Japan (3)
Tempels, tuinen en een gaijin
We ankeren een dagje in een mooie baai aan de zuidkust van Shikoku. Helaas hebben we geen tijd meer om dit prachtige eiland te bekijken. Dat houden we voor de volgende keer. De tijd begint te dringen. Over een week of vijf verloopt ons visum en officieel kunnen we dat niet meer verlengen.
In twee dagen zeilen we naar Hiroshima. We schuilen een paar dagen in een klein vissershaventje voor tyfoon Orcid. Het wordt een schampschot. Orcid raast over Osaka en Kyoto heen en we krijgen niet veel meer dan een dagje regen.
Hiroshima is, net als Nagasaki, een stad met een beladen naam. Op 6 augustus 1945 viel hier de eerste atoombom uit de wereldgeschiedenis. We ankeren een eind buiten de stad. De baai is bezaaid met eilandjes. Japanners nemen het niet zo nauw met het natuurschoon en sommige eilandjes worden grotendeels afgegraven voor zand- en steenwinning. Het is een triest gezicht. Enorme graafmachines snijden de gapende wonden tussen de groene heuvels steeds verder open. Maar ja, ze moeten hun infrastructuur toch ergens vandaan halen en ik moet toegeven dat er nog heel wat eilandjes overblijven.
We ankeren achter Miyajima. Het eiland staat vol met de prachtigste tempels en is heilig gebied. Aan het water ligt misschien wel de beroemdste shin-to-shrine van Japan, de Itsukushima. De shrine is aan het water gebouwd met zo’n honderd meter uit de kant de beroemde drijvende torii.
We leggen de boot zo dicht mogelijk bij de torii. Tienduizenden toeristen en tempelgangers bezoeken dagelijks de shrine. Naar deze heilige plek geen brug mag gebouwd worden en de hele dag varen bomvolle pontjes heen en weer. In het dorp zijn talloze winkeltjes met cakejes en toeristische prullaria.
We laten de boot achter bij de torii en pakken de pont en de trein naar de stad. Alles is extra schoon en opgeruimd vanwege The Asian Games, die hier momenteel gehouden worden.
We wandelen eerst naar het kasteel. Japanse kastelen zijn totaal anders dan je in eerste instantie denkt. Dit is een wat kleinere replica van het origineel. We gaan maar niet naar binnen, want we hopen volgende week het enige echte nog originele kasteel van Japan te gaan bekijken in Himeji, dus houden we de toegangsprijs maar in onze zak.
Door brede schone straten lopen we richting Bommuseum. In één van de winkelstraten staat een groepje mensen te wachten alsof er iets gaat gebeuren. Weldra stappen er twee dames gekleed in kimono het podium op. Een van de dames bespeelt een driesnarige luit en de andere begint te zingen. Onze oren tuiten als we het horen, het gaat werkelijk door merg en been. Het woord gekrijs zou hier beter op zijn plaats zijn dan gezang. Toch is het indrukwekkend.
Het Bommuseum is pas geheel gerenoveerd en uitgebreid. Net als in Nagasaki is het heel indrukwekkend. De stad is gebouwd in een rivierdelta en door het vlakke landschap was de materiële schade ook nog vele malen groter dan in het bergachtige Nagasaki.
Toch kun je in dit museum merken dat Japan nog steeds moeite heeft met zijn oorlogsverleden. Je wordt overspoeld met technische gegevens over de bom, de kernmachten van nu, hoeveel kernkoppen en waar alles tegenwoordig staat. Maar over de werkelijke aanleiding, namelijk de niet te stuiten agressie van de Japanners in de oorlog, krijgen we weinig te zien.
Buiten in het vredespark verdwijnen deze gevoelens van twijfel weer. Het simpele monument met op de achtergrond de enige nog overgebleven ruïne maken diepe indruk. Het einde van de middag nadert en de grote hordes mensen zijn naar huis. Wij blijven nog een uurtje in het park en laten onze gedachten nog even de vrije loop. Dit zijn van die plaatsen waar eigenlijk iedereen een keer naartoe zou moeten.
