23

Daarna volgden de gebeurtenissen elkaar in een rap tempo op. Een politiebus draaide de straat in en de twee mannen en de vrouw die eruit stapten keken haar nieuwsgierig aan. De vrouw kwam op Tanja af en zei: “Goedemiddag! Bent u degene die hier iemand dood heeft aangetroffen? Welke garage is het?”

Tanja wees op het gepenseelde nummer en maakte aanstalten de deur voor haar open te doen.

“Nee, nee, laat maar. Kom maar nergens meer aan. Ik ben zo bij u terug.”

Samen met de twee anderen zette ze een groot wit scherm om de garagedeur. Toen haar collega’s pylonen op de stoep begonnen te plaatsen, kwam de agente weer op Tanja af. Ze trok een opschrijfboekje tevoorschijn. “Laat maar, hoor,” zei Tanja. Ze toonde haar perskaart en gaf de agente een van haar kaartjes.

“Tanja Maaslant,” las de ander hardop. Meteen veranderde haar houding, ze ontdooide een beetje en keek wat vriendelijker.

“Primeurtje?”

Tanja haalde haar schouders op. “Rechercheur Vosmeer zal er zo wel aankomen en als hij mij hier ziet staan dan wil hij vast en zeker zelf met me praten.”

“O, je bent een bekende van de inspecteur?” Tanja keek haar niet-begrijpend aan. “Heb je al eerder met hem te maken gehad?”

“Dat kun je wel zeggen. Ik heb net een kwartier geleden afscheid van hem genomen en toen vond ik hem heel erg onbeschoft.”

Nu keek de agente vreemd.

Er kwamen drie auto’s de straat in, waaronder de grijze Honda van Vosmeer.

“Nou, daar is – ie,” zei de agente. “Misschien komt hij wel meteen zijn excuses aanbieden.”

Leendert stapte uit zijn auto en gebaarde Tanja te blijven staan. “Ik moet je spreken!” riep hij. Toen verdween hij achter het witte scherm, op de hielen gevolgd door een gezette heer die een groot formaat dokterstas droeg. “Zie je wel,” zei de agente. “Wil je misschien even in onze auto zitten? Het zal zo wel druk worden.” Tanja knikte. Ze liep met haar mee en hoorde de garagedeur opengaan. Passanten bleven nieuwsgierig staan. De vrouw opende het achterportier van de politieauto voor haar en zei: “Ik ga het verkeer regelen. Ik zal hem wel zeggendat je hier zit.”

Even later zag Tanja hoe Winston, begeleid door een agent eraan kwam en achter het witte scherm verdween. Toen hij hoofdschuddend naar buiten kwam hingen zijn brede schouders krachteloos naar beneden. Zijn tred was loom en zwaar. De agent week niet van zijn zijde. Samen liepen ze naar de toegangsdeur van de Westpoortflat. Het donkergrijze busje van het mortuarium arriveerde, gevolgd door een politiebus met een oplegger voor de Yaris. Ze ging verzitten en haalde haar camera even uit haar binnenzak omdat ze haar zomerjack uit wilde doen. Toen ging plots het portier van de politiewagen open. Vosmeer schoof naar binnen en zei: “Daar zien we elkaar weer.”

Hij klonk laconiek. Tijdens zijn bezoek aan de garage had hij besloten eieren voor zijn geld te kiezen. Hij had Tanja Maaslant onderschat, en niet te weinig. Stel je voor, hij had op haar suggestie in kunnen gaan en samen met Barend en haar een kijkje in die garage kunnen nemen! “Eh…” begon hij. “Ik heb me…ik wil beginnen met mijn excuses aan te bieden, Tanja. Ik was niet aardig tegen je, daarboven.” Tanja zei niets, knikte alleen. Ze besefte dat dit een hele stap voor hem moet zijn en was benieuwd hoe hij verder zou gaan.

“Ik deed bij de lift nogal afwijzend, onbeleefd eigenlijk. Sorry. Dat komt doordat ik een paar keer heel vervelende dingen met mensen van de krant heb meegemaakt. Ze drukten heel andere zaken af dan ik had gezegd. Heb je daar begrip voor?”

