Marshalleilanden

Geld maakt niet gelukkig

Als ik om me heen kijk, zie ik alleen maar water. Voor ons ligt de onmetelijke Pacific, bijna 9000 zeemijlen grotendeels tegen de heersende winden in, van Japan naar Alaska. Ons eerste doel is Majuro op de Marshalleilanden, ruim 2500 mijl naar het zuidoosten.

Misschien vragen sommigen zich af waarom we zo moeilijk doen en niet de noordelijke route via de Aleoeten naar Alaska nemen, zodat we met de westenwind mee kunnen zeilen. Wij hebben daar ook lang over nagedacht. Het probleem is echter dat je dan voor het tyfoonseizoen echt begint, in juli Japan zou moeten verlaten. Dat betekende in ons geval óf maar een paar weken in Japan, óf ruim eenjaar. Het eerste vonden we te kort en het laatste te lang. Bovendien ben je dan pas tegen de herfst in Alaska en het seizoen is daar toch al zo kort. Je moet zorgendat je voor de eerste najaarsstormen de Golf van Alaska door bent.

Wij kozen daarom voor de langere, maar minder riskante route langs het zuiden. Dat geeft ons tevens de gelegenheid nog even bij te komen onder de palmbomen en daar hebben we wel behoefte aan na de vele indrukken die we in Japan opdeden. We hopen dan in mei vanaf Hawaii over te steken naar Alaska, zodat we daar de hele zomer kunnen doorbrengen.

Het is al laat in het seizoen en op de weerkaart trekt de ene na de andere stormdepressie boven ons langs. We hadden op deze breedtegraad op wat westenwind gehoopt, maar helaas zit de wind constant in de noordoosthoek. Verschillende actieve fronten passeren ons. De wind wakkert aan tot stormkracht. Zeeën bouwen zich op en klappend tegen de golven kruipen we over de kaart. Het leven aan boord is vermoeiend. Behalve het zeilen van de boot doen we niet veel meer dan in onze kooi liggen wachten op betere tijden. We eten onze eenvoudige maaltijd zittend op de grond.

Mijn enige lichtpuntje is het dagelijkse gesprekje met Mei. Juist in deze eenzaamheid van de oceaan is het zo leuk de nieuwtjes uit Oita te horen. We passeren Minami tori-shimain, de verste oosthoek van Japan. Mei vraagt heel belangstellend of we ook even aan land zijn gegaan. Het is soms wonderlijk wat landrotten voor voorstelling hebben van zo’n reis. Ik probeer haar uit te leggen dat er geen haven is en dat het slechts een rots is in de oceaan. Ik geloof niet dat mijn verhaal goed overkomt. Bij herhaling verklaart ze dat ze toch zo blij is dat we even de benen hebben kunnen strekken…

Door de noordoostenwind is het moeilijk om hoogte te houden en langzaam zakken we de passaatgordel in. Het weer wordt minder wisselvallig en de krachtige noordoostpassaat blaast continu onder een strak blauwe lucht. Zoals het er nu uitziet kunnen we Majuro net bezeilen.

De Marshalleilanden beslaan een gebied dat bijna zo groot is als heel Europa. Na drie weken naderen we de noordelijke groep van de archipel. Vlakbij ligt het beroemde atol Bikini. Tussen 1946 en 1958 deden de Amerikanen hier 23 atoomproeven. Op 1 maart 1954 werd op Bikini de 15 megaton zware waterstofbom ‘Bravo’ getest. Het was de grootste explosie ooit door de mens teweeggebracht, 1200 maal zo sterk als die in Hiroshima. Een 35 kilometer hoge paddestoelwolk torende hoog boven de palmbomen uit. De zeer ongebruikelijke westenwind blies het stof naar het naburige Rongelap en daalde neer in het dorp. Kinderen speelden in de radioactieve aslaag als in de sneeuw. Jaren na deze tragedie zijn er sterke aanwijzingen dat de Amerikanen volkomen op de hoogte waren van de ongebruikelijke weersituatie en dat ze deze mensen hebben gebruikt als proefkonijnen.