Voor we weer verdergaan, trekken we nog een dagje uit voor ons heilige eiland. Er is een kabelbaantje naar de top, toch besluiten we te gaan lopen. Het is een hele klim, maar het loont de moeite. Bovenop zijn prachtige tempels. Helaas is de helft geheel of gedeeltelijk verwoest door een tyfoon. De meeste schade is veroorzaakt door omgevallen bomen, maar geheel volgens Japanse gewoonte wordt alles tot in de kleinste details gerestaureerd. Beneden wandelen we door het toeristische dorp. In een van de drukke straatjes is het kleine museum. Ik gluur door de bamboeschutting naar binnen. Twee vrouwen in kimono zitten op de grond een snaarinstrument te bespelen. We besluiten naar binnen te gaan en nemen plaats op de tatami. Ademloos luisteren we naar de prachtige klanken en kijken naar de sierlijke bewegingen van de handen. Als het stuk afgelopen is vraagt een van de vrouwen of ik het ook wil proberen. Het instrument heet een koto en heeft dertien snaren. Ze werken niet met een notenschrift, maar met getallen die bepaalde grepen weergeven. Met veel moeite weet ik het bekende wijsje uit The Sound of Music eruit te persen. ‘Doos waarop je een deksel doet…enzovoort’. Liedjes zijn overal ter wereld hetzelfde.
Na het indrukwekkende Hiroshima varen we de eigenlijke Seto Naikai binnen. Het is een binnenzee ingesloten tussen Honshu en Shikoku, bezaaid met duizenden kleine en grote eilanden. Helaas is de romantiek van dit prachtige gebied een beetje ondergesneeuwd door de stormachtige economische ontwikkeling van Japan in de laatste decennia. Gigantische bruggen overspannen het water en hoppen over de rotsen van Shikoku naar Honshu. Er is veel scheepvaart. Vooral kleine coasters en vissers, maar ook enorme tankers banen zich een weg tussen de eilandjes. Ponten varen af en aan naar de stadjes en wij wriemelen ons door deze drukte heen. Het is best gezellig varen, alles komt van alle kanten, maar ‘s-avonds valt ons anker in een baai tussen de groene heuvels uit het zicht van de schoorstenen en fabrieken. We maken een korte stop in het oude stadje Tomo No Ura en wandelen door de smalle steegjes met oude houten lage huisjes en wanen ons in de tijd dat alle vrouwen nog witgepoederd en in kimono op hun houten slippers door de straatjes schuifelden.
In Himeji staat het mooiste en enige nog in originele houten staat verkerende kasteel van Japan. Hoog torent het prachtige bouwwerk boven de stad uit. Een Japans kasteel heeft voor mij weinig gemeen met de stenen kolossen zoals wij die in Holland kennen. De sierlijke Japanse daklijnen komen op elke verdieping van de vijf etages hoge toren terug. Het is een streling voor het oog. Dit kasteel lijkt mij meer een architectonisch hoogstandje dan dat het nu zo’n handig verdedigingswerk is. Maar uit de tekst en uitleg binnen blijkt dat de Japanners daar heel anders over denken. In het kasteel besef je pas wat een machtige houten constructie het is. Enorme houten balken reiken vanaf de grond tot hoog boven in de nok van het dak. Er zijn geen kamers zoals wij die kennen, maar de ruimtes zijn open en op sommige plaatsen deelbaar door middel van schuivende wanden. Er is geen meubilair, Japanners zaten en zitten nog steeds op de grond op de tata-mi’s. Bovenin hebben we door de kleine openingen een aardig uitzicht over de stad.
Het wemelt van de schoolkinderen. Net als overal in Japan zien ze er tot in de puntjes verzorgd uit: in uniform, met petje en een rugtas. Zelfs hier, zo dicht bij Osaka, toch de tweede stad van Japan, kunnen ze hun oogjes niet van ons afhouden. Vooral Marcel met zijn ‘rare’ behaarde armen en benen steelt de show. Giebelend van de lach, willen ze allemaal even voelen of die haren wel echt zijn.
