De gerechtigheid van de koning
Zodra hij het Maarschalkplein bereikte, besefte Jezal dat er iets niet klopte. Het was nooit ook maar half zo druk voor een vergadering van de Open Raad. Hij keek naar de groepjes mensen in mooie kleding terwijl hij langs rende, een beetje laat en buiten adem van zijn lange trainingssessie; de stemmen klonken gedempt en de gezichten stonden gespannen en verwachtingsvol.
Hij baande zich een weg door de menigte naar de Herenkoepel, wantrouwig kijkend naar de wachters aan weerszijden van de ingelegde deuren. Zij zagen er in ieder geval nog net zo uit als altijd, verborgen achter hun vizieren. Hij liep door de hal, waar levendig gekleurde wandtapijten lichtjes wapperden in de tocht, ging de binnendeuren door en betrad de enorme, koele ruimte erachter. Zijn voetstappen maakten tikkende echo's tegen de vergulde koepel toen hij zich door het middenpad naar de grote tafel haastte. Jalenhorm stond bij een van de hoge ramen en zijn gezicht werd beschenen door gekleurd licht van het gebrandschilderde glas terwijl hij fronsend naar een bank met een metalen stang aan de onderkant keek, die aan de zijkant kant op de vloer was gezet.
‘Wat is er aan de hand?’
‘Heb je het niet gehoord?’ Jalenhorms stem klonk ademloos van opwinding. ‘Hoff zei dat er iets heel belangrijks te bespreken was.’
‘Wat dan? Angland? De Noordmannen?’
De grote man schudde zijn hoofd. ‘Weet ik niet, maar we zullen het gauw merken.’
Jezal fronste zijn voorhoofd. ‘Ik hou niet van verrassingen.’ Zijn blik kwam tot rust op de mysterieuze bank. ‘Waar is die voor?’
Op dat moment zwaaiden de grote deuren open en naderde er een stroom raadsleden over het middenpad. De gebruikelijke mengeling, nam Jezal aan, al leken ze wat daadkrachtiger. De jongere zoons, de betaalde afgevaardigden… zijn adem stokte. Er liep een lange man vooraan, zelfs in dit verheven gezelschap rijk uitgedost, met een zware gouden ketting om zijn schouders en een gewichtige frons op zijn gezicht.
‘Heer Brock zelf,’ fluisterde Jezal.
‘En daar is heer Isher.’ Jalenhorm knikte in de richting van een rustige oude man net achter Brock, ‘en Heugen, en Barezin. Het is iets belangrijks. Dat moet wel.’
Jezal haalde diep adem toen vier van de machtigste edelen van de Unie op de eerste rij plaatsnamen. Hij had nog nooit zo'n goede opkomst bij de Open Raad meegemaakt. Er was amper een vrije zitplaats op de halfronde kring van banken. Hoog boven hen vormde de openbare galerij een ononderbroken ring van nerveuze gezichten.
Nu kwam Hoff de deuren binnen en het gangpad door, en hij was niet alleen. Rechts van hem schreed een lange man, slank en trots, met een lange, smetteloos witte jas en een bos wit haar. Hoofdlector Sult. Links van hem liep een enigszins gebogen man met een lange grijze baard, gekleed in een zwart met gouden mantel, die zwaar op een wandelstok leunde. Hoogrechter Marovia. Jezal kon zijn ogen niet geloven. Drie leden van de Gesloten Raad, hier.
Jalenhorm nam snel zijn plaats in toen de klerken hun last van registerboeken en papieren op het gewreven tafelblad deponeerden. De schatmeester liet zich in zijn stoel zakken en riep meteen om wijn. Het hoofd van de Koninklijke Inquisitie beende met een flauwe glimlach om zijn lippen naar een hoge stoel naast hem. Hoogrechter Marovia liet zich langzaam in een andere stoel zakken, maar hij bleef fronsen. Het volume van ongerust geroezemoes in de zaal ging een stapje omhoog, de gezichten van de hoge heren op de voorste rij stonden grimmig en argwanend. De omroeper nam zijn plaats voor de tafel in. Het was niet de gebruikelijke imbeciel in zijn felgekleurde kleding, maar een donkere, bebaarde man met een tonronde borstkas. Hij tilde zijn staf hoog op en sloeg ermee op de tegels, luid genoeg om de doden te wekken.
