Eén voor het diner

Aan hoofdlector Sult,
Hoofd van de Koninklijke Inquisitie

Eminentie,

Ik heb goed nieuws. De samenzwering is ontmaskerd en bij de
wortels opgegraven. Korsten dan Vurms, de zoon van de gouverneur,
en Carlot dan Eider, magister van het Specerijengilde, waren de
hoofdverantwoordelijken. Ze zullen worden ondervraagd en
vervolgens bestraft op een manier waardoor ons volk de prijs van
verraad zal kennen. Het schijnt dat Davoust het slachtoffer is
geworden van een Gurkense agent, die zich lange tijd heeft
schuilgehouden in de stad. De moordenaar is nog op vrije voeten,
maar nu de samenzweerders in onze macht zijn, kan het niet lang
meer duren voor we hem vangen
.

Ik heb gouverneur Vurms onder bewaking laten plaatsen. Door het
verraad van de zoon is de vader onbetrouwbaar geworden, en hij
heeft ons hoe dan ook gehinderd in het bestuur van de stad. Ik zal
hem met het volgende schip naar u terugsturen, zodat u en uw
collega's in de Gesloten Raad over zijn lot kunnen beslissen. Samen
met hem stuur ik ook inquisiteur Harker mee terug, die
verantwoordelijk is voor de dood van twee gevangenen die ons
anders waardevolle informatie hadden kunnen verstrekken. Ik heb
hem ondervraagd en ben ervan overtuigd dat hij geen aandeel had
in de samenzwering, maar hij is desondanks schuldig aan een
incompetentie die bijna gelijkstaat aan verraad. Ik laat zijn
bestraffing aan u over
.

De Gurken vielen bij het eerste licht aan. Troepen bestormden ons
met vooraf gemaakte bruggen en hoge ladders, recht over open terrein,
en zijn onderschept met een fataal salvo van vijfhonderd vlakbogen op
onze muren. Het was een dappere poging, maar een overhaaste, en hij
is afgeslagen met veel slachtoffers aan hun kant. Slechts twee
doortastende groepen redden het tot ons zelfgemaakte kanaal, waar
brug, ladders en soldaten snel werden weggesleept door een sterke
stroming die op bepaalde tijden van de dag vanuit de zee de baai in
stroomt, een gelukkige en onvoorziene tussenkomst van de natuur
.

Nu liggen er overal tussen ons kanaal en hun troepenlinies Gurkense
lijken op de verlaten grond, en ik heb onze mannen opgedragen om
te schieten op iedereen die probeert de gewonden bij te staan. Het
gekerm van de stervenden en het zien van Gurkense lijken die
liggen te rotten in de zon kan niet anders dan hun moreel nuttig
verzwakken
.

Hoewel de eerste proeve van de overwinning aan ons is, was deze
aanval weinig meer dan een aftasten van onze verdediging. De
Gurkense commandant heeft alleen zijn teen nog in het water
gestoken om de temperatuur ervan te bepalen. Zijn volgende
aanval, daar twijfel ik niet aan, zal op een heel andere schaal
plaatsvinden. Drie machtige katapulten, opgebouwd binnen
vierhonderd passen van onze muren, en meer dan in staat om
enorme stenen de Benedenstad in te slingeren, staan nog stil.
Misschien hopen ze Dagoska intact in handen te krijgen, maar als
we standhouden, kan die aarzeling niet lang aanhouden
.

Ze hebben beslist geen gebrek aan manschappen. Er komen elke dag
meer Gurkense soldaten op het schiereiland aan. De vaandels van
acht legioenen zijn nu duidelijk zichtbaar boven de menigte, en we
hebben detachementen wilden gezien uit alle hoeken van het
Kantische continent. Een machtig leger van zeker vijftigduizend
man staat tegenover ons opgesteld. De Gurkense keizer, Uthman-ul-
Dosht, zet al zijn kracht in tegen onze muren, maar we zullen
standhouden
.

U hoort binnenkort weer van me. Tot die tijd dien en gehoorzaam ik.

Sand dan Glokta,
Superieur van Dagoska

Magister Carlot dan Eider, hoofd van het Specerijengilde, zat in haar stoel, met haar handen op schoot, en deed haar best om haar waardigheid te behouden. Haar huid was bleek en vettig, er lagen donkere kringen onder haar ogen. Haar witte kledingstukken waren bevlekt door het vuil uit de cellen, haar haren hadden hun glans verloren en hingen slap en geklit om haar gezicht. Ze zag er ouder uit zonder haar poeder en juwelen, maar ze was nog steeds mooi. Mooier dan ooit, eigenlijk. De schoonheid van een kaarsvlam die bijna is opgebrand.

