Hongkong

Een bruisende metropool

Hoe meer wereldzeeën we bevaren, hoe meer we overtuigd raken van onze stelling: het Haringvliet is het beste zeilwater ter wereld. Gelukkig zijn er uitzonderingen die deze regel bevestigen. Rustig deinend glijdt Moonlight Shadow over de licht golvende zee. We kunnen ons weinig momenten van puur zeilgenot herinneren tijdens deze reis, maar dit is er eentje. Voortgestuwd door onze supergrote lichtweergenua, die we de ‘baljurk’ noemen, lopen we zachtjes tegen de noordoostmoesson in. We hopen de noordelijke eilanden van de Filipijnen net te kunnen bezeilen, om daarna de schoten te vieren richting Hongkong. Elke dag draaien we trouw onze weerkaartjes op de computer en elke dag halen we weer opgelucht adem: geen tyfoons!

Dit gebied is berucht om de allesverwoestende tyfoons, die het hele jaar kunnen blazen. Gelukkig zijn ze in deze tijd zeer zeldzaam en we hebben goede hoop er geen tegen te komen. Helaas worden we verder niet zoveel wijzer van de weerkaartjes. Ten noorden van ons trekken regelmatig fronten over, maar veel logica kunnen we er niet in ontdekken.

Na tien dagen naderen we de zeestraat tussen de Filipijnen en Taiwan, Straat Luzon. Onze twijfels over de prognoses van de weerkaartjes worden alleen nog maar groter wanneer er ‘s nachts een complete storm losbarst. Naar ons idee zou het het mooiste weer van de wereld moeten zijn, maar helaas…Snel bouwen zich, opgejaagd door drie knopen stroom, kastelen van zeeën op. Zoiets hebben we nog nooit gezien, wat een zootje! Dit zijn geen golven meer, maar allemaal pieken. Het is een vreemd gezicht. Soms rijst er naast ons een metershoge fontein op, die met eenzelfde vaart weer instort, alsof de kraan opeens wordt dichtgedraaid. Woeste golfkammen stormen op ons toe. Regelmatig worden we bijna geheel onder de brekende zeeën bedolven. Buiten is het een chaos, maar binnen is het feest compleet. ‘Wat zijn we weer gelukkig,’ zeggen we tegen elkaar. Menigeen zou een fortuin neertellen voor zo’n pretparkattractie.

Het slechte weer duurt langer dan we gedacht hadden. Telkens neemt de wind even af, maar een paar uur later loeit het weer als vanouds. Bovendien is het nog oppassen geblazen ook. We naderen de bewoonde wereld en we merken dat we de schepen veel te laat zien aankomen. Zelfs al kijken we elke vijf minuten, de zee is zo woest, dat menig koopvaardij schip aan ons oog ontglipt en naar onze zin veel te dicht passeert.

Na een dag of drie krijgt het weer toch een ander karakter. Inmiddels is er op het weerkaartje wel een stormwaarschuwing verschenen, maar die komt een beetje als mosterd na de maaltijd.

Wanneer ik ‘s-morgens in de keuken een beetje aan het rommelen ben, zie ik door het stuurboordraampje een vissersschip op zo’n twintig meter voorbij stomen. Ik schrik me wild en hol naar buiten. Het zijn er twee en ze varen in span. Gelukkig gaan we aan de goede kant langs. Het zijn mooie houten schepen. Ze zien er robuust en degelijk uit. Achterop wappert de vlag van de Volksrepubliek China.

Nu we het continentale plat genaderd zijn, verschijnen de vissersboten met honderden aan de horizon. Het is best gezellig varen. De zon schijnt en de hele dag zitten we buiten. Veel van de boten varen in span, maar er liggen er ook achter hun eigen net voor anker. We varen er vlak langs. Op het dak van de stuurhut zitten wat Chinezen. De boot ziet er heel kaal en opgeruimd uit. Plotseling beginnen de mannen met hun armen te zwaaien. Het lijkt een beetje een onvriendelijk gebaar. Zoiets van ‘Wat doe je hier, sodemieter toch op’. Ik weet er niet zo goed raad mee. Om ons heen is niets te zien wat erop zou kunnen duiden dat we hier niet zouden mogen varen. Ze blijven echter het gebaar maken. Er rest me niet veel anders dan maar terug te zwaaien.

