Japan (2)

Een vriendin voor het leven

Helaas heeft in Taiwan onze computer het begeven. Juist nu het tyfoonseizoen voor de deur staat, hebben we hem zo hard nodig. Met enige moeite hebben we een winkel gevonden waar ze wel willen trachten hem te repareren, maar dat gaat wel vijf tot acht weken duren. Wij hadden gedacht dat het in het Mekka van de elektronica een fluitje van een cent zou zijn, maar dat bleek een grote misrekening. Japan is een wegwerpmaatschappij bij uitstek. Dingen als computers worden niet gerepareerd, maar vervangen en zeker een overjarig exemplaar als het onze. Iedereen die we spreken is pessimistisch gestemd. ‘Zoiets repareren in Japan is onmogelijk, die zie je nooit meer terug,’ is zo’n beetje de stelregel.

Wij blijven echter vol goede moed. We kunnen ons niet voorstellen dat zoiets in dit land niet kan. Het betekent wel dat we een paar weken in deze omgeving moeten doorbrengen, maar er is genoeg te zien.

We blijven nog een weekje in Nagasaki. Inmiddels zijn we ontdekt door de heren van de kleine jachtclub. Samen met dr. Satomi, zijn vrouw en nog enkele heren gaan we een hapje eten in de stad.

De dokter heeft als kind de atoombom in 1945 meegemaakt en zet zich actiefin voor een atoomvrije wereld. Over de kaai wandelen we naar de stad. In de haven liggen twee moderne marineschepen. Ze maken deel uit van de beperkte zelfverdedigingsmacht van Japan. Officieel mogen ze geen leger hebben en de verdediging is in handen van de Amerikanen, die verschillende bases hebben in het land. De schepen zijn niet groot maar wel modern en efficiënt.

‘Dit is niet goed, Japan mag geen leger hebben en dat moet altijd zo blijven,’ zegt mevrouw Satomi.

‘Maar een beperkte marine ter bescherming van de territoriale wateren lijkt me toch niet onredelijk?’

Ze is het niet met me eens. ‘We hebben bewezen dat we het niet kunnen en we hebben het niet nodig ook,’ zegt ze vastbesloten.

We eten die avond in een Chinees restaurant en worden bediend door oudere dames in kimono’s. De dokter en zijn vrouw spreken zeer goed Engels en het is heerlijk om een avondje ontspannen te communiceren met deze boeiende mensen.

Voor de kust van Nagasaki ligt de eilandengroep Goto Retto. Go betekent vijf, vijf hoofdeilanden en een heleboel kleintjes. Het water is er schoon, de lucht helder, de mensen vriendelijk en het landschap prachtig. Dus waar kunnen we beter de tijd uitzingen dan daar! We parkeren de boot in de lege buitenhaven van het hoofdstadje Fukue. We hebben verschillende namen gekregen van mensen die ons willen komen opzoeken. Eigenlijk hebben we daar even niet zoveel behoefte aan, maar diezelfde avond staat de eerste al op de kaai. Keichi is vrijgezel, heeft zelf ook een boot en droomt van een reis langs de eilanden van de Zuid–Pacific. We proberen hem duidelijk te maken dat Goto in veel opzichten meer te bieden heeft dan de Zuid–Pacific, maar daar wil hij niets van weten. De volgende morgen rijdt hij ons rond over het eiland. De eerste voortekenen van de warmste Japanse zomer sinds ooit zijn al in aantocht, want het is bloedheet. Keichi’s Engels is zeer beperkt, maar het is een gezellige vent met veel humor.

Het eiland is prachtig. Een glooiend vulkanisch landschap met groene valleien en diepe fjorden. Er worden veel parels gekweekt en overal in de beschutte wateren drijven zwarte bollen, waaronder de oesters hangen.

Er zijn veel kerkjes. Toen de Portugezen uit Kyushu werden verdreven, vluchtten veel katholieken naar Goto Retto, waar nog steeds de grootste concentratie christenen woont van het land. We stoppen bij een bakstenen kerkje, gebouwd door de Portugezen. Bij de ingang staat een beeldje van een pater met twee Japanse kindertjes. We kijken over de blauwe zee naar het volgende eiland. Op een of andere manier voel ik een sterke verbondenheid met deze plek. Een stukje herkenning in een wereld waar zoveel anders is.

Die avond gaan we eten bij Keiko, een kennisje van Keichi. Ze woont samen met haar man en haar hond in een huisje op het platteland. Het huisje is piepklein, rommelig en heel Japans. Keiko is in veel opzichten een bijzondere Japanse. Voor haar huwelijk trok ze alleen met rugzak door Noord– en Midden-Amerika. Ze spreekt vloeiend Engels en heeft een kast vol met boeken, iets wat we zelden gezien hebben. Toen ze trouwde, besloot ze daar zo min mogelijk geld aan uit te geven, ook heel on-Japans. Ze maakte haar eigen jurk en bakte haar eigen bruidstaart. Zoals altijd zitten we gezellig rond de lage tafel op de tatami. Keiko is lid van een Engels conversatieclubje en de hele keuken staat vol met giebelende Japanse meiden, die graag hun Engels op ons willen oefenen, wat heel fatsoenlijk lukt. Intussen verschijnen de heerlijkste gerechten op tafel. Ze vragen of we bezwaar hebben tegen een interview. Dat hebben we niet en even later worden we ondervraagd door een vriendelijke meneer van de krant. Hij komt de volgende dag foto’s maken aan boord. Bovendien komt er nog iemand voor een interview.

