British Columbia

Overwintering bij maanlicht

Marcel trekt de stekker uit het stopcontact en rolt het gele snoer op de haspel. Ik heb het gevoel of onze navelstreng wordt doorgeknipt, maar na bijna vier maanden in de haven van Victoria begint er bij Marcel van alles te kriebelen. De bibliotheek heeft hij inmiddels vanbinnen en vanbuiten gezien en de zeilen moeten weer gehesen worden.

Ik heb nog een beetje mijn bedenkingen. Binnen sputtert het ploffendeen roetende petroleumkacheltje dat net de plaats heeft ingenomen van ons zacht zoemende elektronische wonder dat gedurende de laatste maanden de kajuit aangenaam warm hield in de natte gure Canadese winter.

Met een brok in de keel zie ik de zo vertrouwde gebouwen aan de haven en daarbij onze geliefde dokter, die we altijd konden bellen, om de hoek verdwijnen. Ik ben er een beetje van gaan houden. We zagen hoe de stad haar opgesmukte zomerjurk van zich afschudde en deze vervangen werd door een hooggesloten regenjas en een paraplu. Toen we begin september binnenvoeren was het toeristenseizoen op zijn hoogtepunt. De beroemde hanging baskets die met honderden de stad opsierden, stonden in volle bloei. Het statige Empress Hotel en protserige Parliament Building vormen het centrum van de toeristische activiteiten. Hoewel de stad haar best doet zich zo Brits mogelijk voor te doen, compleet met dubbeldekkers en beefeters, bespeur ik toch ook een vleugje van wat ik degelijkheid zou willen noemen. Het ziet er net allemaal iets te mooi en netjes uit.

Wanneer de eerste herfststormen een aanval doen op de kust van Vancouver Island, verdwijnen de bussen met Japanse toeristen en pakken de vrolijke straatmuzikanten hun biezen naar warmere oorden. Als ik op een dag op mijn fietsje met een grote zak was op m’n rug in de regen naar de wasserette rijd, zie ik hoe de uitgebloeide baskets met een boog in de container verdwijnen. De opgedofte toeristen maken plaats voor sjofele daklozen, die vanuit heel Canada hier neerstrijken om de strenge winter in het binnenland te ontlopen. Behalve mensen die echt aan de onderkant van de samenleving leven, doet zich hier nog een vreemd verschijnsel voor dat wij zover ik weet in Nederland niet kennen. Jongelui van rijke ouders die zich willen afzetten tegen de maatschappij en zo te zien in speciaal op de naaimachine van moe vervaardigde lompen op straat gaan zitten bedelen (liefst vergezeld door een gezond glanzende viervoeter, die per dag meer eet dan een volwassen kerel). Ik hoorde een mevrouw op de radio vertellen dat ze twee van dit soort meisjes bij de deur van de winkel wat geld gaf. Toen ze even later weer naar buiten liep, hoorde ze de een tegen de ander zeggen: ‘O jee, is het al vijf uur, dan moet ik de auto naar huis brengen!’…!

Toch heeft het wel wat, als alle make–up verdwenen is blijft de ware aard over. Wanneer je door de gezellige drukke winkelstraten loopt en je ziet de besneeuwde bergtoppen van de Olympia Mountains aan de overkant van de Juan de Fuca Strait hoog uittorenen boven de stad, geeftdat je een overweldigend gevoel.

Ons leventje heeft een soort routine die we nog weinig hebben gekend tijdens onze reis. Maartje ontpopt zich als een makkelijke en vrolijke baby en de borsten van mama vormen een onuitputtelijke bron van lekkere melk en troost. Het wandelingetje naar de supermarkt en naar het opvanghuis voor daklozen, waar we dagelijks gaan douchen, is zo ongeveer het enige uitje op een dag. Ik had altijd als voorwaarde voor onze ligplaats gesteld dat er een douche in de buurt zou zijn. Hoe groot was dan ook onze teleurstelling toen na het beëindigen van het toeristenseizoen de deur van de douches aan de haven gesloten bleef. Na veel gezoek bleek de enige gelegenheid de ‘shelter’ (opvanghuis voor daklozen) op ongeveer tweehonderd meter van de haven. Op zich zou het voor iedereen weleens goed zijn daar een kijkje te nemen. Gelukkig is Canada een land waar de overheid nog redelijk wat doet voor deze mensen, die zich niet staande weten te houden in de steeds stressvollere maatschappij. Je ontmoet er de wonderlijkste en vaak ook meest trieste figuren, die mij met een blik aankijken van ‘Arm wicht, en dan nog zwanger ook. Als ik die kerel te pakken krijg…’ Na bijna vier maanden beginnen sommige zwervers ons op straat al goedendag te zeggen, voor ons toch wel een teken dat het tijd wordt om te vertrekken.

