Pacific North West
Bergen, beren en een baby
Jaren geleden zag ik op de televisie een film over een Duitse familie, die rond de wereld zeilde. Ze bezochten op hun reis het eiland Kodiak in Alaska. Ik zag hoe ze met klinkende bellen in hun hand gingen kijken naar de beroemde Kodiakberen, die op zalm aan het vissen waren in de rivier. De beren zaten op grote steenblokken, wipten de vissen uit het water en peuzelden ze op. Dat wil ik ook zien, dacht ik toen. Behalve dat we na bijna drie jaar zinderende hitte snakken naar wat verkoeling, is dit mijn grootste motivatie om naar Alaska te gaan. We willen wilde beren zien, het liefst van dichtbij en zo veel mogelijk.
Helaas hebben we door mijn zwangerschap ons schema wat moeten aanpassen en slaan we Kodiak over. We willen per se voor de eerste najaarsstormen de Golf van Alaska door zijn en besluiten direct van Kauai over te steken naar Sitka. Van daaruit kunnen we door de beschutte binnenwateren van Alaska en British Columbia afzakken naar Vancouver Island. Deze schitterende waterweg heet de Inside Passage en doorklieft de dramatische bergketens van de westkust. De Amerikanen plegen dit gebied de Pacific North West te noemen. Mijn gevoel zegt dat North East meer op zijn plaats is, maar blijkbaar gaan zij van een ander standpunt uit dan ik als Europeaan, dus houden wij het ook maar op Pacific North West.
Na onze negatieve ervaringen met de gezondheidszorg in Honolulu zijn we het erover eens dat ons kind niet in de Verenigde Staten geboren zal worden, maar in Canada. Canada heeft een systeem dat veel socialer is en dus meer toegankelijk is voor ons (dat hopen we tenminste).
Op een zonnige middag vertrekken we uit de haven van Nawiliwili op Kauai. De oversteek naar Alaska kun je meteorologisch gezien in drie etappes verdelen. Het eerste stuk is hoog aan de wind tegen de passaatwind in. Als je pech hebt, zeil je daarna regelrecht het zogenaamde Pacific High binnen, een permanent hogedrukgebied tussen Hawaii en het vasteland. Daarin kunnen we veel mist en windstiltes verwachten. Zodra je in het noorden het hogedrukgebied uitvaart, kom je tot slot in een westelijke stroming terecht, waarin de stormdepressies vanaf Japan de Golf van Alaska intrekken. Zeiltechnisch zou het het beste zijn om eerst een stuk naar het noordwesten te steken en dan als het ware om het gebied met windstiltes heen te zeilen. Dat betekent echter dat we een behoorlijke omweg moeten maken. Omdat we maar drie weken hebben, besluiten we in één lijn naar Sitka te varen en door de windstiltes heen te motorren.
We zijn nog geen twee uur de haven uit of er komt een vreemd geluid en een rookwolk uit de motorkist. Bezorgd opent Marcel de kist. De dynamo is doorgebrand. Hij was al oud, maar we hadden gehoopt dat hij het nog even uit zou houden. Gelukkig hebben we een windmolen en twee zonnepanelen, maar aangezien we weinig wind en weinig zon kunnen verwachten, komen we wel een beetje in de problemen. Bovendien verwachten we de radar veel nodig te hebben en die vraagt nogal wat stroom. Helaas is ons schema al erg krap en zit er dus niets anders op dan maar gewoon door te varen. Dan maar geen dynamo.
De passaatwind houdt zich koest en de eerste dagen komen we moeiteloos door. Op de weerkaart kunnen we de systemen goed volgen en zoals verwacht draait de wind aan de rand van de hoge druk naar het zuiden.
Voor het eerst sinds mensenheugenis zetten we de spinnaker. Wat een zaligheid. De bewegingen van het schip zijn nu veel aangenamer en het lukt me zelfs om een beetje te koken. Marcel neemt de nacht voor zijn rekening en ik zit een gedeelte van de dag op de uitkijk.
Het weer is redelijk stabiel. Witte wolkjes wandelen vanaf het zuiden over ons heen. Eentje ziet er iets dreigender uit. Ik verwacht niet dat er veel wind uitkomt. Terwijl ik op de wc zit voel ik de boot vervaarlijk overhellen en ik haast me naar buiten, maar het is al te laat. In de mast hangen wat fleurige lappen te wapperen, de overblijfselen van wat eens onze spinnaker was.
Marcel is inmiddels ook aan dek en met enige moeite lukt het ons de resten heel aan dek te krijgen. Wat een pech, juist nu we zo’n haast hebben. We zetten de lichtweergenua en in een slakkengangetje sukkelen we verder.
Na een paar dagen komt de mist en valt de wind weg. Om het kwartier zetten we de radar aan om te kijken of er schepen in de buurt zijn. Gelukkig is er in dit gebied weinig scheepvaart, toch vind ik het een beetje unheimisch in die mist. Alles druipt van het vocht. Monotoon draait de motor zijn uren en glijden we over het spiegelgladde water. Om ons heen drijven allemaal kwalletjes. Ze zien er niet uit zoals wij ze kennen, maar het zijn een soort doorzichtige plaatjes met een zeiltje van glas erop. In de loop van de dagen worden het er steeds meer. Onafzienbare velden van deze beestjes reiken tot aan de horizon. Hier is duidelijk een kraamkamer. Marcel vist er een paar uit het water. Zo te zien planten ze zich als klonen voort en splitsen ze zich telkens. Ik heb elke dag een praatje over de radio met een collega-zeiler, die op weg is naar Vancouver. Hij zit honderden mijlen van ons vandaan en ook hij zeilt door massa’s van deze beestjes heen. Het is net een armada van scheepjes. Als de zon ‘s-avonds onder gaat, lichten de ‘zeiltjes’ allemaal roze op. Het is een fantastisch gezicht, de hele zee is één grote roze deinende massa.