Het tochtje van Himeji naar Kobe wordt eindelijk weer eens lekker zeilen. Na meer dan drie maanden zinderende hitte lijkt er verandering te komen in het weer. Donkere luchten en een stevige wind vergezellen ons naar de uitgang van de Seto Naikai. In de smalle doorgang tussen Awaji-shima en Honshu is veel scheepvaart. Bovendien zijn ze een enorme brug aan het bouwen en een deel van het water is afgezet. We zitten aan de verkeerde kant van de scheepvaartroute, maar omdat we geen zin hebben om twee keer deze drukke route over te steken, besluiten we maar om aan de verkeerde kant te blijven en net binnen de tonnen het smalle gat te passeren. Dit wordt ons niet in dank afgenomen. Een Japanse politieboot die constant hier patrouilleert, stort een waterval van woorden over ons uit door zijn enorme luidsprekers. Hoewel we wel een vermoeden hebben wat hij bedoelt, verstaan we er geen woord van en varen dus maar gewoon door. We zijn ervan overtuigd dat wat we nu doen veel veiliger is voor alle partijen, dan om met ons notendopje twee keer tussen al die schepen door te wurmen. Maar ja, een Japanner denkt daar in de regel niet zo hard over na en doet wat hem geboden wordt, wij denken daar nu eenmaal anders over. Even zijn wij bang dat de politieboot ons zal achtervolgen, maar dat valt mee. Ze zullen wel gedacht hebben, zeker weer zo’n stelletje gaijin.
Met een knik in de schoot scheuren we langs de drijvende viskwekerijen naar Kobe. Net als overal is alles keurig afgezet met boeitjes compleet met lampjes en al. Voordat we naar Japan gingen hoorden we allerlei indianenverhalen over visnetten waar je regelmatig in verstrikt zou raken. Wij hebben nooit ergens last van gehad. Je moet natuurlijk wel goed uitkijken en wij varen in dit soort gebieden nooit in het donker.
Kobe heeft een heuse jachthaven. We mogen er een week gratis liggen. Maar zo lang zullen we het er niet uithouden. Op het eerste gezicht ziet de haven er prima uit, maar de lol vergaatje snel als je tussen de palen hebt afgemeerd. Het is een verschrikkelijke hobbelhaven. De boot schommelt continu zo’n 20 graden van de ene naar de andere kant en je kunt nog geen kopje op tafel laten staan. Op een of andere manier hebben ze de op het eerste oog goed beschutte haveningang zo geconstrueerd, dat de golven die naar binnen lopen weerkaatsend langs de kademuren worden versterkt. Bovendien is het terrein omsingeld door een enorm hek en moeten we telkens de portier wakker schudden om weer naar binnen te kunnen. Het lijkt wel een gevangenis. In sommige landen is dit gewoon nodig, maar hier lijkt het meer een statussymbool en we vinden het maar vervelend.
Kobe is de grootste containerhaven van Japan en staat bekend om zijn kosmopolitische sfeer. Van het kosmopolitische blijft in de stromende regen niet zoveel over, maar het centrum is best gezellig. We slenteren door de overdekte straten en kopen wat zeekaarten voor Micronesië. Na vijf dagen zijn we de haven beu en we verhuizen naar de Hokko-jachthaven in Osaka, een uurtje varen verderop. Osaka is een van de grootste steden van Japan. Dit is het Japan zoals wij dat uit de verhalen kenden. Vooral heel veel mensen op een klein oppervlak en bomvolle metro’s met van die mannen met witte handschoenen aan, die op het perron de mensen naar binnen duwen. De hele stad is een groot spinnenweb van metro- en treinlijnen. Elke treinmaatschappij heeft aan het beginpunt zijn eigen warenhuis, vol met prachtige winkels. De stad heeft ons hart niet zo gestolen. We wandelen wat door de gewone winkelstraten, die bijna voor de helft bestaan uit pachinco-huizen. Dit zijn enorme gokhallen, waar honderden mensen in een walm van sigarettenrook en onder een oorverdovende herrie van muziek en ratelende stalen balletjes zitten te gokken. Deze gebouwen zijn vaak vele verdiepingen hoog en de wanden zijn geheel van glas met kleurrijke verlichting aan de buitenkant. De gokkast houdt het midden tussen een verticale flipperkast en een fruitautomaat en is gevuld met tientallen ijzeren ballen. Net als de zeer gewelddadige en seksistische stripboeken, die overal in Japan gelezen worden, is dit een van de verschijnselen die moeilijk te rijmen valt met de verfijndheid van de Japanse cultuur. Enfin, als iedereen zijn stress en agressie kwijt kan in deze gokhallen en in die stripboekjes en ik daardoor overal veilig over straat kan, vind ik het best.