‘U ziet er moe uit,’ zei ze.

Glokta trok zijn wenkbrauwen op. ‘Het zijn een paar inspannende dagen geweest. Eerst moest ik uw handlager Vurms ondervragen, toen was er die kleine zaak van een Gurkens leger dat buiten onze muren kampeerde en besloot aan te vallen. U lijkt zelf ook een beetje vermoeid.’

‘De vloer van mijn cel is niet bepaald comfortabel, en ik heb ook zo mijn eigen zorgen.’ Ze keek op naar Severard en Vitari, die aan weerszijden van haar tegen de muur leunden met over elkaar geslagen armen en hun maskers op, onverzettelijk. ‘Ga ik in deze kamer sterven?’

Ongetwijfeld. ‘Dat valt nog te bezien. Vurms heeft ons al het meeste van wat we moeten weten verteld. U bent naar hem toe gekomen, hebt hem geld aangeboden om zijn vaders handtekening op bepaalde documenten te vervalsen, om bevelen in naam van zijn vader aan bepaalde wachters over te brengen, kortom, om deel te nemen aan het verraad van de stad Dagoska aan de vijanden van de Unie. Hij heeft iedereen genoemd die betrokken was bij uw plan. Hij heeft zijn bekentenis ondertekend. Zijn hoofd, voor het geval u het zich afvroeg, tooit de poort naast dat van uw vriend Islik, de ambassadeur van de keizer.’

‘Samen boven op de poort,’ zong Severard.

‘Er zijn maar drie dingen die hij me niet kon geven. Uw motieven, uw handtekening en de identiteit van de Gurkense spion die superieur Davoust heeft vermoord. Ik wil die drie dingen van u hebben. Nu.’

Magister Eider schraapte zorgvuldig haar keel, streek zorgvuldig het voorpand van haar lange gewaad glad, ging zo trots rechtop zitten als ze kon. ‘Ik geloof niet dat u me gaat martelen. U bent Davoust niet. U hebt een geweten.’

Glokta's mondhoek trilde een beetje. Een dappere poging, dat moet ik je nageven, maar je vergist je deerlijk. ‘Ik heb een geweten, maar het is een zwak, verschrompeld ding geworden. Het zou u of wie dan ook niet eens beschermen tegen een stevige windvlaag.’ Glokta zuchtte diep. Het was hier te warm, te licht, zijn ogen deden pijn en trilden en hij wreef er langzaam in. ‘U hebt geen idee van de dingen die ik heb gedaan. Vreselijke, kwaadaardige, obscene dingen, waarvan u zou gaan kotsen als ik ze zou vertellen.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Af en toe zit het me dwars, maar dan hou ik mezelf voor dat ik goede redenen had. De jaren verstrijken, het onvoorstelbare wordt alledaags, het afgrijselijke wordt saai, het ondraaglijke wordt routine. Ik duw het allemaal naar de donkere hoekjes van mijn geest, en de ruimte daar is ongelooflijk groot. Verbazingwekkend, waar je allemaal mee kunt leven.’

Glokta keek op in Severards ogen, en die van Vitari, die hard en meedogenloos glinsterden. ‘Maar stel dat u gelijk had, kunt u zich dan werkelijk wijsmaken dat mijn practici dergelijke scrupules zouden hebben? Nou, Severard?’

‘Dergelijke watte?’

Glokta glimlachte droevig. ‘U ziet het. Hij weet niet eens wat dat zijn.’ Hij zakte achterover in zijn stoel. Moe. Verschrikkelijk moe. Hij scheen niet eens de energie te hebben om zijn handen op te tillen. ‘Ik heb al allerlei concessies voor u gedaan. Op verraad wordt doorgaans niet zo mild gereageerd. U had het pak slaag moeten zien dat Vorst uw vriend Vurms heeft gegeven, en we weten allemaal dat hij hierin de junior partner was. Hij scheet bloed in zijn laatste paar ellendige uren. Niemand heeft tot nu toe een vinger naar u uitgestoken. Ik heb u uw kleding laten behouden, uw waardigheid, uw menselijkheid. U hebt één kans om uw bekentenis te ondertekenen en mijn vragen te beantwoorden. Eén kans om ten volle en zonder voorbehoud mee te werken. Dat is de volledige omvang van mijn geweten.’ Glokta boog zich naar voren en tikte hard met zijn vinger op de tafel. ‘Eén kans. Dan kleden we u uit en beginnen we te snijden.’