De mist houdt meer dan twee weken aan. Af en toe zeilen we een stukje, maar de motor doet het meeste werk. Het is niet zo opwindend, maar wel zo rustig. Het lukt Marcel zelfs om de dynamo weer aan de praat te krijgen. Een van de koperen sleepringen was doorgesleten en een van de diodes was doorgebrand. Door een stuk van een rvs pijp af te zagen en die op de juiste dikte te vijlen, maakt hij een nieuwe ring en na een duik in zijn rariteitenkabinet komt zowaar een forse diode te voorschijn, die de doorgebrande kan vervangen en ziedaar, de dynamo werkt weer!
We naderen de top van het hogedrukgebied. Nog steeds zit de wind niet erg in het westen. Op de Canadese weerkaarten worden de fronten niet weergegeven zoals we dat gewend zijn (door lijnen met driehoekjes) maar als een soort drollen. Elke dag ziet de weerkaart er ongeveer hetzelfde uit en we hebben geen idee of we die drol nu net gehad hebben of dat hij nog moet komen. Later zouden we ontdekken dat de fronten hier veel sneller overtrekken dan we gewend zijn en dat het dus elke keer andere drollen waren.
Het weer is onaangenaam. Inmiddels is de temperatuur gezakt tot waarden die je op deze breedtegraad kunt verwachten. Vooral met die dikke buik voel ik me een soort maanmannetje in al die kleren. Onhandig kruip ik naar buiten. Het regent. Er staat een harde zuidoostenwind en het is snijdend koud. Doordat we aan hogerwal zitten, is het water vlak en onder stormtuig spuiten we over het water. Het geeft me altijd een onrustig gevoel als we zo hard gaan en ik voel een sterke neiging nog meer zeil te minderen, maar de gedachte aan een veilige haven met een ziekenhuis en een dokter weerhouden me daarvan. We hebben ernaar gestreefd om deze oversteek in drie weken te doen en als we flink doorvaren, gaan we dat halen.
De zee is grijs. Ik loop naar voren en met één hand aan de stagen tuur ik een beetje dromerig naar de horizon. Opeens realiseer ik me wat ik zie. Trots steken ze hoog boven de laaghangende wolken uit. Er straalt een arctische schoonheid van uit. Alle spanningen en onzekerheden van de afgelopen maanden vallen van me af. Daar, onder die besneeuwde bergtoppen, daar ligt Sitka.
Opgewonden vertel ik Mei die middag over de radio dat we de bergen al kunnen zien. Het zal waarschijnlijk voorlopig het laatste gesprekje zijn met haar. Als we straks achter de bergen zitten, verwacht ik dat we het contact snel zullen verliezen. Het stemt me een beetje triest. Ik realiseer me goed hoe belangrijk ze voor me is geweest de afgelopen maanden. Eigenlijk gingen onze gesprekjes over niets, het weer, het eten en toch waren ze zo belangrijk. Marcel is altijd heel lief en zorgzaam voor me, maar die gewone vrouwelijke praat heb je af en toe gewoon nodig. Vaak voelde ik me onzeker en eenzaam, zo ver van land en medische hulp, maar ze was er altijd, elke dag. Op Hawaii stuurde ze me een geluksteken uit de shinto-shrine. Het is speciaal voor zwangere vrouwen en geeft je een goede zwangerschap en een makkelijke geboorte. Ik draag het altijd bij me.
Die middag lopen we op onze summiere kaart de baai bij Sitka binnen. Het zit potdicht van de mist. Op de radar zien we wat stipjes om ons heen. Als je goed kijkt kun je buiten de vissersscheepjes als witte schimmen over het water zien dansen. Een groepje papegaaiduikertjes schiet fladderend voor ons langs. Achter ons verschijnt op het scherm een duidelijke reflectie. Dat moet iets groots zijn. Het nadert ons met grote snelheid. Toeoeoet…Nog net zien we de contouren van een enorm passagiersschip dat ons passeert.
Dichterbij krijgen we wat meer zicht. Tussen de rotseilandjes varen we naar binnen. De krijg meteen een gevoel dat je alleen in koudere gebieden hebt. Het is moeilijk te beschrijven, de houten huisjes, de vissersscheepjes.
Er is veel bedrijvigheid. Een watervliegtuig landt vlak voor ons. In de haven drijft veel visafval en de regen valt gestaag uit de grijze hemel.
We meren de boot afin de bomvolle haven. Het is het zalmseizoen en honderden vissers komen vanuit Washington State hierheen om te vissen. Sitka heeft de naam ‘the most scenic city’ van Alaska te zijn. Behalve de prachtige ligging aan de voet van de bergen met Mount Edgecombe aan de overkant, is het stadje ook heel leuk. Het doet ons een beetje Noors aan, maar dan veel rommeliger. De sfeer is totaal anders dan op Hawaii. De mensen gaan gekleed in vieze spijkerbroeken en geblokte houthakkershemden.