Onze eigenlijke bestemming in dit gebied is niet Osaka maar Kyoto. Hoewel er overal in Japan prachtige tempels en shrines zijn, mag deze voormalige hoofdstad met haar tweeduizend tempels, paleizen en villa’s toch wel een cultureel hoogtepunt genoemd worden. Omdat we na bijna zes maanden een beetje uitgetempeld raken, besluiten we ons te beperken tot de keizerlijke villa’s, paleizen en de beroemde Japanse tuinen. Om de keizerlijke bezittingen te zienmoet je een afspraak maken bij de keizerlijke hofhouding. In onze handboeken staat dat je weken van tevoren moet reserveren, maar dat valt mee en we kunnen vanmiddag en overmorgen al terecht. De villa’s zijn in de heuvels net buiten de stad. Met de bus rijden we erheen. Het is even zoeken, maar verscholen tussen de landelijke straatjes hebben we het snel gevonden. De rondleidingen worden gegeven in kleine groepjes en de uitleg is in het Japans. Het prettige is dat er naast jouw groep geen andere toeristen rondlopen en je vrij relaxed kunt genieten.
De Katsura Rikyu Villa is gebouwd voor de broer van de keizer, prins Tochihito en wordt gezien als een van de verfijnde voorbeelden van de Japanse architectuur. Behalve de villa zelf, die eigenlijk een heel simpele indruk maakt, zijn er vier theehuizen in de prachtige tuin. Net als overal in traditionele Japanse huizen worden de verschillende vertrekken gescheiden door schuivende panelen, vaak bekleed met rijstpapier. Er zijn geen tafels of stoelen. Men zit op de grond op de knisperende tatami. Elk theehuis heeft een uitzicht dat op z’n mooist is in een van de vier seizoenen: een voor de winter, lente, zomer en herfst. Nu in de herfst ligt het accent op de prachtige kleuren.
De groep splitst zich algauw in een Japans en een westers deel. De Japanners doen hun uiterste best zo veel mogelijk mensen op de foto te krijgen, terwijl de westerlingen juist iedereen uit beeld willen hebben. Dit leidt nogal eens tot komische taferelen.
We trekken twee dagen uit voor deze prachtige stad. Vooral de kleine smalle straatjes met de lage houten huisjes hebben mijn hart gestolen. Kyoto is een van de weinige steden waar deze straatjes zo goed bewaard zijn gebleven.
Omdat die zo beroemd is willen we toch nog één zen-boeddhistische tempel bezoeken. De Ryonanji heeft een zogenaamde ‘waterless stream’ garden, een stroom zonder water. In het minutieus aangeharkte grindperk staan verschillende simpele steenformaties. Het idee erachter is onder andere dat je je gedachten de vrije loop laat en in je fantasie allerlei voorstellingen ziet in de simpele formatie. We doen ons uiterste best, maar helaas kom ik niet veel verder dan een bak met stenen. Blijkbaar hebben we op het moment de rust niet om ons er werkelijk op te concentreren en een beetje teleurgesteld lopen we weer naar buiten.
‘s-Avonds wandelen we door het uitgaanscentrum, het Gion District. Als je geluk hebt kun je hier nog een glimp van een geisha opvangen. Oplettend lopen we door de gezellige bedrijvige straatjes. We wachten voor een stoplicht, een taxi stopt voor onze neus. Onze adrenaline stijgt als we ze voor de ramen zien zitten. Mooi opgestoken haar, een prachtige kimono, de expressie op de gezichten valt weg onder een masker van witte poeder en make–up. Snel trekt de taxi weer op en weg zijn ze. Opgewonden lopen we naar het station en pakken de trein terug naar Osaka.
Alle jachthavens in de provincie Osaka zijn voor buitenlandse jachten een week gratis. Als onze tijd vol is verhuizen we naar Sakai. Sakai is een belangrijke havenplaats en wordt nu geheel opgeslokt door de agglomeratie Osaka. De sfeer is echter nog heel dorps. We mogen een fiets van de havenmeester lenen. Het is heerlijk om je weer eens met een hogere snelheid te verplaatsten dan de benenwagen en vrolijk cross ik door de kleine straatjes. Ik vind verschillende goedkope groentewinkeltjes waar we kunnen inslaan voor de oversteek naar Chichijima.