Magister Eider leek plotseling leeg te lopen. Haar schouders gingen omlaag, haar hoofd zakte, haar lip trilde. ‘Stel uw vragen,’ kraste ze. Een gebroken vrouw. Hartelijk gefeliciteerd, superieur Glokta. Maar vragen vereisen antwoorden.

‘Vurms vertelde ons wie er moest worden betaald, en hoeveel. Bepaalde wachters. Bepaalde ambtenaren van zijn vader. Hijzelf natuurlijk ook een leuk bedrag. Eén naam ontbrak echter opvallend genoeg aan die lijst. Die van u. U, en u alleen, vroeg om niets. De koningin van de kooplieden die een zekere verkoop laat passeren? Ik sta paf. Wat hebben ze u aangeboden? Waarom hebt u uw koning en land verraden?’

‘Waarom?’ herhaalde Severard.

‘Geef antwoord, verdomme!’ schreeuwde Vitari.

Eider kromp ineen. ‘De Unie had hier nooit moeten komen!’ liet ze zich ontvallen. ‘Hebzucht was het! Pure, simpele hebzucht! De specerijenhandelaren waren hier al voor de oorlog, toen Dagoska vrij was. Ze verdienden een fortuin, allemaal, maar ze moesten belasting betalen aan de inheemsen, en wat stak dat ze! Hoeveel beter zou het zijn, dachten ze, als we de stad zelf in handen hadden, als we onze eigen regels konden bepalen? Hoeveel rijker zouden we dan zijn? Toen de kans zich voordeed, grepen ze die met beide handen aan, en mijn echtgenoot stond voor aan de rij.’

‘En zo kregen de specerijenhandelaren de macht in Dagoska. Ik wacht nog op uw motieven, magister Eider.’

‘Het was een puinhoop! De kooplieden hadden geen belangstelling voor het bestuur van de stad, en ze bakten er niets van. De ambtenaren van de Unie, Vurms en zijn soort, waren het schuim uit de kookpot, mannen die alleen belangstelling hadden voor het vullen van hun eigen zakken. We hadden kunnen samenwerken met de inheemse bevolking, maar besloten die uit te buiten. Toen ze protesteerden, riepen we de Inquisitie erbij, en jullie sloegen hen en martelden hen en hingen hun leiders op op de pleinen van de Bovenstad, en al snel minachtten ze ons even erg als de Gurken. Zeven jaar zitten we hier al, en we hebben niets dan kwaad aangericht! Het is een orgie geweest van corruptie, geweld en verspilling!’ Dat is waar. Ik heb het zelf gezien.

‘En de grap ervan is dat we niet eens winst maakten! Zelfs aan het begin verdienden we nog minder dan voor de oorlog! De kosten van het onderhoud van de muren, van het inhuren van huurlingen… zonder de hulp van de inheemse bevolking waren ze niet te dragen!’ Eider begon te lachen, maar het klonk wanhopig en snikkend. ‘Het gilde is bijna bankroet, en ze hebben het zelf over zich afgeroepen, die idioten! Hebzucht, puur en simpel!’

‘En toen benaderden de Gurken u.’

Eider knikte, en haar sluike haar zwaaide heen en weer. ‘Ik heb veel contactpersonen in Gurkhul. Kooplieden met wie ik in de loop van de jaren zaken heb gedaan. Ze zeiden me dat Uthmans eerste woord als keizer een eed was om Dagoska in handen te krijgen, om een smet weg te wissen die zijn vader over zijn natie had gebracht, en dat hij niet zou rusten voor hij die eed gestand had gedaan. Ze zeiden dat er al Gurkense spionnen in de stad waren, dat ze onze zwakke punten kenden. Ze zeiden dat er een mogelijkheid kon zijn om bloedvergieten te voorkomen, als Dagoska zonder gevecht aan hen kon worden uitgeleverd.’

‘Waarom wachtte u dan nog? U had de controle over Cosca en zijn huurlingen, al voordat Kahdia's volk werd bewapend, voordat de verdedigingswerken werden versterkt, voor ik zelfs maar aankwam. U had de macht in de stad kunnen grijpen als u had gewild. Waarom had u die sukkel van een Vurms nodig?’