‘Ik open deze vergadering van de Open Raad van de Unie. Orde in de zaal!’ brulde hij. Het geroezemoes stierf geleidelijk weg.
‘Er valt maar één zaak te bespreken vanochtend,’ zei de schatmeester, die van onder zijn zware wenkbrauwen streng naar de zaal tuurde, ‘een zaak van rechtvaardigheid van de koning.’ Er werd hier en daar gemompeld. ‘Een zaak aangaande de koninklijke licentie voor de handel in de stad Westhaven.’ Het geroezemoes nam toe: boos gefluister, onbehaaglijk geschuifel van edele achterwerken op bankjes, het bekende gekras van pennen in de grote registerboeken. Jezal zag heer Brocks wenkbrauwen naar elkaar toe kruipen en de mondhoeken van heer Heugen omlaagduiken. Ze leken hier niet blij mee te zijn. De schatmeester snoof en nam een slok wijn, wachtend tot het geroezemoes ophield. ‘Ik ben niet de meest geschikte man om over deze kwestie te spreken, maar…’
‘Nee, inderdaad!’ snauwde heer Isher scherp, terwijl hij met een boze blik verschoof op zijn zitplaats in de voorste rij.
Hoff pinde de oude man met zijn blik vast. ‘Daarom laat ik iemand aan het woord die dat wel is! Mijn collega uit de Gesloten Raad, hoofdlector Sult.’
‘De Open Raad erkent hoofdlector Sult!’ brulde de omroeper terwijl het hoofd van de Inquisitie statig de trap van de verhoging af schreed en de tegelvloer betrad, vriendelijk glimlachend naar de boze gezichten die hem aankeken.
‘Heren,’ begon hij met trage, muzikale stem, en hij hielp zijn woorden de zaal in met soepele bewegingen van zijn handen, ‘de afgelopen zeven jaar, sinds onze glorieuze overwinning in de oorlog met Gurkhul, is de exclusieve koninklijke licentie voor de handel in Westhaven in handen geweest van het eerbare Manufacturiersgilde.’
‘En dat hebben ze uitstekend gedaan!’ schreeuwde heer Heugen.
‘Zij hebben die oorlog voor ons gewonnen!’ gromde Barezin, die met een vlezige vuist naast zich op de bank sloeg.
‘Uitstekend werk!’
‘Uitstekend!’ riepen nog andere mensen.
De hoofdlector knikte terwijl hij wachtte tot het tumult wegstierf. ‘Inderdaad, dat is waar,’ zei hij, als een danser over de tegels ijsberend, terwijl zijn woorden krassend hun weg naar de bladzijden van de registerboeken vonden. ‘Ik zou wel de laatste zijn om dat te ontkennen. Uitstekend werk.’ Hij draaide zich abrupt om, en de panden van zijn witte jas flapperden terwijl hij zijn gezicht in een woeste grauw vertrok. ‘Ze hebben uitstekend de belastingen van de koning ontdoken!’ schreeuwde hij. Het publiek hield collectief de adem in.
‘Ze hebben uitstekend de wetten van de koning aan hun laars gelapt!’ Nog een geschokte kreet, maar nu luider.
‘Ze hebben uitstekend hoogverraad gepleegd!’ Er brak een storm van protest uit, van schuddende vuisten in de lucht en papieren die op de grond werden gesmeten. Rood aangelopen gezichten keken omlaag vanaf de openbare galerij, verhitte gezichten brulden vanaf de banken voor de hoge tafel. Jezal staarde om zich heen, niet zeker of hij het wel goed had verstaan.
‘Hoe durf je, Sult!’ brulde heer Brock tegen de hoofdlector, die rustig de trap naar de verhoging weer op liep, met nog altijd die flauwe glimlach om zijn lippen.