Als de avond valt varen we samen met een lint van lampjes naar de kust. Tegen middernacht valt ons anker in een stille baai. Achter ons zien we de gloed van de stad. Tussen de rotspartijen fonkelen de lichtjes in de wolkenkrabbers. Nu kunnen we er niet meer onderuit. We zijn in Hongkong.

Een Boeing van Cathay Pacific komt als een enorm monster recht op ons af. Het oorverdovende geluid van de motoren dendert naderbij. Angstig sluit ik mijn ogen en houd mijn handen tegen m’n oren. Rakelings scheert het gevaarte over ons heen. Als een reuzenvogel strekt hij zijn vleugels en stijgt uit boven de stad. Voor we het weten staat de volgende alweer klaar. Nu durf ik wel te kijken. Het beroemde vliegveld van Hongkong ligt midden in het water. Ingeklemd tussen de steeds groeiende oevers van Hong Kong Island en het vasteland van Kowloon en de New Territories. Het is een fascinerend gezicht en tevens een symbool voor het snelle leven in een wereldstad.

Wolkenkrabbers omsluiten het onrustige water. Mensenpakhuizen tot aan de horizon. Om ons heen krioelt het van het leven. Kleine jonken, enorme sleepboten, grote koopvaardijschepen, talloze ponten, het lijkt een enorme chaos. Maar het gaat allemaal net goed. We kijken onze ogen uit. Wat een stad! We voelen ons klein en nietig.

We meren af in de haven van de Hong Kong Yacht Club. Een blonde Canadees pakt onze touwtjes aan en legt ons even snel uit hoe het allemaal werkt. Hier geen corrupte ambtenaren met het tempo van een slak in een kamer vol met stoffige ordners, maar supersnelle secretaresses achter de computer. Het is wel even wennen.

Tracy is van de ledenadministratie, een Chinese ‘Mini Mouse’ in een smetteloos kantoortje. Een foto van haar dochtertje prijkt op haar bureau. Snel tikt ze onze namen in en slaat de Visa-kaart af. Voordat we het weten staan we een paar honderd dollar armer weer op straat en zijn we ‘temporary member’ van de club.

We staan te popelen om de stad in te gaan. Via de haventerreinen lopen we naar het centrum van Hongkong Island. Spoedig laten we ons meevoeren door stromen van mensen, die over de stad heen geleid worden. Onder ons rijden de BMW’S en Mercedessen, boven ons spiegelend glas en roestvrij staal tot in de grijze lucht. We vergapen ons aan luxe winkelcentra. Als poppetjes op een maquette schrijden we over marmeren vloeren en laten ons op geruisloze roltrappen naar boven brengen.

Maar de stad is vol contrasten. Naast het mondaine business-centrum op Hongkong Island, waar wolkenkrabbers als paddestoelen uit de grond schieten en gebouwen van nog geen tien jaar oud met de grond worden gelijkgemaakt, is het vooral heel erg Chinees en dus bruisend.

De hele stad is één grote winkelstraat, bomvol met Chinese uithangborden. Elk straatje heeft zijn eigen specialiteit. Er is een ginsengstraatje, een vogelstraatje, maar ook een roestvrijstaalstraatje, een stoffenstraatje en een knopenstraatje en ga zo maar door. Je kunt het zo gek niet bedenken of het is er te krijgen.