We begrijpen het niet meer zo, maar we vinden het best. Keiko heeft geen tijd, maar een van haar vriendinnen zal tolken. Twee dagen later staan we in twee verschillende kranten, een plaatselijke en een landelijke. Toch wel leuk voor het plakboek.

We nodigen de hele club uit voor een avondje aan boord. Ik maak allerlei Hollandse hapjes als gehaktballetjes, gebakken aardappelen en pannenkoekjes. Er wordt goed van gegeten en we hebben een kostelijke avond. De dames zijn goed vertegenwoordigd. Veel mannen trekken naar Nagasaki om te werken en er is een vrouwenoverschot op het eiland. Japanse meisjesnamen eindigen vaak op -ko, wat zoiets als -tje betekent. Mariko, Marietje dus. Keiko, Myoko, Koko, Komiko en Mieko.

Ook hier weer leidt onze conversatie tot komische woordspelingen. We hebben het over trouwen en samenwonen. Intussen heb ik koffie gezet en vraag Myoko of ze melk in haar koffie wil. Blijkbaar zat ze zich al voor te bereiden op haar aandeel in het gesprek en zegt met een vuurrood hoofd. ‘Oh no, Fm single.’ Het hele gezelschap barst in lachen uit.

De volgende dag komen ze ons allemaal uitzwaaien op de kaai. Ik zit nog even met de dames binnen te kletsen en Marcel samen met Keichi en Yoshi, de man van Keiko in de kuip. Keichi heeft een gedicht voor ons gemaakt. Van Myoko krijgen we twee glazen Donald Duckjes en van allemaal een kaart met alle namen. Binnen is het een echte meidenclub. Koko doet me erg denken aan een van mijn oude collega’s in het ziekenhuis en we gieren van de lach. Opeens realiseer ik me dat het alweer drie jaar geleden is dat we Holland verlieten. Dat het ook alweer drie jaar geleden is dat ik zo gelachen heb met een stel meiden. We ontmoeten zoveel mensen en toch voel ik vaak een grote leegte om me heen, die thuis gevuld werd door vertrouwde mensen. Niet eens dikke vrienden, maar gewoon mensen die je kunt vertrouwen, van wie je wist wat je aan ze had. Op zo’n reismoet je elke keer weer van voren af aan beginnen. Hier voelde ik die leegte even opgevuld door Koko, Myoko, Keiko, Komiko en Mieko.

We zwerven nog twee weken door Goto. Overal zijn vis- en parelkwekerijen en het is ondanks de honderden baaitjes niet altijd even makkelijk om een plekje te vinden. Het weer is onafgebroken schitterend, maar veel wind is er niet.

We motorren naar een van de buiteneilandjes. De enige bewoners zijn een inheemse geitensoort. Ze zijn heel koddig met een wijze sik en een punkkapsel. Het is onvoorstelbaar waar die beesten allemaal kunnen komen. Ze kennen blijkbaar geen hoogtevrees en klimmen moeiteloos tegen de meest weerzinwekkende rotswanden op.

Ook hier weer ligt het strand vol met piepschuim. In het begin dachten we een mooi zandstrandje te hebben ontdekt, maar als je dichterbij komt, blijkt het geen zand maar piepschuim. De vissers gebruiken dat als drijflichamen voor de kwekerijen en er breekt nog weleens wat los.

Het is ons al vaker opgevallen hoe slecht de afvalstromen geregeld zijn en hoe makkelijk Japanners dingen in het water gooien. Het is geen uitzondering dat er ‘s-avonds een auto aan de haven stopt en dat er iemand uitstapt die het afval van de week gewoon voor je neus in het water gooit. Ook in de steden liggen vaak bergen met afval. Accu’s vindje overal langs de havens. Oude afgedankte auto’s staan langs de weg. Als je een fiets nodig hebt, is dat geen probleem, die vindje gewoon langs de straat. Om de honderd meter staat een afgedankte fiets, die meestal in redelijke staat verkeert. Even banden plakken en je rijdt zo weg.

De ankerplaats bij het eiland is een beetje open, maar we blijven een nachtje liggen achter de loodrechte rotswanden. Het is er fantastisch snorkelen. De vissen zijn niet spectaculair, maar het zijn er miljoenen. Je verliest heel je gevoel voor ruimte als je ertussen zwemt; alsof je lijkt te zweven in het oneindige.

We gaan moederziel alleen de nacht in. Op zee zijn veel lampjes van nachtelijke vissers. Halverwege de nacht worden we opgeschrikt door felle lampen en harde luidsprekers. Verbaasd kijken we naar buiten. We staan helemaal perplex. We worden omringd door honderden vissers, die als een soort leger van buitenaardse wezens om ons heen cirkelen. Uit de luidsprekers begrijpen we dat we gesommeerd worden om te vertrekken. We denken er echter niet over om midden in een gebied vol met rotsen, dat we niet kennen, te vertrekken. Wij hebben net zoveel recht om hier te ankeren als zij hebben om te vissen, al begrijpen we dat ze daar anders over denken en we gaan naar bed. De hele nacht horen we de luidsprekers en snorren de motortjes om ons heen. De volgende ochtend zijn we weer alleen met de geiten.

Op de noordelijke groep zijn geen kwekerijen en overal is volop plek. Op een morgen komt er een bootje op ons toegesneld. Een lachende oude heer met weinig tanden legt een zak tomaten en twee enorme watermeloenen op het dek. Ik probeer nog iets tegen hem te zeggen, maar hij spreekt een of ander dialect en even snel als hij kwam is hij weer gevlogen. In de zinderende hitte varen we weer terug naar de kust. Ik kan me niet herinneren dat ik het zo heet gehad heb op zee. We plonzen regelmatig te water, maar ook dat geeft weinig verkoeling.