‘We willen bewijzen zien!’ schreeuwde heer Heugen. ‘We eisen gerechtigheid!’
‘De gerechtigheid van de koning!’ riepen mensen achterin.
‘U moet ons bewijs leveren!’ schreeuwde Isher toen het lawaai begon weg te sterven.
De hoofdlector greep het achterpand van zijn witte gewaad, en het fijne materiaal bolde om hem op toen hij zich soepel weer in zijn stoel liet zakken. ‘O, maar dat zijn we ook van plan, heer Isher!’
De zware grendel van een zijdeur werd met een echoënde knal opzijgeschoven. Er klonk geruis toen heren en afgevaardigden opstonden om te zien wat er aan de hand was. Mensen op de openbare galerij hingen over de balustrade heen, soms gevaarlijk ver in hun gretigheid om iets te zien. Het werd stil in de zaal. Jezal slikte. Er klonk geschraap, geklop, gekletter in de gang achter de deur, en vervolgens kwam er een vreemde, sinistere stoet uit de duisternis tevoorschijn.
Sand dan Glokta liep voorop, hinkend als altijd en zwaar leunend op zijn stok, maar met hooggeheven hoofd en een scheve, tandeloze grijns op zijn ingevallen gezicht. Drie mannen schuifelden achter hem aan, aan handen en blote voeten geketend, kletterend en rammelend in de richting van de hoge tafel. Hun hoofden waren kaalgeschoren en ze droegen bruine jute kleding. De kleren van de boeteling. Verraders die hadden bekend.
De eerste gevangene likte over zijn lippen, zijn ogen schoten alle kanten op en hij was bleek van angst. De tweede, kleiner en gedrongen, strompelde voort, met zijn linkerbeen achter zich aan slepend, voorovergebogen met openhangende mond. Jezal zag een dun sliertje kwijl van zijn lip druipen en op de tegels spetteren. De derde man, angstwekkend mager en met enorme donkere kringen onder zijn ogen, staarde sloom om zich heen, knipperend met grote ogen die niets schenen te zien. Jezal herkende de man achter de drie gevangenen meteen: de grote albino van die nacht op straat. Jezal verplaatste zijn gewicht van de ene voet naar de andere; hij had het plotseling koud en voelde zich niet op zijn gemak.
Nu werd het doel van het bankje duidelijk. De drie gevangenen zakten erop neer, en de albino hurkte en sloeg hun boeien vast aan de stang aan de onderkant. Het was volkomen stil in de zaal. Alle ogen waren gericht op de kreupele inquisiteur en zijn drie gevangenen.
‘Ons onderzoek begon enkele maanden geleden,’ zei hoofdlector Sult, die er oneindig veel genoegen in scheen te scheppen het publiek zo volledig in zijn ban te hebben. ‘Een eenvoudige zaak van wat afwijkende boekhoudingen. Ik zal u niet vervelen met de details.’ Hij glimlachte naar Brock, naar Isher, naar Barezin. ‘Ik weet dat u het allemaal heel druk hebt. Wie had dan ook kunnen denken dat zoiets kleins ons hierheen zou leiden? Wie zou hebben verwacht dat de wortels van het verraad zo diep gingen?’
‘Inderdaad,’ zei de schatmeester ongeduldig, opkijkend van zijn beker. ‘Inquisiteur Glokta, het woord is aan u.’
De omroeper sloeg met zijn staf op de tegels. ‘De Open Raad van de Unie erkent Sand dan Glokta, vrijgesteld inquisiteur!’
De kreupele wachtte beleefd tot het gekras van de pennen van de klerken stilviel, leunend op zijn stok midden op de vloer en kennelijk niet onder de indruk van het belang van deze gelegenheid. ‘Sta op en treed de Open Raad tegemoet,’ zei hij tegen de eerste gevangene.
De doodsbange man sprong met rammelende ketens op, likkend over zijn bleke lippen en starend naar de gezichten van de heren op de eerste rij. ‘Uw naam?’ vroeg Glokta.
