24

Net voor zessen zag Tanja hem het terras van De Bomvrije Toren oplopen. Hij gebaarde haar mee naar binnen te gaan. “We zitten in het journaal,” zei hij in het voorbijgaan. De ober zette gewillig de televisie aan. Leendert trok een stoel voor haar bij. “Wat wil je drinken?” vroeg hij. Laat ik maar voorzichtig beginnen, dacht ze. “Een tonic met citroen, graag.”

Ze zette haar tasje op tafel, pakte haar gsm eruit en legde die binnen handbereik op tafel.

“Dat is een mooi ding,” zei Leendert Vosmeer. Hij wees op het minieme venster van het mobieltje waar een ovaal met blinkende steentjes omheen zat. “Een echt damestoestel. Saffieren?”

“Nee, ben je gek. Gewoon glaskristalletjes – nep. Ik zou dat ding nooit zelf hebben gekocht. Van mijn moeder gekregen.” Even later zagen ze beelden van de boulevard, een vooraanzicht van de flats op de eerste verdieping en Leendert Vosmeer die achter het scherm verdween. De persvoorlichtster van de politie kwam in beeld en zei nadrukkelijk dat het niet vanzelfsprekend was dat deze twee zaken met elkaar te maken hadden. Maar toen zij uit beeld verdween sprak de presentatrice weinig ingetogen over ‘de boulevardmoorden die heel Walcheren in hun greep houden’.

“Ik ben blij dat ik dat niet meer zelf hoef te doen,” verzuchtte Leendert. “Onze voorlichtster is erop getraind en ze wordt niet warm of koud van een microfoon voor haar neus. Maar het is weer zover: de mensen van het journaal weten weer meer dan de politie. Twee moorden, welja!” De nieuwslezeres rondde het item af met de mededeling dat de politie een team van twaalf rechercheurs op de zaak had gezet.

“Kijk,” zei Leendert met een grijns terwijl hij een tonic voor Tanja neerzette, “dat noemen wij nou etaleren en presenteren. Alles bij elkaar is het inderdaad een team van twaalf man. Maar dat is inclusief technici, administratie, een telefoniste en de parttime politiearts.”

Hij nam een slok van zijn tomatensapje en keek haar uitdagend aan.

Tanja glimlachte beleefd. Ze vond zijn uitleg belachelijk. “Natuurlijk is er een verband tussen de dood van Joost Duijker en die van Celina Deemoed,” zei ze. “Waarom is ze niet gewoon op vakantie? Ze werd pas over ruim twee weken thuis verwacht. Wat is de reden dat ze eerder terug is? Is ze überhaupt wel op vakantie geweest? De deur van haar garage was niet op slot en kan van binnenuit zijn dichtgedaan. Het licht was uit. Was het zelfmoord?”

“Allemaal vragen waar ik ook mee zit. Ik heb er nog een paar. De motor van de Toyota heeft stationair gedraaid in de afgesloten garage en is uiteindelijk stilgevallen bij gebrek aan brandstof. Er zijn helemaal geen persoonlijke zaken op of bij Celina aangetroffen. Geen pas, rijbewijs, geld, geen make-uptasje, papieren of wat dan ook. Heel merkwaardig. Waar is dat allemaal gebleven?”

“Joost mag het weten,” grapte de journaliste. “Luister, Tanja, ik zal je iets in vertrouwen vertellen.”

“Niet doen, ik zet het vast en zeker verkeerd in de krant!” Hij keek haar peinzend aan.

Weer die groen met grijze ogen, dacht ze. Er schoot een kriebel door haar buik, maar ze bleef hem aankijken. Niet gaan blozen, dreunde het in het diepst van haar hoofd, niet blozen, niet nu! Maar ze voelde hoe er toch een blos over haar gezicht joeg.

Leendert speelde juist even met zijn wijsvinger over de rand van zijn glas en keek langs haar heen. Door de openstaande schuifdeur kon hij net het flatgebouw aan de boulevard zien, inclusief de appartementen van Duijker en Deemoed. “Ik zou juist willendat je het niet in de krant zet.”

“Nee.”

“Waarom niet?”

“Ik kan en wil niet vantevoren beloven of ik iets wel of niet publiceer.”

Leendert beheerste zijn neiging op te staan en weg te lopen. Ze zag het.

“Ik bedoel,” zei ze rustig, “waar het om gaat…is de essentie van journalistiek. Persvrijheid. Als jij zegt: ik ga je nu iets vertellen, maar je mag het niet in de krant zetten, dan snoer je mij de mond. Is dat wat je wilt, Leendert?” Hij keek haar strak aan.

