2. Regels

Verordeningen, vergunningen en beleid

Een woonboot heeft een ligplaats nodig om er op te kunnen wonen. Voor zowel de woonboot als de ligplaats bestaan overheidsvoorschriften. In de loop der jaren is de overheidsbemoeienis nogal veranderd. Zo was de Wet op de woonwagens en woonschepen (WWW) van 1918 vooral gericht op de inrichting en de kwaliteit van woonboten vanwege de slechte omstandigheden waaronder men op boten (en in wagens) woonde. Veelzeggend is, dat het enige artikel van deze wet dat betrekking heeft op ligplaatsen voor woonboten (artikel 31) pas later in werking is getreden.

Met de groei van het aantal woonboten werd het ook belangrijker regelingen voor ligplaatsen op te stellen. Min of meer tegelijk met deze ontwikkeling is de kwaliteit van het woonbotenbestand toegenomen.

Uiteindelijk is in 1991 nagenoeg de hele Wet op de woonwagens en woonschepen ingetrokken, met uitzondering van de artikelen 1 en 31.

Het laatste gaat over het innemen van een ligplaats.

Dit betekent niet dat er voor woonboten zelf helemaal geen regels meer zijn, maar wel dat de meeste aandacht op dit moment uitgaat naar de ligplaats.

De ligplaats. Het begrip ‘ligplaats’ omschrijven we hier als de plaats die een afgemeerde woonboot in het water inneemt. De wallekant valt daar niet onder.

De regels voor het gebruik van de wallekant worden verderop in dit hoofdstuk behandeld.

Vervolgens is er verschil tussen de ‘privaatrechtelijke’ en de ‘bestuursrechtelijke’ status van de gebruiker van een ligplaats.

Met privaatrechtelijke status wordt bedoeld de positie van de ligplaatsgebruiker ten opzichte van de eigenaar van de ligplaats. (Zie ook: ‘Toestemming van de eigenaar’ op pagina 24.) Die eigenaar kan een particulier zijn of een bedrijf, bijvoorbeeld een jachthaven, maar ook de overheid in zijn rol van eigenaar. Het komt overigens ook wel voor dat een woonbootbewoner over een eigen ligplaats beschikt.

De bestuursrechtelijke status is de positie van de ligplaatsgebruiker ten opzichte van de verschillende overheden (Rijk, provincie, gemeente, waterschap) die met betrekking tot de ligplaats een publieke (algemeen regelende) taak hebben. De overheidsbemoeienis moet altijd gegrond zijn op een wet, zoals de Wet op de woonwagens en woonschepen, of de Gemeentewet. Dergelijke wetten vinden hun uitwerking in Algemene maatregelen van bestuur (AMvB) als het om bemoeienis van het Rijk gaat en in verordeningen als het om een provincie, een gemeente of een waterschap gaat. Een verordening van een waterschap wordt ook wel ‘keur’ genoemd.

Met artikel 31 van de Wet op de woonwagens en woonschepen zijn alle provinciale, gemeentelijke en waterschapsverordeningen, die er in 1918 waren met betrekking tot woonschepen, vervallen verklaard. De rijksoverheid trok hiermee alle bevoegdheden naar zich toe, overigens zonder daar gebruik van te maken. Er zijn namelijk geen op deze wet gebaseerde rijksregelingen die betrekking hebben op ligplaatsen.

Desondanks is vaak voor het innemen van een ligplaats een vergunning van het Rijk vereist. Zoals wanneer de ligplaats ligt in water dat valt onder de werkingssfeer van het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen. Of onder het recentere Binnenvaart politie reglement dat voor een groot aantal wateren een algemeen afmeerverbod vaststelt, waarvoor echter wel een ontheffing kan worden aangevraagd.

Naast de hierboven genoemde vergunning of ontheffing van Rijkswaterstaat heeft een gebruiker van rijkswater toestemming nodig van het Rijk als eigenaar van de ligplaats. Die toestemming wordt vastgelegd in een akte van verhuring (huurovereenkomst), die meestal wordt aangegaan met de Dienst der Domeinen, soms ook met Staatsbosbeheer.

De provincie. Artikel 31 van de Wet op de woonwagens en woonschepen betekende niet het einde van de bemoeienis van lagere overheden met woonschepen en ligplaatsen. De lagere overheden bleven namelijk wel bevoegd om het innemen van een ligplaats te regelen via verordeningen, voorzover die een ander onderwerp hebben dan de Wet op de woonwagens en woonschepen.

Van deze mogelijkheid is op grote schaal gebruik gemaakt, onder andere door de provincies die landschapsverordeningen opstelden. Zulke verordeningen verbieden ligplaatsen voor woonschepen. Ontheffing kan worden verleend door Gedeputeerde Staten. Hoewel de werkingssfeer van zo’n verordening in de praktijk beperkt is tot het landelijk gebied, is het verstandig om altijd bij de provincie te informeren of voor het innemen van een bepaalde ligplaats een provinciale ontheffing is vereist.