‘Salem Ruis.’
Jezals adem stokte in zijn keel. Salem Ruis? Hij kende die man! Zijn vader had in het verleden wel eens met hem te maken gehad, en hij bezocht ooit regelmatig hun landgoed! Jezal keek met stijgend afgrijzen naar de doodsbange, kaalgeschoren verrader. Hij dacht terug aan de mollige, goedgeklede koopman, die altijd een grapje achter de hand had. Hij was het, zonder enige twijfel. Hun blikken kruisten elkaar heel even, en Jezal keek onbehaaglijk de andere kant op. Zijn vader had met die man gesproken, bij hen thuis! Had hem de hand gedrukt! Beschuldigingen van verraad zijn net ziekten; je kunt ermee aangestoken worden door alleen maar in dezelfde kamer te zijn! Zijn blik werd onhoudbaar teruggetrokken naar dat onbekende maar tegelijkertijd verschrikkelijk bekende gezicht. Hoe durfde hij een verrader te zijn, die klootzak?
‘U bent lid van het eerbare Manufacturiersgilde?’ vervolgde Glokta, die een spottende draai gaf aan het woord ‘eerbare’.
‘Dat wás ik,’ mompelde Ruis.
‘Wat was uw rol in het gilde?’ De kaalgeschoren manufacturier keek wanhopig om zich heen. ‘Uw rol?’ drong Glokta aan, en zijn stem kreeg een harde klank.
‘Ik heb met anderen samengespannen om te frauderen tegen de koning!’ riep de koopman handenwringend. Er trok een schokgolf door de zaal. Jezal slikte een zure smaak in zijn mond weg. Hij zag Sult naar hoogrechter Marovia grijnzen. Het gezicht van de man was onpeilbaar als een steen, maar hij balde zijn vuisten op de tafel voor zich. ‘Ik heb verraad gepleegd! Voor geld! Ik heb gesmokkeld, mensen omgekocht, gelogen… Dat deden we allemaal!’
‘Allemaal!’ Glokta loerde naar de verzamelde raadsleden. ‘En als iemand van u dat mocht betwijfelen, dan hebben we registers en documenten en cijfers. In het Huis van Vragen ligt een kamer er vol mee. Een kamer vol geheimen, en schuld, en leugens.’ Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Bedroevend leesvoer, kan ik u wel vertellen.’
‘Ik moest wel!’ schreeuwde Ruis. ‘Ze hebben me gedwongen! Ik had geen keus!’
De kreupele inquisiteur keek fronsend naar zijn publiek. ‘Natuurlijk hebben ze u gedwongen. We beseffen best dat u maar één baksteen was in dit huis van schande. Er is recent een aanslag op u gepleegd, nietwaar?’
‘Ze wilden me vermoorden!’
‘Wie wilde dat?’
‘Die man!’ jammerde Ruis met overslaande stem, met een trillende vinger wijzend naar de gevangene naast zich terwijl hij zo ver bij hem vandaan ging als zijn ketens hem toestonden. ‘Hij was het! Hij!’ De boeien rammelden toen hij met zijn arm zwaaide, en er vloog spuug uit zijn mond. Er klonk weer een uitbarsting van boze stemmen, deze keer luider. Jezal zag dat de middelste gevangene zijn hoofd liet hangen en opzij begon te zakken, maar de enorme albino greep hem vast en zette hem weer rechtop.
‘Word wakker, meester Carpi!’ schreeuwde Glokta. Het knikkende hoofd kwam langzaam omhoog. Een onbekend gezicht, vreemd opgezwollen en met ernstige acnelittekens. Jezal merkte walgend op dat zijn vier voortanden ontbraken, net als bij Glokta.