Carlot dan Eiders ogen waren op de vloer gericht. ‘Zolang Uniesoldaten de Citadel in handen hadden, en de stadspoorten, zou het innemen ervan tot bloedvergieten hebben geleid. Vurms kon me de stad geven zonder gevecht. Mijn enige doel, geloof het of niet, het doel dat u zo vaardig hebt verijdeld, was om slachtoffers te voorkomen.’

Ik geloof het inderdaad. Maar dat betekent nu niets. ‘Ga door.’

‘Ik wist dat Vurms om te kopen was. Zijn vader heeft niet meer lang te leven, en de functie gaat niet door erfrecht op hem over. Dit kon voor de zoon wel eens de laatste kans zijn om te profiteren van de positie van zijn vader. We spraken een prijs af. We begonnen met de voorbereidingen. Toen kwam Davoust erachter.’

‘Hij wilde de hoofdlector informeren.’

Eider lachte scherp. ‘Hij had uw toewijding aan de zaak niet. Hij wilde wat iedereen wilde. Geld, en meer dan ik bijeen kon schrapen. Ik zei tegen de Gurken dat het plan niet doorging. Ik vertelde ze waarom. De volgende dag was Davoust… verdwenen.’ Ze haalde diep adem. ‘En dus was er geen weg terug. We waren klaar om te beginnen, kort nadat u aankwam. Alles was geregeld. En toen…’ Ze zweeg.

‘En toen?’

‘Toen begon u de verdediging te versterken en werd Vurms inhalig. Hij had het gevoel dat onze positie plotseling was verbeterd. Hij wilde meer geld. Hij dreigde u over mijn plannen te vertellen. Ik moest terug naar de Gurken om meer geld te vragen. Dat kostte allemaal tijd. Uiteindelijk waren we er weer klaar voor, maar toen was het te laat. De kans was verkeken.’ Ze keek op. ‘Allemaal hebzucht. Als mijn echtgenoot niet zo hebzuchtig was geweest, waren we nooit naar Dagoska gekomen. Als de specerijenhandelaren niet zo hebzuchtig waren geweest, waren we hier misschien wel geslaagd. Als Vurms niet zo hebzuchtig was geweest, hadden we de stad kunnen weggeven zonder een druppel bloed te verspillen om deze waardeloze rots.’ Ze snoof en keek weer naar de vloer, en haar stem werd zwak. ‘Maar hebzucht is overal.’

‘Dus beloofde u de stad uit handen te geven. U beloofde ons te verraden.’

‘Wie had ik dan verraden? Er zouden geen verliezers zijn geweest! De kooplieden zouden stilletjes zijn vertrokken! De inheemse bevolking zou onder de Gurkense tirannie niet slechter af zijn geweest dan ze onder die van ons waren! De Unie zou niets kwijt zijn geraakt dan een fractie van zijn trots, en wat is dat waard vergeleken met de levens van duizenden mensen!’ Eider boog zich naar voren over de tafel en haar stem werd hees, haar ogen groot en glanzend van de tranen. ‘En wat gaat er nu gebeuren? Vertel me dat eens. Het wordt een slachting! Een bloedbad! Zelfs als u de stad in handen kunt houden, wat is dan de prijs daarvoor? En u kúnt hem niet in handen houden. De keizer heeft een eed gezworen en laat zich niet tegenhouden. Iedere man, iedere vrouw en elk kind in Dagoska zal sterven, en waarvoor? Zodat hoofdlector Sult en zijn collega's naar een kaart kunnen wijzen en kunnen zeggen dat dit of dat stipje van ons is? Hoeveel doden zullen hem tevredenstellen? Wat waren mijn motieven? Wat zijn de uwe? Waarom doet u dit? Waarom?’

Glokta's linkeroog trilde, en hij drukte zijn hand ertegenaan. Hij staarde met het andere oog naar de vrouw tegenover hem. Een traan liep over haar bleke wang en droop op de tafel. Waarom doe ik dit?

Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat moet ik anders?’

Severard schoof de bekentenis over tafel. ‘Tekenen!’ blafte hij.

‘Tekenen,’ siste Vitari. ‘Tekenen, kreng!’

Carlot dan Eiders hand trilde toen ze naar de pen reikte. Hij kletterde tegen de binnenrand van de inktpot, knoeide zwarte vlekken op het tafelblad, kraste over het papier. Er volgde geen gevoel van triomf. Dat heb ik nooit, maar we hebben nog één zaak te bespreken.

