Palau

Sinistere schoonheid in een duikersparadijs

Gespannen turen we in de striemende regen. Marcel staat op het kajuitsdak. Met één hand aan de mast houdt hij zich staande op ons zenuwachtig slingerende schip. Ergens daar, tussen de schuimende koppen, moet het liggen, een van de eerste atollen van Micronesië, Helen Reef. Een prachtig atol omgeven door verraderlijke riffen en een klein motu (eiland) in het noorden. Op de kaart staat heel optimistisch: ‘Mogelijk ligt het hele atol 5 mijl zuidelijker.’ We beginnen daar een beetje aan te twijfelen. Voorzichtig komen we naderbij.

De windmolen draait gierend in de harde wind. Weken lang hadden we geen zuchtje, dagen motorden we over een eindeloze spiegelende vlakte. En nu we geen wind kunnen gebruiken, waaien we uit onze verschoning. Zo vergaat het ons vaak. Het slechte weer komt altijd onverwachts.

Geleidelijk wordt de deining uit het noordoosten toch minder en de zee vlakker, een teken dat er iets van land in de buurt moet zijn. Het is altijd spannend, vooral het naderen van een laag atol, met slecht zicht. Opeens wordt alles duidelijk. Er staat weinig branding op het rif. Even later motorren we door de rustige pas naar binnen. Opgelucht halen we adem, even rust. We zijn er wel een beetje aan toe na Indonesië. Even geen belangstelling van buitenaf, alleen de vissen en de vogeltjes. We hadden gehoopt een ankerplaats vlak bij de pas te vinden, maar er is onvoldoende beschutting en we besluiten nog een eindje door te varen naar de motu aan de noordkant.

We waren bijna vergeten hoe het was, de onbedorven bijna sinistere schoonheid van een atol midden in de onstuimige oceaan. Vooral Helen Reef, een ring van lage riffen in de branding, met slechts enkele herkenningspunten vanuit zee, was vroeger de schrik van veel zeevaarders en niet onterecht. Aan alle kanten liggen de wrakken als stille getuigen in de stuivende branding op het rif. We ankeren achter een zanderig eilandje van 100 bij 30 meter, begroeid met wat struiken.

Schildpadden duiken nieuwsgierig op rond de boot. Een rij met sterntjes landt op de spinnakerboom op het voordek. Ze lijken weinig mensen gewend en zijn best blij met deze tijdelijke uitbreiding van hun overbevolkte territorium.

We hebben het hele atol voor ons alleen. Dat er op dit piepkleine stukje grond, mijlenver van de bewoonde wereld, iemand zou kunnen overleven, lijkt ons uitgesloten.

De volgende dag zwemmen we naar de kant. Wat een verlaten stukje wereld. Honderden sterntjes nestelen in de struiken. Het is een gekwetter van jewelste. We struinen wat tussen het wrakhout. Het blijft toch wonderlijk wat je daar zoal tussen treft. De gebruikelijke dingen, zoals flessen en stukken plastic, maar bijvoorbeeld ook tientallen teenslippers. En dan te bedenken dat er in een straal van 600 kilometer geen bewoonde plek is te vinden. Dan zou toch de hele wereldbevolking statistisch gezien op teenslippers moeten lopen? We proberen er twee van onze maat bij elkaar te vinden, maar helaas.

Een beetje dromerig wandelen we verder langs het strand. De branding buldert in de verte op het rif. Hoge cumuluswolken zeilen langs de stuivende horizon. Opeens valt ons oog op een totaal onverwacht voorwerp. Het duurt even voordat we ons realiseren wat dat betekent. Wat dobbert daar vredig in het kristalheldere water?…Een mooi visbootje met een splinternieuwe buitenboordmotor. We kijken elkaar een beetje weifelend aan. Je hoort weleens van die verhalen van half geschifte kluizenaars, die geheel mensenschuw zijn en besluiten hun leven op een atol te slijten. Daar hebben we niet zoveel behoefte aan. Je moet toch wel vreemd zijn om hier te gaan wonen. Enfin, zonder vertrouwen in de mensheid waren we nooit zover gekomen, dus besluiten we maar door te lopen.