Tanja knikte opnieuw, maar vond nu dat ze zelf ook maar eens iets moet zeggen.

“Ja, rechercheur,” zei ze braaf. Het liefst had ze gezegd: “Noemen ze je echt Sneetje Vosmeer?” Bij die gedachte begon ze te grinniken. Leendert legde het verkeerd uit, dacht dat het haar zenuwen waren en begon Tanja op haar gemak te stellen.

“We zitten blijkbaar op dezelfde zaak, dus het is nogal stom als we elkaar voortdurend in de wielen gaan rijden.” Ze keek hem glimlachend aan.

“Oké, Leendert Vosmeer,” zei ze. “Heb je nu wel een fotograaf?”

“Binnen een halfuur. Hij komt met de technische recherche mee.”

“Ga je me nu ondervragen?”

Nu voelde hij zich zichtbaar ongemakkelijk. Tanja genoot ervan.

“Ik wil inderdaad een paar dingen van je weten.”

“Brand maar los.”

Hij wees op de camera op haar schoot. “Heb je in die garage foto’s gemaakt?”

Stommerd die ik ben, dacht Tanja. “Ja,” zei ze.

“In het belang van het onderzoek zou ik…”

“Ze zijn al weg. Opgehaald door mijn assistent.” Hij kneep zijn ogen dicht in een gespannen grimas. Zie je nu hoe je haar hebt onderschat, dacht hij. Je denkt dat je over voldoende mensenkennis beschikt en dat je op alles kunt anticiperen, maar dat is helemaal niet zo. “Dus inmiddels is alles al ontwikkeld en afgedrukt?”

“Nee. Ik werk freelance, meneer Vosmeer. Ik hou het copyright op alles wat ik schrijf of fotografeer in eigen hand. Het is altijd mijn eigen beslissing of ik ergens iets aanbied en ik heb geen baas die mij commandeert of die mij ergens heenstuurt. Ik lever alleen kopij voor de GPD, de landelijke bladen. Maar ik ken de kanalen, natuurlijk. Ik heb er al aan gedacht deze plaatjes op het internet te zetten, bij rotten.com of zo. In dat geval loop ik gegarandeerd binnen.” Hij schrok zichtbaar.

“Maak je niet dik,” zei ze, “ik heb nog wel een paar dagen de tijd om te beslissen of ik dat materiaal wel of niet in de krant of op het net laat zetten. Maar zeg eens, inspecteur…hebben die twee moorden iets met elkaar te maken?” Vosmeer zuchtte en ging verzitten.

“Daar durf ik geen zinnig woord over te zeggen. Het is nogal wat, natuurlijk. Ik word ongetwijfeld door mijn chef van alle lopende zaken afgehaald en op deze moorden gezet. Twee doden in één flatgebouw die elkaar óók nog eens kenden, terwijl er tegen een van hen een zaak wegens fraude heeft gelopen. Onbewezen, overigens.”

“Fraude? Op de bank waar Duijker werkte?”

“Ja, maar ik heb na de crematie een van zijn hogere bazen gesproken. Hij was overtuigd van Duijkers onschuld, maar hij sloot niet uit dat Duijker misschien heeft geweten wie erachter zat en hoe het precies is gedaan.”

“En dat houden ze liever binnenskamers,” concludeerde Tanja. “Weet je, ik begrijp best dat jullie dit soort zaken het liefst in alle rust en buiten de publiciteit onderzoeken. Maar dit hou je nooit stil, met of zonder Tanja Maaslant in de buurt. Kijk, dat bedoel ik maar!” Ze zagen tegelijk hoe de gestreepte reportagebus van Omroep Zeeland veertig meter verder tot stilstand kwam. Er klom onmiddellijk iemand het dak op en er werd een statief omhooggehesen.

“Nou, lekker,” zei Vosmeer chagrijnig. “Zei die broer nog iets bijzonders over z’n zus?”

“Nee. Ze had hem één keer gebeld en die meneer Duijker scheen haar nogal erg sympathiek te vinden.”