“Nee,” reageerde hij afgemeten. “Maar als je onverhoeds zou afdrukken wat ik van plan was je in vertrouwen te vertellen dan kan ik het onderzoek verder wel op mijn buik schrijven.” Tanja spreidde haar handen.

“Je bent een paar keer verkeerd geciteerd. Oké, kan gebeuren. Je kunt ervan uitgaan dat ik zorgvuldig werk.”

“Je neemt contact met me op voordatje iets publiceert?”

“Als je bedoeltdat je me wilt censureren: nee.”

“Ik bedoeldat je…dat we samen toetsen of het klopt met wat ik gezegd en bedoeld heb.”

“Oké, prima.”

Hij stond bruusk op en haalde twee nieuwe drankjes. Toen hij weer tegenover haar zat krabbelde hij even achter zijn oor, trok op een jongensachtige, ontwapenende manier een wenkbrauw op en vervolgde: “Er is geen duidelijk motief voor de moord op Duijker. Hij heeft tijdens zijn verzorging van Celina Deemoeds flat ruim de tijd genomen om in haar persoonlijke zaken te neuzen. Haar financiën, persoonlijke correspondentie, noem maar op. Ik neem aan dat zij – of iemand anders – erachter kwam wat hij uitspookte. Het is een flinterdunne aanname, dat geef ik direct toe. Dus hebben we zijn flat grondig uitgekamd, maar daar hebben we niks ongewoons gevonden.”

“Denk je…dat zij hem te grazen heeft genomen onder de dekmantel dat ze op vakantie was?”

“Iemand doodslaan omdat hij ordinair nieuwsgierig is? Nee. Maar het kan een uit de klauwen gelopen ruzie zijn.”

“Of ze heeft haar broer op hem afgestuurd! Winston is ex-bokser!”

“Is ook een mogelijkheid. We hebben Winstons vingerafdrukken genomen en die komen niet overeen met wat we in het appartement van zijn zus hebben gevonden.”

“Hij kan handschoenen hebben aangetrokken. Je kunt overal van die dunne latex dingen kopen.”

“Wie weet. Ik heb na de crematie gesproken met Jantien Keesmaat, Duijkers andere buurvrouw. Zij vertelde me dat Winston op zondagmiddag zijn auto op Boulevard De Ruyter parkeerde en wel een kwartier lang naar Duijkers appartement heeft staan kijken. Ze wist zeker dat hij het was – zijn autootje is nu eenmaal herkenbaar door het logo van dat bewakingsbedrijf.”

“Dat is toch niets bijzonders? Er staan zoveel mensen te staren op de boulevard.”

“Die kijken allemaal de andere kant op.” Tanja maakte een vuist onder haar kin. “Op zichzelf is het niets bijzonders als iemand ergens een tijdje staat te staren,” ging Leendert Vosmeer verder. “Maar het wordt verdacht als de bewoner van dat appartement later die dag vermoord wordt. En stel dat Celina Deemoed haar buurman – eventueel samen met haar broer – te pakken heeft genomen, hoe is ze dan zelf aan haar eind gekomen?”

“Celina kan zelfmoord hebben gepleegd nadat ze Joost Duijker vermoord had.”

“Kan zijn. Maar waarom zou ze dat doen? Alles hangt af van wat de patholoog daarover te melden heeft.”

“Enig idee wanneer dat zal zijn?”

“In elk geval krijgen we vanavond een voorlopig rapport. Morgen waarschijnlijk definitief. En? Heb jij nog nieuwtjes voor mij?”

Ze lachte. “Weet je dat in de flat van Celina Deemoed de stofzuiger ontbreekt?”

“Dat was ons al opgevallen. Kan belangrijk zijn.”

“Zullen we hier een hapje eten, Leendert? Iets kleins, bedoel ik. Ik betaal.”

Leendert dacht erg lang na. Net toen Tanja “Graag of niet!” wilde zeggen, knikte hij. Hij liep naar de bar en vroeg de kleine kaart. Ze besloten tot een Franse uiensoep met stokbrood voor twee.

“Ik moet wel over een kwartier weer weg,” zei hij. “Voor overleg.”

“Het is niet anders,” zei Tanja. En toen, aarzelend: “Ik heb gehoord dat je je vrouw verloren hebt door een ongeluk?”

“Ja,” zei Leendert, niet in het minst verbaasd. “Dat klopt.”

“Vind je het vervelend dat ik daar zo plompverloren over begin?”

“Nee. Ik hou van duidelijkheid.”

“Ik zou je niet willen kwetsen.”

“Dat zou ook erg stom zijn nu we net met elkaar in vertrouwen over de zaak praten. Maar zoals je net al zei: het is niet anders. We hadden geen kinderen, maar er kwam er wel eentje aan en daarom hadden we trouwplannen. Zij heette Julia en ik denk nog elke dag aan haar. Ieder uur eigenlijk. Eenzaam gestorven door een rottig verkeersongeluk, veroorzaakt door een dronken lor. Onverteerbaar. En jij? Ben je ook je partner kwijt?”

