Indonesië (3)

Boten uit Cambodja

Boven in de bergen van het grillig gevormde Sulawesi ligt één van de wonderlijkste gebiedjes van de archipel: Tana Toraja, het land van de Toraja’s. Het gebied werd pas begin deze eeuw ontsloten, toen de Hollanders zich een weg baanden door de ondoordringbare bergen. Ook nu nog houden de Toraja’s vast aan hun oude gebruiken en tradities en op zich is er weinig veranderd.

We parkeren de boot in de dichtstbijzijnde kustplaats Palopo. Palopo is na Maumere in veel opzichten een verademing. Het stadje is schoon, er staan overal vuilnisbakken en de mensen op het water hebben totaal geen belangstelling voor ons.

Net als overal in Indonesië zijn de bootjes ook hier weer heel anders, een soort smalle platte speedboten met twee uithouders. Ze varen de hele dag heen en weer tussen de pier, waar de vis verkocht wordt en de grote visvlotten, die op het water voor anker liggen. Het is grappig te zien hoe de vaartuigjes met hun pruttelmotortjes als schrijvertjes moeiteloos over het water schieten. Je krijgt het idee of je naar een versneld afgedraaide film zit te kijken, zo snel vliegen ze door het beeld. Palopo heeft echter ook een paar nadelen. Het is er bloedheet en op de kant is het leven bijna ondraaglijk door de ontelbare hoeveelheid ‘Hello Misters’. Zodra we voet op de pier zetten begint de ellende. Honderden, zo niet duizenden mensen roepen ons toe met ‘Hello Mister’, ‘Hello Miss’, ‘Where are you going?’ ‘Where do you come from?’

Vooral dat gevraag waar we naartoe gaan irriteert ons mateloos. Het geroep gaat als een golf met ons mee door de stad. We zien er gewoon als een berg tegenop om een boodschapje te gaan doen. Ik kan me nu voorstellen hoe vreselijk het is om beroemd te zijn. We zijn het zo zat om als een soort gemeengoed beschouwd te worden. Er rest ons weinig dan er maar de lol van in te zien. We beginnen allerlei rare dingen in het Hollands te roepen en wuiven de mensen toe als een Beatrix op Koninginnedag. Al met al vinden we het een beklemmende ervaring en we voelen ons totaal niet op ons gemak hier. Maar we zijn uiteindelijk gekomen voor het nabijgelegen Torajaland. De bus naar de hoofdstad Rantepao zou volgens de verhalen al vroeg vertrekken, dus staan we om 7 uur bij de terminal.

Ook hier vertrekken we pas als de bus vol is. Helaas zijn er veel te veel bussen voor veel te weinig passagiers en hebben ze de regel dat bussen pas vertrekken wanneer er een paar vol zijn en zodoende zitten we drie uur later nog bij de terminal in een halfvolle bus, bij een temperatuur van 35 graden. Wel rijden we het hobbelige terreintje af, maar we vertrouwen het voor geen cent, want een halfvolle bus heb ik in dit land nog nooit zien vertrekken. Ja hoor, we gaan eerst nog een uurtje door de stad karren om nog wat mensen op te pikken en eindigen ons rondje weer bij de terminal!

Af en toe word ik helemaal wanhopig in dit land. We zitten nu al vier uur in de bus en nog steeds zijn we ons doel op geen meter genaderd. Hoe moeten we op deze manier Torajaland bekijken? We zijn al de hele dag bezig om er te komen.

Net op het moment dat de moed ons volkomen in de schoenen is gezakt en we zelfs overwegen om maar weer uit te stappen en heel Toraja te vergeten, komt er een engel uit de hemel neergedaald in de persoon van Adi. Hij wurmt zich op de twee centimeter tussen ons in en stort een waterval van woorden over ons uit. De hele rit naar Rantepao staat zijn mond niet stil, is het niet tegen ons, dan wel tegen de chauffeur of tegen de andere reizigers. Adi is een officiële gids van Toraja en werkt op het toeristenbureautje in Rantepao. Hij staat te popelen om ons rond te leiden. We slaken een zucht van verlichting. Wat een bof! Hij wil alles voor ons regelen.