We naderen Nagasaki nu van de andere kant, via de Omura Wan, een soort groot binnenmeer. Vanuit Tokitsu gaan we met de bus naar de stad. De computer is nog niet gemaakt en ze zullen hem naar een filiaal in Fukuoka sturen. We stappen een reisbureau binnen en informeren naar de prijs van een vliegticket naar Nederland. Mijn broer Ewout trouwt over een paar weken en ik heb wel zin om naar huis te vliegen. Helaas kost mijn ticket bijna net zoveel als de hele bruiloft en we vergeten het maar.

Als je als westerling een vreemde cultuur bezoekt vind je in het begin alles leuk en nieuw. Vervolgens ga je je aan van alles ergeren en daarna komt het proces van acceptatie, gewenning en waardering. Ik bevind me momenteel in het tweede stadium. Al dat gedoe met de computer draagt daar ook wel toe bij. Geen mens spreekt er fatsoenlijk Engels en met mijn Japanse vocabulaire komen we ook niet ver. Alles gaat zo moeizaam. Een Japanner kan en mag namelijk ook geen nee zeggen. Dus zal hij nooit zeggen, het spijt me, maar ik kan u helaas niet helpen. Nee, er moet een uitweg gevonden worden en dat kan soms uren duren. Terwijl wij allang in de gaten hebben dat het niks wordt, zitten ze nog driftig te telefoneren om toch maar iets te verzinnen. Meestal word je dan verwezen naar iets of iemand, waar je ook niets aan hebt, maar dan zijn ze van je afzonder hun gezicht te verliezen. Het klinkt allemaal nogal negatief, maar het gaat met een overtuigde vriendelijkheid en beleefdheid die je in weinig landen nog ziet.

Inmiddels is onze eerste tyfoon onderweg. Walt heet het monster. Met windsnelheden van 300km⁄uur komt hij met een trage snelheid op de zuidkust van Kyushu aan. Het tyfoonseizoen loopt in Japan van juli tot november. Tyfoons worden gevormd boven de oostelijke eilanden van Micronesië en storten zich ergens tussen de Filipijnen en Tokyo op de kust, waarna ze snel in kracht afnemen. Walt is de eerste die een serieuze poging doet Zuid–Japan aan te vallen. De baan van een tyfoon is vaak redelijk voorspelbaar, maar Walt is een grillige. Gelukkig is de haven goed beschut. We leggen de boot stevig vast en wachten geduldig af. Om ons heen doen de vissers hetzelfde. Japanse vissers krijgen een vergoeding als ze een paar dagen stilliggen vanwege een tyfoon. Vroeger was dat niet zo en kwamen velen in moeilijkheden doordat ze te lang door gingen met vissen.

De meneer van de winkel op de hoek bindt zijn prullenbak nog eens extra vast en het leven gaat gewoon door. Na een paar dagen treuzelen stoot Walt zijn hoofd aan de krachtige hoge druk boven Kyushu, draait een rondje van 360 graden, bedenkt zich en sterft ernstig verzwakt op de kust van Shikoku. We kunnen weer opgelucht ademhalen.

Begin zeventiende eeuw vertrok een vloot van vijf Hollandse schepen vanuit Amsterdam. Hun missie was onbekend. Pas in Afrika zou de geheime enveloppe geopend worden en zou bekend worden wat de ware toedracht was van hun reis. Gespannen en vol verwachting werd de enveloppe in West–Afrika geopend. Plechtig las de commandant de inhoud voor. Dat ze op zoek moesten naar de specerij-eilanden in de oost was denk ik geen verrassing, maar vol angst en afgrijzen waren de gezichten toen ze hoorden dat ze niet over de oost moesten, maar over de west. Dus niet langs Goede Hoop, maar veel zuidelijker door de ijzige en stormachtige Straat Magelhaen. Uiteindelijk zou maar één van de vijf schepen de tocht volbrengen.

Honderden mannen stierven in de koude winter van Tierra del Fuego en vier van de vijf schepen leden schipbreuk in de woeste stormen en krakende ijsmassa’s van Zuid–Chili. Het overblijvende schip zeilde uiteindelijk als een aangeschoten eend met aan boord een handjevol verzwakte mannen de Pacific op. Het was de De Liefde. Maanden zeilde de dappere De Liefde zonder land te zien. Met moeite probeerde de Engelse loods Will Adams uit zijn schamele gegevens op te maken waar ze zich bevonden. Met slechts een breedtegraad en geen kaarten bleek het een onbegonnen zaak. Het werd warmer. Ze zeilden door passaatgordels en windstiltes. Het werd kouder. Zouden ze ooit de begeerde specerij-eilanden bereiken?

‘Land in zicht!’schreeuwt Qwackernaeck vanuit het kraaiennest. Met een laatste sprankje hoop strompelen de verzwakte mannen naar de boeg. Blij maar ook vol angst zien ze de kust dichterbij komen. Het landschap is mooi en ruig. De vochtige groene heuvels glimmen in het zonlicht. Lage houten huisjes duiken op tussen de weelderige begroeiing.

Ik tuur door de verrekijker. Daar ligt ze dan. Zou ze echt zo klein geweest zijn? Wat een bootje. Hoog boven de dwarsgetuigde masten van de De Liefde torent de dom van Utrecht. Ik zie de poort van Sneek, een Hollandse brug, een rij Hollandse grachtenhuisjes. Alles heel nieuw en clean. Morgen gaan we naar binnen. Ik kan gewoon niet wachten!

