Indonesië (2)

Draken en een botsing van culturen

Geleidelijk stijgen er steeds meer rookpluimen op uit de hutjes in het dorp. De eerste vuurtjes worden opgestookt en de rijst voor het ontbijt staat alweer te pruttelen op het knetterende hout. Als een nevel verspreidt de rook zich tussen de palmen door over het water. Ik pak de hendel van de ankerlier en begin alvast een stukje in te halen. Om de beurt hijsen we het anker een eindje omhoog. Net als bijna overal in dit land is het water diep. Even later glijdt het anker over de rol en op de motor varend laten we de rookpluimpjes snel achter ons.

De zuidoostkust van Sumbawa is bijna dramatisch mooi. Nietige dorpjes liggen als diep verscholen oases verstopt in bloedstollende kloven. Het is alsof de droge aardkorst hier met geweld is opengebarsten. Enorme scheuren banen zich allesvernietigend een weg naar het binnenland. Wat voor een mensmoet je zijn om hier te wonen en elke ochtend wakker te worden met uitzicht op dit gewelddadige landschap. Ik zou me ontzettend klein en onbeduidend voelen. Aan bakboord rijst de conusvormige vulkaan statig op uit de blauwe zee. Onder de imposante berg zweeft in de verte een klein zeiltje boven het spiegelende water.

Drie dagen geleden vertrokken we vanaf Bali. Met een lopende wind zeilden we door de wispelturige Straat Lombok en motorrend passeerden we de inmiddels voor ons bekende kusten van Lombok en West–Sumbawa. Nog even en we varen de provincie Nusa Tenggara binnen. Nusa betekent eiland en tenggara zuidoost; zuidoostelijke eilanden dus.

De afgelopen weken zijn nogal intensief geweest en we voelen wel behoefte onze gedachten even te rangschikken voordat we weer overladen worden met nieuwe indrukken, ‘s-Avonds valt ons anker in wat ik het beste zou kunnen beschrijven als een ondergelopen maankrater, op het eilandje Banta. De boot wordt bijna voor 270 graden omringd door meedogenloze rotswanden, begroeid met dor gras en wat struiken.

We blijven een paar dagen op Banta. Het is er prachtig snorkelen en het koraal en de visjes zijn weer heel anders dan in de Pacific. Prachtige waaiers van paars koraal en rozetten van wel meters in doorsnee twinkelen in het schitterende licht.

Een paar uur varen verderop ligt het eiland Komodo. De archipel rond dit beroemde eiland is uitgeroepen tot nationaal park. Hier huizen de grootste leguanen ter wereld: de draken van Komodo. We proberen onderweg wat te zeilen, maar zoals steeds in dit land is het maar voor een minuut of vijf. Wij noemen dit ‘de vijf minuten van Indonesië’. Het duurt gemiddeld zo’n vijf minuten of de wind draait 180 graden, valt volkomen weg of neemt extreem toe. De hoop op lekker zeilen hebben we in dit land maar laten varen, er blijft gelukkig genoeg over om van te genieten. We overnachten in een baai aan de noordkant van Komodo. Het is een echt drakenlandschap: droge bruine heuvels met wat dor struikgewas.

Opgewonden tuur ik door de verrekijker of ik er eentje kan ontdekken. Ik weet eigenlijk helemaal niet wat ik me bij een draak moet voorstellen. Veel verder dan een soort Dino uit The Flintstones, die vrolijk door het landschap hobbelt, gaat mijn voorstellingsvermogen niet, maar ik heb zo’n vermoeden dat deze er iets anders uitzien.

De volgende dag varen we door het prachtige blauwe water naar het drakenstation aan de andere kant van het eiland. Hier huizen wat speciaal voor toeristen opgeleide draken, die zich makkelijk laten bekijken en fotograferen. Het is tevens de basis van het nationaal park Komodo.

We ankeren vlak voor het kamp en melden ons bij de post. In alle vroegte gaan we de volgende ochtend op stap. Samen met een gids en wat Duitse toeristen wandelen we door het warme, droge bos. Hier en daar zien we een wild zwijn of hert wegschieten, maar nog geen draak te bekennen. De Varanus Komodoensis, zoals hij officieel heet, is uniek in de wereld en komt alleen in dit beperkte gebied voor. Hij kan gevaarlijk zijn voor de mens en in de zeventiger jaren is hier nog een bejaarde toerist verorberd, die in slaap was gevallen. Het verhaal gaat dat alleen zijn hoedje en zijn camera nog aan de boom hingen. Maar als je op je hoede bent, valt het allemaal reuze mee.