De gemeente. Voor de bevoegdheden van de gemeenten is het al eerder genoemde artikel 31 WWW van grote betekenis. In dat artikel is namelijk bepaald dat de gemeenteraden bevoegd blijven om de plaatsen aan te wijzen waar woonboten (als die in de gemeente aanwezig zijn) ligplaats mogen innemen. Hiervoor is een besluit van de gemeenteraad nodig. Voor het innemen van een op grond van artikel 31 aangewezen ligplaats heeft de woonbootbewoner verder geen toestemming van de gemeente nodig.

Vaak zijn deze ligplaatsen allemaal bezet.

In de rechtspraak is artikel 31 zo uitgelegd dat een gemeente het innemen van ligplaatsen door woonschepen niet volstrekt onmogelijk mag maken. In de praktijk komt dit er op neer dat in iedere gemeente waarin dat mogelijk is, tenminste één ligplaats voor een woonschip moet zijn.

Wanneer het innemen van een ligplaats in een gemeentelijke verordening helemaal verboden is, is die bepaling ‘onverbindend’ omdat ze in strijd is met de wet. Dit doet zich ook voor als het wel mogelijk is een ontheffing van Burgemeester en Wethouders (B & W) te krijgen, terwijl B & W daar in de praktijk geen gebruik van maakt.

Ook komt het voor dat een gemeente een uitsterfbeleid voert: iedere keer wanneer een woonschip wordt verkocht, of wanneer er door andere oorzaken een ligplaats vrijkomt, wordt die ligplaats opgeheven. Zo’n beleid is in strijd met artikel 31.

Al naar gelang gemeenten het innemen van een ligplaats hebben geregeld zijn er drie soorten gemeenten:

  1. gemeenten waarin alleen ‘artikel-31-ligplaatsen’ zijn aangewezen;
  2. gemeenten waarin alleen met een vergunning of ontheffing van B & W ligplaats mag worden ingenomen;
  3. gemeenten waarin een combinatie van a en b voorkomt.

In de praktijk kennen veel gemeenten een vergunningenstelsel, meestal neergelegd in de APV (Algemene plaatselijke verordening) en soms in een aparte haven- of woonschepenverordening.

Het waterschap. Een waterschap is belast met de zorg voor de waterkering en⁄of de waterhuishouding in een bepaald gebied. Een waterschap heeft de bevoegdheid verordeningen te maken die nodig zijn om de opgedragen taken te behartigen. In zo’n verordening (keur) kunnen bepalingen staan, die betrekking hebben op het innemen van een ligplaats met een woonboot, waarvoor dan vaak een vergunning vereist is.

Voor informatie daarover kunt u terecht bij het waterschap zelf of bij de provincie.

Meer dan één vergunning. Voor het innemen van een ligplaats is vaak toestemming nodig van meer dan één overheidsinstantie. Bijvoorbeeld van een gemeente die een vergunning eist in het belang van de openbare orde, en van de provincie die ter bescherming van het landschap een ontheffing eist. Ligt de boot in rijkswater dan kan een vergunning van Rijkswaterstaat nodig zijn. Voor een ligplaats binnen het grondgebied van een waterschap wordt het kwartet rond gemaakt.

Overdraagbaarheid van vergunningen. Vergunningen zijn op naam gesteld en zijn in beginsel niet overdraagbaar. Wie een woonboot koopt op een ligplaats waarvoor de vorige eigenaar een vergunning of ontheffing is verleend, doet er daarom verstandig aan bij de instantie die de vergunning of ontheffing heeft verleend, te informeren of hij een nieuwe vergunning moet aanvragen.

Ook hebben de meeste vergunningen betrekking op een bepaalde boot.

Als u een woonboot koopt die u misschien ooit wilt gaan vervangen, hebt u voor zo’n vervanging ook vaak een nieuwe vergunning nodig, waarbij kan worden geëist dat de oude woonboot wordt gesloopt of in een andere gemeente een ligplaats krijgt. Dat is een zware eis. Ook aan de nieuwe woonboot kunnen eisen worden gesteld. Zo mag in de binnenstad van Amsterdam anno 1995 geen enkele woonboot nog worden vervangen door een ark.

Beleid. Alle wetten, verordeningen, regels en richtlijnen bij elkaar kunnen een onderwerp vaak niet uitputtend regelen. In de praktijk moeten ook zaken worden geregeld door het bevoegde bestuursorgaan. Hoe die bevoegdheid wordt gebruikt, is vastgelegd in ‘beleid’.

Beleid wordt bekend gemaakt, zodat iedereen kan weten waar hij aan toe is. Toch komt ad hoc beleid nog steeds voor. En ook wordt bestaand beleid soms niet bekend gemaakt.