De volgende ochtend tuffen we de lege jachthaven binnen. Links ligt de replica van de De Liefde, rechts veel lege vlotten en een handjevol zeilboten. We zitten midden in een Hollands stadje. Een paar vlotten verderop staat een gaijin (= buitenlander) een zeilbootje af te tuigen. We wandelen naar hem toe en vragen waar de havenmeester zit. Aan zijn Engels horen we algauw dat het een Hollander is. Het is Henk en hij werkt al tien jaar voor Huis ten Bosch. Hij spreekt vloeiend Japans en op het havenkantoor is alles snel geregeld. We kunnen een paar dagen blijven en kunnen zo het dorp inlopen.

Huis ten Bosch is een themapark over Holland. Het ligt aan de Omura Wan ten zuiden van Sasebo in de provincie Nagasaki. Een absoluut perfecte replica van een Hollands stadje met de Japanse heuvels op de achtergrond.

De eerste dagen kijken we onze ogen uit. Wat heerlijk om weer eens door Hollandse straatjes te lopen, langs Hollandse grachtjes te slenteren en…Hollandse kaas te proeven. De talloze winkeltjes liggen vol met kitscherige souvenirs, maar ook met dingen die we in Holland nog nooit gezien hebben.

Door de grachtjes varen koddige rondvaartbootjes met zwaarden. De namen Rijn, Maas, Waal en IJssel klinken ons bekend in de oren.

Er werken zo’n veertig Hollanders in Huis ten Bosch, sommigen voor vast, maar de meesten op tijdelijke basis. Op het plein vlak bij de draaimolen zit Theo. Hij is koperslager, heeft een prachtige kop met wit haar en een witte baard. Met kerst speelt hij voor kerstman. Hij is een rasechte Amsterdammer en ‘s-avonds is hij steevast te vinden in café ‘De Haven’.

‘Ik voel me hier meer thuis dan in Amsterdam,’ vertelt hij in plat Amsterdams. ‘Hier ben ik nog iemand, daar zien ze me van de mist niet meer staan, van mij mogen ze me hier begraven.’

In een winkel vol met duizenden klompjes en molentjes zit Dini Hindelooper motiefjes op klompjes te schilderen. Ze kan het niet aangesleept krijgen.

We boffen, want het is hoogseizoen en er zijn veel extra activiteiten in het dorp. Zo is er elke middag live muziek aan de haven en wordt er ‘s-avonds een musical opgevoerd met de De Liefde als onderdeel van het decor. Zo kunnen we onder theatrale muziek en zang elke avond zien hoe het Will Adams en zijn mannen verging, nadat ze de Japanse kust waren aangelopen. Uiteindelijk weet Adams, een hoogblonde Amerikaan met een vetkuif, de Shogun ervan te overtuigen dat ze zonder vijandige bedoelingen zijn gekomen en dat ze slechts willen handeldrijven. Hij vertelt ook dat ze ondanks dat ze ook christenen zijn, een ander geloof hebben dan de Portugezen en dat ze er niet op uit zijn om Japan te bekeren. Ook het verhaal dat de paus de wereld verdeeld heeft in een Portugees en een Spaans deel en dat Japan dus voor de katholieken Portugees grondgebied is, doet de Shogun beslissen het handelsmonopolie aan de Hollanders toe te kennen en de Portugezen eruit te zetten.

Intussen wordt een van de mannen, Melchior van Sandtvoort, verliefd op de mooie Japanse tolk in kimono met rood parasolletje, maar kiest hij na een innerlijke strijd toch voor zijn hoogblonde Beatrice in Holland, die in een jurk met een diep decolleté in gedachten om hem heen danst. Alles even prachtig en theatraal. Ik geloof dat ik wel zes keer ben gaan kijken en ik heb me geen moment verveeld. Bovendien kunnen we gerust met zekerheid stellen dat wij de enigen zijn die hier zitten en ooit gezeten hebben, die de reis van de De Liefde ook daadwerkelijk gemaakt hebben en dat geeft natuurlijk wel een kick.

In het theater in Volendam draait een film over de reis van de De Liefde en dat moeten we gaan zien. Bovendien schijnt de hele zaal heen en weer te bewegen als een schip, dus kunnen we het allemaal nog eens dunnetjes overdoen vanuit een pluchen stoel, een aantrekkelijk idee.

Vol verwachting dalen we neer op onze fluwelen kussens en laten het over ons komen. We wiegen samen met een paar honderd Japanners over golvende zeeën en hortend en stotend tussen de ijsschotsen door. Tijdens een hevige storm begint het podium waarop we met z’n allen zitten, heftig te bewegen en net als het schip op de kust te pletter dreigt te slaan, komen we met een luide knal tot stilstand. Wat een timing! We zijn gestrand. De film gaat nog even verder, maar het podium geeft geen krimp meer en blijft in scheve toestand stilstaan. Even later gaat het licht aan. Door een technisch mankement wordt de voorstelling afgelast. Giebelend lopen we naar buiten. Dat we na 30.000 mijl zeilen nu schipbreuk moeten lijden in het theater van Huis ten Bosch, dat hadden we toch niet gedacht.

Huis ten Bosch is verder precies waar ik aan toe ben. Even géén Japan, zonder een dure vliegreis. We maken veel vrienden in het dorp en ontvluchten de zinderende hitte naar de airco’s van hun appartementjes. Hoe zalig om te midden van al die Japanners eens lekker Hollands te kletsen, huzarensalades te eten met veel mayo en elke dag de winkel binnen te wandelen en alle kazen te proeven die ze hebben.