De komodovaranen worden maximaal 3 meter lang en 90 kilo zwaar. Ze leven vooral van herten en wilde zwijnen, die ze vanuit hun verdekte opstelling aanvallen. Een beet van een komodovaraan is bijna altijd dodelijk, omdat deze een enorme infectie veroorzaakt, waaraan de prooi vrij snel bezwijkt.

Na een halfuurtje komen we in de buurt van het drakenstation. Iedereen is een beetje opgewonden en giebelend naderen we de plek. Daar komt de eerste draak vriendelijk op ons toe gehobbeld. Hun tred doet met de dwars uitgebouwde poten een beetje macho aan en het is net of hij zoiets wil zeggen als ‘Kom maar op als je durft!’

Achter hem volgen er nog twee. De dunne tongetjes schieten vanuit hun bek heen en weer. Toch doet het hele beest me meer denken aan een kwispelende hond dan aan een levensgevaarlijke draak. We naderen ze tot op een meter, maar de gids houdt ze met een stok een beetje op afstand. Een eindje verderop zit nog een groep in een put en van bovenaf kunnen we ze goed bekijken. Het ziet er allemaal nogal sloom uit. Af en toe wil er weleens eentje een paar stappen verzetten, maar ook dat wordt hem algauw te veel. Het grappige is dat voordat ze enige activiteit ontwikkelen, ze een sissend geluid maken, alsof er een fietsband leegloopt. Zo aanschouwen we dit slome, sissende gezelschap enige tijd en wandelen in de hitte van de inmiddels hoger geklommen zon door het bos weer terug.

Al vinden we deze draken erg leuk, we willen ook weleens echte wilde draken zien, die niet gevoederd worden en niet speciaal afgericht zijn voor het toerisme. Hiervoor gaan we naar het naburige Rinja. Hier is ook een post, maar het toerisme is veel kleinschaliger dan op Komodo en met een gids kun je verschillende wandelingen maken door het reservaat. We melden ons af bij de post op Komodo. De man achter het bureau, die tevens de administratieve verantwoordelijkheid heeft voor het hele park, spreekt goed Engels en begint tegen ons zijn hart te luchten over van alles en nog wat. In geuren en kleuren vertelt hij over de tradities op het eiland Flores. Vooral de rompslomp rond het huwelijk zit hem nogal dwars, geloof ik. Op Flores en in grote delen van Indonesië is het traditie dat de man voor de vrouw betaalt. Meestal gaat dit in de vorm van buffels, varkens en olifantstanden. Dit kan behoorlijk in de papieren lopen en als er in een gezin een paar jongens voorkomen, is het geen uitzondering wanneer er maar een kan trouwen. Bovendien kies je je vrouw vaak niet omdat je het ziet zitten met haar de rest van je leven door te brengen, maar omdat jouw familie toevallig het aantal buffels kan opbrengen dat zij waard is. Zo wordt er soms weken onderhandeld tussen de families voordat de zaak rond is. ‘Maar dan ben je er nog niet,’ vertelt de man ons sarcastisch. Op de dag van het huwelijk kunnen er nog de vreemdste dingen gebeuren. Je moet bijvoorbeeld niet gek staan te kijken, wanneer je met de bruidsstoet op weg bent naar de kerk en de weg opeens geblokkeerd wordt door de familie van de bruid, die alleen voor een flinke som geld bereid is de weg weer vrij te maken, ‘s-Avonds gaat de vrouw het eerst het slaapvertrek binnen, waar de huwelijksnacht zal worden doorgebracht. De man mag er pas bij als hij aan verschillende eisen van zijn schoonfamilie tegemoet is gekomen, zoals een paar tantes wat toestoppen, die pontificaal voor de deur zitten.

