19
Barend verkende de boekenkast. Hij trof meteen al vier exemplaren van Couperus aan, twee schitterende banden van Multatuli en meerdere uitgaven van Hildebrand, allemaal in topconditie.
“Ik wil niet overdrijven, Leendert, maar er staat hier voor een aardig kapitaal. Een hele reeks Nederlandse literaire meesterwerken uit de negentiende eeuw. En wat hebben we hier, kijk toch eens!”
Barend rukte enthousiast maar toch voorzichtig een boek uit de kast.
“Niet te geloven. Een met kroontjespen gesigneerd exemplaar van De Avonden. Toen heette Reve nog gewoon Van het Reve. En hier! Zeven stuks op rij van Roothaert. De meeste mensen kennen hem alleen van Doctor Vlimmen, maar weet je dat die vent ook hele gave detectives heeft geschreven?” Leendert lachte kort. “Dus, Barend Leesgraag, jij zou uit deze kast wel het nodige willen erven?”
“Denk je…als ik een praatje maak met Joep…”
“Geen sprake van!”
“Ik was er al bang voor.”
“Kom, denk aan de instructies voor het doen van huiszoekingen en voer ze naar de letter uit.”
Barend knikte en begon systematisch elke vierkante decimeter van het appartement af te werken. Leendert richtte zijn blik weer op de boeken in de huiskamer en speelde nadenkend met de sleutels die Joep hem had gegeven. Er was iets met die boeken. Was het de rangschikking? Was het de omvang? Hij schudde zijn hoofd, probeerde de kleinste sleutel op het bureau en zag tevreden hoe het rolluik zachtjes naar boven schoof. Vosmeer kreeg altijd een vreemd gevoel als hij in de administratie van een overleden mens moest wroeten. Hij vond het een oneerbiedige bezigheid die iets van heiligschennis had en hij kon zijn weerstand alleen overwinnen door eerst een rationele redenering door te nemen: in een moordzaak hield nu eenmaal alles op privé te zijn. Het doel heiligde alle wettelijke middelen. Elk spoor dat naar de dader of een motief kon leiden moest hij volgen, ook al lag dat gevoelig verankerd in de persoonlijke sfeer. Zijn zoekende vingers gingen langs ordelijk opgestelde kleine ordners met afschriften van bank en giro, betaalde rekeningen en garantiebewijzen tot wel tien jaar terug. Met een lichte jaloezie constateerde Vosmeer dat de miniem georganiseerde papierwinkel in zijn eenzame flat nooit zou kunnen wedijveren met dit toppunt van administratieve correctheid. Hij bladerde en schoof, opende en sloot, pakte mapjes in en uit, maar vond niets ongewoons. Het appartement van de voormalige bankfilliaalchef bevatte alleen alledaagse dingen. Ze duwden samen de koelkast opzij om erachter te kijken en ook het oude bureau schoven ze van z’n plaats. De zware Chesterfïeld ging achterover en alle schilderijen kwamen van de wand. Ze vonden niets bijzonders.
Tenslotte richtte Vosmeer zijn ogen weer op de boekenkast. “Er is daar iets wat ik niet kan vatten, Barend. Kijk eens mee.”
“Wil je ze allemaal uit de kast halen?”
“Nee. Op alle rijen ligt een gelijkmatig laagje stof. Weinig, maar toch te zien. Die Joost Duijker zat echt niet dagelijks in zijn boeken te snuffelen.”
Barend keek met hem mee en lachte plotseling zacht. “Wat is er?”
“Het zijn allemaal oude boeken met klassieke ruggetjes. Alleen helemaal links op de onderste plank staat een stel moderne boekjes. Daar, een stuk of vijf.” Zijn mentor liep eropaf en trok de boekjes eruit.
“Reisgidsen over Aruba en Curacao. Van de ANWB en Lannoo.”
“Zou Duijker reisplannen hebben gehad?”
“Misschien.”
Barend pakte er twee tussen duim en wijsvinger en hield ze omhoog.
“Kijk,” zei hij tevreden toen hij de bladzijden zag uitwaaieren. “Nieuw, maar wel helemaal doorgelezen.”