Met gemengde gevoelens passeren we Rongelap. Ik heb van origami een paar kraanvogeltjes gevouwen. De kraanvogel heeft altijd al een belangrijke plaats ingenomen in de Japanse cultuur, maar is tevens uitgegroeid tot het symbool ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de atoombom. Tienduizenden gevouwen vogeltjes zagen we op de monumenten in Hiroshima en Nagasaki. Met de hoop dat het nooit meer zal gebeuren laten we met een kleine ceremonie mijn vogeltjes te water. Snel worden ze gegrepen door de krachtige wind en verdwijnen in de golven.

Op een ochtend komt Marcel met een pessimistische blik de kajuit in na zijn dagelijkse rondje over dek. Door de enorme klappen die we maken in de golven, begint een gedeelte van de verstaging te breken. Bij het onderwant zijn verschillende strengen van het staaldraad al afgeknapt en we durven zo niet verder te zeilen. We reven een groot deel van de zeilen weg en kijken bezorgd op de kaart. We zijn dicht bij het atol Wotje. Ondanks dat we officieel eerst in moeten klaren op Majuro, besluiten we Wotje aan te lopen. Voor de zekerheid brengt Marcel twee extra bakstagen aan. Zwabberend aan het bootsmansstoeltje bevestigt hij de staaldraden net onder de zaling. Het is een zeer vermoeiend karwei en ik ben blij als hij weer veilig beneden staat.

In de vroege ochtend lopen we door de pas Wotje binnen. We ankeren achter een onbewoond eilandje. Door de hitte besef je dan opeensdat je in de tropen bent. Het anker is nog maar net gevallen of we plonzen te water en zwemmen naar de kant. Een hernieuwde kennismaking met een atol: dramatische luchten, ruisende palmen en een maagdelijk strand met kristalhelder water.

We blijven een paar dagen op Wotje. Het dorp is aan de andere kant van de lagune, maar we blijven nog liever even onopgemerkt. We vieren Oud en Nieuw onder de palmen. Dit jaar geen champagne maar kokosmelk!

Ondertussen heeft Marcel het kapotte stag vervangen en we zetten weer zeil voor de laatste etappe. Het is nog maar twee dagen varen naar Majuro. We steken de lagune over en varen aan de andere kant van het atol weer naar buiten.

In het roze avondlicht zien we het silhouet van de motu’s bij de pas steeds kleiner worden. Als enorme buitenaardse wezens steken drie watertorens boven schamele bebouwing uit. Er liggen nog wat jachten voor anker. Een jongeman in een rubberboot komt ons tegemoet. Het is Ron van de Panacea. Hij legt ons uit waar we het beste kunnen ankeren.

Het lintvormige dorp op Majuro bestaat uit drie kernen, die in elkaar overlopen: Rita, Uliga en Delap. In het parlementsgebouw in Delap moeten we inklaren. Het is een afgrijselijk modern gebouw, geheel opgetrokken uit beton en met van die goudkleurige ramen waardoor je niet naar binnen kunt kijken. De mooie vlag van de Republiek der Marshalleilanden wappert in de krachtige passaatwind.

Een goede zeilvriendin van ons zei eens dat ze Micronesië een noodzakelijk kwaad vond op haar reis rond de wereld. Zo van, je moet er nu eenmaal langs omdat het op je weg ligt, maar meer ook niet. Nou, dat gevoel krijg ik ook als ik door het dorp loop. Zelden zag ik zo’n troosteloze troep als dit. Langs de eindeloze weg staan de schamele huisjes wijd verspreid. Stoffige taxi’s vol met mensen rijden af en aan. Een neergestort vliegtuigje staat met één vleugel in het zand in een perkje. Er zijn weinig bomen en de zon brandt op je hoofd.