Alaska wordt ook wel the last frontier genoemd. Veel mensen die niet meer kunnen aarden in de stressvolle materialistische samenleving, trekken hierheen. Ook door het klimaat denk ik, is men veel meer bereid elkaar te helpen. Ze staan dan ook helemaal niet gek te kijken als ik mijn situatie uitleg in het kleine overheidsziekenhuis. De prik is zo geregeld. Heb ik me daar nou zo druk over gemaakt. Op Hawaii kreeg ik het idee dat ze me maar een onverantwoordelijk figuur vonden. Hier wonen zoveel mensen heel afgelegen en vinden ze het de normaalste zaak van de wereld.
Lang voordat de blanken kwamen was dit het land van de Tlingit indianen. Ze leefden van landbouw, aten bessen en visten in hun kano’s in de rijke wateren rondom de nederzetting. Hun cultuur was rijk. De vrouwen konden prachtige manden vlechten en vooral in de lange donkere winters werden er veel ceremonies gehouden. Een van de belangrijkste was de zogenaamdepot-latch. Hoe meer de gastheer van de potlatch weggaf, hoe hoger hij steeg op de sociale ladder. Aan de ene kant hield je op zo’n manier niet zoveel over, aan de andere kant was de kans grootdat je alles een jaar later gewoon weer terugkreeg en vaak nog meer ook. Het grote probleem was dat de blanken dat niet deden en veel stammen op deze manier hun waardevolle bezittingen zijn kwijtgeraakt.
Hun vredige en uitgebalanceerde bestaan werd wreed verstoord door de komst van de Russen rond 1800. Het boterde helemaal niet tussen de Russen en de Tlingits en na een bloedige strijd werden de indianen uiteindelijk gedwongen het land waar ze al duizenden jaren geleefd hadden te verlaten. Gefundeerd op de jacht op zeehonden en zeeotters bouwden de Russen in korte tijd een imperium op en Sitka werd de bloeiende hoofdstad van Russisch Amerika. Er werd zelfs een heuse kathedraal gebouwd in het centrum en de hoge heren leefden in een protserig kasteel aan het water. Maar het duurde niet lang of de populatie zeeotters en zeehonden liep dramatisch terug. Sitka werd afhankelijk van de houtindustrie. Inmiddels werd in andere delen van Alaska goud en olie gevonden en Sitka raakte in verval.
De Russische regering werd steeds minder geïnteresseerd in de afgelegen kolonie en wilde er eigenlijk wel vanaf. Ze wilden te allen tijde voorkomen dat het in handen zou vallen van aartsvijand Groot-Brittannië en in 1867 werd het voor 7,2 miljoen dollar verkocht aan de Verenigde Staten.
Nog steeds staat de kathedraal midden in het dorp. Kathedraal is een beetje een groot woord, het is eigenlijk meer een kerkje. Het origineel werd in 1966 door brand verwoest en dit is een replica. Helaas moeten we betalen om naar binnen te mogen en omdat we uit principe geen geld betalen om een kerk in te gaan, vergeten we het interieur dus maar.
Je kunt altijd gelijk zien als er een cruiseschip in de baai ligt. De vele toeristische winkeltjes worden bevolkt door honderden schuifelende bejaarden, behangen met zonnebrillen en petjes. Het is een heel circus. Het is maar een uurtje en snel keert de rust weer.
In het kleine sfeervolle museum zien we de overblijfselen van de indianencultuur. Alhoewel de Tlingits wel weer terugkeerden naar Sitka, is er maar bitter weinig van over. Het vlechtwerk is ongelofelijk fijn. Ze maakten er zelfs waterdichte kopjes en schoteltjes van. Buiten in het bos staat een verzameling totempalen. De totempalen beelden meestal een mythologisch verhaal uit. De figuren uit het verhaal worden afgebeeld op de paal. Belangrijke figuren zijn de raaf, de beer, de arend, de orka en de zalm. Ze werden opgericht ter gelegenheid van een ceremonie bijvoorbeeld een potlatch. De meeste zijn een replica van het origineel. Ze komen prachtig uit tussen de donkere bomen.
In de omgeving kun je prachtig wandelen. Helaas zijn de meeste paden veel te steil voor mij. Op een mooie heldere dag trekt Marcel de stoute schoenen aan en beklimt de berg achter de haven. Het pad is ongelofelijk steil, maar boven heeft hij een prachtig uitzicht over de baai. Duizenden eilandjes reiken tot aan de horizon. Aan de overkant ligt de besneeuwde piek van Mount Edgecumbe.
Samen wandelen we een eind door het vochtige bos. We lopen echt door berenland. Het is dan ook een beetje spannend en op advies van de parkrangers hebben we een belletje gekocht. Een beer is het gevaarlijkst als hij door je verrast wordt en daarom moet je lawaai maken, zodat hij of zij je ver van tevoren hoort aankomen. Ik voel me wel een beetje voor paal lopen met die bel en het nadeel is dat de kansdat je een beer te zien krijgt ook veel kleiner wordt. Het bos is prachtig en we zien wel sporen, maar beren krijgen we niet te zien.
Na tien dagen Sitka beginnen we aan onze tocht door de Inside Passage naar het zuiden, 1200 mijlen door een van de mooiste en meest spectaculaire waterwegen ter wereld. Zeilen is er tussen de bergen meestal niet bij en we hebben de boot afgeladen met gasolie. We gaan eerst een stukje naar het noorden. Mijn grote wens is altijd geweest om naar Glacier Bay te gaan. In deze baai rijken verschillende gletsjers tot aan het water en het moet een hele belevenis zijn.