Een voorbeeld: in de APV staat dat het verboden is om met een woonschip ligplaats in te nemen, tenzij met een vergunning van Burgemeester en Wethouders. B & W hebben als beleid dat voor niet meer dan vijfentwintig woonboten een vergunning wordt verleend. Wanneer dat beleid niet wordt bekendgemaakt, hebben ze aan nummer zesentwintig heel wat uit te leggen. Uitgangspunt in de rechtspraak is namelijk dat besluiten alleen dan (mede) op beleidsoverwegingen mogen worden gebaseerd als dat beleid tevoren bekend is gemaakt.

De Huisvestingswet. In 1993 is de Huisvestingswet in werking getreden. Deze wet moet woonruimte evenwichtig en rechtvaardig verdelen. Onder woonruimte verstaat de wet ook ligplaatsen voor woonschepen. Iedere gemeente kan nu een ‘huisvestingsverordening’ maken, die de verdeling van woonruimte regelt. Verplicht is dit niet: gemeenten zijn vrij al dan niet een huisvestingsverordening te maken en in zo’n verordening mogen ze al dan niet regels opnemen over ligplaatsen voor woonschepen.

Als er een gemeentelijke huisvestingsverordening is, kan op grond daarvan voor een ligplaats een huisvestingsvergunning nodig zijn. Dan hangt het van de huisvestingsverordening af wie voor zo’n vergunning in aanmerking komt. Het is dan ook raadzaam bij de gemeente te informeren of er een huisvestingsverordening is en zo ja, of u voor de ligplaats van de woonboot die u op het oog hebt, een huisvestingsvergunning nodig hebt.

Wachtlijst. Als alle beschikbare ligplaatsen in een gemeente bezet zijn, kan de gemeente een wachtlijst hanteren. Nieuwe gegadigden komen dan op die lijst en als er ligplaatsen vrijkomen of als er nieuwe ligplaatsen bijkomen, kunnen die worden toegewezen aan kandidaten van de wachtlijst. Wie een woonboot koopt op een bestaande ligplaats, hoeft in principe niet bang te zijn voor de wachtlijst. Het is dus ook niet zo dat een woonboot op een bestaande ligplaats alleen maar kan worden verkocht aan iemand die op de wachtlijst staat.

Als voor een ligplaats echter een huisvestingsvergunning nodig is, heeft het alleen zin een woonboot op een ligplaats te kopen als u voor die vergunning in aanmerking komt.

Bij de uitgifte van zo’n vergunning kan een urgentiesysteem en⁄of een wachtlijst worden gehanteerd. Een wachtlijst is een openbaar stuk. U kunt inzage desnoods afdwingen met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur.

Toestemming van de eigenaar. Behalve dat van de overheid een vergunning nodig kan zijn voor een woonboot op een bepaalde ligplaats, kan ook toestemming van de eigenaar van de ligplaats nodig zijn om gebruik te mogen maken van zijn eigendom. Een ingewikkeld aspect van wonen op het water is, dat soms een en dezelfde instantie zowel de vergunning als de toestemming verleent; dat soms echter de vergunning door een overheidsinstantie wordt verleend en de toestemming door bijvoorbeeld een particulier of een bedrijf of een andere overheid; en dat er vaak meer vergunningen nodig zijn, van verschillende overheden.

Op de vergunningen van de overheid is het bestuursrecht van toepassing (het recht dat de betrekkingen tussen overheid en burgers regelt), terwijl de toestemming van de eigenaar privaatrechtelijk is geregeld. Zonder die toestemming handelt de gebruiker van een ligplaats onrechtmatig jegens de eigenaar. De laatste kan dan de rechter vragen de gebruiker van zijn ligplaats te veroordelen de ligplaats te ontruimen.

Het is daarom raadzaam de eigenaar van de ligplaats op te sporen en te vragen of de ligplaats met zijn toestemming in gebruik is. De eigenaar kunt u desgewenst opsporen via het kadaster.

Water is van niemand. Met water is iets bijzonders aan de hand: het behoort aan niemand toe.

Al het water in rivieren, kanalen, sloten en grachten en dergelijke is een ‘res nullius’: het kent geen eigenaar.

Wordt een ligplaats zuiver beschouwd als een perceeltje water, dan is er geen eigenaar, zodat diens toestemming ook niet kan worden gevraagd.

Elk water heeft echter ook een ondergrond, en het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat alleen de eigenaar van de (onder)grond bevoegd is de ruimte boven de grond te gebruiken.

Zo is voor het innemen van een ligplaats toch weer toestemming nodig, namelijk van de eigenaar van de ondergrond.

Gemakshalve wordt verder het eigendom van de ligplaats gelijk gesteld aan het eigendom van de grond onder de ligplaats.

De overheid als eigenaar. Ook de overheid kan eigenaar zijn van de ligplaats; dat is zelfs vaak het geval. Een ligplaats die van het Rijk is, wordt doorgaans verhuurd door de Dienst der Domeinen via een huurovereenkomst met de gebruiker.

