Beter dan dood zijn

‘We zoeken een vrouw,’ zei de officier, die hen argwanend aankeek. ‘Een ontsnapte slavin, een moordenares. Heel gevaarlijk.’

‘Een vrouw, meester?’ vroeg Yulwei, en hij fronste verward zijn voorhoofd. ‘Gevaarlijk, meester?’

‘Ja, een vrouw!’ De officier zwaaide ongeduldig met zijn hand. ‘Lang, met littekens, kortgeknipt haar. Goed bewapend waarschijnlijk, met een boog.’ Ferro stond daar, lang en met littekens, haar haren kortgeknipt en haar boog over haar schouder, en ze hield haar blik op de stoffige grond gericht. ‘Ze wordt gezocht door de hoogste autoriteiten! Een dievegge en moordenares, bij herhaling!’

Yulwei glimlachte nederig en spreidde zijn handen uit. ‘Wij hebben zo iemand niet gezien, meester. Mijn zoon en ik hebben geen wapens, zoals u ziet.’ Ferro keek ongemakkelijk naar het kromzwaard achter haar riem, dat glansde in het zonlicht. De officier scheen het echter niet op te merken. Hij sloeg een vlieg voor zijn gezicht weg terwijl Yulwei verder wauwelde. ‘We zouden geen van beiden weten wat we met een boog zouden aanmoeten, kan ik u verzekeren. We vertrouwen erop dat God ons beschermt, meester, en de ongeëvenaarde soldaten van de keizer.’

De officier snoof. ‘Heel verstandig, oude man. Wat kom je hier doen?’

‘Ik ben koopman, onderweg naar Dagoska om specerijen in te kopen,’ zei hij met een kruiperige buiging, ‘met uw welwillende toestemming.’

‘Handel jij met de roze mannen? Die verdomde Unie!’ De officier spuugde in het stof. ‘Maar goed, iedereen moet zijn brood verdienen, al is het soms op een beschamende manier. Handel maar zolang het nog kan, want de roze mannen zullen hier niet lang meer zijn. We vegen ze terug de oceaan in!’ Zijn borst zwol op van trots. ‘De keizer, Uthman-ul-Dosht, heeft het gezworen! Wat denk je daarvan, oude man?’

‘O, dat wordt een schitterende dag, een schitterende dag,’ zei Yulwei, met nog een diepe buiging. ‘Moge God die ons snel brengen, meester!’

De officier bekeek Ferro eens goed. ‘Je zoon lijkt me een sterke knaap. Misschien kan hij wel soldaat worden.’ Hij zette een stap naar haar toe en pakte haar blote arm vast. ‘Dat is een sterke arm. Die arm zou wel een boog kunnen aanspannen, zou ik denken, met wat onderricht. Wat zeg je daarvan, jongen? Mannenwerk, vechten voor de glorie van God en je keizer! Beter dan sloven voor een schijntje!’ Ferro kreeg kippenvel van zijn vingers op haar huid. Haar andere hand kroop naar haar mes.

‘Helaas,’ zei Yulwei snel, ‘mijn zoon is… simpel geboren. Hij spreekt amper.’

‘Ah. Jammer. Er kan een tijd komen dat we iedere man nodig hebben. Die roze lui zijn dan misschien wilden, maar ze kunnen wel vechten.’ De officier wendde zich af en Ferro keek hem kwaad na. ‘Goed dan, je mag gaan!’ Hij wuifde hen door. De blikken van zijn soldaten, die in de schaduw van de palmen langs de weg zaten, volgden hen toen ze langsliepen, maar zonder veel belangstelling.

Ferro hield haar mond tot ze het kamp ver achter zich hadden gelaten, en toen keek ze Yulwei fel aan. ‘Dagoska?’

‘Om te beginnen,’ zei de oude man, die over de vlakte met struikjes staarde. ‘En dan naar het noorden.’

‘Naar het noorden?’

‘Over de Cirkelzee naar Adua.’

De zee over? Ze bleef staan. ‘Daar ga ik niet heen, verdomme!’

‘Moet je alles zo moeilijk maken, Ferro? Ben je dan zo gelukkig hier in Gurkhul?’

‘Die noorderlingen zijn gek, dat weet iedereen! Roze mannen, de Unie, of wat dan ook. Gek! Goddeloos!’

Yulwei keek haar met één opgetrokken wenkbrauw aan. ‘Ik wist niet dat je zoveel belangstelling had voor God, Ferro.’

‘Ik weet tenminste dat die bestaat!’ schreeuwde ze, wijzend naar de hemel. ‘Die roze mannen, die denken niet zoals wij, zoals echte mensen! We hebben niks met hun soort te maken! Ik blijf liever bij de Gurken! Bovendien heb ik hier met mensen appeltjes te schillen.’