Ook in dit deel van de wereld heeft de overbevolking toegeslagen en het is gebombardeerd tot nationaal park. Helaas wordt er maar een zeer beperkt aantal jachten per dag toegelaten en vroeg in het voorjaar zit alles al volgeboekt met jachten die uit Washington komen. We proberen ze nog om te praten maar helaas, we komen er niet in. We balen enorm, maar er rest ons weinig anders dan ons er maar bij neer te leggen. Gelukkig komen er op nog veel meer plaatsen gletsjers tot aan het water en dan gaan we daar maar kijken.
Op een zonnige ochtend varen we tegen de straffe noordenwind de baai uit. De ferry komt ons achterop. Toeristen zwaaien ons toe. In de verte zien we wat zwarte stippen in het water. Eerst denken we dat het zeehonden zijn, maar als we dichterbij komen blijken het geen zeehonden maar otters. Ze zijn heel groot. Telkens duiken ze onder en komen met een schelp weer naar boven. Ze leggen de schelp op hun buik en slaan deze met een steen kapot. Het is een koddig gezicht. We minderen even vaart om het bedrijvige tafereeltje te aanschouwen.
De volgende dag moeten we door een smalle passage. Het kan er enorm stromen en we ankeren vlak bij de ingang om te wachten op de kentering van het tij. Ik ga een dutje doen en Marcel gooit een hengel uit. Opeens hoor ik een kreet vanbuiten. Ik steek mijn hoofd buiten het luik. Hij heeft een zalm gevangen, wow! Het beest is enorm glibberig en hij glipt bijna weer overboord, maar Marcel weet hem toch aan dek te krijgen. We hadden van veel kanten al gehoord dat het heel moeilijk is om een zalm zo te vangen en dat we dat eigenlijk wel uit ons hoofd konden zetten en zie…gewoon met een stukje nep-aas uit Japan. Het zal wel een toevalstreffer zijn, maar het smaakt heerlijk.
We maken een stopje in het indianendorp Angoon. We hadden ons er al erg weinig van voorgesteld en inderdaad. Het is een troosteloos geheel. In deze nederzettingen is veel alcoholisme en een grote werkloosheid. Behalve een paar schamele totempalen is er niets dat nog herinnert aan de oorspronkelijke cultuur. Een man staat op de modderige weg aan zijn auto te sleutelen. Hij zegt ons met een knikje goedendag. We knikken terug.
Tussen de imposante bergformaties varen we naar Juneau, de hoofdstad van Alaska. We leggen de boot in de jachthaven, met een prachtig uitzicht op de Mendenhallgletsjer en pakken de bus naar de stad. Van de stad zelf kunnen we niet erg onder de indruk zijn, maar het museum is wel erg mooi. Er is ook veel te zien van de Eskimo’s. Het naaiwerk dat de vrouwen in de lange donkere winters deden, is schitterend. Van vissenhuiden, die ze op een speciale manier droogden maakten ze regenpakken, die niet onder deden voor de huidige moderne materialen. De vaardigheid van de vrouw om kleding te maken was voor een Eskimo-man ook belangrijker dan haar uiterlijk.
Toen we drie jaar geleden onze tocht door Zuid–Chili hadden voltooid, dacht ik weleens, wat moeten we eigenlijk nog in Alaska, dat moet toch ongeveer hetzelfde zijn als hier? Inderdaad is het gebied qua natuurschoon zeer vergelijkbaar, maar de sfeer is totaal anders. Het varen is in Alaska veel rustiger, het weer is minder extreem en er zijn mensen. Was Zuid–Chili een niemandsland, hier is het een drukte van belang.
Om de paar dagen zijn we in een stadje. Het wemelt van de vissers en de watervliegtuigen vliegen ons om de oren. Eigenlijk vind ik het wel erg fijn. Ik had er een beetje tegenop gezien om weer de eenzaamheid in te gaan. Al die snorrende vliegtuigjes geven me een veilig gevoel.
Als je vanuit Juneau naar het zuiden vaart, lopen er vier zijarmen landinwaarts, waarin je gletsjers vanaf het water kunt naderen. We gaan ze alle vier bekijken. Omdat we over vier weken op Vancouver Island moeten zijn, hebben we besloten ons op dit gebied te concentreren en daarna in één keer door te varen naar onze voorlopige eindbestemming.
Het weer is wisselvallig, een paar dagen regen, een paar dagen goed weer. Wanneer de zon schijnt is het varen een feest. Als een nietig stipje varen we door het dramatische landschap, met de besneeuwde pieken van de Coast Mountains als zwijgende toeschouwers op de achtergrond.
We motorren door angstwekkende ravijnen. Glimmende rotswanden torenen hoog boven ons. Om ons heen drijven metershoge ijsbergen. Hoe dichter we bij de gletsjer komen, hoe dichter het ijs wordt. We moeten vaart minderen. Langzaam kruipen we tussen de schotsen door. Nog één rotswand en dan komt hij te voorschijn. Als een enorme glijbaan slingert de eeuwen oude ijsmassa door het rotsgesteente naar het water. Tientallen meters hoog torent de imposante ijswand de lucht in. Wat voelen we ons klein!
Op de ijsklonten voor de gletsjer zitten allemaal zeehonden. Ze zijn heel nieuwsgierig en al koekeloerend zwemmen ze rond de boot. Opeens horen we een zwaar donderend geluid. Er breekt een stuk ijs los en met een enorme plons stort het te water. We zien de kleine vloedgolf naar ons toe komen.