‘Waar kan ik de Gurkense agent vinden?’ Glokta's stem klonk scherp als een hakbijl.

‘Weet ik niet. Heb ik nooit geweten. Wie het ook is komt nu achter u aan, zoals bij Davoust. Misschien vanavond…’

‘Waarom hebben ze zo lang gewacht?’

‘Ik heb ze verteld dat u geen dreiging was. Ik heb ze verteld dat Sult alleen maar weer iemand anders zou sturen… Ik heb ze verteld dat ik u wel aankon.’ En dat zou ook ongetwijfeld zijn gelukt, ware daar niet de onverwachte gulheid van de meesters Valint en Balk.

Glokta boog zich naar voren. ‘Wie is de Gurkense agent?’

Eiders onderlip trilde nu zo erg dat haar tanden er bijna van klapperden. ‘Weet ik niet,’ fluisterde ze.

Vitari sloeg met haar hand op de tafel. ‘Wie? Wie? Wie is het, teef? Wie?’

‘Weet ik niet!’

‘Leugenaar!’ De ketting van de practicus belandde rammelend om Eiders hoofd en sloeg strak om haar keel. De voormalige koningin van de kooplieden werd met trappelende benen, graaiend naar de ketting om haar hals, over de rugleuning van de stoel gesleurd en belandde op haar buik op de grond.

‘Leugenaar!’ Vitari's neus was opgetrokken van woede, haar rode wenkbrauwen gefronst van inspanning en haar ogen samengeknepen tot furieuze spleetjes. Haar laars drukte op Eiders achterhoofd, haar rug was gekromd en ze omklemde de ketting met witte knokkels. Severard keek met een lichte glimlach om zijn ogen naar het brute tafereel en floot een toonloos deuntje bij het gestik, gesis en gegorgel van Eiders laatste ademteugen.

Glokta likte over zijn tandvlees terwijl hij haar zag kronkelen op de vloer van de cel. Ze moet sterven. Er is geen andere optie. Zijne Eminentie eist strenge straffen. Zijne Eminentie eist dat er voorbeelden worden gesteld. Zijne Eminentie eist dat we geen genade tonen. Glokta's ooglid trilde en zijn gezicht vertrok. Het was bedompt in de kamer, heet als in een oven. Hij was klam van het zweet en had enorme dorst. Hij kon amper ademhalen. Hij voelde zich bijna alsof híj degene was die werd gewurgd.

En de ironie is dat ze gelijk heeft. Mijn overwinning is hoe dan ook een verlies voor iedereen in Dagoska. Nu al blazen de eerste vruchten van mijn werk hun laatste adem uit op de kale vlakte voor de stadspoorten. Er zal nu een eindeloos bloedbad volgen. Gurken, Dagoskanen, Unie, de lijken zullen zich opstapelen tot we er allemaal onder begraven liggen, en allemaal door mij. Het zou veel beter zijn geweest als haar plan was gelukt. Het zou veel beter zijn geweest als ik was doodgegaan in de gevangenis van de keizer. Beter voor het Specerijengilde, beter voor het volk van Dagoska, beter voor de Gurken, voor Korsten dan Vurms, voor Carlot dan Eider. Zelfs beter voor mij.

Eiders getrappel was bijna opgehouden. Nog iets om in een donkere hoek te vegen. Nog iets wat aan me zal knagen als ik alleen ben. Ze moet sterven, wat de plussen en minnen ook zijn. Ze moet sterven. Haar volgende ademhaling was een gedempt gereutel. De volgende een licht gepiep. Bijna gedaan nu. Bijna gedaan.

‘Stop!’ blafte Glokta. Hè?

Severard keek scherp op. ‘Hè?’

Vitari scheen hem niet te hebben gehoord, want de ketting stond nog net zo strak gespannen.

‘Stop, zei ik!’

‘Waarom?’ siste ze.

Ja, waarom eigenlijk? ‘Ik geef je bevelen,’ blafte hij, ‘geen redenen, verdomme!’

Vitari liet snierend van walging de ketting los en haalde haar laars van Eiders achterhoofd. Ze bewoog zich niet. Haar ademhaling was onregelmatig, een amper hoorbaar geruis. Maar ze ademt nog. De hoofdlector zal een verklaring verwachten, en een goeie ook. Wat zal mijn verklaring eens worden? ‘Breng haar terug naar de kerker,’ zei hij, terwijl hij zich met behulp van zijn stok moeizaam uit zijn stoel hees. ‘We hebben misschien nog iets aan haar.’