“Waarom ging je eigenlijk naar die garage?”

“Mevrouw Soeting zei dat ze daar een zware benzinelucht rook toen Celina Deemoed al een tijdje op vakantie was. En Winston dacht dat zijn zus haar stofzuiger daar misschien had staan.”

Vosmeer trok rimpels in zijn voorhoofd. “Luister, inspecteur. Ik wil zoveel mogelijk over Celina Deemoed weten. Ze woonde alleen en wat haar is overkomen kan voor anderen een waarschuwing zijn. Daar wil ik een degelijk verhaal van maken. Stel je voor dat er sprake is van een verdwaasde neuroot die het op eenzame vrouwen gemunt heeft.”

“Hoe kom je erbij dat dit een moord zou zijn? Als het bij die garageboxen zo naar benzine stonk is er behalve Deemoed zelf misschien niemand aan te pas gekomen. Het is een oude zelfmoordtechniek: de motor laten lopen tot de brandstof op is met het raampje open en de garagedeur potdicht.”

“Ze zit in een houding alsof ze…”

“Schei toch uit! Heb je de laatste tijd wat al te hard gewerkt? Dit klinkt behoorlijk overspannen.”

“O, vind je dat! Ik wil een goed gedocumenteerd verhaal over het hoe en het waarom en ik krijg altijd gemakkelijk mensen aan het praten. Niemand wil gelazer met jullie, maar ik peuter informatie los van mensen die tegen de politie hun kiezen stijf op elkaar houden. Net als bij die twee van Soeting! Kortom: ik zit hier plotseling middenin en ik wil meewerken, niet tegenwerken. Misschien duik ik wel gegevens op waar jij ook je voordeel mee kunt doen.”

Leendert nam de tijd om na te denken. “Ik ben geen voorstander van onorthodoxe methodes, maar misschien is jouw idee toch zo gek nog niet,” antwoordde hij. “In de zaak Duijker heb ik verdomd weinig aanwijzingen. En het onderzoek naar de dood van Deemoed is nog maar net begonnen. Ik heb nog niets zwart op wit. Ik wil misschien best op de een of andere manier met je samenwerken, maar het is echt nog te vroeg om daar nu al iets over af te spreken. Er is werk aan de winkel, snap je? De politiedokter is net weg en de technische mensen gaan nu met het sporenonderzoek beginnen. Wil je zo lief zijn om aan Miranda van Bohemen – dat is die blonde mevrouw daar – precies te vertellen waar je hebt gelopen en wat je hebt aangeraakt? Wat mij betreft…zullen we later vandaag verder praten? Om zes uur op het terras van ‘De Bomvrije Toren’, bijvoorbeeld?” Tanja was stomverbaasd. Hij hapte toe! “Goed zo, dat is different koek,” zei ze met een lief lachje. “Ik zal er zijn.”

Hij stapte uit, maar draaide zich meteen weer om. “Ik zag dat je in de aula van het crematorium ook foto’s maakte.”

“Fotograferen zit in mijn genen, denk ik.”

“Wil je…kun je daarvan vanmiddag voor mij een extra afdrukje meebrengen?”

Tanja schudde haar hoofd. “In principe niet, maar in het kader van onze prille samenwerking wil ik daar best wel eens over nadenken – Leendert!”

Hij keek haar verbaasd aan, maakte aanstalten om te protesteren, maar zweeg.

Ik wil zelf bepalen wat er in de publiciteit komt, dacht Leendert Vosmeer toen hij bij de auto vandaan liep. Maar ze heeft wel gelijk: als de regionale tv eropaf komt, kunnen de kranten er ook niet omheen. Hoe krijg ik in godsnaam voor elkaar dat ze alleen drukken wat de recherche kwijtwil? We hebben wel een charmante persvoorlichtster, maar dat is soms net een ongeleid projectiel. Misschien kan Maaslant me daar wijzer in maken…

Hij verdween achter het witte scherm, terwijl de televisiecamera op hem inzoomde en zijn hoekige bewegingen registreerde.