Helaas is er ook een tijd van gaan. We willen ook niet te lang profiteren van het feit dat we gratis mogen liggen in een van de duurste jachthavens van Japan. Maar gelukkig zit er een addertje onder het gras. Er ligt een tyfoon bij Taiwan, die mogelijk deze kant opkomt. Dough heet hij. Samen met Yoshi, de vriendelijke havenmeester, komen we tot de conclusie dat we Dough beter af kunnen wachten. Weer een weekje respijt.

Van Henk mogen we de kleine bootjes van de jachtclub gebruiken. Eén is een soort 470 en Marcel zal me weleens leren hoe dat gaat in zo’n klein bootje. Dough buigt af naar Zuid–Korea, maar komt dicht genoeg bij voor een klein stormpje op de Omura Wan en wij gaan zeilen. Alleen op het grootzeil spuiten we in plané over het water in ons wiebelige bootje. Ik vind het een beetje eng, maar machtig is het wel.

Op een bloedhete dag zeilen we over de spiegelende Wan naar de overkant. Daar is het oude Holland Village, dat nu verbouwd is tot kinderdorp. Het heeft niet de allure van Huis ten Bosch, maar leuk is het wel. We laten ons fotograferen bij de Scheepsjongens van Bontekoe en bekijken de replica van een Oost–Indiëvaarder, de Prins Willem, die in Holland is gebouwd.

Na tyfoon Dough komt Ellie. Ellie komt serieus dichtbij. Alarmfase 1 treedt in werking. Yoshi wordt zenuwachtig, prullenbakken en bomen worden extra vastgebonden. Maar ook Ellie komt niet door de hoge druk boven Kyushu heen en neemt een omweggetje naar Zuid–Korea. Na Ellie moeten we echt gaan. Het wordt tijd ook, als we tenminste nog wat van Japan willen zien. We nemen afscheid van veel mensen die ons dierbaar zijn geworden en varen door de kolkende stroom de Wan uit naar Sasebo.

In Sasebo is een van de grootste Amerikaanse militaire bases van Japan. Een enorm vliegdekschip ligt voor anker in de beschutte baai. We leggen de boot in de kleine vissershaven midden in het centrum, een van de weinige havens die niet militair is.

Toen Japan in 1945 na de capitulatie bezet werd door de Amerikanen, zinderde het land van angst en onzekerheid. Mede door de propaganda van het eigen regime en door de bommen op Nagasaki en Hiroshima hadden de Amerikanen een slechte reputatie. Veel Japanners waren zo vervuld van angst, dat ze ervoor kozen om zelfmoord te plegen in plaats van te moeten leven onder het juk van deze barbaren. En als ik die kaalgeschoren militairen zie lopen door de straten van Sasebo, kan ik me daar wel wat bij voorstellen. Een groter contrast met de frêle, beleefde Japanners is bijna niet voor te stellen.

De rede voor onze stop in Sasebo is het O-bon-festival. Tijdens dit festival wordt verondersteld dat de geesten van de voorouders tijdelijk terugkeren naar de aarde. Later worden ze met veel vertoon weer uitgeleide gedaan op hun weg terug naar de schemerwereld. Dat gebeurt vanavond. Overal in de stad lopen groepjes mensen. Ze dragen een bootje, soms groot, soms klein, behangen met lantaarns. De bootjes zijn gevuld met fruit en lekkernijen voor de terugweg van de voorouders. Oorspronkelijk worden de bootjes te water gelaten, maar hier verzamelen ze zich op een plein in de stad. Dit alles gaat gepaard met geweldig veel knallend vuurwerk, dat overal wordt heen gegooid. Ik schrik me elke keer wild als er weer een rij van die dingen bij mijn voeten ontploft, maar hier doet iedereen of het de gewoonste zaak van de wereld is. Honden en kleuters lopen ertussen zonder een kik te geven.

Op de rivier in de stad worden honderden vierkante lantaarns te water gelaten. Al de lichtjes drijven met de stroom mee de rivier af. Het is een vredig gezicht. Daar gaan de geesten van de voorouders. Tot volgend jaar.

De volgende dagen varen we in dagtochtjes naar Fukuoka. De hele tocht zien we nog o-bon-bootjes voorbijdrijven. Vaak vol met fruit. Het is voor ons moeilijk te verkroppen dat in dit dure land ladingen met fruit liggen weg te rotten op zee, maar het is wel grappig varen tussen die minivaartuigjes.

Sommigen zijn prachtig versierd met plastic bloemen en poppen. Leven het milieu, maar goed.

Fukuoka is weer een grote stad en ze kan ons niet zo erg boeien. Veel winkelstraten zijn onder de grond, maar ik zit liever boven de grond. We halen de computer op, die voor een astronomisch bedrag gerepareerd lijkt te zijn en houden het na een dag of vijf voor gezien.

We passeren de smalle doorgang tussen Honshu en Kyushu en varen de Japanse Binnenzee in. Voordat we de werkelijke binnenzee, de Seto Naikai binnenvaren, gaan we naar Oita. Van onze radiovriend Richard in Holland hebben we het bericht ontvangen dat daar een boeiende Japanse dame woont, die ons graag wil ontmoeten. Ze heet Mei en ze schreef ons al verschillende brieven en we schreven terug dat we eraan komen.

Zo naderen we langs het indrukwekkende schiereiland Kunisaki de provincie Oita. In de middag pakken zich dreigende onweerswolken samen boven de bergen. Door de warme droge zomer heerst er in vele delen van Zuid–Japan een ernstig watertekort, maar hier niet, zo te zien.