‘s-Avonds lopen we een beschutte baai binnen aan de ingang van de fjord. Er liggen nog een paar jachten voor anker. De meeste zijn motorboten uit Washington. Een groepje mensen vaart in een rubberboot dicht langs de waterkant. Ze staren naar het bos alsof er iets te zien is. Opeens zien we het ook. Mijn hart gaat sneller kloppen. Daar loopt onze eerste beer! Hij is pikzwart en niet zo groot. Helaas moeten we ons anker laten vallen en hij vlucht het bos in.
De volgende morgen gaan we even de benen strekken op het kiezelstrand. Elke donkere vlek is opeens een beer. Als we de hoek om wandelen zien we een moeder met twee kleintjes over het strand scharrelen. Speels dartelen de jongen over de stenen. Je kunt je bijna niet voorstellen dat ze zo gevaarlijk zijn.
Die avond komt de beer van gisteren ook weer te voorschijn voor zijn avondwandeling. Dit keer stappen wij in het bootje. We kunnen hem (of haar) tot op enkele tientallen meters naderen. Behendig keert hij de stenen om op zoek naar schelpjes en krabbetjes.
Nog niet helemaal bekomen van ons berenavontuur varen we richting Petersburg. Het water is hier veel opener, maar er is geen zuchtje wind. Omdat we nogal haast hebben, proberen we zo veel mogelijk van het daglicht te profiteren. Meestal staat Marcel bij zonsopgang op, licht het anker en neemt de eerste paar uren voor zijn rekening. Als ik een beetje uitgeslapen ben, neem ik het van hem over en ga op de uitkijk zitten.
Ondanks het prachtige landschap is het varen op zich nogal saai. Net als in Chili hebben we een systeem dat we binnen onder de kap kunnen sturen. We hebben een soort stuurknuppeltje dat verbonden is met de automatische piloot in de kuip.
Het is een miezerige dag en dromerig staar ik in de grijze verte. Af en toe stel stuur ik de koers een stukje bij, maar verder hoef ik niet zoveel te doen. Terwijl ik een beetje zit weg te dromen krijg ik de schrik van mijn leven. Een metersbrede enorme walvisstaart steekt opeens vlak naast de boot de lucht in. Ik houd mijn hart vast en durf me niet te verroeren. Nog net zie ik hoe het kolossale beest vlak onder ons de diepte induikt. Om me heen zie ik nog meer stoomwolken de lucht inschieten. Nog een paar keer moet ik uitwijken.
Ik heb altijd gedacht dat deze beesten ons van verre konden horen aankomen, maar later hoorden we dat er in dit gebied regelmatig ongelukken gebeuren en walvissen zelfs in hun enthousiasme boven op boten terechtkomen.
Petersburg is oorspronkelijk een Noorse vestiging. We blijven er maar een paar uur. De vele houten huisjes herinneren nog aan de oorspronkelijke bewoners en aan de haven staat een kitscherige replica van een vikingschip. We doen wat boodschappen en nemen een heerlijke douche aan de haven.
Er zijn twee manieren om vanaf Petersburg naar het zuiden te varen. We hebben wel zin om van de gebruikelijke route af te stappen en nemen de uiterst oostelijke doorgang. Deze passage is onbebakend en is een onderdeel van de Stikine-delta. Bij laagwater valt het droog en het heet dan ook de Dry Street. Het is dus een beetje de vraag of we erdoorheen kunnen, maar omdat we maar 1,30 meter steken, willen we toch een poging wagen. Het is lang geleden dat we door een zanderige delta voeren, het past niet zo in dit landschap van bergen en vaak honderden meters diep water.
Met opkomend water naderen we de doorgang. Al snel lopen we aan de grond. Marcel gaat in de rubberboot voorop om te meten waar het water het diepst is en op zijn aanwijzingen stuur ik al slingerend achter hem aan. Langzaam schuiven we bonkend over de zandbanken telkens een eindje verder. Het is wel leuk varen en hetdoet ons denken aan vakanties in East Anglia. Net voor het tij keert zijn we erdoorheen.
‘Service trail leads to bear-observatory’ lees ik in kleine lettertjes op de kaart. Dat klinkt interessant. Het zal wel te moeilijk zijn voor mij, toch gaan we een kijkje nemen. Je weet maar nooit. We hebben het snel gevonden en varen met de rubberboot naar de kant. Op het kiezelstrand zit een zeer corpulente jongeman met een groot geweer aan zijn riem en een rangerspak aan. ‘Welcome to the Anan Creek Bear Observatory,’ zegt hij vriendelijk.
Het observatorium ligt op ongeveer een kilometer van het strand en we kunnen er zo heen wandelen. Hij legt ons uit wat we moeten doen als we een beer tegenkomen op het pad en opgewonden lopen we erheen. Het bos druipt van het groen en achter elke boom zie ik een beer. Na een kwartiertje wandelen naderen we het observatorium. Het is een houten platform, gedeeltelijk overdekt. ‘Daar zit er een,’ zeg ik opgewonden tegen Marcel. Ik ben zo gefixeerd op de beer, dat ik het opstapje totaal over het hoofd zie en struikelend loop ik naar binnen.
Het observatorium is half boven een kleine waterval gebouwd en beneden ons zien we de zalm met duizenden tegelijk naar boven ploeteren. Het is een strijd op leven en dood. Wat een inspanning moeten die beesten leveren. Ik krijg er gewoon medelijden mee.