In het centrum van Uliga is wat meer activiteit. De mensen zijn donker, met dik golvend haar en ze maken een lusteloze indruk. Kauwgom kauwend kijken ze ons wezenloos aan. Er wordt weinig actie ondernomen en veel rondgehangen.

In 1978 besloten de Marshalleilanden zich los te maken van de rest van Micronesië. Officieel is het land onafhankelijk, maar financieel steunt het nog volledig op hulp van de Verenigde Staten. De twee enorme supermarkten liggen vol met verlopen artikelen uit Hawaii. Gingen de mensen vroeger vissen in de lagune en verbouwden ze taro en de pandanus, nu trekken ze een blik cornedbeef open en eten een enorme berg rijst van een plastic bord. De Amerikanen hebben de grote fout gemaakt te denken dat ze deze mensen konden helpen met geld en westerse goederen. Helaas, het heeft alleen maar meer ellende gebracht. De zin van het bestaan is deze mensen ontnomen. Ze hoeven niets meer, dus doen ze niets meer.

Zo uitdrukkingsloos als de gezichten van de volwassenen zijn, zo blij en vrolijk zijn de ontelbare kindertjes. Zodra je de kant opgaat, zwermen ze om je heen en lachen je vrolijk toe. Er is een rolschaatsrage op het eiland. Natuurlijk zijn er niet voldoende rolschaatsen voor iedereen en veel kinderen hinkelen halfop één schaats. Bij de haven ligt een oud wrak. Uitbundig plonzen de jongetjes onder luid gejuich vanaf het roestige ijzer het heldere water in.

Een eindje van ons vandaan ligt het jacht Panacea, met aan boord Ron en zijn stiefvader Jo. Ze zijn vanaf Hawaii begonnen aan een wereldreis en zaten hier al zonder geld. Om de boordkas wat te spekken, runnen ze een rommelwinkeltje in het dorp.

Jo is een broodmagere krasse heer van in de zeventig. Hij is zo’n type voor een fotoreportage in de National Geographic. Je rijdt door de eindeloze vlaktes van Arizona en in de verte langs de stoffige weg zie je een stip. Het is een stoel en daarop zit Jo, met zijn brede glimlach en z’n rimpelige gezicht. Jo is een Amerikaan in hart en nieren. ‘We,’ zegt hij, ‘are so powerful. We are the leaders of the world.’ Ik heb vaker Amerikanen zulk soort uitspraken horen doen en bij mij knapt er dan altijd iets. Ik ben blij dat ik in Europa ben opgegroeid, waar we meer rekening met elkaar moeten houden en laten we eerlijk zijn, hier in Micronesië hebben ze er weinig van gebakken.

Het rommelwinkeltje van Ron en Jo is het verzamelpunt voor de zeilers die in de baai voor anker liggen. In het winkeltje staan wat oude televisies. Het is wel weer eens leuk om naar een lekkere film te kijken. En zo zitten we op zwembandjes en in dozen met teddyberen onder het genot van een kippenpoot uit de microwave te kijken naar Meryl Streep tussen de olifanten.

Af en toe luister ik nog naar de Japanse radio. Op een morgen worden we geschokt door het nieuws van de aardbeving in Kobe. Het is onvoorstelbaar dat zoiets in zo’n moderne stad nog kan gebeuren. De Japanners hadden altijd gedacht dat ze alles in orde hadden, maar dat blijkt een grote misrekening. Op CNN zien we de trieste beelden. Het wijkje bij de jachthaven is geheel verwoest. We denken terug aan de kleine straatjes. Het vriendelijke gezicht van het vrouwtje waar we een ijsje kochten. Hoe zou het met haar zijn? We liepen onder de snelweg die boven de stad is gebouwd. Alles is geheel verwoest. Flatgebouwen zijn als kaartenhuizen ingestort. Duizenden mensen zitten bekneld tussen het puin. De hulpverlening komt traag op gang. ‘s-Middags praat ik met Mei over de radio. Ook zij woont op een breuklijn en ik hoop van harte dat haar zoiets nooit zal overkomen.

