3
Joep Duijker stapte binnen en gaf hen beiden een hand. “Ik begrijp er niks van,” zei hij.
Zijn altijd blozende gezicht had een warme rode teint. Hij greep het boekje bij de telefoon.
“Ik zal een paar familieleden bellen.” Hij haalde zijn schouders op, alsof hij al bij voorbaat overtuigd was dat de gesprekken niets op zouden leveren.
“Hij heeft een paar namen geprogrammeerd,” wees Alex hem aan.
“Dat is waar ook. Merci.”
Joep belde vier nummers, maar op geen daarvan kreeg hij de informatie waar hij op hoopte. Hij plofte neer in de leunstoel bij de boekenkast. “Niemand weet waar hij uithangt.”
“Laten we even rustig nadenken,” stelde Alex voor. “De voordeur was niet op slot en de dievenklauw stond naar buiten gedraaid.”
“Hij wilde voorkomen dat de deur achter hem dicht zou slaan,”zei Joep.
“Ik heb in de keuken een afwassopje gezien met een theekopje erin,” herinnerde Magda zich. “Maar dat was koud. Dus heeft je vader al uren geleden de theespullen opgeruimd.”
“Hij zet altijd om vier uur de televisie aan voor het journaal en daar drinkt hij dan een kop thee bij,” bevestigde Joep. “Hij had zo zijn vaste dingen. Dan zou de buitendeur al vanaf een uur of vier open hebben kunnen staan.”
“Maar waar is hij dan heen?” vroeg Alex. “Wacht eens even,” dacht Joep hardop. “Het is zomervakantie! Dan zorgt hij altijd voor de planten en de vogeltjes van de buurvrouw, die Antilliaanse lerares, mevrouw Deemoed.”
“Celina Deemoed. Ja, die kennen wij wel. Ze woont een paar deuren verder, op 291,” bevestigde Magda. “Hij zal daar toch niet onwel geworden zijn of zo? Ik bedoel, je weet maar nooit.”
“We kunnen allicht even kijken en aanbellen,” zei Joep. “Kom mee.”
De deur van Celina Deemoed zat op slot en hoe ze ook tikten, belden en door de keukengordijnen gluurden, er kwam geen reactie. Behalve dan van Celina’s buurvrouw op 292, Jantien Keesmaat, die wilde weten wat die herrie te betekenen had. Ze zag het drietal, haalde nors haar schouders op en verdween naar binnen.
“Vriendelijkheid is toch maar alles,” schamperde Alex. “Geen spoor van je vader, Joep. Als hij hier naar binnen is gegaan had hij de sleutel natuurlijk op zak. Ik zou de politie maar bellen.”
“O nee,” reageerde Joep fel. “Daar begin ik voorlopig niet aan. De politie roept meteen dat we eerst maar even rustig af moeten wachten. En bovendien…”
Hij stopte en gebaarde Alex en Magda mee te lopen, terug naar de flat van zijn vader.
“Kijk eens hier,” zei hij resoluut in de gang tussen de keuken en de woonkamer, terwijl hij de knip boven in de voordeur terugdraaide en de deur sloot, “mijn vader is een paar jaar geleden door de bank met VUT gestuurd toen er in het filiaal fraude aan het licht kwam. De recherche is hier een paar keer geweest om hem te verhoren. Hij was onschuldig, bleek later, vanzelfsprekend. Mijn vader is Meneer Precisie Himselfen hij rekende het zich behoorlijk aan dat het gesjoemel vlak onder zijn neus plaatsvond en hij er niets van had gemerkt. Het was een flinke opdonder voor zijn beroepstrots. Dus u begrijpt: ik wil niet dat sommige buren gaan zeggen: kijk, bij Duijker is er weer eens politie over de vloer.”
“Logisch,” beaamde Alex, met een suggestief knikje in de richting van Jantien Keesmaats flat. “De mensen lullen nu eenmaal graag.”
“Er is natuurlijk een kans dat hij gewoon boven water komt.”
“En dat er voor dit alles een logische verklaring blijkt te zijn,” vulde Magda opgelucht aan.
“De sleutel van Celina Deemoeds flat – waar zou je vader die bewaren?” vroeg Alex.
“Hij heeft in de keuken een sleutelkastje waar alles inzit.” Ze gingen de keuken in en Joep deed het deurtje open. Er hingen acht sleutels met plastic labels in verschillende kleuren. Joep las de opschriften allemaal, hoewel hij wist dat het zinloos was. Alle sleutels droegen de uniforme sporen van zijn vaders orde en netheid. Een sleutel van Celina Deemoed zou op zijn minst een afwijkend labeltje hebben. “Tja,” zei hij, “ik kan natuurlijk wel overal in de flat gaan zoeken, maar dit is het sleutelkastje en ik denk dat mijn vader op geen enkele andere plaats sleutels bewaart.”
“Dat kan alleen maar betekenen dat hij Celina’s sleutel bij zich heeft, toch?” zei Magda. “Is het dan niet het meest logisch dat hij…”
De twee mannen keken haar zwijgend aan. “Ik kijk eerst even op zijn prikbord in het toilet,” zei Joep gedecideerd, “En dan moeten we toch maar eens zien of we toch niet op de een of andere manier in dat appartement naar binnen kunnen.”
Magda en Alex liepen terug naar Duijkers huiskamer. Het vertrek was ouderwets degelijk en met weinig fantasie ingericht. Er stond een grote Chesterfield bank met twee bijpassende leunstoelen. De zijmuur werd geheel in beslag genomen door een bomvolle Lundia boekenkast die bijna tot het plafond reikte. Aan de wand ertegenover hingen drie klassieke Hollandse landschappen.
“Ha!” riep Joep toen hij de deur van de wc opentrok. “Hier hangen zijn geheugensteuntjes.”
Op het prikbord zaten tien memobriefjes, door Joost Duijker met witte punaises in twee ordelijke rijtjes van vijf vastgeprikt. Joep las ze allemaal. “Hier hebben we niet veel aan,” zei hij. “Dossier GJL ligt bij Den Hartog. Zeker uitgeleend. Maar dit…” Hij pikte er met duim en wijsvinger twee briefjes tussenuit en gaf ze aan Magda.
“O, kijk eens aan,” zei ze verheugd, “Winston Deemoed, haar broer, met een telefoonnummer. En de werkster. Die woont niet eens zo ver weg.”
“Misschien heeft haar broer een eigen sleutel,” opperde Joep. Er viel een onhandige stilte. Joep bekeek het nummer.
“Hij woont in Middelburg. Wilt u het meteen proberen? De telefoon staat in de huiskamer.” Magda toetste het nummer in maar kreeg geen gehoor. “Bel de werkster. Die moet een sleutel hebben,” zei Alex resoluut.
“Is dat niet gek? Het is al laat.”
“Nou, èn? We zijn ongerust. Of niet soms?”