Tussen de struiken ontdekken we wat golfplatenhutjes. Er hangt een handdoek te drogen. Een gezellige viervoeter staart ons wat grommerig aan en begint schuchter te blaffen.

‘Is there somebody here?’ roept Marcel. Even blijft het stil, dan horen we wat gestommel. Twee slaperig kijkende mannen komen uit de golfplatenhutjes te voorschijn. Ze zijn net zo verbaasd als wij, geloof ik.

We leggen uit waar we vandaan komen en tot onze verbazing hadden ze ons nog niet eens ontdekt. De mannen zitten hier voor de overheid van Palau, een eilandengroep in het noorden. Het atol behoort tot hun grondgebied en ze zitten hier als een soort bewakers. Regelmatig wordt het atol bezocht door Indonesische illegale vissers en de Indonesische overheid zou er zelfs aanspraak op willen maken. Ze krijgen wat schamele voorraden van het hoofdeiland en leven verder van wat de natuur hun biedt en dat is niet zoveel. Wel veel vis en vogels, maar groenten en fruit eten ze nooit en er groeien ook geen palmbomen. De mannen zijn niet zo spraakzaam en we nemen maar weer afscheid. We willen ze ook niet te veel storen in hun eigen wereldje.

De volgende dag komen ze een bezoekje brengen aan boord. We krijgen een fles stroop, gemaakt van palmsuiker en ze vragen of we die avond mee gaan vissen in de lagune.

Het wordt een onvergetelijke avond. Dobberend in het bootje, te midden van de bulderende branding halen we bij het schijnsel van een volle maan een lekker maaltje vis naar boven. De mannen zijn echte atolbewoners. Ze komen oorspronkelijk van het naburige eiland Tobi, waar nog steeds een paar gezinnen wonen. Het zijn heel bescheiden en ingetogen mensen en dat spreekt ons wel aan.

De komende dagen maken ze ons een beetje wegwijs in de wereld van het atol. We snorkelen door prachtige koraaltuinen, tussen schildpadden, slapende haaien, enorme koraalvissen en miljoenen kleintjes in de meest fantastische kleuren en vormen.

Uren wandelen we langs de stuivende branding over het rif. Eindeloze vlakten van water, zand en blauwe lucht strekken zich uit tot aan de horizon. Het is alsof we een andere wereld binnengestapt zijn, een wereld waar begrippen als tijd en ruimte een andere betekenis hebben. Dagen, maanden, jaren gaan voorbij, fronten trekken over, moessonwinden blazen, maar het leven gaat gewoon door. Sterntjes broeden, schildpadden leggen hun eitjes in het zand. Onder water krioelen ontelbare vissen tussen het koraal. Kleintjes worden belaagd door grotere, grotere door haaien en barracuda’s. Zo vredig als het onderwaterwereldje er door je duikbril uitziet, zo hard is het in werkelijkheid. Het is een kwestie van overleven, net als overal.

Na een paar dagen nemen we afscheid van de mannen en varen weer door de pas naar buiten. Het is altijd even slikken om zo’n veilige haven midden in de oceaan te verlaten en je weer over te leveren aan de elementen, maar ze zijn ons gunstig gezind. We hadden best een beetje opgezien tegen dit stuk, recht tegen de noordoostmoesson in. Gelukkig krijgen we een vrij ongebruikelijke zuidoostenwind en in drie dagen zeilen we naar Palau, dat 600 km noordelijker ligt.