We leggen de boot in de handelshaven van de hoofdstad met dezelfde naam, Oita. Mei woont immers in Oita. Dat blijkt dus inmiddels een weids begrip. We stappen een boekwinkel binnen, pakken een kaart uit het rek en vragen een klant waar Hiji Machi ligt, want daar woont Mei. Daar waren we al bang voor, 50 km verderop dus. Inmiddels hebben we Mei een kaartje gestuurd met onze ligplaats en ‘s middags staat er een stoffige ambtenaar van in de veertig op de kant. ‘Me Mei man,’ verder komt hij niet. We begrijpen dat het de man van Mei is. Hij wenkt ons naar de kant en over de tweemeterradio in de witte hoekige Toyota praat ik voor het eerst met Mei. Haar Engels is goed, maar ze is wat opgewonden en stort een woordenvloed over mij uit.

Ik weet eruit op te maken dat ze een vriendin heeft met connecties in de haven van Beppu, vlak bij Hiji Machi en dat we daar kunnen liggen. Ze zal ons morgen opwachten in de haven. We nemen afscheid van haar man Hiro die, zo bleek later, in de bibliotheek werkt in de stad.

De volgende dag varen we op de motor naar Beppu. Al snel blijkt dat er toch wat geschort heeft aan onze communicatie. Er zijn namelijk vijf havens en we hebben geen flauw benul welke we moeten hebben. Natuurlijk kiezen we de verkeerde: geen Mei. Ik loop een paar keer naar het dorp een eindje verderop en bel naar Mei, maar telkens weet een Japanse stem mij duidelijk te maken dat Mei niet thuis is. Wat nu? De vierde keer bel ik vanuit een telefooncel aan de haven. Het is al donker. De lichten van de auto’s op de weg schieten voorbij. Gelukkig, Mei is thuis. Ik verontschuldig me duizend keer en leg haar uit waar we liggen en waar ik sta. ‘Na de Oita gasbol de eerste stoplichten links bij de telefooncel, daar sta ik,’ maak ik haar duidelijk. Ze komt meteen.

Gezien het feit dat er veel gasbollen zijn en honderden stoplichten, mag het een wonder heten dat het kleine Micraatje een kwartiertje later toeterend de bocht doorkomt. Een klein Japans vrouwtje met twee guitige vlechten en een geen-gezicht-bril stapt uit. Het is Mei, eindelijk!

Als twee dikke vriendinnen die elkaar jaren niet gezien hebben, omhelzen we elkaar. Ik stap in haar autootje en al kletsend rijden we naar de haven. Haar man Hiro is naar de traditionele sake-party op vrijdagavond en ze heeft geen haast.

De hele avond luisteren we naar haar boeiende verhalen en zij naar de onze. Haar Engels is uitstekend en we hoeven geen enkele moeite te doen om het gesprek op gang te houden, integendeel. Mei is de meest wonderlijke combinatie van Japanse traditie, openheid en hang naar nieuwe dingen die we ooit gezien hebben. Behalve radiozendamateur is ze historicus, meesteres in de theeceremonie en moeder van een zoon van twaalf. Alle vragen over Japan die tot nu toe onbeantwoord zijn gebleven, kunnen we bij haar kwijt.

We nodigen haar en Hiro uit om de volgende dag mee te varen naar de andere haven. Het is wederom een bloedhete dag en we dobberen een paar uurtjes voor de kust. Hiro ziet er heel anders uit in zijn korte broek met polo-shirtje en blijkt veel minder stoffig dan we aanvankelijk dachten.

‘s-Avonds motorren we de haven binnen. Mei’s vriendin Machi staat ons op te wachten op de kaai. Ze kent de eigenaar van de haven en heeft geregeld dat we hier mogen liggen. Machi is een kordate, volslanke Japanse met kortgeknipt haar en een gezellige babbel. Helaas spreekt ze geen woord Engels, maar Mei is onze geduldige tolk. Ik heb een pan spaghetti gemaakt en met zijn vijven eten we die al keuvelend leeg.

De komende weken zijn we geheel volgens de Japanse traditie de gast van Mei en wachten geduldig af wat er allemaal gaat gebeuren. Elke morgen hebben we een praatje over de radio en bespreken het plan voor de komende dagen. Als we geen dagprogramma hebben komt Mei in de middag vaak met haar kan met ijswater ons opzoeken. Uren kan ze luisteren naar onze verhalen en wij naar de hare. Ze vertelt heel open over haar leven als vrouw in een van de meest traditionele streken van Japan. Hoe ze aan de ene kant gestreden heeft voor een stukje vrijheid en eigen initiatief in het starre rollenpatroon van de Japanse maatschappij en aan de andere kant vol devotie en toewijding elke zaterdag haar theeceremonielessen volgt en vol waardering is voor de geschiedenis en traditie van haar land.

Vele dagen trekken we eropuit, op weg naar al het moois aan natuurschoon en historie dat Oita te bieden heeft. De eerste keer gaan we met Mei, Hiro, haar zoon Hiro en Machi en haar man Toshi op stap. Toshi heeft een superdeluxe nazaat van Toti, waar we met zijn allen in passen.

We rijden door de groene dalen van het schiereiland Kunisaki naar Usa. Daar staat de grote Hachiman Shrine, een shintotempel. Het shintoïsme is een animistische godsdienst, waarin de goden vertegenwoordigd worden door verschillende sterke natuurkrachten, de kami’s. Een kami wordt bijna nooit weergegeven als een figuur. Het altaar is naar ons idee dan ook erg leeg. Bij de ingang van de tempel, die ze geen tempel noemen maar een shrine, staat steevast de bekende Japanse torii, een poort die aangeeftdat je gewijde grond betreedt. Een shrine is meestal gewijd aan één kami. Maar op hetzelfde terrein zijn meerdere shrines, waar andere kami’s wonen. Veel dorpen hebben hun eigen kami en verondersteld wordt dat de kami’s in de shrine wonen of in ieder geval een gedeelte van het jaar aanwezig zijn.