(Zie het onderdeel ‘Huren’ in dit hoofdstuk.)

In enkele gemeenten wordt op de mogelijkheid gestudeerd om ligplaatsen in erfpacht uit te geven. Over de vraag of dat ook echt kan, waren de meningen op het moment van schrijven van dit boek nog sterk verdeeld.

De particulier als eigenaar. Vanzelfsprekend kan de ligplaats van een woonboot ook eigendom zijn van de woonbootbewoner. Dan is er natuurlijk geen toestemming van een ander nodig om de ligplaats te kunnen gebruiken. Maar er is (of zijn) wèl vergunningen nodig van de overheid om met een woonboot op die plek te liggen.

Bij verkoop van een woonboot met een gehuurde ligplaats vraagt de eigenaar van de ligplaats soms geld. Dat zou met enige goede wil nog als ‘goodwill’ kunnen worden gezien, mits de verkoper van de woonboot dat geld aan de verhuurder betaalt. Immers, de verkoper kan zijn woonboot alleen mèt ligplaats verkopen als de eigenaar van de ligplaats ermee instemt dat de ligplaats in gebruik blijft. Daardoor kan de verkoper een hogere prijs voor zijn boot vragen.

Het komt echter ook voor dat de eigenaar van de ligplaats geld vraagt aan de koper van de woonboot. Zo’n vergoeding heeft meer weg van sleutelgeld, omdat de eigenaar van de ligplaats het van de vergoeding laat afhangen of hij met de koper van de boot een huurovereenkomst wil afsluiten. Verder staat er niets tegenover.

Museumhavens. Er zijn ook mensen die niet alleen op hun schip wonen, maar die het welbewust terugbrengen en⁄of bewaren in een staat die zo oorspronkelijk mogelijk is. Vaak gaat het dan om zeilende bedrijfsvaartuigen die rond het begin van deze eeuw zijn gebouwd, of om oude motorschepen. Het toenemende besef dat het behoud van dergelijke schepen waardevol is, heeft in een aantal gemeenten geleid tot de inrichting van zogenoemde ‘museumhavens’.

Daar liggen meestal woonschepen die in nagenoeg oorspronkelijke staat verkeren of waaraan volgens een restauratieplan wordt gewerkt.

Wie een schip koopt en in een museumhaven een ligplaats wil, kan beter eerst vragen of er plaats is en zo ja, welke eisen worden gesteld.

Gebruik van de wallekant. Bij een ligplaats behoort vaak ook het gebruik van een stukje wallekant.

Soms is dat gebruik in de loop der jaren ontstaan zonder toestemming van de eigenaar van de grond en wordt het oogluikend toegestaan (bijvoorbeeld gemeentegrond met de bestemming openbaar groen). De verkoop van een woonboot op zo’n ligplaats verandert het gebruik van de wallekant meestal niet, maar zo’n gedoogsituatie is geen garantie dat het gebruik ook in de toekomst mogelijk blijft.

Ook komt het voor dat de verkoper van een woonboot een stuk wallekant, dat aan de ligplaats grenst, huurt van de eigenaar van de wallekant.

Er moet dan een huurcontract zijn. Als de eigenaar van de wallekant ook de eigenaar van de ligplaats is, kan de huur van ligplaats en wallekant in één huurovereenkomst zijn vastgelegd.

Voor privé-gebruik van een stukje wallekant wil de overheid vaak geen vergunning verlenen.

Bestemmingsplan. Een gemeentelijk bestemmingsplan geeft voor een bepaald gebied de bestemming aan. In het algemeen mag daar niet van worden afgeweken, maar voor bestaande ligplaatsen levert een bestemmingsplan in de regel geen problemen op. Een ligplaats kan positief bestemd zijn. Het komt veel voor dat dat niet zo is zonder dat het innemen van een ligplaats in strijd is met een aan het water gegeven algemene bestemming, zoals de bestemming ‘water’.

Veel ligplaatsen zijn ouder dan het bestemmingsplan. Als een ligplaats strijdig zou zijn met het bestemmingplan, kan de ligplaats in gebruik blijven op grond van de overgangsbepalingen die deel uitmaken van het bestemmingsplan. Wie een woonboot afmeert op een plaats waar er nog geen lag, moet oppassen. Want als het bestemmingsplan de ligplaats niet toestaat, kan de gemeente met bestuursdwang optreden om de woonboot van de ligplaats te verwijderen.

Wel bestaat de mogelijkheid om (met medewerking van de gemeente) vrijstelling te krijgen van een bestemmingsplan en om een bestemmingsplan te wijzigen.

Vanzelfsprekend kan ook voor de wallekant een bestemmingsplan van kracht zijn. Behalve als ligplaatsen in een bestemmingplan positief zijn bestemd, is het gebruik van de wallekant als tuin, opslagruimte en dergelijke vrij snel in strijd met de bestemming. In bestaande situaties zullen de overgangsbepalingen echter ook hier uitkomst bieden. Ook als de gemeente gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan jarenlang heeft gedoogd, kan ze niet zomaar alsnog gaan optreden.