Aan de overkant in het meer traditionele Kowloon, is het vogelstraatje, een steegje met alleen maar vogeltjes en aanverwante artikelen. Duizenden pietjes van verschillende pluimage tjilpen ons vanuit hun kooitjes toe. Ook zakken met wormen en levende sprinkhanen gaan over de toonbank. Mannen snijden in hun piepkleine winkeltjes de bamboekooitjes zorgvuldig uit. Op de achtergrond klettert het geluid van de mahjongstenen. Drie mannen en een vrouw zitten rond het kleine vierkante tafeltje. Ze spelen het spel razendsnel. Rijen met stenen groeien en slinken in een mum van tijd. Schichtig kijken ze ons aan. Marcel vraagt of hij een foto mag maken. Ernstig schudden ze hun hoofd.

Als de avond valt gaan de miljoenen lichtjes aan. Drommen mensen blijven de straten bevolken. De bruisende markt in de Tempel Street is een heerlijkheid om doorheen te lopen. Een kakofonie van geluiden klinkt om ons heen: Chinese zwijmel, westerse popmuziek, piepende wekkers en het liefst alles loeihard. Honderden stalletjes met prullaria, maar ook waarzeggers en veel Chinese volkswijsheid.

Een man heeft drie kleine vogeltjes in drie afzonderlijke kooitjes. Voor een flink bedrag mag jij kiezen welk vogeltje jouw toekomst gaat voorspellen. Vol verwachting schuift hij het deurtje van het betreffende kooitje open. Vrolijk huppelt het vogeltje naar buiten. Zorgvuldig pikt hij een kaart uit de stapel. Na een kleine beloning huppelt het beestje weer zijn huisje in. Iedereen kijkt bloedserieus als de man plechtig voorleest wat er op de kaart geschreven staat. Bij het romantische schijnsel van een petroleumlamp luistert het jonge paartje naar wat de toekomst hun gaat brengen.

Aan het einde van de straat spelen allerlei Chinese orkestjes. Er wordt ook bij gezongen, eigenlijk meer voorgedragen. Naar ons idee is het niet om aan te horen. De pieperige stemmen worden begeleid door veel kletterende bekkens en traditionele Chinese snaarinstrumenten, die geheel wegvallen onder het geweld van het slagwerk. Maar de oudere Chinezen vinden het prachtig en staan enthousiast te juichen en te klappen. Door de Tempel Street lopen we terug naar de metro. Overal tussen de stalletjes staan Chinezen boven stomende pannen eten klaar te maken. Tafels vol met veel ondefinieerbare vellerige stukken vlees en stukken orgaan. Ik vind het er allemaal niet zo aantrekkelijk uitzien, vooral ook als je ziet hoe onsmakelijk ze het allemaal naar binnen zitten te werken. De tafels en vloeren liggen bezaaid met botten, vellen en andere etensresten. Ik vind het niet zo uitnodigen om daartussen te gaan zitten. Zodoende eindigen we die avond bij de pizzeria, niet zo Chinees, maar wel zo lekker.

We blijven twee weken bij de Hong Kong Yacht Club. Jammer genoeg is de haven een ongelofelijk vieze boel. Elke avond hangt er een centimeters dikke drab van vet en olie aan de waterlijn. Dagelijks moeten we de hele boot soppen uit angst dat we de zwarte roetaanslag er straks helemaal niet meer af kunnen krijgen. Het is een deprimerende toestand. De haven ligt vol met prachtige jachten, maar ondanks de tientallen sopvrouwtjes die de club in dienst heeft, ziet alles er sjofeltjes en grauw uit. In het vieste hoekje van de haven ligt het vol met kleine jonken, sampans worden ze hier genoemd. Van een afstandje lijken het net huifkarren op het water. Veel Chinezen wonen aan boord van deze scheepjes, ook de sopvrouwtjes. Het rijtje waar de sopvrouwtjes wonen, noemen we het sopstraatje.