We meren nog even af in de vissershaven om afscheid te nemen van de havenmeester en varen langs de stad naar onze eerste ankerplaats voor de nacht. Met de verrekijker zie ik dat onze vriend David, die met zijn Hollandse vrouw Marian in een prachtig huis aan het water woont, de Canadese vlag in de tuin hoog in top heeft. Ik vind dat zo typisch Canadees, een wit huis met een rood dak en de mooie maple leaf vrolijk wapperend in de wind. Het heeft iets onafscheidelijks.

Het weer draagt aardig bij aan mijn wat gedrukte stemming. In dagtochtjes hoppen we langs de Gulf Islands naar het noorden. In dit seizoen zul je weinig tot geen Canadezen op het water zien. De meesten waren dan ook verbaasd ons zo hartje winter te zien vertrekken. De Canadezen die in deze regio wonen, zijn oorspronkelijk vaak afkomstig uit Ontario en hebben een grote hekel aan de winter. Wij hebben dan ook het rijk alleen. We hebben het plan opgevat om Jervis Inlet, een van de fjorden ten noorden van Vancouver, te gaan verkennen, ‘s-Zomers is dit een geliefde vakantiebestemming, maar in de winter hoeven we niet bang te zijn er iemand tegen te komen.

Wanneer we de Strait of Georgia, de zeestraat tussen Vancouver Island en het vasteland, oversteken, zie ik in de verte de ingang van de fjord tussen de woeste bergtoppen. Het ziet er weinig uitnodigend uit, met flarden wolkenpartijen boven de sombere bergen. Alsof we een enorm hol binnen moeten, met aan het eind een slapend monster.

Eenmaal binnen blijkt dat allemaal nogal mee te vallen. Wel bouwt er zich boven het binnenland een krachtig hogedrukgebied op, hetgeen gepaard gaat met extreme koude. We horen op de radio mensen laconiek vertellen dat ze na hun auto tevergeefs geprobeerd te hebben, dan maar bij -40°C op de fiets naar hun werk gaan. We pikken ook een graantje mee en zien de thermometers ‘s nachts dalen tot -11°C. Ook overdag vriest het licht. Gelukkig schijnt de zon en slingerend door het magnifieke landschap banen we ons op de motor in twee dagen een weg naar het einde. Het laatste stuk moeten we door een smalle doorgang waar je precies op doodtij moet zijn, anders verandert het in een stroomversnelling waar we onmogelijk doorheen zouden kunnen. Marcel heeft het tij goed uitgekiend want met een licht stroompje mee glijden we erdoorheen, ‘s-Zomers worden hier kampen georganiseerd voor scholieren. Behalve een eenzame totempaal zien de houten gebouwen er verlaten uit. Uit een van de schoorstenen komt een klein rookpluimpje. We varen door het flinterdunne ijs naar het einde en meren af aan de steiger.

Zodra de lijnen vastzitten springen we het vlot op. Aan het einde is een klein afdakje. Er ligt een boek waar de jachten zich kunnen inschrijven. De laatste is van zes weken geleden. Bij de commentaren lezen we dingen als, ‘Spectacular, but rain, rain, rain’ en ‘Romantic, but very wet’. Kortom, ik ben benieuwd of we het droog zullen houden. Je hoeft echter het boek niet bekeken te hebben om te zien dat het hier vaak regent. De hele plek druipt van het vocht. Door het met mos overwoekerde bos wandelen we naar de romantische waterval. Wanneer we omhoogkijken, zien we enorme muren van bijna zwart gesteente hoog boven ons uit torenen. Ik kan me voorstellen dat sommige mensen het hier een beetje benauwd van krijgen. De takken rond de waterval zijn afgezet met een dikke laag van glashelder ijs. Het is een magnifiek gezicht en als de zon erop schijnt, is het een schitterend spektakel van fonkelend kristal.