‘U komt uit Talins, nietwaar, in Styria?’ De man knikte langzaam, redeloos, als iemand die half slaapt. ‘U laat zich betalen om mensen te vermoorden, nietwaar?’ Hij knikte weer. ‘En u was ingehuurd om tien onderdanen van zijne majesteit van het leven te beroven, onder wie deze verrader, Salem Ruis?’ Er liep langzaam een stroompje bloed uit de neus van de gevangene, en zijn ogen begonnen achterover te rollen. De albino schudde aan zijn schouder en hij kwam sloom knikkend weer bij. ‘Wat is er van de andere negen geworden?’ Stilte. ‘U hebt ze vermoord, nietwaar?’ Weer een hoofdknik, begeleid door een vreemd klikgeluid uit de keel van de gevangene.
Glokta liet langzaam zijn fronsende blik langs de gefascineerde gezichten van de raadsleden gaan. ‘Villem dan Robb, douaneambtenaar, zijn keel van oor tot oor doorgesneden.’ Hij trok een vinger over zijn hals, en een vrouw op de galerij gilde. ‘Solimo Scandi, manufacturier, vier keer in de rug gestoken.’ Hij stak vier vingers op en drukte ze tegen zijn maag, alsof hij plotseling misselijk werd. ‘De bloedige lijst gaat nog wel even door. Allemaal vermoord, en voor niets anders dan meer winst. Wie had u ingehuurd?’
‘Hij,’ kraakte de huurmoordenaar, die zijn gezwollen gezicht naar de magere man met de glazige ogen wendde, onderuitgezakt op het bankje naast hem en zich kennelijk niet bewust van zijn omgeving. Glokta hinkte naar hem toe, klikkend met zijn stok op de tegels.
‘Hoe heet u?’
De gevangene tilde met een ruk zijn hoofd op en zijn ogen stelden scherp op het verwrongen gelaat van de inquisiteur dat boven hem hing. ‘Gofred Hornlach!’ antwoordde hij meteen, met schrille stem.
‘U bent seniorlid van het Manufacturiersgilde?’
‘Ja!’ blafte hij, redeloos naar Glokta opstarend.
‘Een van de onderbevelhebbers van magister Kault, in feite?’
‘Ja!’
‘Hebt u samengespannen met andere manufacturiers om te frauderen tegen zijne majesteit de koning? Hebt u een moordenaar ingehuurd om met opzet tien onderdanen van zijne majesteit te vermoorden?’
‘Ja! Ja!’
‘Waarom?’
‘We waren bang dat ze zouden praten over wat ze wisten… wat ze wisten… wat ze…’ Hornlachs lege blik ging in de richting van de gekleurde ramen. Zijn mond hield langzaam op met bewegen.
‘Praten over wat ze wisten?’ spoorde de inquisiteur hem aan.
‘Over de verraderlijke activiteiten van het gilde!’ kwaakte de manufacturier. ‘Over ons verraad! Over de activiteiten van het gilde… verraderlijke… activiteiten…’
Glokta onderbrak hem scherp. ‘Handelde u alleen?’
‘Nee! Nee!’
De inquisiteur klopte met zijn stok op de grond en boog zich naar voren. ‘Wie gaf de bevelen?’
‘Magister Kault!’ schreeuwde Hornlach meteen, ‘hij gaf de bevelen!’ Er klonken geschrokken kreten uit het publiek. Hoofdlector Sult glimlachte wat breder. ‘Het was de magister!’ De pennen krasten meedogenloos. ‘Het was Kault! Hij gaf de bevelen! Alle bevelen! Magister Kault!’
‘Dank u, meester Hornlach.’
‘De magister! Hij gaf de bevelen! Magister Kault! Kault! Kault!’
‘Genoeg!’ grauwde Glokta. Zijn gevangene zweeg. Het was stil in de zaal.
Hoofdlector Sult wees naar de drie gevangenen. ‘Daar is uw bewijs, mijne heren!’
Heer Brock sprong op. ‘Dit is een schijnvertoning!’ brulde hij. ‘Dit is een belediging!’ Maar er klonken maar weinig instemmende kreten, en degene die wel klonken, waren halfhartig. Heer Heugen viel op door zijn zwijgen en scheen zeer geïnteresseerd te zijn in het fijne leer van zijn schoenen. Barezin was achteruitgeschoven op zijn zitplaats en leek nog maar half zo groot als even daarvoor. Heer Isher staarde naar de muur, met een verveelde blik aan zijn zware gouden ketting prutsend, alsof het lot van het Manufacturiersgilde hem niet langer interesseerde.