En ze werken hard, dametjes van over de zestig springen als jonge meiden over de jachten. In de tijd dat ik onze boot schoonmaak, doen zij er tien. Ze moeten wel, voor hen tien anderen. De stad kent dus ook haar keerzijde, zoals elke grote stad. Maar vooral hier lijkt het leven hard. Overal zie je oude vrouwtjes in vuilnisbakken graaien, op zoek naar blikjes die ze voor een paar centen kunnen inleveren. In de oude wijken slapen de zwervers op straat. Totaal verloederd hangen ze rond op de pleintjes en ‘s-avonds kruipen ze vroeg weg in hun slaapzakken.

Ondanks dat het een heerlijke stad is om zo doorheen te lopen, vind ik het geen vrolijke stad. De mensen wonen op elkaar gepakt in torenhoge bunkers. In huis is geen greintje privacy of gezelligheid te vinden. Het zijn gewoon slaapkamers. Ze leven en eten op straat. De jeugd loopt tot laat door de stad, groepjes giebelende meiden, stoere binken en veel verliefde paartjes. En wat zal er gebeuren als Hongkong straks definitief overgaat in Chinese handen? Heel de wereld probeert zich los te maken van het communisme en hier moeten ze terug. Velen denken dat China de poortfunctie van Hongkong liever zal overhevelen naar Shanghai, dat enorm in ontwikkeling is. De angst bestaat dat het zal verloederen. Wie poetst er dan nog al dat glimmende roestvrij staal? Wie zeemt er iedere dag die duizenden spiegels? Hoe zal het gaan met de sopvrouwtjes op de club? Zal er nog werk zijn voor hen? Ik betwijfel het.

Na twee weken verhuizen we van de Hong Kong Yacht Club naar Hebe Haven, een landelijke baai buiten de stad. De club daar is heel Engels. We hebben het gevoel of we ergens aan de Engelse zuidkust liggen en genieten van de serene rust, het schone water en de betere lucht.

We zetten Moonlight Shadow een paar dagen droog en geven het onderwaterschip een verse laag antifouling. Heel toevallig staat er naast ons nog een Hollands jacht. Het zijn Carla en Rinze uit Groningen. Ze zijn met hun Rival 34 Arwen al iets langer onderweg dan wij. Het klikt heel goed tussen ons en we kunnen heerlijk ons hart ophalen in het Hollands.

Een langgekoesterde wens gaat in vervulling. We hadden graag met de boot gewild, maar dat blijft voorlopig nog heel moeilijk. Dus stappen we op een vroege maandagochtend op de trein naar Guangzhou, het oude Kanton in de Volksrepubliek China.

Langzaam boemelt het nostalgische gevaarte de stad uit. Chinese juffrouwen in donkerblauwe uniformen bieden ons van alles aan: sigaretten, drank, soep, horloges. Het lijkt wel een vliegtuig, maar dan wel eentje die met een vaart van 40 km per uur door het landschap tjokt.

De bekende grauwe flats van Hongkong schuiven aan ons raampje voorbij. Terwijl alle Chinezen om ons heen in slaap vallen, probeer ik niets aan mijn aandacht te laten ontglippen. Ik vind het allemaal reuzespannend.

China, wie had gedacht dat we daar nog eens zouden komen. We hebben er veel over gelezen en nu kunnen we het zelf een klein beetje gaan ervaren. Oplettend probeer ik te ontdekken wanneer we de grens passeren. Een duidelijke scheiding is er niet, maar de sfeer verandert wel. Er is meer laagbouw. Mensen rijden op de fiets over de stoffige weggetjes. Arbeiders zijn aan het werk. Sommigen duwen kruiwagens met grote fietswielen voor zich uit. Er wordt veel gebouwd. Ze hebben hier de gewoonte het bouwterrein geheel te egaliseren voordat ze gaan bouwen. Hele heuvels worden gewoon weggegraven en er ontstaat een jaar doods landschap. We passeren natte rijstvelden. Buffels zwoegen voort door de zuigende modder. Trage rivieren slingeren als linten door het vlakke landschap. We hobbelen over ijzeren bruggen. Rivieraken glijden over het bruine water onder ons door.