Het is geen sociale godsdienst zoals wij die kennen. Mensen gaan vaak individueel of in kleine groepjes naar de shrine om te bidden. Ze betreden de ruimte waar de kami woont niet, maar blijven ‘buiten’ staan. Ze gooien een muntje in een grote bak, trekken aan een touw met een grote bel eraan of klappen in de handen, dit om de kami wakker te schudden. Een bezoek aan een shrine als deze, buiten de stad, wordt vaak als een uitje gezien om het nuttige met het aangename te verenigen.

‘s-Middags gaan we naar Mei’s voormalige domein. Voor haar huwelijk werkte ze in het historisch museum van Oita als conservator. Het museum is prachtig en een betere gids kunnen we ons uiteraard niet wensen. Vol overgave vertelt ze honderduit over de historische voorwerpen in de vitrines, die ze zelfheeft helpen inrichten. We picknicken buiten onder de bomen voor het museum. Mei en Machi hebben een typisch Japanse lunch gemaakt met rijstbollen gewikkeld in zeewier en veel mooie hapjes.

Ook in Usa is de tempel van de vijfhonderd stenen boeddha’s. Ze hebben allemaal een ander gezichtje en het verhaal gaat dat er altijd wel eentje op jouw lijkt. Er is er één die achteromkijkt. ‘Dat is Ingrid,’ zegt Marcel. ‘Die zit altijd maar wat te dromen en de andere kant op te kijken.’

Op de terugweg drinken we een kopje koffie bij Toshi en Machi. Ze wonen in een nieuw huis. Ze zijn ook radiozendamateur en zijn speciaal hiervoor vanuit de stad verhuisd naar Hiji Machi. De torenhoge antenne staat in de tuin. Machi heeft een enorm gevoel voor Japanse vormgeving en het huis is prachtig ingericht, veel licht, geen stoelen en de vloer bekleed met licht parket en tatami’s. Op de lage tafel staat een zwart schaaltje met één groen blaadje erin en we krijgen een puddinkje, dat meer lijkt op een dure edelsteen dan op een puddinkje. Het is gewoon zonde om je lepel erin te zetten.

In groot contrast met de simpele schoonheid van het huis van Toshi en Machi staat het rommelige huisje van Mei en Hiro. Mei woont op het erf van de ouders van Hiro, die nog steeds op hun rijstveldjes werken en een sinaasappelboomgaard hebben achter het huis.

Het was eigenlijk de bedoeling dat Mei na haar huwelijk bij de ouders van Hiro zou intrekken. Maar Mei’s vader zag wel in dat dat niks voor Mei was en stelde als huwelijksvoorwaarde dat Hiro een apart onderkomen zou bouwen voor het jonge paar en zo geschiedde. Het huis is niet het toppunt van efficiëntie, met beneden de zit- en badkamer en boven een woonkeuken en twee slaapkamers. Boven in de rommelige keuken staat Mei’s apparatuur, een prachtige radio met computer. Trots demonstreert ze haar mooie spul en we verzenden een gezamenlijk berichtje naar Richard, onze radiovriend in Holland.

Oita is een van de oudste vestigingsplaatsen van het boeddhisme in Japan. Op de meest onherbergzame plaatsen, hoog in de grillige kalksteenformatie van het schiereiland Kunisaki staan de prachtigste tempels. Samen met Mei en Hiro bestijgen we de met mos begroeide, stenen trappen naar boven. Hier in het donkere bos, hoog in de koele bergen, voel je de kami’s om je heen dansen. Boven ons rommelt de donder in de donkere wolken. Er vallen een paar druppels. Mossige boeddhabeeldjes staren ons aan tussen de vochtige varens. De tempel zelf is oud en opgetrokken uit ongeverfd hout. Binnen staan drie houten beelden. In het midden de mollige Boeddha, zittend op een lotusblad. Naast hem twee bosatsu, een soort helpers van de echte Boeddha op aarde. Deze zijn vaak opzichtig gekleed met veel sieraden en staan afgebeeld in een strijdlustige houding, om de gewone burgers te imponeren. Het boeddhisme gaat ervan uit dat het leven op aarde een illusie is. Door heel streng en volgens een strak patroon te leven kun je deze wereld ontkomen naar het nirwana. Dan word je een boeddha. Dit is slechts voor een enkeling weggelegd. Ik heb niet het idee dat nog veel gewone Japanners ernaar streven in het nirwana te komen.

Achter de tempel staat een kleine shrine. Het wonderlijke van de Japanse samenleving isdat je gerust een paar godsdiensten tegelijk kunt hebben en waarom eigenlijk niet. Het shintoïsme is meer voor het leven van alledag, het boeddhisme meer voor het leven hierna. De meeste mensen trouwen ook in de shinto-shrine en worden begraven bij de boeddhistische tempel. Vooral in deze streek lopen de twee godsdiensten moeiteloos in elkaar over. Zo bevindt zich bij bijna elke boeddhistische tempel een kleine shrine. Daar woont de kami, die over de tempel waakt.