Inmiddels hebben we Palopo verlaten en beklimt de bus gestaag de 1000 meter hoge bergrug die Toraja zo lang isoleerde van de buitenwereld. Onderwijl worden we getrakteerd op prachtige vergezichten, zien we indrukwekkende ravijnen, met in de diepte de huisjes van Palopo.

Zodra we het hoogste punt bereikt hebben, daalt de bus een eindje en rijden we het wonderschone Toraja binnen. Algauw valt ons oog op de typische daken van de Torajahuizen, die overal in het landschap opduiken.

Het verhaal gaat dat de Toraja’s afkomstig zijn uit Cambodja en ze met hun boten hier gestrand zijn. Ze zouden de boten op het land hebben gezet en erin zijn gaan wonen. Wij twijfelen enigszins aan dit verhaal, niet alleen omdat de huisjes ons in de verste verte niet aan boten doen denken, maar ook omdat het toch wat lastig is met een boot een berg te beklimmen, maar goed.

Helaas is de dag alweer vergevorderd en hebben we nog maar een paar uur voordat de bus weer vertrekt. Samen met Adi stellen we een schemaatje op van wat de komende dagen gaan doen en wandelen een beetje door Rantepao. We bestijgen het uitkijkpunt bij de stad en kijken uit over een lappendeken van rijstvelden en over het mooie Toraja. In de diepte werken de mensen op het rijstveld. Het ploegen gaat nog veel met buffels, maar beneden ons is een man bezig met een mechanische ploeg. ‘That’s a buffalo-machine,’ vertelt Adi ons. Als de machine heeft kougevat nemen ze de echte buffel, legt hij ons uit. Inmiddels is het gaan stortregenen en glibberend en glijdend lopen we naar beneden.

In de stad regelt Adi een volle bus voor ons en drijfnat proppen we ons op de achterbank. Die terugritjes naar Palopo zijn een avontuur op zich. Door de enorme bochtige weg pleegt de helft van de reizigers onderweg overvallen te worden door wagenziekte en begint dientengevolge te kotsen. Nou zou dat nog niet zo’n ramp zijn, maar helaas proberen sommigen uit het raam te gaan hangen, met als gevolg dat het braaksel met eenzelfde vaart weer de bus in vliegt en als een nevel op de reizigers neerdaalt. Velen hebben hier rekening mee gehouden en hebben plastic zakken en handdoeken meegenomen, maar wij natuurlijk niet. Inmiddels scheurt het bomvolle gevaarte in de donkere avond over de natte, gladde weg langs ravijnen en loodrechte rotswanden. Ik denk dat het risico dat ons echt iets zou overkomen, nog nooit zo groot is geweest als tijdens deze ritjes en op de oceaan voel ik me heel wat veiliger.

We houden een rustdagje in Palopo en staan op een vroege zondagmorgen op de pier. We hebben in dit land wel vaker meegemaakt dat mensen hun afspraken niet nakwamen en zijn benieuwd of Adi er zal zijn. Het is een drukte van belang en er wordt volop gehandeld in de zojuist aangevoerde vis. Opeens zie ik een bekend gezicht met ronde kraalogen tussen de menigte. Gelukkig…het is Adi. Een eindje verderop staat de jeep met chauffeur, die hij speciaal voor ons heeft gecharterd. Tussen de drommen mensen banen we ons een weg naar de auto. We worden weer van alle kanten toegeroepen en ik voel me net een popster die na een concert niet weet hoe snel hij in de limousine moet komen. Wat heerlijk om direct de stad uit te kunnen.

Na twee uur rijden naderen we Toraja. We bekijken wat typische Toraja-dorpjes en Adi legt ons in zijn grappige Engels het een en ander uit. Net als in al zulk soort culturen ligt de waarheid in het midden en zijn er allerlei verklaringen mogelijk voor de verschillende aspecten van de cultuur. Als we Adi vragen: ‘Zit dat zo, of is dat de verklaring daarvoor?’, dan valt er een stilte en zegt hij twijfelend: ‘Possibul…possibul.’ Daarop volgt er een verhaal waar we geen touw aan vast kunnen knopen.