Na drie uur komt de trein piepend tot stilstand. Zodra we het station uitwandelen, stappen we een andere wereld binnen. Drommen mensen hangen bij het station. In lompen geklede families bivakkeren op matrassen in de hoop ooit een treinkaartje te bemachtigen. Een verwaarloosde vrouw duwt ons een baby onder de neus, in de verwachting dat we haar iets zullen geven. Het is een deprimerend geheel en snel gaan we op zoek naar de bus.

De nummers staan er gelukkig in onze cijfers op, maar ook bij de bus is het een chaos. Iedereen wil tegelijk naar binnen en dat terwijl er nog een hele rij lege bussen klaarstaat. In onze ogen een compleet hysterische situatie. Ik vind het gewoon beangstigend. We besluiten dan ook maar op de volgende bus te wachten. Maar als de derde bomvolle bus voor ons wegrijdt, zit er weinig anders op dan ook maar te gaan douwen. Op zo’n moment is een rugzak met frame nog niet eens zo gek.

Een vriend in Hongkong heeft ons uitgelegd waar we moeten uitstappen en we wandelen het laatste stukje naar het hotel. Het wijkje bij het hotel is een oase van rust in vergelijking met de hectische stad. Het is eigenlijk een eilandje dat aan een kant is ingesloten door de stad en is afgesloten voor autoverkeer. Hier alleen rinkelende fietsbellen en tjilpende vogeltjes. We ploffen even neer op een bankje.

Rondom zien we prachtige nostalgische koloniale panden, begroeid met mos en klimop. Eens de trots van Portugese kooplieden, nu volgepropt met kleine appartementjes. Een man staat af te wassen in de voortuin. Het ademt een sfeer van nostalgie en verval. De knoestige bomen om ons heen stonden er al toen Mao nog geboren moest worden.

We checken in bij het Youth Hotel een eindje verderop. De kamer ziet er heel verzorgd uit. Wat een ruimte, de hele boot kan er wel drie keer in. Als we op een stoel gaan staan, hebben we uitzicht op de Parelrivier, die als een Oude Maas de stad doorsnijdt.

‘s-Middags gaan we de binnenstad verkennen. Zodra we ons rustieke eilandje verlaten, dompelen we ons onder in een bad van geluiden en indrukken. Toeterende en pepperende auto’s, rinkelende fietsbellen, Chinese muziek met een westerse dreun. Het ziet er een beetje uit als bij ons in de jaren vijftig, maar dan wel veel meer van alles en vooral meer fietsen en meer mensen.

Het hebben van een eigen bedrijfje is sinds kort in China toegestaan en het wemelt van de minuscule winkeltjes en werkplaatsjes.

In de smalle steegjes van het oude Kanton vinden we even rust. Er is geen verkeer, vogeltjes zingen en zachte Chinese muziek klinkt om ons heen. Oude dametjes schuifelen door hun piepkleine huisjes. Sommigen koken voor de deur een ketel water op een knetterend houtvuurtje. Een eigenwijs kijkend meisje met grote vlechten zit aan een houten tafeltje op straat haar huiswerk te maken. Behendig verschijnen de mooie tekentjes op het papier. Nieuwsgierig kijk ik de donkere vertrekjes binnen. Vaak is er een altaartje en brandt er wat wierook. Donkere schimmen drinken thee uit ronde kommetjes. Een eindje voor ons worden de geluiden weer sterker, kakelende kippen, geroezemoes, schreeuwende mensen. We lopen een marktje op. Bijna al het vlees dat je hier koopt is levend: kippen, ratten, patrijzen, slangen, schildpadden, je kunt het zo gek niet bedenken of ze eten het hier op. Een vrouw met een kind op haar rug zoekt een lekkere kikker uit voor vanavond. Ze grijpt in de krioelende mand en stopt er een paar in een zakje.