Ik denk dat deze man het niet zo erg getroffen heeft met zijn schoonfamilie, maar zeker is wel dat de oude tradities nog zeer sterk leven in dit land en dat de vrijheid van de mensen hierdoor ernstig wordt beperkt. De enige manier om hieraan te ontkomen, is te breken met je familie en die van je vrouw en een nieuw leven te beginnen op een ander eiland. Maar ook jouw kinderen zitten dan weer vast aan de regels en tradities die daar heersen. Een beetje verwonderd nemen we afscheid van de man. Het is heel ongewoon in dit land dat mensen zich op zo’n kritische manier uiten. De overgrote meerderheid schikt zich in zijn lot en zal nooit aan een buitenstaander laten blijken hoe hij of zij er in zijn of haar hart over denkt.

Wanneer we de ankerplaats op Rinja naderen, komt ons een bootje met toeristen tegemoet. Het is een gezellige boel en er wordt luidkeels gezongen. Het wijsje klinkt me enigszins bekend in de oren, maar het duurt even voordat ik het kan thuisbrengen. Opeens hoor ik het. ‘Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje al aan…’ Wat vreemd om dat hier te horen. Je zou bijna vergeten dat het binnenkort Sinterklaas is.

Op Rinja liggen we heerlijk beschut. Wanneer we ‘s-ochtends wakker worden scharrelen de aapjes over het strand, op zoek naar krabbetjes en schelpjes. De post op Rinja is klein en de sfeer is ontspannen. De mannen komen alledrie van het eiland Flores, dat voor een groot deel katholiek is en hebben de prachtigste namen, die nogal vreemd klinken in dit islamitische land: Urbanus, Dominicus en Abel. De kleine Urbanus, met zijn grote ronde hoofd en zijn vragende ogen. De grote schrandere $Qj Dominicus, die als enige schaak speelt en verder weinig lijkt uit te voeren en de goedhartige spraakzame Abel, met zijn zwarte krullen. Urbanus, Dominicus en Abel, de drie mannen van Rinja.

De eerste dag gaan we met Abel op stap. Met zijn grote zwarte flaphoed en een stok om de draken op afstand te houden is hij net een herder en wij zijn de schapen. In zijn gebrekkige Engels vertelt hij ons het een en ander over de flora en fauna. Onderweg zien we verschillende draken: een grote die onder een struik ligt te slapen, een kleintje, die vanaf de heuvel naar beneden holt, maar ook herten, wilde buffels en zwijnen.

Met Urbanus wandelen we dwars over het eiland naar het dorpje aan de andere kant. Halverwege beklimmen we het hoogste punt. Urbanus loopt met zijn vederlichte lijfje zo naar boven, maar wij hebben met onze westerse posturen toch wel moeite hem in dit tempo te volgen. Puffend bereiken we de top. Het uitzicht is overweldigend. We kijken dwars over Komodo heen en zien de bergen van Sumbawa in de verte. Boven de indrukwekkende oostkust van Flores bouwen de eerste stapelwolken zich op, om in de middag te ontaarden in tropische watergordijnen, die zich uitstorten over de groene hellingen. De droge kusten van Rinja en Komodo zijn afgezet met lichtgroen tot helblauw water. Het strijklicht van de opkomende zon accentueert de contouren van de heuvels. Hier en daar schiet een schichtig hert tussen het struikgewas weg.

Na tweeëneenhalf uur naderen we het dorp. Over het bloedhete strand wandelen we langs de op palen gebouwde huisjes. Een bouwvallige moskee ligt rustiek verscholen tussen de palmen. De mensen zijn vriendelijk. Het leven is primitief. Een van de jongens uit het dorp klimt in een palm en plukt een paar kokosnoten voor ons. Moeiteloos glijdt het goddelijke vocht door onze droge kelen. Een eindje verderop is een hut waar we de warmste uren van de dag gaan doorbrengen, om dan in de middag de terugweg te aanvaarden. Urbanus maakt wat rijst met mie voor ons klaar. In het zwartgeblakerde keukentje stookt hij het houtvuurtje op en zet de ketel met rijst op het vuur. We vragen wat ze zoal eten. ‘Rijst met mie,’ antwoordt hij. En ‘s middags? ‘Eh, rijst met mie…’ En ‘s-avonds ‘Ja ook rijst met mie.’ Wat een variatie! Nooit vlees, nooit groenten. Later hoorden we dat de mensen op Oost–Flores vaak problemen met hun gezondheid hebben, omdat ze zo gebrekkig eten. Nou, dat lijkt ons niet zo verwonderlijk.