Een dikke zwarte beer zit aan de overkant op de grote rotsblokken te vissen. Met zijn klauwen slaat hij de zalm uit het water, scheurt de buik open en peuzelt alleen de eitjes op, de rest laat hij liggen. Op de steile bosrand aan de overkant zien we nog meer beren verschijnen. Blijkbaar is dit een belangrijke beer, want ze zitten allemaal te wachten tot hij verzadigd is. Helaas wordt het snel donker en we willen bij licht door het bos teruglopen.
De volgende ochtend vroeg lopen we alweer op het pad. Beren zijn in de ochtend en de avond het actiefst en dit is dan ook de gunstigste tijd om ze bezig te zien. ‘Kijk daar eens,’ zegt Marcel en hij wijst naar de overkant. Dan zie ik het ook. Er loopt een grote blonde grizzly-moeder met drie kleintjes. Ze zijn een beetje aan het donderjagen aan de waterkant. Statig waggelt moeder het bos in en vrolijk huppelen de jongen er achteraan.
Onze dikke beer van gisteren zit al aan het ontbijt. Wanneer hij klaar is, komen er van alle kanten andere aangelopen. We beginnen ze al een beetje te kennen: die grote dikke, die mottige met die vieze billen, die jonge met die mooie vacht. Ze zijn heel makkelijk te herkennen en ze hebben allemaal een eigen persoonlijkheid. Zonder dat we er erg in hebben zitten we uren te genieten.
Tegen de middag komt er een groepje toeristen met een ranger aangewandeld. Ze zijn met het watervliegtuig uit Ketchikan gekomen. Er zit één beer te vissen. Ze kijken er even naar, maar gaan daarna uitgeblust op een bankje zitten. Hoe is het toch mogelijk. Ze hebben een astronomisch bedrag betaald om hier te komen en ze kijken niet eens. Het is ons al zo vaak opgevallen dat wij hoewel we al zoveel gezien hebben, vaak veel meer drang hebben om iets te bekijken dan mensen die op vakantie zijn. Een beetje weemoedig nemen we afscheid van de beren. In ieder geval kunnen we Alaska met een tevreden gevoel verlaten.
In twee dagen varen we naar Ketchikan, het laatste plaatsje in Alaska. Op Hawaii hebben ze ons gezegd dat we niet hoeven uit te klaren, maar voor de zekerheid gaan we toch maar even langs. Het stadje is erg toeristisch, maar wel gezellig. Het is een beginpunt voor veel cruiseschepen. De trotse boeg van de Rotterdam torent hoog boven de kade uit. Er varen hier verschillende schepen van de Holland-Amerika Lijn. Hoewel er nog een Antilliaanse vlag achterop wappert, is er verder weinig Hollands meer aan. Het geeft me toch een nostalgisch gevoel als ik ze zie varen. De namen Nieuw Amsterdam, Rotterdam en Maasdam herinneren aan de tijd dat Nederland nog een grote zeevarende natie was. Nu is alles in Amerikaanse handen en is het één groot toeristencircus.
We hoeven inderdaad niet uit te klaren. We liggen een paar dagen verwaaid in een beschutte baai en varen naar Prince Rupert net over de grens in Canada. We klaren in en doen wat inkopen in het weinig inspirerende stadje. Het ziet er allemaal veel geciviliseerder uit dan in Alaska en we voelen ons wat sjofeltjes in onze spijkerbroeken en slobbertruien.
Helaas hebben we nog maar drie weken over voor British Columbia. Eigenlijk staat mijn hoofd er ook niet zo erg naar en ik verlang naar een plek waar we ons rustig kunnen voorbereiden op de komst van ons nieuwe bemanningslid.
Bij het krieken van de dag lichten we ons anker, ‘s Morgens zit het vaak potdicht van de mist. We hopen dat het nog zal opklaren, want vandaag moeten we een spectaculair stuk gaan varen. Op de radar zien we de hoge rotswanden om ons heen als dikke witte plekken. Het vaarwater is niet veel meer dan een paar honderd meter breed en het is dus oppassen geblazen. Terwijl Marcel, op de wc zit zie ik een duidelijke reflectie recht op ons afkomen. Toeoeoet…Ik schrik me wild en hoewel ik er niet zo van houd om dicht langs de kant te varen kruip ik bijna tegen de rotsen aan. Toeoeoet…Op de radar lijkt het of hij recht over ons heen gaat varen, maar ik kan me niet voorstellen dat zo iets groots zo dicht langs de kant zal varen. Opeens zie ik de witte schim van een enorm passagiersschip vlak naast ons door het water glijden. Gelukkig, het gaat goed.
In de loop van de ochtend klaart het op en het wordt een prachtige dag. We kunnen optimaal van het uitzicht profiteren, want de stroom staat hier altijd tegen en we schieten niet zo erg hard op.
Veel vissersscheepjes komen ons met bruisende boeggolf voorbij. Er is een zalmopening bij Vancouver Island en iedereen haast zich die kant op. Ze werken hier niet met quota, maar met openingen. Dat betekent dat ze soms maar een paar uur mogen vissen op een bepaalde zalmsoort. De zalm trekt in dit jaargetijde vanaf de oceaan de rivieren op om eitjes te leggen. Als zo’n zwerm zalm naar de kust komt, wordt eerst gekeken hoeveel het er ongeveer zijn en dan wordt bepaald hoe lang de opening zal zijn. Zo’n school vissen is heel plaatselijk en als je als visser het verkeerde plekje uitkiest, kan het zijn dat je geen vis binnenhaalt.