Aan het eind van de middag rusten we even uit op een pleintje in de stad. Veel opa’s en oma’s passen op het ene kleinkind. Er komt een oude man aangelopen met een walkman op. Zonder dat iemand er enige aandacht aan schenkt begint hij in zijn eentje een perfecte tango te dansen. Vol overgave deint hij over de stenen tegels. In een hoekje laat een man zijn vogeltje uit. Liefdevol draagt hij het fijne bamboekooitje bij zich, praat tegen het beestje en gaat op een bankje zitten.

‘s-Avonds eten we in het restaurantje tegenover het hotel. Het is een zwoele avond en we zitten onder de ruisende bomen. De mensen om ons heen zijn jong en gaan zeer modieus gekleed. Er wordt veel gelachen. Om de vijf minuten piept er een draagbare telefoon. Ook hier rukt de kapitalistische samenleving op. Je moet bereikbaar zijn, anders hoor je er niet bij.

De volgende dag gaat het avontuur pas echt beginnen. Op een rammelende huurfiets rijden we de stad in en voegen ons bij de duizenden anderen. Voor ons Hollanders valt het allemaal reuze mee en al snel crossen we overal net zo snel tussendoor als al die Chinezen.

Midden in de stad zijn twee tempels. In de ene beklimmen we de pagode en kijken uit over de grauwe gebouwen. Van bovenaf ziet het er troosteloos uit. Toch vind ik deze stad minder onpersoonlijk dan het snelle Hongkong. De mensen besteden meer aandacht aan hun woonomgeving en de straatjes zien er veel verzorgder en gezelliger uit dan al die grauwe flats.

Beneden in de tempel heerst een gewijde sfeer. Boeddhistische monniken met kale hoofden schrijden in wapperende oranje gewaden door de tempel. Op de achtergrond is een stokoud mannetje aan het vegen. Uit een van de gebouwen klinkt een slagwerkorkestje.

Het dreigde al een tijdje, maar nu begint het dan toch te druppelen. Het ziet ernaar uit dat het wel even gaat duren en we schaffen ons voor het enorme bedrag van een kwartje een fietsponcho aan, Marcel een lila en ik een grijze.

In een mum van tijd heeft iedereen zich in zo’n ding gehesen en geheel incognito fietsen we tussen de stromen van gekleurde Chineesjes. Inmiddels barst er een complete wolkbreuk los en het ene aanknopingspunt dat ik nog heb, is een wapperende lila vlek van Marcel een paar meter voor me. De mensen vinden het wel leuk, geloof ik en lachen ons vriendelijk toe.

‘s-Avonds lopen we door het uitgaanscentrum. Alle winkels zijn nog open en het is een drukte van jewelste. Voor de nachtclubs staan juffrouwen in sjofele jurken met een diepe split, te wachten op de klanten. Opeens schiet er een rat vlak voor m’n voeten langs. Ik schrik me wild en geef zo’n gil, dat het beestje met een noodvaart tegen de muur knalt en geheel versuft een steegje inwaggelt. We lopen onder een viaduct door. Er liggen hopen met vuil opgestapeld. Plotseling gaat er een schok door me heen. Tussen de zakken zie ik een gezicht. Een zwerver ligt te rusten en ik kijk hem recht in de ogen. Op zo’n moment besef je hoe weinig een mensenleven in dit land waard is. Als je aan de verkeerde kant van de lijn belandt heb je pech gehad. Niemand die je helpt.

De volgende dag is het weer droog. We hebben het plan opgevat een beetje in de buitenwijken te gaan kijken. Langs de Parelrivier fietsen we de stad uit. Om ons heen troosteloze vlakten, waar spoedig flats en kantoren zullen verrijzen. Op de weg, zo breed als de A16, rijden alleen fietsers. Tot aan de horizon, alleen maar fietsers. Onder een viaduct kun je je haren laten knippen. Neem een stoel en een schaar en je bent hier een kapper.