‘s-Middags wonen we een traditionele Torajase begrafenisceremonie bij. Met de jeep rijden we over een bergweggetje naar het dorp waar het geheel plaatsvindt. Zo’n begrafenis duurt een paar dagen en is een sociaal gebeuren. De hele familie komt naar het desbetreffende dorp en blijft een paar dagen logeren. Daarvoor zijn een soort afdakjes gebouwd, waaronder iedere afzonderlijke tak van de familie kan bivakkeren. Deze afdakjes staan in een kring om de dorpsplaats heen. Voor het huis van de overledene is een stellage opgetrokken, waarop de kist staat met allerlei versieringen.

De Toraja’s geloven dat je de rijkdom die je op aarde vergaard hebt, ook mee zult nemen naar de hemel. Rijkdom wordt hier vooral uitgedrukt in vee. Ze denken dat als je buffels en varkens slacht tijdens de ceremonie, de zielen van die beesten meegaan naar de hemel. Dus hoe meer beesten je slacht hoe beter de overledene het zal krijgen.

We worden heel vriendelijk ontvangen door de tak van de familie bij wie we te gast zijn en nemen plaats onder het afdakje. We krijgen thee en een soort oliebollen. Intussen is het een drukte van belang op het plaatsje. Knorrende varkens, gezapige buffels, spelende kinderen. Uit een krakerige luidspreker klinkt wat rouwmuziek. Het geheel doet helemaal niet triest aan, het is meer een groot familiefeest. Alleen bij de kist zijn wat mensen aan het waken. Ze slaan hun armen om de kist heen en zitten te jammeren.

Doordat zo’n begrafenis veel organisatie vergt, kan het wel maanden en soms jaren duren voordat iemand begraven wordt. Het is een schande voor een familie van een hoge kaste wanneer er niet voldoende varkens en buffels mee naar boven gaan. Dus als de familie niet zo rijk is moet er eerst flink gespaard worden.

Opeens tikt een van de vrouwen op mijn schouder en wijst naar het plaatsje. Een man met een enorm mes snijdt in één flinke zwaai de keel van een van de buffels door. Het bloed gutst naar buiten en spuit alle kanten heen. Nog even vecht hij met doffe ogen voor zijn leven, maar algauw geeft hij zich gewonnen en zakt door z’n poten op de grond. Intussen zit iedereen gezellig te keuvelen en wordt het eten opgediend. De buffel wordt in een mum gevild en op onelegante wijze in moten gehakt. De goede stukken vlees brengen ze naar de markt, de rest wordt opgegeten door de familie. Wij krijgen ook wat rijst en vlees. De mensen eten hier zonder bestek, maar als ze zien dat bij ons de helft van de rijst op schoot belandt, beginnen ze te grinniken en krijgen we een lepel. Ik had niet gedacht dat ik een hap door mijn keel zou kunnen krijgen, met het uitzicht op zo’n slachtpartij. Onderwijl spelen kinderen op de kadavers en lopen met afgehakte varkensstaarten te zwaaien.

Hoewel ik er moeite mee heb de buffel op deze manier te zien sterven, moet je denk ik toch respect hebben voor deze cultuur. De mensen zijn heel goed voor de dieren als ze nog in leven zijn en ze zien het voor het beest als een eer, als zijn ziel mee de hemel in mag.

We laten de familie wat foto’s zien van de boot en van Holland. Ze kijken of ze water zien branden. Ik denk dat onze leefwijze voor hen nog onwezenlijker is dan die van hen voor ons.

Behalve de begrafenisceremonie zijn ook de graven van de Toraja’s heel bijzonder. De graven worden vaak uitgehakt in loodrechte kalkstenen rotswanden en daar wordt dan de kist met kostbaarheden ingestopt. Dit is op zich nog niet zo bijzonder, maar voor het deurtje of in de buurt daarvan wordt een beeltenis van de overledene geplaatst in de vorm van een tau-tau, een houten pop, compleet met kleren aan en vrouwen vaak met een rijsthoedje op. Het is een heel koddig gezicht, al die poppen zo tegen die wand. Ook dit is alleen weggelegd voor de mensen uit de hogere kasten.