Voor het plaatsen van een schuur op de wal is meestal een bouwvergunning vereist. Wanneer het gebruik van de grond als tuin of iets dergelijks in strijd is met het bestemmingsplan, wordt er geen bouwvergunning verleend. Wie dan toch een schuur bouwt, kan verwachten dat de gemeente de schuur laat afbreken. Ook hier kunnen overgangsbepalingen en een jarenlange gedoogsituatie menige schuur van de ondergang redden.

Het uiterlijk van de woonboot. Wie een woonboot op een ligplaats koopt, speelt mischien ook met de gedachte om die boot al dan niet op termijn te verbouwen of te vervangen. Ook als u een nieuwe ark zou bestellen, moet u zich afvragen of deze ter plaatse aan bepaalde eisen moet voldoen met betrekking tot uiterlijk en afmetingen.

In 1991 is, tegelijk met grote delen van de Wet op de woonwagens en woonschepen, het Reglement op woonwagens en woonschepen ingetrokken. Dat reglement bevatte summiere voorschriften uit het oogpunt van veiligheid en gezondheid, waaraan de inrichting en constructie van woonschepen moesten voldoen. Nu het reglement is ingetrokken, zijn er geen landelijke voorschriften meer voor woonboten. De Memorie van Toelichting bij de wetswijziging stelt dat de pluriformiteit van de woonvorm het onmogelijk maakt uniforme regels voor te schrijven. Bovendien acht de regering het niet wenselijk nieuwe regelgeving voor te schrijven, omdat de praktijk er weinig aanleiding toe geeft. Steeds meer gemeenten en ook provincies stellen nu echter toch eigen voorschriften op.

Voorschriften houden vaak beperkingen in voor lengte, breedte en⁄of hoogte van een woonboot. Een lengtebeperking komt vaak voort uit een beperkt aantal meters oever waar woonschepen mogen liggen. Ook kan een beperking nodig zijn om nautische redenen, of om het uitzicht van anderen te beschermen.

Een voorbeeld van vérgaande regelgeving is het in sommige provincies gehanteerde voorschrift dat woonboten bruin moeten zijn, of groen.

Naast deze algemene voorschriften zijn er ook voorschriften die voortkomen uit eisen ten aanzien van veiligheid, milieu en welstand (uiterlijke staat). Zulke voorschriften kunnen zijn opgenomen in een verordening, een bestemmingsplan of een beleidsnota. Ook kunnen er in de ligplaatsvergunning voorwaarden staan, die betrekking hebben op de boot.

Voor het bouwen of verbouwen van een woonboot is in de ene gemeente wel een vergunning vereist, en in een andere weer niet. Hetzelfde geldt voor vervanging van een woonboot door een andere.

Daarom: wie een woonboot wil bouwen, vervangen of verbouwen doet er zeer verstandig aan eerst toestemming te vragen aan alle instanties die daar iets over te zeggen (kunnen) hebben.

Tenslotte zijn er gemeenten die onderscheid maken tussen ‘woonschepen’ en ‘woonarken’. Er zijn dan bijvoorbeeld ligplaatsen waarop alleen woonschepen mogen liggen, waarmee met name wordt bedoeld: geen woonarken. Ook kan dit onderscheid een rol spelen bij vervanging; een schip mag dan bijvoorbeeld niet door een ark worden vervangen en een ark mag alleen worden vervangen door een schip.

Liggeld. Voor de meeste ligplaatsen is een vergoeding verschuldigd aan de gemeente, meestal een gemeentelijke belasting (bij aanslag) op het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond die een openbare bestemming heeft. Dit wordt wel ‘precariobelasting’ genoemd.

De hoogte van het tarief wordt vastgesteld door de gemeenteraad en kan daardoor per gemeente verschillen. Voor het tarief kunnen verschillende grondslagen gelden, zoals de lengte van de woonboot, of van de oever waaraan de woonboot ligt, het aantal vierkante meters, of een vast bedrag.

De regels over de betaling staan in een (gemeentelijke) verordening.

Een veel voorkomend misverstand is dat, wanneer iemand voor een ligplaats betaalt, hij ook recht heeft op die ligplaats. Die koppeling is er niet: de vergoeding is verschuldigd voor het feit dat de ligplaats wordt gebruikt. Dat staat helemaal los van de vraag of de gebruiker ook recht heeft op de ligplaats.

Voor liggeld in de vorm van huur: zie ‘Huren’.

Leges. Als een vergunning wordt aangevraagd, moet de aanvrager ‘leges’ betalen. Dat is een vergoeding voor verleende diensten in verband met de aanvraag. De tarieven kunnen per gemeente en per soort vergunning verschillen. Ze zijn vastgelegd in een legesverordening. Ook als een vergunning uiteindelijk wordt geweigerd, moeten leges worden betaald.