‘Wat voor appeltjes? Wil je Uthman vermoorden?’

Ze fronste haar voorhoofd. ‘Misschien wel.’

‘Huh.’ Yulwei draaide zich om en liep door. ‘Ze zoeken je, Ferro, voor het geval je het niet in de gaten had. Je kunt geen tien passen verzetten zonder mijn hulp. Die kooi staat nog steeds op je te wachten, weet je nog? Die voor het paleis staat? Ze willen hem graag vullen.’ Ferro knarste op haar tanden. ‘Uthman is nu keizer. Ul-Dosht, noemen ze hem. De machtige! De genadeloze! Grootste keizer sinds honderd jaar, zeggen ze nu al. De keizer vermoorden!’ Yulwei grinnikte. ‘Jij bent me er eentje, zeg. Nou, nou.’

Ferro keek kwaad voor zich uit toen ze de oude man de heuvel op volgde. Yulwei kon die soldaten laten zien wat hij wilde, en dat was een slimme truc, maar ze was niet van plan om naar het noorden te gaan. Wat had zij met die goddeloze roze lui te maken?

Yulwei grinnikte nog steeds toen ze hem inhaalde. ‘De keizer vermoorden.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Hij zal maar moeten wachten tot je terug bent. Je bent me wat schuldig, weet je nog?’

Ferro greep zijn pezige arm vast. ‘Maar je had niks over reizen over de zee gezegd!’

‘En jij hebt er niet naar gevraagd, Maljinn, en wees maar blij!’ Hij pulkte voorzichtig haar vingers van zijn arm. ‘Je lijk zou nu te drogen kunnen liggen in de woestijn. In plaats daarvan klaag je nu in mijn oor, gespierd en gezond. Denk daar maar eens over na.’

Dat snoerde haar voorlopig de mond. Ze liep zwijgend verder, boos uitkijkend over het struikenlandschap terwijl haar sandalen knerpten over het uitgedroogde pad. Ze keek zijdelings naar de oude man. Hij had haar leven gered met zijn trucs, dat kon ze niet ontkennen.

Maar ze mocht hangen als ze naar het noorden ging.

Het fort lag verscholen in een rotsige inham, maar vanwaar zij stonden, hoog op de rotswand met de felle zon achter zich, zag Ferro het goed liggen. Een hoge muur omringde nette rijen gebouwen, genoeg om een klein stadje te vormen. Daarnaast lagen lange werven, gebouwd tot in het water. Aan die werven lagen schepen afgemeerd.

Enorme schepen.

Torens van hout, drijvende forten. Ferro had nog nooit schepen zelfs maar half zo groot gezien. De masten waren een donker woud tegen het glinsterende water erachter. Er lagen er tien aan de kades, en verder in de baai ploegden er nog twee langzaam door de golven, met grote bolle zeilen en kleine figuurtjes die kropen over de dekken en in het spinnenweb van touwen erboven.

‘Ik zie er twaalf,’ mompelde Yulwei, ‘maar jouw ogen zijn beter.’

Ferro keek uit over het water. Verder langs de gebogen kustlijn, misschien twintig mijl verderop, zag ze nog een fort en nog meer werven. ‘Daar zijn er nog meer,’ zei ze, ‘acht of negen, en die zijn groter.’

‘Groter dan deze?’

‘Een stuk groter.’

‘Alle goden!’ mompelde Yulwei in zichzelf. ‘De Gurken hebben nog nooit zulke grote schepen gebouwd. Nog niet half zo groot, en nog niet half zoveel. Er is in het hele zuiden niet genoeg hout om zo'n vloot te bouwen. Ze moeten het uit het noorden hebben gehaald, van de Styrianen, misschien.’

Ferro gaf niets om schepen, hout of het noorden. ‘Nou, en?’

‘Met zo'n vloot zijn de Gurken een zeemacht. Ze zouden Dagoska kunnen innemen vanuit de baai, en zelfs Westhaven kunnen binnenvallen.’

De nietszeggende namen van verre plekken. ‘Nou, en?’

‘Je begrijpt het niet, Ferro. Ik moet de anderen waarschuwen. We moeten opschieten!’ Hij kwam overeind en haastte zich terug naar de weg.

Ferro gromde. Ze keek nog een tijdje naar de grote houten tobbes in de baai, stond op en volgde Yulwei. Grote schepen, kleine schepen, haar interesseerde het niet. De Gurken konden alle roze mannen ter wereld tot hun slaven maken, wat haar betrof.

Als dat maar betekende dat ze de echte mensen met rust lieten.

‘Uit de weg!’ De soldaat stuurde zijn paard recht op hen af en deed zijn zweep omhoog.