Glokta stond bij het raam, keek fronsend de nacht in en zag de toorn van God neerregenen op Dagoska. De drie enorme katapulten, die ver buiten boogafstand voorbij de stadsmuren stonden, waren vanmiddag in werking gesteld. Het kostte ongeveer een uur om elk van de machines te laden en voor te bereiden. Hij had de hele procedure bekeken door zijn kijkglas.

Eerst werd de machine rechtgezet en het bereik ervan ingeschat. Een groep technici met baarden en in witte mantels discussieerde met elkaar, turend door hun eigen kijkglazen, met zwaaiende loodlijnen in hun hand, prutsend met kompassen en papieren en telramen, en ze maakten kleine instelwijzigingen aan de reusachtige bouten die de katapulten op hun plek hielden.

Zodra ze tevreden waren, werd de grote arm achterovergetrokken. Een span van twintig paarden, bedekt met schuim en driftig opgezweept, was nodig om het gigantische contragewicht te heffen, een blok zwart ijzer in de vorm van een boos Gurkens gezicht.

Vervolgens werd het projectiel, een vat van zeker een pas doorsnee, heel zorgvuldig in de wachtende schep gemanoeuvreerd door een stelsel van lieren en een team fronsende, brullende, met hun armen zwaaiende arbeiders. Dan stapten de mannen erbij weg, angstig en haastig. Een eenzame slaaf werd langzaam naar voren gestuurd, met een lange paal met een brandende prop aan het uiteinde. Hij raakte er het vat mee aan. Vlammen schoten op, ergens werd aan een hendel getrokken, het enorme gewicht viel omlaag, de grote arm, zo lang als een boomstam, sneed door de lucht en de brandende munitie werd richting de wolken gesmeten. Ze vlogen nu al uren omhoog en kwamen weer omlaag, terwijl de zon langzaam daalde in het westen, de hemel om hen heen donkerder werd, de heuvels van het vasteland een zwarte omtrek in de verte werden.

Glokta zag een vat zweven, verblindend fel tegen de zwarte hemel, dat een sissende streep op zijn netvliezen brandde. Het leek een eeuwigheid boven de stad te hangen, bijna zo hoog als de Citadel zelf. Toen tuimelde het projectiel omlaag, knetterend uit de hemel als een meteoor met een feloranje vuurstaart erachteraan. Het viel midden in de Benedenstad. Vloeibare vlammen schoten omhoog, spoten naar buiten, wierpen zich hongerig op de piepkleine silhouetten van de hutjes in de sloppenwijken. Een ogenblik later bereikte de donderklap van de explosie Glokta's raam en grimaste hij. Explosief poeder. Wie had gedacht, toen ik het zag knetteren op de werkbank van de Adeptus Chemicus, dat het zo'n afschrikwekkend wapen kon zijn?

Half echt, half in zijn verbeelding zag hij piepkleine figuurtjes alle kanten op rennen, in een poging de gewonden uit de brandende puinhopen te trekken, te redden wat ze redden konden van hun verwoeste onderkomens, ketens van met as besmeurde inheemsen die grimmig emmers doorgaven en tevergeefs probeerden te voorkomen dat het helse vuur zich zou verspreiden. Degenen die het minst bezitten, verliezen in een oorlog altijd het meest. Er woedden nu overal branden in de Benedenstad. Gloeiend, flakkerend, trillend, wapperend in de aanlandige wind, oranje, geel en rood weerkaatsend op het zwarte water. Zelfs hierboven rook de lucht zwaar en vettig en was die verstikkend van de rook. Daarbeneden moet het de hel zijn. Nogmaals mijn felicitaties, superieur Glokta.

Hij draaide zich om toen hij bespeurde dat er iemand in de deuropening stond. Shickel, die mager en zwart afstak in het lamplicht.

‘Ik heb niets nodig,’ mompelde hij, en hij keek weer om naar het majestueuze, het lugubere, het verschrikkelijke spektakel buiten. Je ziet immers niet iedere dag een stad branden. Maar zijn bediende vertrok niet. Ze zette een stap de kamer in.

‘Je kunt beter gaan, Shickel. Ik verwacht een bezoeker, min of meer, en daar kunnen problemen van komen.’

‘Een bezoeker, huh?’

