Ankeren
De kunst van het ankeren is niet het ankeren zelf, maar het vinden van een goede ankerplaats. Vooral buiten de bekende gebieden is dat een hele toer, temeer als er bovendien geen goede kaarten en⁄of Pilots beschikbaar zijn. Onvoorspelbare valwinden, onberekenbare stromingen en getijverschillen, onbekende grondsoorten, het verloop van de bodem en al dan niet aanwezige obstakels op de bodem vormen dan de scala aan onbekende variabelen waaruit een goede oplossing dient gekozen te worden. In de praktijk mislukt dat nog weleens en ik denk dat een schip de grootste kans op stranding heeft op het moment dat het voor anker ligt en een nieuwe variabele in de vorm van bijvoorbeeld een heel zware, plotseling opduikende bui het schip van zijn anker slaat en voordat de al dan niet aan boord aanwezige bemanning actie heeft kunnen ondernemen en het schip laat stranden.
Gedurende onze reis lagen we slechts zelden honderd procent gezekerd, beschut voor anker. Meestal was het maar een belabberd compromis van matige beschutting en slechte ankergrond.
Vaak is goede ankergrond pas op grote diepte te vinden (meer dan 30 meter) en dan is het altijd de vraag: wat ligt daar? en: krijg ik het anker weer omhoog, of moet ik gelijk een slagschip uit de Tweede Wereldoorlog of een half koraalrif mee omhoogtakelen? Onze bescheiden diepgang van 1,30 meter stelde ons in staat om vaak met niet meer dan tien centimeter speling een goede ankerplaats te vinden in een beschut baaitje of uitsparing in het rif.
In Chili ankerden we of in heel kleine, ondiepe baaitjes of onder aan watervalletjes⁄riviertjes waar wat sediment was gedeponeerd. Voor de rest waren de ankerplaatsen veel te diep (meer dan 30 meter) en dan gebruikten we lange nylonbanden (totaal 400 meter), die we op haspels hadden en met het rubberbootje naar de oevers konden uitbrengen, waar we ze met kettingen aan rotsen bevestigden.
In koraalgebieden gebruikten we vaak ons stokanker van 25 kilo, omdat het laagje zand op het koraal vaak te dun en te fijn was om het Bruce-anker van 20 kilo houvast te geven. Het stokanker vond altijd wel een richeltje of holletje in het koraal om zich in vast te bijten. Ook als er veel wier (kelp) op de bodem groeide gebruikten we het stokanker, omdat dit dan toch tot de bodem wist door te dringen en zich in te graven, zonder verstrikt te raken in al die taaie stengels.
In geval van nood brachten we ook weleens duikend kettingen onder aan koraalkoppen aan. Indien dit voorzichtig gebeurt tijdens het aanbrengen en losmaken wordt het kwetsbare koraal nauwelijks beschadigd. Wel is het oppassen geblazen voor moeralen, die daar standaard schijnen te wonen en zonder duikfiessen is het wel even oefenen voordat je lang genoeg onder water kunt blijven om een harpje te zekeren.
Vooral roestvrijstalen harpjes moeten altijd gezekerd worden, omdat deze uit zichzelf nogal eens los willen draaien.
Met het totaal van 80 meter aan 10-mm ketting en 40 meter aan 8-mm ketting en bovendien nog twee ploegschaarankers van respectievelijk 30 en van 10 kilo en een poolanker van 15 kilo, hadden we genoeg gereedschap om iets uit te proberen. Als voorloper gebruikten we de nylonbanden die een breekkracht van 2,5 ton hadden.
Tijdens de lange oversteken borgen we de ketting midscheeps onderdeks op, in de kiel en op het vlak. Ook de ankers werden zo laag mogelijk en zo veel mogelijk midscheeps gestouwd.
EOF