Even hadden we er nog over getwijfeld. Maar op een mooie ochtend trekken we toch maar de stoute schoenen aan. We gaan naar Nara. Nara is de oudste ex-keizerlijke hoofdstad van Japan. Nu we zo dichtbij zijn, vinden we het toch wel jammer als we dit culturele hoogstandje zouden laten schieten.
In de vroege ochtend staan we op het perron van de metro. ‘Hoor je die mooie vogels,’ zeg ik tegen Marcel, ‘en dat zo midden in de stad, toch wonderlijk…’ Nieuwsgierig ga ik op zoek. Ik wil die Japanse nachtegaal ook weleens zien en wandel naar het eind van het perron. Algauw heb ik hem gevonden. De vrolij ke klanken komen uit een luidspreker…! Ergens verbaast het me niets in dit land, maar ik voel me wel een beetje voor de gek gehouden.
Nara is vooral beroemd om haar prachtige boeddhistische tempels. We hebben er verschillende uitgezocht in ons gidsje. Weliswaar voegt het wezenlijk niet zoveel meer toe aan onze indrukken van Japan, en we raken ook een beetje verzadigd, maar toch genieten we er nog veel van. De wereldberoemde Daibutsu Den (= hal van de grote Boeddha) is indrukwekkend. Het is het grootste houten gebouw ter wereld en alhoewel niet zo mooi en sierlijk, toch heel imposant. In een van de enorme pilaren zit een gat. Het verhaal gaat dat als je erdoorheen kunt, je een gezond leven zult hebben. Met enige moeite wurm ik me onder grote belangstelling van de omringende scholieren door het gaatje heen (en nu maar hopen dat het helpt).
Verschillende mensen hebben ons het advies gegeven om de Shoso-in tentoonstelling te gaan bekijken. Deze wordt eenmaal per jaar gehouden. Hier worden de oudste bezittingen van de keizer tentoongesteld. We twijfelen nog even bij de hoogte van de toegangsprijs, maar gaan toch maar naar binnen. Het is een drukte van jewelste en we wurmen ons tussen de mensen door om nog een blik op te vangen van wat er in de vitrines ligt. Racen Japanners normaal zonder veel belangstelling door musea heen, hier is het juist andersom. Velen hebben zelfs een speciaal kijkertje met een schijnwerpertje erin om alles van nog dichterbij te bekijken. Dit keer zijn wij er vrij gauw doorheen. Alles is zo oud en vergaan, dat we nauwelijks het oorspronkelijke voorwerp nog kunnen onderscheiden. We hebben er een beetje spijt van. Ondanks dat keizer Hirohito na de Tweede Wereldoorlog heeft moeten verklaren niet van goddelijke afkomst te zijn, zijn er toch nog zeer veel mensen die grote waarde hechten aan alles wat met de keizer te maken heeft.
In Sakai doe ik mijn laatste boodschappen en Marcel maakt de boot gereed voor vertrek. Met een goede noordenwind zeilen we naar Awaji-shima. We ankeren een paar dagen in Jura Ko, een klein havenplaatsje aan de oostkant van het eiland. Ons visum is al bijna verlopen, maar er trekken nog twee tyfoons ten oosten van Japan langs en het lijkt ons toch verstandiger daar nog even op te wachten. Marcel blijft aan boord en ik ga nog een paar keer het dorpje in. De straatjes zijn heel mooi en traditioneel. Ik denk niet dat hier veel buitenlanders komen en het is een van de weinige keren dat ik me een beetje weggekeken voel. De mensen kijken me schichtig na. Ik wandel achter de huisjes door de rijstvelden; de rijst is net geoogst en de veldjes staan er een beetje troosteloos bij.