Brock richtte zich tot de hoogrechter zelf, die roerloos in zijn stoel aan de hoge tafel zat. ‘Heer Marovia, ik smeek u! U bent een redelijk man! Maak een eind aan deze… schertsvertoning!’
Het werd weer stil in de zaal terwijl iedereen wachtte op het antwoord van de oude man. Hij fronste zijn voorhoofd en streek over zijn lange baard. Hij keek naar de grijnzende hoofdlector. Hij schraapte zijn keel. ‘Ik leef met u mee, heer Brock, werkelijk waar, maar het schijnt vandaag geen dag te zijn voor redelijke lieden. De Gesloten Raad heeft de zaak onderzocht en is overtuigd. Mijn handen zijn gebonden.’
Brock bewoog zwijgend zijn lippen en proefde de nederlaag. ‘Dit is geen gerechtigheid!’ schreeuwde hij, zich omdraaiend om zich tot zijn gelijken te richten. ‘Die mannen zijn overduidelijk gemarteld!’
Hoofdlector Sults mond vertrok minachtend. ‘Hoe wilt u dán dat we omgaan met verraders en misdadigers?’ vroeg hij op doordringende toon. ‘Wilt u een schild bieden, heer Brock, waar de trouwelozen zich achter kunnen verstoppen?’ Hij sloeg op de tafel, alsof ook die schuldig kon zijn aan hoogverraad. ‘Persoonlijk zal ik niet toekijken hoe onze grote natie wordt uitgeleverd aan onze vijanden! Niet aan de vijanden buiten het land, of daarbinnen!’
‘Weg met de manufacturiers!’ riep iemand op het openbare balkon.
‘Harde straffen voor de verraders!’
‘De gerechtigheid van de koning!’ brulde een dikke man achterin. Er klonk gelach en instemmend geroep uit de zaal, geroep om harde maatregelen en strenge straffen.
Brock speurde naar bondgenoten op de eerste rij, maar die vond hij niet. Hij balde zijn vuisten. ‘Dit is geen gerechtigheid!’ schreeuwde hij, wijzend naar de drie gevangenen. ‘Dit is geen bewijs!’
‘Daar is zijne majesteit het niet mee eens!’ brulde Hoff. ‘En hij heeft uw toestemming niet nodig!’ Hij stak een groot document omhoog. ‘Hierbij is het Manufacturiersgilde ontbonden! Hun licentie is ingetrokken bij koninklijk besluit! De Koninklijke Commissie voor Handel en Commercie zal in de komende maanden aanmeldingen voor handelsrechten in de stad Westhaven in behandeling nemen. Tot het moment dat er geschikte kandidaten zijn gevonden, worden de handelsroutes beheerd door capabele, loyále handen. De handen van de Koninklijke Inquisitie.’
Hoofdlector Sult neigde nederig het hoofd en trok zich niets aan van de woedende kreten van zowel de afgevaardigden als de mensen op de openbare galerij.
‘Inquisiteur Glokta!’ vervolgde de schatmeester, ‘de Open Raad dankt u voor uw inzet, en verzoekt u in deze kwestie nog één dienst te verlenen.’ Hoff hield een kleiner vel papier omhoog. ‘Dit is een bevel voor de arrestatie van magister Kault, met de handtekening van de koning zelf eronder. We verzoeken u deze kwestie zo spoedig mogelijk af te handelen.’ Glokta maakte een stramme buiging en pakte het papier van de schatmeester aan. ‘U,’ zei Hoff, met een blik op Jalenhorm.
‘Luitenant Jalenhorm, heer!’ riep de grote man, die ferm naar voren stapte.