Na de droge rijst met mie te hebben weggewerkt, nemen we een duik en lezen wat; Urbanus doet een dutje. In de loop van de middag wandelen we terug. We boffen, want de wolken boven Flores hebben zich inmiddels uitgebreid boven Rinja en het wordt een heerlijke wandeling in de schaduw met de dreigende, rommelende lucht op veilige afstand achter ons.

Het eiland Flores wordt door velen gezien als een van de mooiste van de hele archipel. Het heeft een enorm woest en onberekenbaar landschap van vele ondoordringbare ravijnen, rokende vulkanen en savanneachtige vlaktes. In de regentijd, die net is aangebroken, zijn grote stukken onbegaanbaar. Aan de westkust bezoeken we het levendige vissersdorp met de wonderschone naam Labuhanbajo. Na de heerlijke rust van Komodo en Rinja keren we hiermee terug in de bewoonde wereld. Een kakofonie van knetterende en pruttelende motortjes van voorbijvarende vissers, islamitische muziek en galmende imams omringt ons de hele dag.

Indonesiërs spreken in de regel twee woorden Engels: ‘Hello’ en ‘Mister’. Zo worden we in het dorp continu toegeroepen met ‘Hello mister’ en als het meezit weten ze er nog een ‘Hello misses’ aan vast te plakken, maar veel verder komen ze meestal niet. In het begin kwam dit geroep wel gemoedelijk over, maar later zou het voor ons in een ware plaag ontaarden. Nu vinden we het nog wel leuk en roepen vriendelijk terug. We doen wat boodschappen op de schamele markt. Die middag zitten we binnen en horen een knetterend geluid dichterbij komen. Wanneer we onze hoofden naar buiten steken, zien we een waterval van regen vanaf de bergen naderen. Het is werkelijk een muur van water en een oorverdovende herrie. Snel spannen we ons wateropvangzeiltje en laten het zoete water over ons heen stromen. Het is onze eerste serieuze regen sinds Nieuw-Zeeland en we genieten er met volle teugen van.

De bekendste attractie van Flores is de vulkaan Keli Mutu. Boven op de berg zijn drie kratermeren, die verschillend zijn van kleur. Er is een blauwe, een groene en een zwarte. Als we de folders mogen geloven, moet het een hele belevenis zijn om op de top te staan, dus dat willen we ook. Hiervoor gaan we naar Maumere, twee dagen varen in oostelijke richting. Het wordt een onverwachts onstuimig tochtje met veel felle buien en wind uit de verkeerde richting. Zodra we ons anker op de rede hebben laten vallen, komt er een kano op ons toegesneld.

Het is Aladin. Hij woont in de islamitische kampong bij het strand en heeft er zijn broodwinning van gemaakt als gids te fungeren voor de bezoekende jachten. Aangezien er in dit seizoen helemaal geen jachten varen, staat hij te trappelen om van alles voor ons te regelen. We hebben daar niet zo’n behoefte aan, maar met het oog op ons tochtje naar de vulkaan, willen we hem toch niet geheel afwimpelen. Misschien kan hij ons nog een beetje helpen.

Het is precies een jaar geleden dat het eens door de Portugezen gestichte Maumere getroffen werd door een zware aardbeving. Hiermee werden praktisch alle stenen gebouwen met de grond gelijkgemaakt. De vloedgolven, die daarop volgden, veroorzaakten veel schade in de primitieve kustdorpjes. Alleen al in Maumere en omgeving kwamen meer dan duizend mensen om het leven. Wanneer je door het stadje loopt, is het alsof de aardbeving zojuist heeft plaatsgevonden. Het is een enorme ravage van half ingestorte gebouwen, bergen met puin en weggezakte wegen. Het is alsof we door een rampgebied wandelen. Helaas hebben de mensen hier ook de gewoonte om afval zo op straat te gooien en dat maakt de puinhoop compleet. Overal scharrelen knorrende varkens en biggen tussen de hopen met vuil. Wij kijken onze ogen uit, maar ieder ander vindt het de normaalste zaak van de wereld. De helft van de bevolking loopt maar wat te hangen en te lanterfanten en dat terwijl er zoveel werk te verzetten is. Het lijkt soms wel of de mensen in dit land helemaal niet geïnteresseerd zijn in de toekomst. Ze gooien gewoon hun vuil op straat. Dat het morgen een stinkende zooi is zal ze allemaal een zorg zijn.