Glokta keek op. Haar stem klonk anders. Dieper, harder. Haar gezicht zag er ook anders uit, één kant in de schaduw, één kant verlicht in flakkerend oranje door het vuur buiten. Een vreemde gezichtsuitdrukking, haar tanden half ontbloot, gericht op Glokta en glinsterend met een hongerige intensiteit terwijl ze langzaam naar voren kwam. Een bijna angstaanjagende gezichtsuitdrukking. Als ik gauw bang was… En de radertjes klikten op hun plek.

‘Jij?’ vroeg hij ademloos.

‘Ik.’

Jij? Glokta kon er niets aan doen. Hij grinnikte onwillekeurig. ‘Harker hád je! Die idioot stuitte per ongeluk op je, en ik heb je laten gaan! En ik dacht dat ik de held was!’ Hij kon niet ophouden met lachen. ‘Dat is nog eens een goeie les, hè? Nooit een goeie daad verrichten!’

‘Ik heb geen lesjes van jou nodig, kreupele.’ Ze zette nog een stap. Ze was nog geen drie passen bij hem vandaan.

‘Wacht!’ Hij stak zijn hand op. ‘Vertel me één ding!’ Ze bleef staan, haar wenkbrauw vragend opgetrokken. Blijf daar. ‘Wat is er met Davoust gebeurd?’

Shickel glimlachte. Scherpe, schone tanden. ‘Hij is hier nooit weggekomen.’ Ze streek zachtjes over haar buik. ‘Hij is hier.’ Glokta dwong zichzelf niet op te kijken toen de lus van de ketting langzaam omlaag zakte van het plafond. ‘En nu kun jij naar hem toe.’ Ze zette nog een halve stap naar voren voordat de ketting onder haar kin haakte en haar omhoogtrok, haar de lucht in tilde, sissend en spugend, trappelend en kronkelend.

Severard sprong op van zijn schuilplaats onder een tafel en probeerde Shickels spartelende benen te pakken. Hij brulde toen haar blote voet hem in zijn gezicht trapte en hij op het tapijt belandde.

‘Verdomme,’ hijgde Vitari toen Shickel haar hand onder de ketting wurmde en hem van de dakbalken begon te trekken. ‘Verdomme!’ Ze sloegen samen tegen de grond, worstelden kortstondig, en toen vloog Vitari door de lucht, als een maaiende zwarte schaduw in het donker. Ze slaakte een kreet toen ze tegen de tafel in de hoek van de kamer belandde en viel vervolgens bewusteloos op de grond. Severard kreunde nog, rolde langzaam en verdoofd op zijn rug en drukte zijn handen tegen zijn masker. Glokta en Shickel stonden elkaar aan te staren. Ik en mijn Eter. Dit is onfortuinlijk.

Hij liep achteruit tegen de muur toen het meisje op hem afsprong, maar ze kon maar een stap verzetten voordat Vorst op volle snelheid tegen haar aan beukte en boven op haar dook. Ze bleven even op het tapijt liggen, maar toen rolde ze zich op haar knieën, vocht zich langzaam een weg omhoog en ging staan, met het enorme gewicht van de practicus boven op zich, en zette een trage, schuifelende stap naar Glokta toe.

De armen van de albino waren strak om haar heen gewikkeld, spanden zich uit alle macht in om haar weg te sleuren, maar ze bleef langzaam naar voren komen, met haar kiezen op elkaar geklemd en één magere arm tegen haar magere lichaam gepind terwijl ze haar vrije hand woest naar Glokta's nek strekte.

‘Fhhh!’ siste Vorst. De spieren in zijn dikke onderarmen bolden op, zijn witte gezicht was verwrongen van inspanning, zijn roze ogen puilden uit. Nog was het niet genoeg. Glokta drukte zich helemaal tegen de muur en keek gefascineerd naar de hand die dichterbij kwam, nog dichterbij, vlak bij zijn keel. Dit is heel onfortuinlijk.

‘Val dood!’ schreeuwde Severard. Zijn stok floot omlaag en beukte op de uitgestoken arm, waardoor die dwars doormidden brak. Glokta zag de botten door de gescheurde, bloedige huid steken, en toch bewogen de vingers nog, reikten nog naar hem. De stok belandde met een klap in haar gezicht en haar hoofd sloeg achterover. Bloed spoot uit haar neus, haar wang lag open. Nog bleef ze komen. Vorst hijgde van de inspanning om haar andere arm vastgepind te houden terwijl ze zich grauwend met ontblote tanden naar voren sleepte, vastberaden om Glokta de strot af te bijten.