Deze regeling geldt voor alle soorten vergunningen.

Verontreinigingsheffing en rioolrechten. Afvalwater van woonboten wordt vaak rechtstreeks in het oppervlaktewater geloosd. Meestal moet de woonbootbewoner daarvoor een vergoeding betalen aan de kwaliteitsbeheerder van het water. Dat kan Rijkswaterstaat zijn, die een heffing oplegt die gebaseerd is op de Wet verontreiniging oppervlaktewater, maar ook een water- of zuiveringsschap.

Het gaat in deze gevallen om een heffing die verschuldigd is met het oog op het kwaliteitsbeheer van het water. Ook moet er een vergunning zijn om afvalwater te lozen, maar vaak is er in dit opzicht sprake van een gedoogsituatie; een ‘historische’ vergunning.

Het rioolrecht is een heffing die gebaseerd is op de Gemeentewet. Deze vergoeding moet soms worden betaald aan de kwantiteitsbeheerder van het water. Soms bepaalt bijvoorbeeld een gemeentelijke verordening dat het openbaar water onderdeel is van het gemeentelijke rioleringsstelsel, zoals in Amsterdam. Omdat de gemeente zorgt voor het op peil houden van het water door middel van inlaten en spuien, wordt van iedereen die afvalwater loost op het openbaar water, een vergoeding gevraagd in de vorm van rioolrecht. Als er afvalwater uit een woonboot wordt geloosd op het oppervlaktewater, kan dus zowel een vergoeding verschuldigd zijn aan de kwaliteitsbeheerder van het water als aan de gemeente.

Bestuursdwang en dwangsom. De overheidsbemoeienis met woonboten zou niet veel waard zijn als die overheid naleving van de regels niet zou kunnen afdwingen. Daarom geven diverse wetten aan verschillende overheden de bevoegdheid om op te treden met ‘bestuursdwang’ als wetten en verordeningen worden overtreden.

Als bijvoorbeeld voor het innemen van een ligplaats een vergunning van B & W nodig is, kunnen B & W optreden tegen mensen die zonder vergunning een ligplaats hebben ingenomen. B & W kunnen de woonboot van de ligplaats verwijderen, waarbij het natuurlijk altijd de vraag is waar de boot dan naar toe moet. Dat kan de plek van herkomst zijn, maar als die plek in een andere gemeente ligt, is daarvoor toestemming nodig van die gemeente. Vaak is de plaats van herkomst ook niet bekend.

Een aantal provincies en gemeenten beschikt inmiddels over zogenoemde dwang- of bewaarhavens, waarin woonboten kunnen worden opgeslagen. Het is lang niet altijd toegestaan in zo’n haven op de boot te blijven wonen, terwijl voor het verblijf van de woonboot in zo’n haven meestal een flinke vergoeding moet worden betaald.

Wanneer een woonboot drie maanden in een dwang- of bewaarhaven heeft gelegen, kan de overheid hem verkopen of laten slopen. Sinds begin 1994 heeft de overheid een ander middel om met bestuursdwang op te treden: de ‘dwangsom’.

De kosten van bestuursdwang, zoals wegsiepen, komen ten laste van de overtreder.

Procedures. Wie het niet eens is met een (schriftelijk) besluit van een overheidsorgaan, hoeft zich daar niet bij neer te leggen. Denk aan afwijzing van een verzoek om een ligplaatsvergunning, of een aankondiging van bestuursdwang. In een besluit dienen de mogelijkheden van beroep en bezwaar te worden aangegeven.

Iedere belanghebbende kan binnen zes weken een bezwaarschrift indienen bij het orgaan dat het besluit heeft genomen. Het besluit wordt dan heroverwogen en er komt een ‘beslissing op het bezwaarschrift’. Tegen deze beslissing kan de belanghebbende nog in beroep gaan bij de arrondissementsrechtbank, sector bestuursrecht. Daarvoor moet griffierecht worden betaald, maar dat wordt vergoed als het beroep gegrond wordt verklaard. Tegen een negatieve beslissing van de rechtbank is nog een keer hoger beroep mogelijk bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het maken van bezwaar en het instellen van beroep is niet genoeg om te voorkomen dat het besluit wordt uitgevoerd. Wel is het mogelijk bij de president van de arrondissementsrechtbank, sector bestuursrecht, een verzoek om een ‘voorlopige voorziening’ in te dienen. Daarbij kan worden gevraagd het besluit te schorsen, maar ook andere voorlopige voorzieningen zijn mogelijk. Ook voor een dergelijk verzoek moet griffierecht worden betaald.

Helaas komt het nogal eens voor dat iemand een verzoek aan de overheid indient, maar dat de overheid geen beslissing neemt. Ook daar hoeft u zich niet bij neer te leggen. Wanneer de overheid niet tijdig op een verzoek reageert, is er sprake van een ‘fictieve weigering’. Daartegen kan bezwaar of beroep worden ingediend.