Vijfhonderd mijl naar het zuidoosten ligt Ogasawara Gunto, de uiterst oostelijke eilandengroep van Japan. Er bouwt zich een krachtig hogedrukgebied op ten oosten van Japan en we verwachten een rustige tocht. Helaas hebben we ons huiswerk niet zo goed gedaan. Er ontstaat een typische wintersituatie, ze noemen dat de wintermonsoon. Rond de zeer hoge druk, die inmiddels is opgelopen tot 1050 mb, ontstaat een stormachtige wind, die zelfs kan aanwakkeren tot windkracht 12! Zo zwaar krijgen wij het gelukkig niet, maar het waait wel. Voor het eerst hijsen we ons feloranje stormfokje van ons vorige scheepje. De golven zijn hoog, maar niet gevaarlijk. Op onze kleine zakdoek lopen we surfend tegen de zeeën in. De zon schijnt door de golfkammen heen. Even zijn ze net glas, zo broos en breekbaar. Het geeft me een bevrijdend gevoel na al die beschutte wateren van de afgelopen maanden.
Ik zet de radio aan en luister naar de krakerige Japanse stemmen. Opeens gaat er een warm gevoel door me heen. Ik hoor de stem van Mei! Ik weet dat ze omstreeks deze tijd met haar vriendinnen in Fukuoka en Tokyo praat, maar tot nu toe heb ik haar niet kunnen oppikken. Nu de afstand groter wordt en we op open zee varen, wordt de kans wel steeds groter. Ongeduldig wacht ik de conversatie af en roep haar daarna op. ‘JK6ARD this is PA3FFNmm, do you copy me Mei’ en ja hoor, ze komt kraakhelder door. We besluiten naar een andere frequentie te verhuizen, er is zoveel te vertellen. Wat heerlijk om haar stem weer te horen. We praten honderduit en spreken af elke dag een klein gesprekje te houden.
Ogasawara Gunto wordt meestal genoemd naar het hoofdeiland Chichi Jima, wat papa’s eiland betekent. Net als Okinawa was Chichi Jima tot in de zeventiger jaren bezet door de Amerikanen. Toen het begin jaren zeventig werd teruggegeven, woonde er praktisch geen Japanner op het eiland. Nu heeft het tweeduizend inwoners, de meesten afkomstig uit Tokyo.
We meren afin de kleine haven, Futami Ko. Ons visum is inmiddels verlopen en officieel kunnen we dat niet meer verlengen. De immigratieofficier komt in zijn spijkerbroek en T–shirtje bij ons aan boord. Een beetje onzeker maakt hij ons duidelijk dat alles in orde is, maar eerlijk gezegd zijn we daar zelf niet zo van overtuigd. En wel hoor, die middag komt hij ons keurig in uniform vertellen dat er toch wat problemen zijn. We mogen in ieder geval niet weg voordat we een formulier hebben ingevuld, dat nog met de boot uit Tokyo moet komen. Zolang we niet weg hoeven, vinden we alles best.
In tegenstelling tot wat we verwacht hadden, is het dorp weinig oorspronkelijk. Omdat dit het oostelijkste grondgebied is van Japan, heeft de overheid geprobeerd zo veel mogelijk mensen op het eiland te krijgen en dat is aardig gelukt. Veel mensen wonen net als in Tokyo in piepkleine appartementjes, terwijl er ruimte genoeg is. De samenstelling van de bevolking is voor Japanse begrippen kleurrijk. Aangezien dit letterlijk een buitenwijk van Tokyo is en dus onder de gemeente Tokyo valt, wonen er veel mensen die min of meer gevlucht zijn uit de stad. Het leven is er ontspannen en vriendelijk.
Doordat er geen vlak stukje op de eilanden te bekennen is, is het erg moeilijk om een vliegveld aan te leggen. Tweemaal per week komt de boot uit Tokyo. Het geeft me een romantisch gevoel als de boeg van het mooi gelijnde schip weer de hoek om komt. Ogasawara Maru staat er op de spiegel. Bootjes varen uit, mensen op de kaai zwaaien met vlaggen en verwelkomen vrienden en familie die naar het vasteland geweest zijn. Alle winkeltjes blijven tot laat open om de zojuist aangevoerde spullen te verkopen. Het past niet meer zo in een tijd waarin alles door de lucht vliegt en de afstanden steeds kleiner worden.