Om de paar dagen gaan we met Mei op stap. Soms met Hiro, maar meestal alleen met Mei. Tussen de middag picknicken we onder de ruisende bomen. Mei heeft een eenvoudige lunch gemaakt en ik probeer meestal iets Hollands mee te nemen. Over het algemeen is een Japanse lunch een lust voor het oog, maar een enkele keer kost het toch wel moeite je tanden erin te zetten. Mei heeft bijvoorbeeld rijstbollen gemaakt met piepkleine visjes erin. Het zijn net wormpjes en met z’n honderden staren ze je aan met hun lichtblauwe oogjes. ‘Very healthy,’ zegt Mei en ze biedt me er eentje aan. Het is even doorbijten, maar het smaakt niet eens zo slecht…

In de haven van Beppu liggen zowaar nog een paar buitenlandse jachten, voor ons de eerste tot nu toe in Japan. Ze hebben allevier meegedaan aan de Pan Pacific Yacht Race. Als je met deze race meedoet en je komt heel over de finish, krijg je een astronomisch bedrag. Helaas is de prijs van alle veiligheidsspullen die je aan boord moet hebben, navenant en schiet je er financieel dus niet zo bijster veel mee op. Wij zijn niet van die types om zo in collectief verband te zeilen, maar het is wel gezellig om weer eens contact te hebben met gelijkgestemde zielen. Bovendien hebben ze geregeld dat we gratis in bad mogen in een van de hotels in de buurt.

Een Japans bad, een o-furo, is een hele belevenis. Je kleedt je eerst uit in een voorportaaltje en stapt dan de badruimte binnen. In het midden is een klein zwembadje, gevuld met gloeiend heet water. Aan de zijkant zijn de douches. Japanners douchen zittend op een krukje. Je hebt een klein teiltje voor je en daarin sopje een handdoekje. Je schrobt je daarmee helemaal schoon, spoelt je af, stapt in het gloeiendhete bad en dan stomen maar. Beppu heeft verschillende heetwaterbronnen en het water heeft een heilzame werking. Het is dan ook niet de bedoelingdat je het water er weer afspoelt. Dat doen wij dus wel, al was het alleen maar om weer af te koelen. Anders ga je helemaal als een gestoomde garnaal naar buiten.

Tussen de uitstapjes met Mei door hebben we een druk programma. Tientallen vrienden en kennissen van haar willen dolgraag een kijkje komen nemen aan boord. Op zich heb je daar weinig werk aan, ze nemen hun eigen eten en drinken mee, maar toch vergt het behoorlijk wat van onze energie. Soms verloopt de communicatie wat chaotisch. Regelmatig staan er wildvreemden op de kant en als we vragen of ze aan boord willen komen, schudden ze heftig nee. Wij dringen maar niet te lang aan, want aan belangstelling geen gebrek. De volgende morgen horen we van Mei dat kennissen van haar waren geweest en dat ze zo graag even aan boord hadden willen komen. Foutje, wij hadden dus wel aan moeten dringen, want een Japanner is van nature zeer beleefd en bescheiden en zal je aanbod in eerste instantie altijd afwijzen. Dat hadden we natuurlijk kunnen weten!

Gelukkig lopen ze zelf ook niet over van organisatietalent. Op een dag staan er drie mensen tegelijk op de kant, die ons ergens mee naartoe willen nemen en dat terwijl wij al een andere afspraak hebben.

Na drie weken wordt het voor alle partijen tijd om te gaan. Samen met Toshi en Machi hebben we een afscheidsetentje bij Mei thuis. Geheel volgens Japanse traditie vallen de mannen halverwege de avond in slaap en keuvelen wij gezellig met de dames verder. Japanners kunnen van nature slecht tegen alcohol en zelfs ik drink ze er regelmatig uit.

Nadat we Toshi en Machi hebben uitgezwaaid, praten we nog even na met Mei.

‘Ik zal jullie eens wat laten zien,’ en ze haalt twee fotoalbums uit de kast. Het zijn haar trouwalbums. Ze opent ze alsof ze een groot geheim onthult. We zien eerst Mei in een prachtige witte kimono en Hiro in een stemmige grijze. De huwelijksvoltrekking vindt plaats in de shinto-shrine. Daarna verkleedt Mei zich in een fleurige kimono, ‘s-Avonds draagt ze een westerse trouwjurk en Hiro een witte smoking. En dan was dit nog maar een simpele bruiloft. Vaak verkleden ze zich wel vijf keer!

We hadden eigenlijk al willen vertrekken, maar morgen is het de sportdag van haar zoon Hiro en we merken dat Mei het heel leuk zou vinden als we zouden komen kijken. Dus stellen we ons vertrek nog een dagje uit. Het is wederom bloedheet. Op zich is er weinig verschil met onze sportdag. Alleen wint nooit het individu, je wint of verliest met de hele klas. Het is net als in de hele maatschappij, het individu is ondergeschikt aan de groep.

Die avond praten we nog wat na aan boord. Ik heb een pan met hutspot gemaakt en we hebben nog een rookworst uit Hongkong. Het gaat erin als koek. Ondertussen halen we alles uit de kast wat we nog aan Hollandse dingen aan boord hebben: speculaas, jenever, koffie, drop, vooral het laatste wordt met enige reserves geproefd. Ik zal nooit het gezicht van Mei vergeten met een dropje in haar mond.

De volgende ochtend nemen we vroeg afscheid op de kaai. Toshi en Machi zijn er ook. Machi pinkt een traantje weg. We moeten wel beloven dat we de volgende keer een stel kinderen bij ons hebben…

Afscheid nemen is nooit leuk. Vooral de laatste tijd heb ik er veel moeite mee. Gek genoeg nu niet. Ik ben ervan overtuigd dat we er een vriendin voor het leven bij hebben en dat is een rijk gevoel. We beloven contact te houden via de radio en varen de haven uit. Snel verdwijnen de zwaaiende figuurtjes uit zicht en zijn we weer even alleen.