Of er sprake is van een fictieve weigering, moet blijken uit de wet of verordening die het onderwerp van het verzoek regelt. In een Woonschepenverordening kan bijvoorbeeld staan dat B & W binnen drie maanden beslissen op een verzoek om een vergunning. Blijft die beslissing langer uit, dan is er sprake van een fictieve weigering.

Als er niets is geregeld over de beslistermijn, moet worden beslist binnen een redelijke termijn na ontvangst. Als de aanvrager binnen acht weken na zijn aanvraag nog geen enkele reactie heeft ontvangen, is die redelijke termijn in ieder geval verstreken.

De hierboven genoemde procedures staan in de Algemene wet bestuursrecht. Ieder besluit waartegen bezwaar of beroep mogelijk is, behoort mede te delen welke procedures mogelijk zijn om het besluit aan te vechten. Bij al deze procedures kan men zich door een gemachtigde laten bijstaan, maar het hoeft niet. Ook is het niet verplicht een advocaat in de arm te nemen.

Huren

Een veel gehoord misverstand onder walbewoners luidt, dat je met een woonboot een mooi plekje zou kunnen uitzoeken om daar dan leuk te gaan wonen. Ligplaatsen voor woonboten zijn echter heel wat schaarser dan woonboten zelf.

De schaarste aan ligplaatsen wordt veroorzaakt door de overheden die verbieden met een woonschip ligplaats in te nemen en door eigenaren van water (eigenlijk de grond eronder) of van de oever, die geen woonboten boven of aan hun grond willen.

Een woonboot is meestal eigendom van de bewoner, die voor de ligplaats en voor het gebruik van een stukje wallekant vaak huur betaalt. Soms aan verschillende personen of instanties. Woonboten zelf worden veel minder vaak verhuurd dan huizen.

Zodra er afspraken zijn over het gebruik van een ligplaats tegen betaling, is er sprake van een huurcontract. Dat kan zowel een mondeling als een schriftelijk contract zijn. Het is verstandig eerst mondelinge afspraken te maken en die dan schriftelijk vast te leggen in een door huurder en verhuurder getekend stuk, eventueel een voor akkoord getekende bevestigingsbrief.

Geen huurbescherming. Gehuurde ligplaatsen, gehuurde woonboten en gehuurde stukjes wallekant vallen niet onder de huurbescherming die voor huurhuizen is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De verhuurder van een woonboot, een ligplaats of een stukje oever kan een huurovereenkomst vrij gemakkelijk opzeggen. Ook voor de huurprijs geldt geen wettelijke bescherming.

Wel zijn er algemene huurregels, die ook gelden voor bijvoorbeeld huur en verhuur van auto’s. Die zijn eveneens vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Ze zijn echter gemakkelijk te omzeilen doordat ze, zoals dat heet ‘aanvullend recht’ zijn. Huurder en verhuurder kunnen in het huurcontract in principe alles regelen zoals ze dat willen. Alleen als dat niet is gebeurd, gelden de regels van aanvullend recht, onder andere voor de huurtermijn en opzegging van de huur.

Huurder en verhuurder mogen overigens in het huurcontract ook opnemen dat de huurbeschermende regels voor huizen ook gelden voor de woonboot en⁄of de ligplaats. Dat biedt de huurder de grootste zekerheid.

Verhuurders. Ligplaatsen worden verhuurd door zowel de overheid (gemeente, waterschap of de Dienst der Domeinen), als door particulieren (zoals een boer of een jachthaveneigenaar) of bedrijven. Als de overheid verhuurder is, kan deze als verhuurder voorwaarden opnemen in de huurovereenkomst, en daarnaast algemene regels stellen voor het innemen van ligplaatsen.

De aan een overheid te betalen vergoeding voor een ligplaats kan gebaseerd zijn op algemene regels, maar ook op een huurcontract. Een gemeente bijvoorbeeld, kan op grond van algemene regels precario of havengeld heffen voor het gebruik van gemeentelijk gebied; een particulier of bedrijf kan via een huurcontract eigen grond verhuren, maar ook de Dienst der Domeinen kan voor het gebruik van rijkswater een vergoeding vragen die als huur kan worden gezien.

Zo hebben woonbootbewoners in de Utrechtse Vecht een huurcontract met de Dienst der Domeinen, terwijl bootbewoners in Amsterdam aan de gemeente precario betalen op grond van de precarioverordening van die stad. Een gemeentelijke heffing, zoals precario, heeft het voordeel dat bewoners via de politieke partijen invloed kunnen uitoefenen op een voorgenomen verhoging van het tarief. Is een verhoging eenmaal vastgesteld, dan kan men nog bezwaar maken tegen de aanslag en als dat niets oplevert, in beroep gaan bij de Belastingkamer van het Gerechtshof.