‘s-Middags rijden we totaal versleten door alle indrukken met de bus terug naar Palopo. De volgende ochtend staat onze vertrouwde jeep weer op de kaai. Die dag maken we een lange wandeling door de bergen van Toraja. Nooit zag ik een landschap waarin de mens zo harmonieus geïntegreerd is. Prachtige trapsgewijze sawa’s en overal die grappige Torajadorpjes, te midden van huizenhoge bamboebossen. Mensen met enorme rijsthoeden werken in het veld. Overweldigende vergezichten over het prachtige Torajaland. Vruchtbare rijstvelden tussen de ruige kalksteenformaties. Ik besef dat de realiteit van alledag weinig te maken heeft met de idylle die we hier te zien krijgen, maar als je er zo naar kijkt, is het te mooi om waar te zijn.

Op de terugweg begint het weer te stortregenen. Het paadje wordt spiegelglad en het mag een wonder heten dat we zonder brekerijen bij de jeep aankomen. Adi maakt een paraplu voor ons van tarobladeren en zo glibberen we in de verfrissende tropische regen door het vochtige bos naar beneden.

Als afsluiting van onze onvergetelijke dagen met Adi genieten we in Rantepao van een traditioneel in bamboe gestoofd Torajamaal. De stukjes vlees zijn weer met een vergrootglas te zoeken, maar het smaakt uitstekend. Adi eet niet veel en zijn portie verdwijnt grotendeels in een kartonnen doosje, want dan hoeft zijn vrouw vanavond niet te koken.

Terug in Palopo willen we zo snel mogelijk weg. De temperatuur is bijna ondraaglijk en vooral na het koele, bergachtige Toraja kunnen we dat niet zo goed meer hebben. We kopen een berg groenten en fruit voor het volgende traject en nemen de fietstaxi terug naar de boot. Omdat we nogal veel tassen hebben en we er normaal al nauwelijks met z’n tweeën in kunnen, nemen we er ieder één. Deze fietstaxi’s of betjah’s maken het straatbeeld heel grappig. Ze hebben allemaal gezellige kleurtjes, het zijn net poppenwagentjes. Ik voel me wel een soort koloniaal in zo’n ding, maar de mensen verdienen er hun geld mee, dus waarom niet.

Daar gaan we dan! De fietser van Marcel voorop en daarachter wij. Helaas vergeet mijn fietser op een chaotische kruising voorrang te verlenen aan een tegenligger. Ik zag het aankomen en dacht nog even, nu zal een van de twee toch moeten uitwijken, maar dat gebeurde niet en dus…boem!, een aanfietsing…!? Wij hebben niet zoveel schade, maar de wielen van de andere betjak zijn volkomen dubbelgevouwen. De passagier van de tegenligger stapt zonder blikken of blozen uit en gaat wandelend verder. Tot mijn grote verbazing valt er geen onvertogen woord en rijden wij ook gewoon door, de arme man vertwijfeld achterlatend met zijn vernielde fiets! Wat een situatie, je zou toch op z’n minst je excuses kunnen maken. Enfin, zo gaat dat in dit land. Als je iets overkomt, heb je gewoon pech, wie zijn schuld het ook is. Als je ziek wordt en je hebt geen geld om antibiotica te kopen, ga je gewoon dood. Zo werkt dat hier.

Intussen voelt mijn fietser toch wel nattigheid en hij begint zijn tempo aanzienlijk te versnellen. We vliegen een verwonderde Marcel voorbij en crossen door de stad. Intussen heb ik het niet meer van het lachen. Ondanks dat ik het erg sneu vind voor de gedupeerde fietser, blijft het wel een komische toestand. In gedachten stel ik me een soort James Bond-achtige achtervolging voor door de drukke straatjes van Palopo, met mij in dat poppenwagentje vol met groenten en fruit. Gelukkig gaan we wel naar de haven. De fietser van Marcel is een stuk jonger en scheurt ons na een tijdje weer voorbij. Toch wel een veilig gevoel.