Het kost ons vijf dagen om van Prince Rupert naar Vancouver Island te varen. De motor moet al het werk doen. Er trekken verschillende fronten over en een harde zuidoostenwind blaast langs de kust. Gelukkig is het vaarwater erg beschut en we motorren in de miezerige regen ertegenin.
We maken een stopje in Bella Bella, een dorpje waar nog veel oorspronkelijke bewoners leven. Nu is een regenachtige zondagmorgen vaak toch al niet zo’n gunstige tijd om iets te gaan bekijken, maar Bella Bella doet haar naam al helemaal geen eer aan. De houten huisjes zien er troosteloos uit in de stromende regen. Overal slingert speelgoed in de modderige tuintjes. Er is geen kip op straat. We stappen de schamele supermarkt binnen en kopen wat klef fabrieksbrood.
Voordat we naar Vancouver Island gaan, moeten we nog een stukje open water over. Het kan daar behoorlijk spoken en we ankeren in een diepe baai dicht bij zee om rustig weer af te wachten. We zijn niet de enigen die op dit idee gekomen zijn, want ‘s-avonds stroomt de baai vol met vissersscheepjes. Het geeft me een kerstgevoel, al die dansende lichtjes boven het water.
Het weerbericht is gunstig en de volgende ochtend trekken we de stoute schoenen aan. We hadden verwacht wat te kunnen zeilen, maar ook nu weer moet de motor voor de voortstuwing zorgen. Ik vind het wel best. Het water is spiègelglad en dat komt hier niet zo dikwijls voor. Ik heb niet zoveel zin meer in woeste avonturen en ben de afgelopen maanden een echte zoetwatermatroos geworden.
Ik had altijd gedacht dat we na Alaska het mooiste stuk gehad zouden hebben en dat British Columbia een eindeloze herhaling van zichzelf zou zijn, vooral veel rotsen met bomen, rotsen met bomen en rotsen met bomen, maar niets blijkt minder waar. Ook deze kust is van een overweldigende schoonheid. Iets minder ijs en sneeuw, maar zeker niet minder indrukwekkend.
We scharrelen nog twee weken aan de binnenkant van Vancouver Island. Het is er heerlijk varen. Wel komen we langzaam tussen de vakantiegangers terecht en is het overal een stuk drukker, maar dat heeft ook wel weer zijn charmes.
Het berglandschap is heel romantisch. We proberen de grote meute te ontlopen en ankeren een beetje uit de route in de prachtigste baaien. Tot onze verbazing zien we ook hier regelmatig beren over het strand banjeren en tijdens een wandeling krijgen we er zelfs eentje recht voor ons op het pad. We proberen hem (of haar) op ons attent te maken door in onze handen te klappen en hardop te praten. Even kijkt hij ons recht in de ogen en daarna schiet hij het bos in.
Op veel plaatsen kun je in dit gebied orka’s zien. Er is geen folder over British Columbia of hun imposante rugvinnen staan erin afgebeeld. Ook wij krijgen ze te zien. Ze zijn niet zo groot, maar toch nog groot genoeg om respect af te dwingen. We varen een tijdje met een groepje op en ze omringen ons aan alle kanten. Even voelen we ons deel uitmaken van hun wereld. Hoog spuiten de fonteinen om ons heen de lucht in. Ogenschijnlijk moeiteloos glijden ze met hun glimmende zwarte lijven door het water. Marcel richt net zijn camera op eentje een eindje verderop. Opeens verheft het kolossale lijf zich bijna loodrecht uit het water. Klik…Dat was een voltreffer. Met veel geplons stort hij zich weer te water.
Tussen de eilanden kan het enorm stromen. Je moet dan ook heel goed uitkienen wanneer je door zo’n passage heen moet. Marcel heeft er een hekel aan om tegen de stroom in te varen als dat niet hoeft (en wie niet). We naderen een van de nauwe doorgangen. We proberen met het laatste beetje tij erdoorheen te gaan, zodat we nog een duwtje in de rug hebben. We zijn een beetje vroeg en het stroomt nog behoorlijk. De passage bestaat uit twee smalle stukken en volgens onze kaart is de eerste de gevaarlijkste. Langzaam naderen we. Het lijkt wel mee te vallen. We hebben een behoorlijke stroom mee en schieten door het gat heen. Nu de volgende. Dat valt tegen. Ik heb het gevoel of we door een complete stroomversnelling heen varen en we gaan echt het hobbeltje af. Tussen de meters brede draaikolken slingeren we erdoorheen. Marcel weet de boot net op koers te houden. Sommige kolken zijn wel een halve meter diep en ik zie ons al naar de bodem gesleurd worden. Dat valt gelukkig mee, maar we kunnen gerust met zekerheid vaststellen dat we nog nooit zo snel ergens doorheen zijn gevaren.
Op 4 september is het Labour Day, dat lijkt ons wel een toepasselijke datum om op onze voorlopige eindbestemming te zijn. Vorig jaar ontmoetten we in Japan een echtpaar uit Victoria. Ze vertelden ons dat het een heel aardige, niet te grote stad was, waar je midden in het centrum goed kunt liggen. We hadden er nog even aan gedacht om naar Vancouver te gaan, maar onze ervaring is dat in grote steden alles veel meer tijd kost dan in kleinere, dus valt onze keuze op Victoria.