‘s-Nachts slapen we heerlijk onder het geruis van de waterval en als we de volgende ochtend wakker worden, wacht ons een aangename verrassing. Dikke sneeuwvlokken dwarrelen speels naar beneden. Even dachten we dat het maar een buitje was, maar na een paar uur begint de donkere fjord om ons heen te veranderen in een witte wereld. Ik heb net een boek gelezen van een Japanse schrijver en dat heette Stille sneeuwval. Het is een verhaal over drie zusters die veel moeite doen om hun ene zusje aan de man te krijgen. Je moet denk ik Japanner zijn om die titel te begrijpen, maar dit is voor mij stille sneeuwval. Er gaat zo’n serene rust van uit. Je durft bijna niet hardop te praten en de sneeuw is zo maagdelijk wit dat het zonde is je voeten erin te zetten.

Eenmaal op het vlot maak ik een balletje sneeuw en begin te rollen. Na een keer heen en weer rollen heb ik al een enorme bal. Het is lang geleden dat we een sneeuwpop gemaakt hebben. Met enige moeite hijsen we het gevaarte aan boord. Onder luid gezang van Amerikaanse kerstliederen rol ik een hoofd en Marcel modelleert het tot een toonbaar geheel. Een wollen sjaal om, twee muntjes voor zijn oogjes en klaar is Kees! Een beetje trots bekijken we hem op een afstandje. Hij ziet eruit als een gezellige dikkerd en we zijn tevreden.

‘s-Middags pak ik de videocamera, die we van mijn ouders hebben geleend om af en toe eens een filmpje van Maartje naar huis te kunnen sturen voor de opa’s en oma’s. Dit moeten we vastleggen. Het is alsof je zo een kitscherige kerstkaart binnenwandelt. Over het mosgroene bos is een witte deken neergedaald. De rotswanden boven ons zijn veranderd in muren van gekreukeld aluminiumfolie. Door het oog van de camera wandel ik over de krakende sneeuw langs de ruisende beek naar de open plek in het midden. De hut die ‘s zomers gebruikt wordt om in te barbecuen, lijkt nu meer een romantisch kerststalletje. Tok, tok, tok, hoor ik. Ik moet even zoeken, het is een woodpecker. Een beetje schichtig kijkt hij mij aan en gaat vrolijk verder waar hij mee bezig was.

We blijven een paar dagen op dit heerlijke plekje. Marcel heeft altijd al de wens gehad om een moai te maken, het liefst een van hout of van steen, maar dat is een beetje lastig in een kleine ruimte. Zeker nu we met z’n drieën zijn is het behoorlijk vol geworden aan boord; dus dan maar eentje van sneeuw. Het is fantastische paksneeuw en na enkele uren rollen en kneden en een paar verkleumde vingers op de koop toe staat er een twee meter hoge moai op de kant. We maken een fotosessie van deze historische gebeurtenis. Een beetje weemoedig bekijken we hem nog een keer wanneer we de volgende dag weer naar buiten varen. Hoe lang zal hij daar zo eenzaam blijven staan? We hadden er eigenlijk nog een moeten maken.

Even ten zuiden van Jervis Inlet ligt Vancouver. We hebben veel positieve verhalen gehoord over deze destijds door de Nederlander Van Coevorden ontdekte stad en gaan er op de valreep nog even een kijkje nemen. Wanneer je hier in de winter zo langs de kust vaart, krijg je te maken met een verschijnsel dat we totaal niet kennen. Bij de weerberichten wordt regelmatig gewaarschuwd voor zogenaamde arctic outflow. Dit zijn zeer plaatselijke stormen die ontstaan door het enorme temperatuurverschil tussen het binnenland en de kustwateren. Vooral in de fjorden krijg je hiermee te maken en in combinatie met de vrieskou is dat toch behoorlijk oppassen geblazen. We zien regelmatig ons dek veranderen in een ijsbaan.

We ankeren in het bassin midden in de stad. Ik denk dat de stad haar faam vooral dankt aan haar ligging aan de voet van de Coastal Mountains. Als je wilt neem je zo de bus naar de skipiste en binnen een half uur sta je op de lange latten. Je hoeft de stad nauwelijks uit, of je zit midden in de wildernis van British Columbia, compleet met beren en panters. In die zin lijkt het me een aantrekkelijke stad om te wonen. Toch hebben wij het er niet helemaal kunnen vinden. Of het komt door de regen of dat we zijn verwend door het opgesmukte Victoria, ik weet het niet. Op de radio horen we dat de wijk waar wij doorheen moeten wandelen om naar het centrum te komen, wel ‘de meest deprimerende wijk van Canada’ wordt genoemd. Misschien ligt het dan toch niet helemaal aan ons.