Via de radio hebben we kennisgemaakt met Jan en Liz Dinkelman. Hij is van Hollandse afkomst en werkt hier voor de Amerikaanse ambassade. Deze zomer wordt hij overgeplaatst naar Den Haag en ze nodigen ons uit voor een etentje. In hun gammele goudkleurige mini-van halen ze ons op. Liz is een gezellige Engelse en Jan weegt wel 150 kg. Ze zijn van de mormoonse kerk. Het klinkt ons een beetje eng in de oren, maar het zijn heel hartelijke mensen en we hebben een leuk contact. Ze wonen aan de andere kant van de lagune in een prachtig huis, gedeeltelijk over het rif gebouwd. Het is wel weer even wennen na al die kleine Japanse huisjes. Je voelt je bijna verloren in de ruimte. We zitten op enorme stoelen en ik doe mijn was in een machine waar je drie keer in rond kunt draaien. Jan en Liz houden van lekker eten, grote stukken vlees, bakken met aardappelsalade.

Ik heb een appeltaart gebakken. ‘Willen jullie ook een stukje?’ vraagt Liz. Ze snijdt de taart in vier stukken en legt ze op de bordjes. ‘Nog wat ijs erbij?’ We knikken instemmend. We zijn behoorlijk afgevallen van al dat gezeil en we lusten wel wat.

Liz geeft wiskunde op het college hier. Ze heeft het niet zo’n hoge dunk van het niveau van haar leerlingen. Elk jaar legt ze hun hetzelfde probleem voor: ‘Vier blikjes cola kosten twee dollar. Hoeveel kost dan één blikje?’

‘Vijfentachtig cent!’ roept iedereen in koor. Zoveel kost het namelijk in de supermarkt.

In haar keurige badpak gaat Liz regelmatig zwemmen in de lagune. Van verschillende kanten kreeg ze te horen dat dat toch eigenlijk niet kon. Ze zijn hier ongelofelijk preuts. De vrouwen doen geloof ik nooit hun jurk uit en gaan altijd in vol ornaat te water. En dan te bedenken dat de helft van de meisjes in haar klas zwanger is en de andere helft met een kind op de arm loopt.

Met de auto brengen ze ons terug naar de ankerplaats. Voor ons rijdt een goedkope Koreaanse Hyundai met knipperlichten aan. ‘Dat is een parlementslid,’ vertelt Jan. Die willen graag laten zien dat ze belangrijk zijn. We rijden langs de vuilnisbelt. Als het water stijgt drijft een gedeelte van het vuil zo de lagune in.

In het dorp is een klein museum. Het is eigenlijk maar één flinke kamer en toch maakt het diepe indruk. Aan de wanden hangen foto’s van vroeger toen hier nog bijna geen blanken woonden. De paden in het dorp zijn netjes en schoon. Onder de palmen staan de huisjes gemaakt van palmhout. Statig poseren keurige families in traditionele kledij gevlochten van pandanus. De prachtige marshalleilandkano ligt afgemeerd aan het strand. Naast de foto’s hangen ‘stick-charts’. Dit is een raamwerk van latjes waarop ze vroeger konden navigeerden. De latjes geven het golf- of windpatroon weer rond de eilanden. Hoe het precies werkt weet niemand meer.

De oude Marshalleilanders behoorden tot de beste zeevaarders van de Pacific. Hun kano was verreweg de snelste in deze regio. Een golf van triestheid gaat er door ons heen als we het museum weer uitlopen. Wat is er nog over van deze cultuur?