Palau is een wonderschoon eilandenrijkje in een prachtige lagune. Het heeft een associatieverdrag met de Verenigde Staten en die pompen, of pompten, er enorme hoeveelheden geld in. Ondanks dat het in veel opzichten een van mooiste gebieden op aarde is, vind ik het niet zo’n prettig oord. Bij aankomst moeten we al direct 125 dollar neertellen en dan mogen we nog niet eens buiten de haven komen, maar moeten we eerst weer betalen.

Het hoofdstadje Koror, op ongeveer 2 km van onze ligplaats, is volgens ons handboek ‘the most scenic city in Micronesia’. Het kan ons allemaal niet zo boeien. Ik geloof dat dit oord een beetje verpest is. Door de enorme geldstroom uit de kraan van de vs, die overigens behoorlijk wordt dichtgedraaid op het moment, leven de mensen boven hun stand, zeker als ik vergelijk met landjes als Vanuatu en de Cookeilanden. Hier fietst of loopt geen mens, iedereen rijdt in dikke Amerikaanse auto’s over een paar kilometer weg. Ze zijn te lui om fatsoenlijke groenten te verbouwen en laten het liever voor buitensporige prijzen overkomen uit de vs. Traditionele dingen als papaja’s en ananassen zijn bijna niet te koop. Wel bevroren appels en sinaasappels, die na een dag al niet meer te eten zijn. Een belangrijke bron van inkomsten is het duik-toerisme, vooral uit Japan. Palau wordt gezien als een van de beste duikplaatsen ter wereld. Door het ontbreken van tropische stormen, loopt het rif als een steile wand loodrecht honderden meters de diepte in. Bovendien heeft deze regio de grootste variëteit aan tropische vissen ter wereld en dat trekt aardig wat toeristen naar het eiland.

De hele dag vliegen de powerboten afgeladen met Japanners ons om de oren. Wel even wat anders dan in Indonesië. We vroegen aan de mannen op Helen Reef of er op Palau ook kano’s waren, we begrijpen nu waarom ze allebei begonnen te lachen.

Wat ze hier ook niet doen is wassen. Een Amerikaanse zeiler, die hier al een tijdje ligt, vertelt ons dat bijna niemand hier een wasmachine heeft en iedereen de was naar de wasserij brengt. Nou, dat doe ik dus nooit, tenzij er geen andere mogelijkheid is en dat is maar zelden, dus vol goede moed vaar ik gewapend met mijn emmers naar de kant en begin vrolijk te soppen bij de kraan bij de jachtclub. Al snel maakt een corpulente heer me vanaf het balkon boven mij duidelijk dat dit de bedoeling niet is. ‘Wij moeten hier allemaal voor ons water betalen,’ zegt bij. Betalen!?…en het komt met bakken uit de hemel! Nergens ter wereld hebben we nog voor ons water hoeven te betalen, zelfs niet op straatarme eilanden, waar al jaren geen druppel was gevallen. Opeens word ik het allemaal zo zat. Al vloekend en tierend in alles wat ik zo gauw in het Engels en Nederlands kan verzinnen, stap ik in de rubberboot, dit onder toeziend oog van de complete elite van Palau, die op het balkon zit te barbecuen. Zelden was ik zo kwaad en teleurgesteld als hier. Overal waar we tot nu toe kwamen werden we altijd vriendelijk ontvangen, maar hier heb ik het idee dat we gewoon niet welkom zijn. Ze zien ons liever gaan dan komen (natuurlijk niet alvorens de rekening te hebben betaald). We proberen ons verblijf tot een minimum te beperken en ankeren nog een paar dagen aan de overkant van de baai, genietend van de ontelbare grappige visjes en het kristalheldere water.

Na twee weken houden we het voor gezien. We zijn niet veel verder gekomen dan de omgeving van de haven, maar dat was voor ons voldoende. Na de onbedorven schoonheid van Indonesië en Irian Jaya hebben we even niet zoveel zin meer in mooie eilandjes. We hebben meer behoefte aan iets bruisends. We gaan naar Hongkong.