‘Duizendmaal pardon, meester!’ jammerde Yulwei met een diepe buiging terwijl hij naar het gras langs de weg scharrelde en een tegenstribbelende Ferro aan haar elleboog meetrok. Ze stonden in de struiken en keken toe terwijl de stoet langzaam voorbijtrok. Magere gestalten, verlopen, vuil, met lege ogen en stevig vastgebonden handen, die hun glazige blik op de grond gericht hielden. Mannen en vrouwen van alle leeftijden, en zelfs kinderen. Minstens honderd. Zes wachters reden met hen mee, onderuitgezakt in hun hoge zadels, met opgerolde zwepen in de hand.

‘Slaven.’ Ferro likte over haar droge lippen.

‘De mensen van Kadir zijn in opstand gekomen,’ zei Yulwei, terwijl hij de ellendige processie fronsend bekeek. ‘Ze wilden niet langer deel uitmaken van de glorieuze natie van Gurkhul en dachten dat de dood van de keizer hun kans was om te vertrekken. Kennelijk hadden ze het mis. De nieuwe keizer is nog harder dan de vorige, hè, Ferro? Hun rebellie is nu al mislukt. Blijkbaar heeft je vriend Uthman slaven van ze gemaakt om ze te straffen.’

Ferro zag een broodmager meisje langzaam voorbij strompelen, met haar blote voeten door het stof. Een jaar of dertien? Het was moeilijk te bepalen. Haar gezicht was droog en lusteloos. Ze had een snee met een korst op haar voorhoofd, en nog meer achter op haar arm. Zweepsporen. Ferro slikte terwijl het meisje moeizaam doorliep. Een oude man, vlak voor haar, struikelde en viel plat op de grond, waardoor de hele rij wanordelijk tot stilstand kwam.

‘Lopen!’ blafte een van de ruiters, die zijn paard aanspoorde. ‘Overeind!’ De oude man probeerde op te krabbelen. ‘Lopen!’ De zweep van de soldaat knalde en maakte een lange rode streep over de magere rug van de man. Ferro deinsde achteruit en grimaste bij dat geluid, en ze voelde tintelingen op haar rug.

Waar haar littekens zaten.

Bijna alsof ze zelf was geslagen.

Niemand die een zweep op Ferro Maljinn gebruikte zou het kunnen navertellen. Niet meer. Ze schokte haar boog van haar schouder.

‘Rustig, Ferro!’ siste Yulwei, die haar arm vastgreep. ‘Je kunt niets voor ze doen!’

Het meisje bukte en hielp de oude slaaf overeind. De zweep knalde weer en raakte hen allebei, en er klonk een kreet van pijn. Had het meisje gegild, of was het de oude man?

Of was het Ferro zelf geweest?

Ze schudde Yulweis hand af en reikte naar een pijl. ‘Ik kan die klootzak vermoorden!’ grauwde ze. Het hoofd van de soldaat draaide met een ruk in hun richting, met een nieuwsgierige blik. Yulwei greep haar hand.

‘En dan?’ siste hij. ‘Als je ze alle zes hebt vermoord, wat dan? Heb je voedsel en water voor honderd slaven? Nou? Dan verstop je het goed! En als de groep wordt gemist? Nou? En hun bewakers worden gevonden, afgeslacht? Wat dan, moordenaar? Wil je hier ergens honderd slaven verstoppen? Want ik kan het niet!’

Ferro staarde knarsetandend in Yulweis zwarte ogen, en haar ademhaling kwam snuivend door haar neus. Ze vroeg zich af of ze nog eens moest proberen hem te doden.

Nee.

Hij had gelijk, verdomme. Langzaam duwde ze de woede terug, zo ver als het lukte. Ze stopte de pijl weg en keek weer naar de rij. De oude slaaf strompelde verder, met het meisje achter zich aan. Ferro's woede knaagde als honger aan haar ingewanden.

‘Jij!’ riep de soldaat, die zijn paard naar hen toe stuurde.

‘Nu zijn de rapen gaar!’ siste Yulwei. Maar hij maakte een buiging naar de wachter, glimlachte en toonde zich nederig. ‘Mijn verontschuldigingen, meester, mijn zoon is…’

‘Hou je mond, oude man!’ De soldaat keek vanuit zijn zadel naar Ferro. ‘Nou, jongen, vind je haar mooi?’

‘Wat?’ siste ze door opeengeklemde tanden.

‘Je hoeft niet verlegen te zijn,’ zei de soldaat grinnikend. ‘Ik zag je wel kijken.’ Hij draaide zich om naar de rij. ‘Hou ze even tegen!’ schreeuwde hij, en de slaven kwamen weer tot stilstand. Hij boog zich uit het zadel en greep het magere meisje onder haar arm vast, waarna hij haar ruw uit de rij trok.