We liggen al meer dan een maand op Majuro en we hebben nog niet veel gezien. Eerlijk gezegd hebben we daar ook even niet zoveel behoefte aan, na al de indrukken van acht maanden Japan en dat komt goed uit, want het leven is hier niet zo opwindend. Wel werken we aan de boot. Marcel heeft een rol roestvrij staaldraad over kunnen nemen van Ron en vervangt een groot deel van de verstaging. Ik doe wat schuur- en lakwerk. Het weer is aangenaam in deze tijd van het jaar en aan boord is het goed uit te houden. De passaatwind geeft voldoende verkoeling en in de tropische regenbuien vullen we onze watertanks.

We hebben toestemming gekregen om een paar van de buitenatollen te gaan bekijken. We halen onze permit op en zeilen in een dagtochtje tegen de wind in naar het naburige Arno. Zodra je de onstuimige pas van Arno binnenloopt, waan je je in een andere wereld. We moeten ons eerst melden bij de burgemeester. Helaas is het dorp aan lagerwal en we kunnen er niet ankeren. Door het vochtige palmenbos wandelen we naar het dorp. De veelal uit golfplaat opgetrokken huisjes zien er keurig verzorgd uit. Vrolijke tuintjes met bloemen zijn afgezet met koraalbonken. Mensen zeggen ons vriendelijk goedendag.

Het is zondag en de burgemeester zit nog in de kerk. Een charmante jongedame ontvangt ons in het simpele huis. Door het open raam zie ik een jongen de tuin inschieten. Even later komt hij terug met twee kokosnoten. Na zo’n lange wandeling stroomt het frisse vocht door onze droge kelen. We zitten op een bankje. Verder zijn er geen meubelen. In de hoek ligt een kind te slapen. De burgemeester is een vriendelijk mens met een imposante kop met spierwit haar. In hem vind ik nog wat terug van het trotse volk dat hier vroeger woonde.

Terug op het strand blijkt ons bootje gegrepen te zijn door de branding en het motortje is onder water gelopen. Wat nu? Het is onmogelijk om het hele stuk tegen de krachtige passaat in te roeien.

Het valt mee. Na enig gesputter weet Marcel hem toch nog aan de gang te krijgen en tegen de korte golfjes varen we naar de boot.

Arno is een prachtig atol. Naast de hoofdlagune zijn er twee bij-atolletjes waar je binnendoor naartoe kunt zeilen. Ons anker valt in het ondiepe water. We zijn bijna geheel omringd door groene motu’s.

De volgende dag maken we een lange wandeling op de kant. Het palmenbos is rijk. De mensen zijn onder de ruisende bomen aan het werk op hun kokosplantages. Een oude vrouw zit op de grond met een hele berg kokosnoten voor zich. Met een vlijmscherp mes hakt ze de noten in één keer doormidden.

Op de achtergrond spelen wat kinderen rond het simpele huis. Een van de meisjes is gehandicapt. Als ze ons zien wordt ze snel naar binnen getrokken.

Een jongeman biedt ons een kokosnoot aan. Hij heeft twee kinderen. Met vrouw en kinderen leeft hij van de opbrengst van de kópra. Eens in de zoveel tijd gaat hij naar Majuro om zijn kopra weg te brengen. Van de opbrengst koopt hij wat meel en rijst. Op de achtergrond speelt een krakerige radio. ‘Als ik wat geld over heb, koop ik er iets moois van,’ en hij wijst naar de radio.

Helaas heeft op de oversteek van Japan naar hier onze computer het weer begeven. Omdat de kans erg klein is dat ze hem hier kunnen repareren, heeft Marcel hem zelf maar opengemaakt om eens te kijken wat er aan de hand is. De reparatie die we in Japan voor een enorm bedrag hebben laten doen, blijkt prutswerk te zijn. We voelen ons behoorlijk in de boot genomen. Dikke klonten soldeer zitten er op de printplaat en we zien het somber in. Op Majuro hadden we al het verheugende bericht vernomen dat er vanuit Holland een andere was opgestuurd en van Jan en Liz horen we over de radio we dat die nu is aangekomen. Ondanks dat we nog wel wat langer op Arno hadden willen blijven, besluiten we hem toch maar te gaan ophalen.