Domeinen daarentegen kan de tarieven eenzijdig verhogen. Dat is ook gebeurd en er is weinig tegen te doen. Om buitensporige verhogingen te kunnen aanvechten, moet in laatste instantie de rechter er aan te pas komen.

Gehuurde ligplaats. Wie een woonboot wil kopen met een gehuurde ligplaats, doet er goed aan vóór de koop met de verhuurder afspraken te maken over de huurprijs, de jaarlijkse verhoging, de duur van de overeenkomst, de mogelijkheid van opzegging en de opzegtermijn. En als het even kan ook over het recht om de boot op de ligplaats te vervangen, te verbouwen of te verkopen.

Als een verhuurde ligplaats en⁄of een verhuurde woonboot wordt verkocht, blijven voor de huurder de belangrijkste afspraken met de oorspronkelijke verhuurder gelden. Want ‘koop breekt geen huur’. Maar door het ontbreken van huurbescherming kan een huurcontract voor onbepaalde tijd na verkoop vrij gemakkelijk door de nieuwe verhuurder worden opgezegd. Op grond van rechterlijke uitspraken lijkt een verhuurder de huur overigens niet zonder plausibele reden te mogen opzeggen. Hij moet daarbij wel een redelijke opzegtermijn in acht nemen en hij mag geen misbruik maken van zijn bevoegdheid. Misbruik is bijvoorbeeld het opzeggen van de huur om de ligplaats voor meer geld te kunnen verhuren aan een ander. Wat een redelijke opzegtermijn is, hangt af van de omstandigheden en van het contract. In het uiterste geval bepaalt de rechter wat redelijk is. Dat een woonboot zonder ligplaats veel minder waard is dan dezelfde boot mèt een ligplaats kan een rol spelen.

Als de woonboot eigendom is van de bewoner en de ligplaats wordt gehuurd voor onbepaalde tijd, is het voor de koper van de woonboot van groot belang vóór de koop van de boot na te gaan hoe lang hij de ligplaats nog kan blijven huren. Een overeenkomst voor onbepaalde tijd kan namelijk door de verhuurder (maar ook door de huurder) op elk moment worden opgezegd. Vooral bij particuliere verhuurders is dit een risico.

Een huurcontract voor bepaalde tijd, bijvoorbeeld tien of twintig jaar, met de bepaling dat de huur aan het eind van die periode stilzwijgend met eenzelfde termijn wordt verlengd, biedt de huurder de meeste zekerheid en duidelijkheid. Zou in zo’n contract niet de stilzwijgende verlenging zijn opgenomen, dan eindigt de huurperiode na die tien of twintig jaar. Daar is geen misverstand over mogelijk. Echter, als de verhuurder aan het eind van zo’n periode niets doet en de huurder blijft lang genoeg zitten, zou hij zich kunnen beroepen op ‘stilzwijgende verlenging voor onbepaalde tijd’.

Het contract kan een clausule bevatten dat bijvoorbeeld een jaar voor het eind van de huurperiode de huur schriftelijk kan worden opgezegd. De huurder zelf is daar ook aan gebonden, tenzij dit anders wordt geregeld.

Om er zeker van te zijn dat de boot gedurende de afgesproken huurtijd kan worden verkocht, moet een zogeheten ‘kettingbeding’ in het contract worden opgenomen. Zo’n beding legt vast dat alle volgende kopers in dezelfde mate gebonden zijn aan het huurcontract. Anders wordt de boot, naarmate de huurtijd verstrijkt, minder waard, omdat het onzeker is of de huur na het verstrijken van de huurperiode zal worden verlengd.

Huren van een particulier brengt grote onzekerheid met zich mee, behalve als er duidelijke schriftelijke afspraken zijn gemaakt over de duur van de huur en daarbij een kettingbeding is opgenomen voor het geval de woonboot binnen de huurtijd wordt verkocht.

Onderhoud. Net als bij huurhuizen moet de verhuurder van een woonboot en⁄of een ligplaats en⁄of een stukje wallekant voor het onderhoud zorgen, zodat het verhuurde kan dienen tot het gebruik waarvoor het is bedoeld. Uitzonderingen zijn ‘geringe en dagelijkse reparaties’, zoals in een woonboot binnenschilderwerk en onderhoud van kranen en stopcontacten, dat voor rekening van de huurder komt.

Mocht u een woonboot gaan huren, maak dan in het huurcontract goede afspraken over groot onderhoud, zoals werfbeurten voor een boot met een stalen casco. Bij een gehuurde ligplaats valt te denken aan afspraken over baggeren, onderhoud van een beschoeiing en van afmeergelegenheid, zoals meerpalen of bolders.

Een huurder is overigens verplicht mee te werken aan dringende reparaties. Als die langer duren dan veertig dagen, wordt de huurprijs verlaagd met een bedrag dat evenredig is aan de verstoring van het huurgenot en de tijdsduur daarvan. Tenzij het huurcontract anders bepaalt.