Inmiddels is er een nieuwe, meer ervaren immigratieofficier op het eiland gekomen en hebben we ons visum weten te verlengen. Officieel mogen we nog drie maanden blijven, maar hij maakt ons wel duidelijk dat we over een maandje moeten vertrekken. Overigens hebben we wat onderdelen voor ons kooktoestel besteld en het zal een week of twee duren voordat die er zijn.
Op een ochtend staat er een aantrekkelijke Japanse op de kaai. Het is Yuki. Ze is getrouwd met de enige gaijin op het eiland, het is een Hollander en hij heet ook Marcel! Ik had al een paar keer een bootje en een hoofd met blonde krullen erin voorbij zien komen en had me toen al afgevraagd wat die hier in hemelsnaam deed, maar nu is dat opeens duidelijk. Die middag maken we kennis met Marcel. Hij komt uit het hartje van Amsterdam en woont al een paar jaar met Yuki op het eiland. Marcel heeft nog wat videobanden van Hollandse tv-programma’s en nodigde ons uit die te komen bekijken. Zo zitten we in het kleine kamertje op de grond onder het genot van een zak drop te kijken naar André van Duin en allerlei quizprogramma’s, waar we thuis nooit naar keken. Het is wel grappig om te zien: iedereen wat ouder, kaler en dikker. Zo te zien hebben we er in die vier jaar niet zo veel aan gemist.
Yuki is een echte waternimf. Het liefst zou ze leven als een dolfijn in de oceaan. Ze werkt ‘s-avonds en bijna elke morgen gaat ze snorkelen. We gaan met haar mee naar haar favoriete plekje. Als een zeemeermin zwiert ze met haar mooie lichaam door het kristalheldere water. De vissen zijn dikker dan in de tropen, maar zeker niet minder kleurrijk. Yuki kent dit gebied op haar duimpje en weet precies waar alle vissen wonen. ‘I’ll show you my favorite family,’ zegt ze en samen zwemmen we erheen. Ze duikt de diepte in en ik duik achter haar aan. Het zijn anemoonvisjes. In de tropen hadden we ze ook al gezien. Hier zijn ze iets anders van kleur, maar ook heel lief. Het zijn net kleine clowntjes en ze wonen bij de anemoon. Als je je hand naar ze uitstrekt schieten ze hun huisje in.
Onze tijd op Chichi Jima vliegt voorbij. Het klimaat is heerlijk. Zonnig en niet te warm. Elke morgen duiken we vanaf de kaai het prachtige water in. Je kunt mooi wandelen op het eiland. De kusten zijn ruig en beneden je slaan de golven kapot tegen de rotsen. Aan de overkant ligt Ani Jima, broers eiland. In de diepte kruipt een vissersbootje tegen de sterke stroom in. Op de steile rotswanden zien we allemaal witte puntjes. Het zijn berggeiten, die nog door de Amerikanen zijn meegebracht en nu een groot deel van de vegetatie wegvreten.
De branders zijn inmiddels aangekomen en op een zonnige ochtend komt de immigratieofficier in zijn zwembroek vragen of we al plannen hebben om te vertrekken. We maken hem duidelijk dat we over een paar dagen weggaan. Hij knikt instemmend en rijdt met een surfplank achter op de fiets de pier weer af.
We hebben een afscheidsetentje bij Yuki en Marcel. Yuki is een echte keukenprinses. Ik bak samen met haar een brood en een Hollandse appeltaart. In de salade zitten donkere stukjes vlees. ‘Moet je eens raden wat dat is?’ vraagt Yuki een beetje lacherig. Ik heb geen idee. Het smaakt een beetje zout en echt lekker vind ik het niet. ‘Walvisvlees,’ zegt ze. Verbaasd kijk ik haar aan. Ik had toch eigenlijk niet verwacht dat zij dat op tafel zou zetten.
De volgende dag nemen we afscheid. We krijgen een tas vol met zakken chips en chocolaatjes. We beloven het te bewaren voor de feestdagen. Marcel vertrekt diezelfde ochtend met de ferry naar Tokyo. Hij heeft hier zijn rijbewijs gehaald, maar omdat er zo weinig verkeer is, moet hij nog een paar onderdelen in de grote stad doen. We motorren door de smalle passage tussen Chichi en Ani Jima. Daarna zetten we de zeilen. Tussen de twee eilanden vangen we nog net een glimp op van de ferry die koers zet naar Tokyo.