Victoria is de hoofdstad van British Columbia en ligt op het zuidelijkste puntje van Vancouver Island. Het heet een van de mooiste steden van Canada te zijn en trekt in het seizoen veel toeristen. We meren af aan de overheids-vlotten in het centrum.
Voor Noord–Amerikaanse begrippen is de stad heel mooi. Ze hebben erg hun best gedaan en aan elke lantaarnpaal hangen twee prachtige bloembakken. Veel van de gebouwen zijn in Victoriaanse stijl, met als hoogtepunten het parlementsgebouw en het imposante Empress Hotel aan de haven. We liggen op een steenworp afstand van het gezellige centrum en ik krijg meteen al het gevoel dat dit een ideaal plekje is voor ons doel: een levendige stad, vol activiteiten vlak bij de boot. Nu maar hopen dat we alles hier geregeld kunnen krijgen.
We zijn er altijd van uitgegaan dat Canada een goede plek zou zijn voor ons kind om geboren te worden, maar zeker zijn we daar helemaal niet van. We hebben nog maar vier weken en er is geen weg meer terug. De ligplaats voor de boot is snel geregeld. Dat is al weer een zorg minder.
Nu op zoek naar een dokter. Na drie telefoontjes hebben we een afspraak hier vlakbij. Het lijkt allemaal te mooi om waar te zijn en wantrouwend stappen we een paar dagen later de wachtkamer binnen. De praktijk lijkt een beetje rommelig, maar wel gezellig. Een wat oudere assistente met een permanentje en een donkerbruine stem staat ons te woord. We moeten wat formulieren invullen en nemen plaats.
Hier in Canada word je tijdens de zwangerschap begeleid door een huisarts, die gespecialiseerd is in verloskunde en je bevalt in het ziekenhuis. Onze dokter is een heel prettige vrouw. Ze heeft een beetje een sociale praktijk en we voelen ons er prima thuis. Alles is goed. We moeten elke week terugkomen en dan maar afwachten. Er valt een hele last van onze schouders.
Ik breng de laatste weken vooral door met de laatste inkopen voor de baby wandelingen door de stad. Overal speelt muziek en het weer is prachtig. Marcel doet het broodnodige onderhoud en maakt een wiegje van canvas en plastic pijp. Ik naai lakentjes, maak het bedje op en zet het in het achteronder. Net als iedere aanstaande moeder heb ik daar maanden lang naar uitgekeken. Het lijkt nu nog zo onvoorstelbaar dat daar straks een klein mensje in ligt.
Mijn uitgerekende datum gaat voorbij. Het wachten duurt lang. Gelukkig ben ik nog steeds behoorlijk mobiel, maar de laatste dagen wordt het toch iets minder. Voor het eerst in mijn leven word ik op straat door mensen ingehaald!
Op de avond van vrijdag 13 oktober lijkt er meer leven in de brouwerij te komen. We gaan bellen in het Leger des Heils, toevallig het dichtstbijzijnde gebouw met een telefoon. Onze eigen dokter heeft geen dienst en we krijgen een vervangster. De portier is zo vriendelijk ons naar het ziekenhuis te brengen.
De volgende morgen om kwart over acht wordt Maartje door middel van een een tangverlossing geboren. Zulk soort momenten valt een beetje buiten het bestek van zo’n wereldreis. Of je nu een wereldreizigster bent of een huismus, dit is toch het indrukwekkendste moment van je leven!
Helaas kan ik van de eerste uren niet zo erg genieten. Ik krijg een nabloeding en word haastje-repje naar de operatie kamer gebracht om de bloeding te stoppen. Steeds meer mensen in blauwe jassen proberen aan alle kanten naalden in te brengen. Mijn gezicht wordt weerspiegeld in het chroom van de operatielamp. De zie nog steeds niet erg bleek, denk ik nog en dan ben ik weg.
Als ik wakker word is Marcel er ook. De ben nog op de operatiekamer, overal zitten slangen en boven mijn bed hangen twee zakken met bloed.
Ik word naar de kamer gebracht. Even later komt er een zuster met een perspex wiegje aangereden. Daarin ligt Maartje. Het is een schatje (…natuurlijk). Ze heeft veel donkere haartjes en is een flinke baby van bijna acht pond. Ze kijkt meteen al met een heldere blik de wereld in, alsof ze wil zeggen, hier ben ik en het leven lijkt me best leuk.
We blijven nog een paar dagen in het ziekenhuis. Het worden de heerlijkste dagen van mijn leven en ik ben blij dat we niet direct naar de boot hoeven. Ik laat me nog even lekker verwennen door de zusters en Maartje staat dag en nacht naast mijn bed. De telefoon op het nachtkastje staat roodgloeiend. Voor het eerst in vier jaar kunnen ze mij bellen en daar wordt gretig gebruik van gemaakt. Het is heerlijk om weer eens met iedereen te praten.
Na drie dagen gaan we met de bus naar huis. In de stad parkeert Marcel ons even bij de McDonald’s met een kop chocolademelk en hij brengt alvast wat spullen naar de boot. Met z’n drieën wandelen we naar de haven. Ik sta nog wat wiebelig op de benen en Marcel neemt Maartje op de arm. Aan boord leg ik haar voor het eerst in haar eigen bedje en dek haar toe. Op tafel staat een mooie bos bloemen. Aan de lamp hangt een bord. ‘WELKOM THUIS MAARTJE’ staat er met grote letters op geschreven.