‘Ja, ja,’ snauwde Hoff ongeduldig, ‘neem twintig lijfwachten van de koning mee en begeleid inquisiteur Glokta naar de Gildehal van de Manufacturiers. Zorg dat niets of niemand zonder zijn toestemming het gebouw verlaat!’
‘Onmiddellijk, heer!’ Jalenhorm stak de vloer over en rende door het middenpad naar de uitgang, met het gevest van zijn zwaard omklemd zodat het niet tegen zijn been botste. Glokta hinkte achter hem aan, klikkend met zijn stok op de tegels en met het arrestatiebevel voor magister Kault verfrommeld in zijn gebalde vuist geklemd. De monsterlijke albino had intussen de gevangenen overeind getrokken en leidde hen, rammelend en zwalkend, terug naar de deur waardoor ze binnen waren gekomen.
‘Schatmeester!’ schreeuwde Brock, die nog één laatste poging ondernam. Jezal vroeg zich af hoeveel geld hij wel niet moest hebben verdiend aan de manufacturiers. Hoeveel hij er nog aan hoopte te verdienen. Kennelijk een heleboel.
Maar Hoff was onvermurwbaar. ‘Daarmee is onze bespreking voor vandaag ten einde, mijne heren!’ Marovia stond al op voordat de schatmeester was uitgesproken, blijkbaar vol ongeduld om hier weg te komen. De grote registerboeken werden dichtgeslagen. Het lot van het eerbare Manufacturiersgilde was bezegeld. Opgewonden gebabbel vulde de zaal weer, werd geleidelijk harder en al snel aangevuld met gekletter en gestamp terwijl de afgevaardigden opstonden en de zaal verlieten. Hoofdlector Sult bleef zitten en keek zijn verslagen tegenstanders na, die met tegenzin van de voorste rij opstonden. Jezal keek nog een laatste keer in de wanhopige ogen van Salem Ruis die naar de kleine deur werd geleid, maar toen rukte practicus Vorst aan zijn ketting en verdween hij in de duisternis voorbij de deur.
Buiten op het plein was het drukker dan ooit. De opeengepakte menigte werd steeds meer opgezweept terwijl het nieuws van de ontbinding van het Manufacturiersgilde zich verspreidde naar de mensen die niet binnen waren geweest. Mensen bleven ongelovig staan of repten zich hier- of daarheen: bang, verbaasd, verward. Jezal zag een man naar hem staren, naar anderen staren, met een bleek gezicht en trillende handen. Een manufacturier misschien, of iemand die te nauw betrokken was bij de manufacturiers, zo nauw dat hij samen met hen ten val zou komen. Er zouden veel van zulke lieden zijn.
Jezal voelde plotseling een tinteling. Ardee West stond een eindje verderop en leunde nonchalant tegen de stenen muur. Ze hadden elkaar al een tijdje niet meer gesproken, niet sinds die dronken uitbarsting van haar, en hij stond ervan te kijken hoe blij hij was om haar te zien. Ze was nu waarschijnlijk wel lang genoeg gestraft, hield hij zich voor. Iedereen verdiende de kans om zich te verontschuldigen. Hij haastte zich met een brede glimlach naar haar toe. Toen zag hij wie er bij haar stond.
‘Die smeerlap!’ mompelde hij in zichzelf.
Luitenant Brint stond in zijn goedkope uniform gezellig met haar te kletsen en boog zich dichter naar Ardee toe dan Jezal passend vond. Hij onderstreepte zijn ongetwijfeld saaie verhaal met flamboyante armgebaren. Ze knikte en glimlachte, en vervolgens legde ze lachend haar hoofd in haar nek en sloeg de luitenant speels op zijn borst. Brint lachte ook, die lelijke etterbak. Ze lachten samen. Om een of andere reden voelde Jezal een scherpe steek van woede.
‘Jezal, hoe gaat het met je?’ riep Brint, nog altijd giechelend.
Hij stapte naar hen toe. ‘Kapitein Luthar, bedoel je!’ spuugde hij, ‘en hoe het met mij gaat, gaat jou niet aan! Heb je geen werk te doen?’