Van mijn ouders hebben we het bericht gekregen dat onze vrienden Carla en Rinze met hun jacht Arwen hier vlakbij liggen. Ze brengen de winter door net over de grens van Washington State in het dorp Anacortes. Het wordt een fantastisch weerzien en natuurlijk zijn ze heel benieuwd naar Maartje. We liggen een week naast elkaar en praten heel wat af. We hebben elkaar destijds in Hongkong voor het laatst gezien en er is heel wat gebeurd sinds die tijd. Zij hebben het plan om nog een paar jaar in deze regio rond te varen. Helaas hebben wij daar geen tijd voor. Wij hopen nog dit jaar terug te zijn in Holland.

Ons oorspronkelijke idee was om na de geboorte van Maartje nog af te zakken naar het zuiden en via het Panamakanaal naar huis te varen. Maar de bevalling was toch een ingrijpender gebeurtenis dan we gedacht hadden en het bleek dat we alledrie meer tijd nodig hadden om aan de situatie te wennen, dus besloten we de winter te blijven. Eigenlijk hadden we nooit zo’n zin gehad in die route door Midden-Amerika. Na drie jaar in de tropenhitte leek dat ons een weinig aantrekkelijk idee. We hadden geen alternatief, dat dachten we toen tenminste. Maar langzamerhand begon zich een heel andere mogelijkheid af te tekenen. Veel Canadezen die verhuizen van Ontario naar de westkust, laten hun boot per dieplader overbrengen. Zo begon bij ons het idee te groeien dat wij dat ook zouden kunnen doen, maar dan de andere kant op. We zouden over de Grote Meren en het kanalensysteem in New York State zo naar de Hudson kunnen varen. We begonnen wel een beetje enthousiast te worden, maar hadden het vermoeden dat dat voor ons veel te duur zou zijn. Dat bleek bij nadere informatie wel mee te vallen. Er gaan veel meer schepen van oost naar west dan van west naar oost en we kunnen voor de helft van de prijs meeliften naar het oosten. Dat was een meevaller. Ik zal nooit vergeten hoe blij ik was toen we twee weken na de geboorte van Maartje de knoop doorhakten. De hele tocht leek ons meer een uitdaging dan de uitgekauwde route door het Panamakanaal. Bovendien hoefden we voorlopig de oceaan niet meer op en met de herfststormen in het vooruitzicht leek dat mij een prima oplossing. Ik zag ons al met Maartje in haar wiegje over de huizenhoge golven scheren. Daar hadden we nog even totaal geen behoefte aan. Door de strenge winter in Midden-Canada moesten we tot eind april wachten voordat het ijs op de meren ver genoeg gesmolten was.

We zijn blij als het half april is. Net iets ten zuiden van Vancouver, in het voorstadje Ladner gaan we de boot aftuigen. Ladner ligt aan de monding van de Fraser en over het modderige water varen we de riviermonding op.

Het kost ons bijna een week de boot klaar te maken voor transport. Marcel maakt een bok om de mast te laten zakken. We strippen de boot zo veel mogelijk. Wel een vreemd idee dat ons hele huisje nu met meer dan tachtig kilometer per uur over de wegen gaat denderen en dan nog wel dwars door de Rocky Mountains. Je moet er maar niet al te diep over nadenken, of je bedenkt je.

Op een zonnige dag is het eindelijk zover. Met dikke nylonbanden wordt de Moonlight Shadow uit het water getild. Wat ziet ze er bloot uit zo zonder kleren. Het onderwaterschip is nog in prima conditie. Dat hadden we sinds Hongkong niet meer gezien. Helaas hebben we geen tijd om het nu te behandelen, andere keer maar.

Precies op de afgesproken tijd komt de truck voorrijden. Uit de zwarte cabine stapt een vriendelijk mager mannetje met een baseballpet op en een sigarettenpeuk in z’n mond. De boot wordt vakkundig boven de auto gemanoeuvreerd. De wagen is voor schepen tot 60 voet en we zijn maar een heel klein bootje op dat ding. Samen met Marcel begint de chauffeur zorgvuldig alle stutten te monteren. Je kunt zien dat hij vaker met dat bijltje heeft gehakt. Na een uurtje is het klaar. Moonlight Shadow staat als een huis en dat is maar goed ook.

Met een brok in de keel zien we ons hele hebben en houden even later om de hoek verdwijnen. We hadden graag met de boot mee gewild maar dat was helaas niet mogelijk. We hebben de chauffeur een klein fototoestelletje meegegeven, zodat hij af en toe een plaatje kan maken. Wij hebben besloten van de nood een deugd te maken en dan maar gelijk een leuk reisje te gaan maken. We gaan met de trein.