De ankerplaats bij de stad blijkt niet zo goed te zijn. In de middag ontstaan er boven het land zware buien, die de eigenaardige gewoonte hebben ons van achteren met een boogje aan te vallen en dan liggen we opeens aan lagerwal. Een kleine mijl verderop is het dorpje Wuring met een beter beschutte haven. We besluiten het daar te proberen. Als we naar de vulkaan willen zullen we de boot een nachtje alleen moeten laten en dat is bij Maumere uitgesloten.

Wuring is ernstig getroffen door de aardbeving. Veel huizen waren in zee gebouwd en staan nu nog zichtbaar scheef opgesteld. Het dorp is arm. De mensen leven van simpele visserij en zwermen kindertjes spelen onder de in het water gebouwde huizen. Wanneer je zoiets op de televisie ziet, lijkt het allemaal zo prachtig en idyllisch, maar als je er zo middenin ligt, word je er een beetje triest van. Wat hebben al die kinderen voor toekomst. We vroegen Aladin waarom de kinderen in Wuring niet naar school gaan. ‘Waarom zouden ze, ze worden toch visser,’ was zijn antwoord.

Samen met Aladin, die we een beetje ironisch hebben omgedoopt tot onze wonderlamp, maken we een uitstapje naar het dorp Sikka. Het openbaar vervoer is een apart gebeuren. In een bus, waar in Holland zo’n tien personen in kunnen, stoppen ze er hier wel meer dan twintig in. De mensen zijn erg klein van postuur en ik heb me nog nooit zo’n olifant gevoeld als in dit land. Bovendien vertrekt de bus niet voordat hij inderdaad propvol is en dat kan soms knap lang duren.

Gelukkig nu niet en met een mekkerende geit op het dak rijden we de stad uit. We gaan naar het dorp Sikka, omdat ze daar nog de traditionele weefkunst verstaan. De vrouwen op Flores dragen hun haar in een sierlijke knot en gaan voor een groot deel nog zeer traditioneel gekleed in de door hen zo genoemde ikats. Dit is een soort koker van vrij dikke geweven stof, waar ze dan van bovenaf instappen en die ze kunstig om hun schouder heen draperen. Zo’n ding is een soort tweede natuur. Ze sjouwen er van alles in mee, zoals boodschappen, kippen en baby’s. Toch blijft het altijd hangen. Hoe begrijp ik ook niet, bij mij zou het binnen een mum naar beneden zakken, met alle gevolgen van dien. Naast Marcel zit een oud vrouwtje ons vriendelijk toe te lachen. Zoals je hier wel meer ziet, zijn haar tanden bijna geheel weggerot door de betelnoot, een soort pruimtabak. Telkens als ze glimlacht draait mijn maag binnenstebuiten, maar knik ik vriendelijk terug.

Het dorp is mooi gelegen aan de ruisende zee en heeft geen schade geleden van de aardbeving. De huizen zijn heel oorspronkelijk en gemaakt van bamboe. We worden vriendelijk ontvangen met een kopje thee in een van de huisjes. Het geheel blijkt voor ons in scène te zijn gezet. Een achterbuurmeisje van Aladin is speciaal voor deze gelegenheid in alle vroegte naar Sikka gereisd, in de hoop dat wij een lapje zullen kopen bij haar familie.

Het is leuk om te zien hoe de vrouwen achter hun primitieve weeframen aan het werk zijn. Het moeilijke van de weeftechniek is het inbrengen van de oorspronkelijk nog Portugese patronen. Het patroon wordt op de opgespannen lengtedraden ingekleurd, voordat de inslagdraden worden doorgevoerd. De truc is nu om het patroon tijdens het weven toch een beetje strak te houden.