‘Ze is een goeie,’ zei hij, terwijl hij haar naar Ferro toe trok. ‘Beetje jong, maar ze is wel zover. Zal wel mooi opdrogen. Beetje mank nu van het vele lopen, maar dat heelt wel. Goeie tanden… Laat hem je tanden zien, teef!’ De gebarsten lippen van het meisje weken langzaam vaneen. ‘Goeie tanden. Wat zeg je ervan, jongen? Tien in goud voor haar! Dat is een goeie prijs!’

Ferro stond daar en staarde. Het meisje keek haar met grote, dode ogen aan.

‘Luister,’ zei de soldaat, die zich vooroverboog uit zijn zadel. ‘Ze is twee keer zoveel waard, en het kan geen kwaad! Als we in Shaffa aankomen, zeg ik wel dat ze onderweg dood is gegaan. Niemand zal daarvan opkijken, het gebeurt zo vaak! Ik krijg er tien en jij bespaart er tien! Iedereen wint!’

Iedereen wint. Ferro staarde op naar de bewaker. Hij deed zijn helm af en veegde het zweet van zijn voorhoofd.

‘Rustig, Ferro,’ fluisterde Yulwei.

‘Nou, goed dan, acht!’ schreeuwde de soldaat. ‘Ze heeft een mooie glimlach! Glimlach naar hem, teef!’ De mondhoek van het meisje kwam een heel klein stukje omhoog. ‘Zie je? Acht, en dan besteel je me!’

Ferro's vuisten waren gebald en haar nagels groeven in haar handpalmen. ‘Rustig, Ferro,’ fluisterde Yulwei op waarschuwende toon.

‘Alle goden, wat ben jij een taaie onderhandelaar, jongen! Zeven, en dat is mijn laatste aanbod. Zeven, verdomme!’ De soldaat zwaaide gefrustreerd met zijn helm. ‘Wees een beetje voorzichtig met haar, dan is ze over vijf jaar veel meer waard! Het is een investering!’

Het gezicht van de soldaat was vlakbij. Ze kon elk zweetdruppeltje zien dat op zijn voorhoofd parelde, elke stoppel op zijn wangen, elk vlekje, elk littekentje en alle poriën van zijn huid. Ze kon hem bijna ruiken.

Als mensen echt dorst hebben, drinken ze pis, zout water of olie, hoe slecht het ook voor ze is, omdat ze zo vreselijk behoefte hebben aan vocht. Ferro had het vaak gezien in de Steenwoestijn. Zo erg was haar drang nu om die man te vermoorden. Ze wilde hem met blote handen uit elkaar trekken, hem wurgen, haar tanden in zijn gezicht zetten. De drang was bijna te groot om te weerstaan. ‘Rustig!’ siste Yulwei.

‘Ik kan haar niet betalen,’ hoorde Ferro zichzelf zeggen.

‘Dat had je ook eerder kunnen zeggen, jongen, om me de moeite te besparen!’ De soldaat zette zijn helm weer op. ‘Ach, ik kan je niet kwalijk nemen dat je keek. Ze is een goeie.’ Hij greep het meisje weer onder haar arm en sleurde haar terug naar de anderen. ‘Ze krijgen twintig voor haar in Shaffa!’ schreeuwde hij nog achterom. De rij trok verder. Ferro keek het meisje na tot de slaven verdwenen over een heuvel; struikelend, strompelend, schuifelend onderweg naar de slavernij.

Ze voelde zich nu koud en leeg. Ze wenste dat ze die bewaker had vermoord, wat er ook van was gekomen. Als ze hem had vermoord, zou dat die lege plek hebben gevuld, in ieder geval voor een tijdje. Zo werkte het. ‘Ik heb ook in zo'n rij gelopen,’ zei ze langzaam.

Yulwei zuchtte diep. ‘Weet ik, Ferro, weet ik, maar het lot heeft jou uitgekozen voor de redding. Wees er dankbaar voor, als je weet hoe dat moet.’

‘Je had me hem moeten laten vermoorden.’

‘Ugh,’ zei de oude man walgend. ‘Echt waar, jij zou de hele wereld vermoorden als het kon. Zit er nog iets anders dan moorden in je, Ferro?’

‘Vroeger wel,’ mompelde ze, ‘maar dat slaan ze er wel uit. Ze slaan je tot ze zeker weten dat er niks meer over is.’ Yulwei stond daar maar, met die medelijdende blik op zijn gezicht. Vreemd, maar het maakte haar niet meer boos.

‘Het spijt me, Ferro. Voor jou en voor hen.’ Hij stapte hoofdschuddend de weg weer op. ‘Maar het is beter dan dood zijn.’

Ze bleef nog even staan en keek naar het stof dat opwervelde van de rij in de verte.

‘Het is hetzelfde,’ fluisterde ze in zichzelf.