Terug op Majuro komen we tot de ontdekking dat ik in blijde verwachting ben. We waren het er altijd al over eens dat we graag kinderen wilden, dus zijn we er erg blij mee. Opeens raak ik geïnteresseerd in dingen waar ik anders nooit naar keek. Het is nog een hele weg, maar stiekem snuffel ik in de muffe winkels alvast wat rond tussen de babykleertjes.

Op Independence Day gaan we kijken naar de parade. Serieus kijkende politiemannen marcheren houterig het dorre veldje op. Het volkslied wordt gezongen en plechtig wordt de vlag gehesen. Op de achtergrond liggen de bergen met vuil opgestapeld. Ik vind het een beetje een zielige vertoning. Op het terrein kun je wel lekker eten en voor het eerst sinds mensenheugenis smullen we van een heuse zak patat.

Na bijna twee maanden wordt het tijd om te vertrekken. We zijn hier al veel te lang. We besluiten in één keer naar Fanning Island te varen, bijna 2000 zeemijl naar het oosten.

We nemen afscheid van onze vrienden en ankeren voor de nacht achter een motu dicht bij de pas. Als ik de volgende ochtend vroeg naar de wc ga, blijkt dat ik wat bloed heb verloren. Ik schrik me wild en denk gelijk aan een miskraam. We besluiten het even aan te zien. De dag kruipt voorbij. In mijn medische boeken zoek ik op wat ik allemaal kan verwachten. De eeuwig blazende passaat giert door de stagen. Somber kijk ik naar de ruisende palmen. De branding slaat woest op het rif. Opeens voel ik me eenzaam en verlang terug naar huis.

Ondanks dat alle scenario’s uit mijn boeken uitblijven, vinden we het toch niet verantwoord op deze manier te vertrekken. We varen terug naar het dorp en ankeren bijna voor het kleine ziekenhuis. We zullen nooit helemaal doorkrijgen hoe het systeem werkt, maar na drie uur wachten krijgen we toch een dokter te zien. Het is een soort poortarts en we moeten morgen weer terugkomen bij de gynaecoloog. Weer zitten we uren te wachten. We vermaken ons best in de eenvoudige wachtkamer. Het gezelschap is kleurrijk. Op de grond is een lint van mieren op weg naar de prullenbak. Het ziekenhuisje wordt geheel gesubsidieerd door de Verenigde Staten en het ziet er nog redelijk modern uit. De Filipijnse dokter heeft zich geheel aangepast aan het land en staat ons kauwgom kauwend te woord. Hij maakt een echo en alles lijkt in orde. Mogelijk ben ik overwerkt. We moeten een beetje lachen en hij schrijft me een week bedrust voor. We krijgen het fotootje mee. Een zwart plaatje met wat witte vlekken. We kunnen ons er nog weinig bij voorstellen en bergen het plaatje ergens ver weg.

Terug aan boord rijst de twijfel. Hoe moeten we nu verder? We staan op het punt om 3000 zeemijl tegen de passaatwind in te zeilen en ik mag nog geen emmer optillen. We hebben absoluut geen zin om nog langer op Majuro te blijven. Alle mogelijkheden passeren de revue. Ik op het vliegtuig naar Hawaii. Ik terug naar Holland. Toch maar rond de wereld in plaats van naar Alaska. Het loopt allemaal op niets uit. Een lange vliegreis en een scheiding van Marcel, die dan alleen de boot verder zou moeten zeilen, het lijkt ons allemaal veel slechter voor mij dan gewoon maar vertrekken.

We brengen een laatste bezoek aan de dokter. Alles lijkt goed en hij geeft ons een noodpakket met medicijnen mee voor als ik op zee alsnog problemen krijg.

Voor de tweede keer nemen we afscheid van onze vrienden. Nog in de ochtendschemering lichten we ons anker. Het is een paar uur varen naar de pas. Opgelucht zeilen we tussen de bakens naar buiten.