Brints mond bleef even stompzinnig openhangen, maar toen vertrok zijn voorhoofd in een chagrijnige frons. ‘Ja, kapitein,’ mompelde hij. Hij draaide zich om en beende weg. Jezal keek hem met nog meer minachting na dan gebruikelijk.
‘Nou, dat was charmant,’ zei Ardee. ‘Zijn dat de juiste manieren in aanwezigheid van een dame?’
‘Ik zou het werkelijk niet weten. Hoezo? Keek er eentje toe, dan?’
Hij draaide zich naar haar om en ving heel even een zelfingenomen grijns op. Een vrij akelige gezichtsuitdrukking, alsof ze had genoten van zijn uitbarsting. Hij vroeg zich eventjes af of ze die ontmoeting op touw had gezet, met die idioot van een Brint was gaan staan waar Jezal hen zou zien, in de hoop zijn jaloezie te wekken… Maar toen glimlachte ze en begon ze te lachen, en voelde Jezal zijn woede wegsijpelen. Ze zag er heel goed uit, dacht hij, zongebruind en levendig in het zonlicht, hardop lachend, onbezorgd over wie het zou horen. Heel goed. Beter dan ooit, eigenlijk. Een toevallige ontmoeting was het geweest, wat anders? Ze pinde hem met die donkere ogen vast en zijn wantrouwen verdween. ‘Moest je echt zo hard voor hem zijn?’ vroeg ze.
Jezal spande zijn kaken. ‘Omhooggevallen, arrogante niemendal, waarschijnlijk niets meer dan de bastaardzoon van een rijke koopman. Geen bloed, geen geld, geen manieren…’
‘Meer dan ik, op alle drie de punten.’
Jezal vervloekte zijn grote mond. In plaats van haar zich te laten verontschuldigen, moest hij dat nu zelf doen. Hij zocht wanhopig een weg uit deze zelfgegraven valkuil. ‘O, maar hij is een onvoorstelbare imbeciel!’ jammerde hij.
‘Ach,’ Jezal was opgelucht te zien dat Ardees mondhoek opkrulde in een sluwe glimlach, ‘daar heb je ook wel gelijk in. Zullen we een eindje lopen?’ Voordat hij de kans had om te reageren, haakte ze haar arm door de zijne en troonde hem mee in de richting van de Koningsweg. Jezal liet zich tussen de angstige, boze, opgewonden mensen door leiden.
‘En, is het waar?’ vroeg ze.
‘Is wat waar?’
‘Dat het afgelopen is voor de manufacturiers?’
‘Het lijkt erop. Je oude vriend Sand dan Glokta stond er middenin. Hij heeft nogal een voorstelling gegeven, voor een kreupele.’
Ardee keek naar de grond. ‘Je wilt hem niet tegen je hebben, of hij nou kreupel is of niet.’
‘Nee.’ Jezal dacht weer aan Salem Ruis’ doodsbange ogen, die hem wanhopig aankeken voor hij in de duisternis achter de deur verdween. ‘Nee, dat is waar.’
Ze zwegen allebei toen ze over de laan wandelden, maar het was een prettige stilte. Hij wandelde graag met haar. Het leek niet langer belangrijk of iemand zich verontschuldigde. Misschien had ze toch wel gelijk gehad over dat schermen, een beetje. Ardee scheen zijn gedachten te lezen. ‘Hoe gaat het met schermen?’ vroeg ze.
‘Niet slecht. Hoe gaat het met drinken?’
Ze trok een donkere wenkbrauw op. ‘Uitstekend. Was daar maar ieder jaar een Wedstrijd voor, dan zou het publiek me al snel opmerken.’ Jezal lachte en keek naar haar terwijl ze samen doorliepen, en zij glimlachte terug. Zo slim, zo scherp, zo vreesloos. Zo bloedmooi. Jezal vroeg zich af of er ooit een vrouw was geweest zoals zij. Had ze maar het juiste bloed, dacht hij, en wat geld. Een heleboel geld.