De buitenwijken zijn bijna net zo hectisch als de stad. Winkeltjes tot in het oneindige. Op een bruggetje verkoopt een man tijgerbotten. Ze denken hier dat daar een heilzame werking van uitgaat. Arme tijger, er zijn er toch al niet zoveel meer.

Nu we toch in China zijn, wil ik natuurlijk ook een panda gezien hebben en we rijden naar de dierentuin. Het wordt een beetje een teleurstelling. Het beest zit in een pompeus hok met allerlei pilaren. Tussen de betonnen palen zien we wat zwart met witte vlekken. We zullen er maar van uitgaan dat dat hem was.

Tussen de drommen schoolkinderen, in blauw met witte trainingspakken, eten we onze boterhammen op. Ze hebben allemaal een keurig doosje met wat rijst, groenten, een stukje kip en een appel. Een guitig meisje met een grote bril op begint in keurig Engels tegen ons te praten. Ook verschillende anderen proberen een beetje verlegen wat tegen ons te zeggen. De rest van het gezelschap giert inmiddels van de lach bij alles wat we terugzeggen.

Opeens holt het guitige meisje naar haar tas, haalt haar appel te voorschijn en geeft die aan Marcel. We willen het eigenlijk niet accepteren, maar voor ik het weet krijg ik er ook een in mijn handen geduwd. Ondertussen graaien er meer kinderen in hun tas en worden we onder luid gejuich bedolven onder de koekjes, snoepjes, peren, potjes jam, pakjes limonade. We proberen er nog onderuit te komen, maar er is geen ontkomen meer aan. We moeten gewoon wegvluchten, anders hadden ze alles weggegeven.

Vanavond gaan we met de ferry terug naar Hongkong en we willen even gaan kijken hoe het er daar uitziet. Over een soort Willemsbrug fietsen we naar de overkant van de rivier. Van de vier banen zijn er twee voor de fietsers. Op de overige twee rijden vooral vrachtwagens en bussen modeljaren twintig. Op de kruispunten is het een heerlijke chaos. Er zijn geen stoplichten en alles stormt tegelijk op het middelpunt af. Er ontstaat een enorme knoedel van honderden rinkelende fietsers, toeterende vrachtwagens en pepperende bussen. Je moet maar zien hoe je naar de andere kant komt. Meestal komt het erop neerdat je afstapt en naar de overkant wandelt.

We hebben de ferry snel gevonden. Helaas knapt er plotseling iets in Marcels kettingkast. Na enig onderzoek blijkt de ketting gebroken. Gelukkig zit er om de tien meter een straatfietsenmaker en voor een prikje wordt het euvel snel verholpen.

We rijden terug naar het hotel waar we de fietsen inleveren en onze rugzakken ophalen. Nog even genieten we van de nostalgische sfeer in het buurtje bij het hotel en bij schemering wandelen we over de brug naar de ferry. Het is een grappig oud scheepje. We hebben de hut voor ons alleen: vier kooien, een fauteuil, een badkamer met ligbad, alles in redelijke staat van ontbinding. Een lekkere moord als in Agatha Christie zou hier niet misstaan.

Onder luid getoeter komt het schip los van de kaai. We draaien 180 graden rond en varen geruisloos de rivier af. Op het water beneden ons pruttelen de motoren van de rivieraken om ons heen. De gebouwen van de stad worden snel kleiner. Op een enorme lichtreclame wordt alsmaar een kopje koffie ingeschonken en weer leeggedronken. Ik blijf net zolang kijken tot het kopje wegsmelt tussen de omringende lichten van de stad.

We drinken nog een pot groene thee in de lounge en gaan vroeg te kooi. ‘s-Nachts word ik nog een paar keer wakker. Onder mijn schone lakens uit tuur ik door de koperen patrijspoort naar buiten en zie de lampjes op de oever aan me voorbijtrekken. Met een voldaan gevoel dommel ik in slaap. Morgen stappen we de cleane metro weer in en zoeven razendsnel onder de stad door.