We kopen het goedkoopste lapje dat ze hebben en wachten op de bus terug naar Maumere. Dat blijkt echter een beetje een probleem. In het centrum van het dorp heerst een enorme drukte. Het dorp wordt een keer in de zoveel tijd bezocht door een medicijnman en en dat is vandaag het geval. Er heerst een typisch sfeertje. Een man in een spierwit pak met een soort witte bloempot op zijn hoofd roept de mensen van achter een mysterieus gordijntje binnen. Op het pleintje vindt een levendige handel plaats in duistere flesjes en potjes. De mensen lijken allemaal nogal gespannen. Ik voel me er niet zo prettig tussen en ben blij wanneer we met de bus het dorp uitrijden.

Op onze ankerplaats in Wuring krijgen we weinig rust. De eerste dag kijken de dorpsbewoners nog een beetje de kat uit de boom, maar nu zijn we de attractie van de dag. De hele dag hangen er kano’s aan de boot en staren nieuwsgierige ogen ons aan. Helaas kunnen we geen woord met deze mensen wisselen en weten ze ook van geen ophouden. Dat gestaar werkt behoorlijk op mijn zenuwen en ik voel me helemaal niet op mijn gemak.

Wanneer een van de jongens een compleet roestig anker op ons dek gooit om zijn kano te verankeren, wordt het me allemaal te veel. Onder luid geroep van ‘tidak’, wat nee betekent, smijt ik het anker in het water en stuur ze weg. Ze begrijpen er niets van en beginnen allemaal luidkeels te lachen. Ik word er helemaal wanhopig van. Wat moeten we in hemelsnaam doen om deze mensen duidelijk te maken dat we ze heel aardig vinden, maar dat we af en toe gewoon rust willen. Je kunt het ze niet kwalijk nemen. Ze leven boven op elkaar en het woord privacy komt helemaal niet in hun vocabulaire voor.

Die avond zitten we teleurgesteld in de kuip. We zijn altijd van het principe uitgegaan dat wij ons moeten aanpassen aan het land dat we bezoeken, maar hier lukt het ons gewoon niet. De indrukken die we opdoen, vooral in het totaal verwoeste Maumere, zijn zo intens en we hebben rust nodig om onze gedachten op een rijtje te zetten. Met al die starende mensen om ons heen komen we daar helemaal niet aan toe en stapelt alles zich in onze breinen op zonder verwerkt te zijn. We zien af van ons uitstapje naar de vulkaan, nemen de volgende dag afscheid van Aladin en varen de haven uit.

Over een spiegelgladde, zinderende zee richten we de steven naar Sulawesi. Onderweg maken we een stop op het eiland Bonerate. Hier worden nog traditionele houten zeilschepen gebouwd. Er staan er wel honderd in verschillende stadia van voltooiing op de kant. Zodra we voet aan wal zetten, komen er twee jongens op ons toe gelopen. We maken ze duidelijk dat we geen gids nodig hebben. Ze willen alleen maar wat Engels oefenen en dat vinden we prima. Samen met de jongens aanschouwen we de half afgebouwde schepen. Er wordt weinig gewerkt en we vragen ons af of het niet een beetje een aflopende zaak is.

We drinken een kopje thee met gebakken banaan bij de familie van een van de jongens. Even zijn we bang dat we net als in Sikka weer iets moeten kopen, maar hier is het gewoon gastvrijheid zonder verdere bijbedoeling. De kamer is simpel, maar voor Indonesische begrippen vrij sjiek ingericht. Aan de muur hangt een wandkleed met een afbeelding van Mekka. Midden in het kitscherige dressoir prijkt een grote kleuren-tv.

We vragen welke stations ze zoal kunnen ontvangen. ‘Ontvangen?! We kunnen helemaal niets ontvangen,’ antwoorden ze. Dat ding staat er alleen maar voor de show. Er is niet eens elektriciteit. Het lukt ons niet het pand te verlaten voordat we met de hele familie pontificaal voor de televisie op de foto zijn geweest.

Het dorp is heel mooi en schoon. De huizen zijn vrij dicht op elkaar gebouwd en staan aan een soort laantjes. Het zonlicht schijnt vrolijk tussen de palmen door. De sfeer is heel prettig en de mensen knikken ons vriendelijk vanaf hun verandaatjes toe. Nadat we met de jongens aan boord een kopje thee genuttigd hebben, vertrekken we richting Sulawesi.