Severard smeet zijn stok neer en greep haar om de nek, sleurde haar naar achteren, grommend van inspanning, met opbollende aderen op zijn voorhoofd. Het was een bizarre aanblik: twee mannen, een van hen groot en sterk als een stier, die wanhopig probeerden een frêle meisje tegen de grond te werken. Langzaam begonnen de twee practici haar naar achteren te slepen. Severard had een van haar voeten van de vloer gekregen. Vorst brulde, tilde haar op en smeet haar met een laatste inspanning tegen de muur.

Ze krabbelde over de vloer en klauwde zich omhoog met een flapperende, gebroken arm. Vitari gromde vanuit de schaduwen en tilde een zware stoel van superieur Davoust hoog in de lucht. Hij barstte uiteen op Shickels hoofd met een ongelooflijk gekraak, en toen doken de drie practici boven op haar als honden op een vos, schoppend, stompend, grommend van woede.

‘Genoeg!’ snauwde Glokta. ‘We hebben vragen!’ Hij schuifelde naar de hijgende practici toe en keek omlaag. Shickel was een gebroken puinhoop, roerloos. Een stapel vodden, en niet eens zo'n grote. Ongeveer zoals toen ik haar voor het eerst aantrof. Hoe heeft dat meisje deze drie bijna kunnen overmeesteren? Haar gebroken arm lag gestrekt op het tapijt, met slappe, bebloede vingers. Veilig te zeggen dat ze nu voor niemand meer een dreiging is.

Toen begon de arm te bewegen. Het bot schoof terug in het vlees, maakte een misselijkmakend krakend geluid toen het zich rechtte. De vingers schokten, rukten, krabden over de vloer, begonnen naar Glokta toe te schuiven, reikend naar zijn enkel.

‘Wat is dit voor iets?’ hijgde Severard ongelovig.

‘Pak de kettingen,’ zei Glokta, die haastig achteruitstapte. ‘Snel!’

Vorst sleurde rammelend twee paar enorme boeien uit een zak, grommend van inspanning door het gewicht ervan. Ze waren gemaakt voor de allersterkste, allergevaarlijkste gevangenen, banden van zwart staal zo dik als een jonge boom en zo zwaar als een aambeeld. Hij sloeg één stel strak om haar enkels, het andere om haar polsen, en de ratels ervan klikten schrapend en met een geruststellende permanentie op hun plek.

Intussen had Vitari een lang stuk rammelende ketting uit de zak getrokken en wond dat om Shickels slappe lichaam heen terwijl Severard haar overeind hield, de ketting aanspande en nog een paar keer om haar heen draaide. Twee grote sloten voltooiden de klus.

Ze werden net op tijd dichtgeklikt. Shickel kwam plotseling tot leven en begon te kronkelen op de vloer. Ze grauwde naar Glokta, spande zich in de kettingen. Haar neus was alweer op zijn plek teruggesprongen, de snee in haar gezicht was alweer dicht. Alsof haar nooit iets is gebeurd. Dus Yulwei sprak de waarheid. De kettingen ratelden toen ze naar voren uithaalde met haar tanden, en Glokta moest weer achteruitspringen.

‘Hardnekkig ding,’ mompelde Vitari, die haar met een laars weer tegen de muur duwde. ‘Dat moet je haar nageven.’

‘Stommelingen!’ siste Shickel. ‘Jullie kunnen niet op tegen wat er komt! Gods rechterhand valt op deze stad, en niets kan die redden! Jullie dood staat al vast!’ Een opmerkelijk felle ontploffing flitste door de hemel en wierp een oranje licht op de gezichten van de practici. Even later echode de donderklap ervan door de kamer. Shickel begon te lachen, een waanzinnig, knarsend gekakel. ‘De Honderd Woorden komen eraan! Ketens kunnen hen niet binden, poorten kunnen hen niet buiten houden! Ze komen eraan!’

‘Misschien,’ zei Glokta schouderophalend. ‘Maar voor jou komen ze te laat.’

‘Ik ben al dood! Mijn lichaam is niets dan stof! Het behoort toe aan de Profeet! Doe je best, maar van mij word je niks wijzer!’

Glokta glimlachte. Hij voelde de warmte van de vlammen ver beneden bijna op zijn gezicht.

‘Dat klinkt als een uitdaging.’