje langer te blijven. Wij kijken de boel nog eens extra na en varen op een zonnige morgen de Whangarei-river af. Voorlopig ligt er een dijk van een depressie in de Tasmanzee en we ankeren in een beschutte baai aan de monding van de rivier.

De afgelopen weken zijn een opeenstapeling geweest van klussen, bevoorrading en vooral afscheid nemen. En dat valt niet altijd mee. Afscheid nemen van mensen die je lief zijn geworden, met in je achterhoofd dat je ze misschien nooit meer zult zien, is niet leuk. Gelukkig wordt de wereld met de moderne transportmiddelen steeds kleiner en wie weet lopen we elkaar nog weleens tegen het lijf.

We krijgen van moeder natuur een week de tijd om onze gedachten op een rijtje te zetten en ons schip verder voor te bereiden op de oversteek. Zodra de depressie is uitgeraasd, lichten we ons anker. Met de motor vol aan varen we tegen stroom het laatste stukje van de rivier af. Na het ronden van de vlagerige kaap zetten we het roer op de windvaan.

De zon gaat onder. Op de kant twinkelen de lampjes als sterretjes in de schemering. Vóór ons zet de vuurtoren zijn licht aan.

Vreemd eigenlijk, zo’n land midden in de oceaan. Vol met Japanse auto’s, hamburgers en potten pindakaas. Zo ver van alles vandaan en toch zo afhankelijk van de rest. En wij hijsen gewoon de zeilen en laten het achter ons wegglijden.