Het klonk sarcastisch. Ze keek hem open aan. “Ja. Tim en ik hadden vier maanden geleden net onze handtekeningen gezet onder een koopcontract. Toen kwam hij erachter dat hij toch liever zonder mij verder wilde.”

“Een ander?” Tanja knikte. “Een man.” Leendert Vosmeer zweeg.

“Maar ik heb het huis door laten gaan. Nu heb ik het rijk alleen.”

Vosmeer fronste zijn wenkbrauwen. “Komen en gaan wanneer je wilt – lijkt me ideaal voor iemand die in de journalistiek werkt.”

Net toen de serveerster de tweekleurige aardewerken schaaltjes met uiensoep op tafel zette ging Leenderts mobiele telefoon. Het was Philip Meulmeester, vanaf het bureau. Leendert vertelde dat hij zat te eten en deed er verder het zwijgen toe. Hij luisterde.

Meulmeester had de voorlopige conclusies. Celina Deemoed was niet door verstikking om het leven gekomen, er bevond zich geen koolmonoxide in haar bloed. Wel had ze een gebroken nek en drie gebroken ribben, waarschijnlijk veroorzaakt door een stevige tuimeling die snel de dood tot gevolg had gehad. Ze had niet gevochten of zich verweerd, er waren geen sporen van strijd. In het profiel van haar schoenen zaten echter resten van aarde met een merkwaardige roodbruine kleur. Ze was al zeker anderhalve week dood, twee of drie etmalen eerder dan Joost Duijker. De patholoog hield het op 26 of 27 juli. Er waren vreemde vingerafdrukken gevonden, alleen op en rond het lijk, niet op het stuur of aan de bestuurderskant van de auto. “Dus iemand heeft de dode Celina in de Yaris gezet?”

“Juist. De afdrukken zijn aan de computer gevoerd, voorlopig nog zonder respons. Op de linkerduim zit overigens een prachtig oud litteken, een winkelhaak.”

“Wil je me vandaag nog zien?” vroeg Vosmeer. “Nee jongen, duik jij maar lekker je bed in. De technische recherche is hard aan het werk en jij mag gewoon rustig op hun gegevens wachten. Morgenochtend acht uur op het bureau overleg met de hele groep.”

“Zo vroeg al?”

“Ja, Leendert. Zorg jij nou maardat je werktijden goed genoteerd worden, dan kun je als deze zaken opgelost zijn alle overuren opnemen en eens lekker op vakantie.”

“Prima, chef. Wanneer zien we Barend Kolfschoten weer?”

“Heb jij het telefoonnummer van z’n moeder?”

“Nee.”

“Dan is Barend een slimme jongen en zien we hem pas maandagmorgen. Over moeders gesproken, Leendert. Adrie Heijkoop van de geüniformeerde dienst is met Winston Deemoed meegegaan naar diens moeder. Wil jij het op je nemen een dezer dagen ook even bij haar langs te gaan?”

“Maar natuurlijk.”

Leendert hing op en zei tegen Tanja: “Waar is die postkaart gebleven die Celina Deemoed heeft gestuurd?”

“Die heeft Winston, natuurlijk.”

“Je hebt zeker niet op het poststempel gelet?”

“Die was juist heel erg duidelijk. De dertigste.”

“Het staat vast dat zij toen al een paar dagen dood was.” Ze keek geconcentreerd voor zich uit, haar vingers spelend met het frisdrankglas.

“Het kan zijn dat in Frankrijk hier en daar de regionale postbussen maar een of twee keer per week geleegd worden,” dacht Leendert hardop.

“Misschien. Je hebt dus nieuws van de patholoog?” Leendert knikte. “Het was geen zelfmoord.”

“Waarom wordt ze dan hier in haar eigen auto gevonden?”

“Omdat iemand het op een zelfmoord wilde laten lijken.” Ze lepelden zwijgend hun schaaltjes Franse uiensoep leeg. De stilte die tussen hen hing was niet onaangenaam. Tanja dacht aan de foto’s die in haar huis hingen. Straks hing ze die van Celina ernaast, dan kon ze de rest van de avond op zoek gaan naar de grootste gemene deler van de twee doden.

Zou ze Leendert Vosmeer nu vertellen dat ze die foto’s had? Ze besloot te wachten wat hij verder zou zeggen. Leendert zocht ook naar gemeenschappelijke factoren die deze overledenen verbonden. Hij kwam er niet uit. Voor zijn geestesoog verscheen het markante gebrilde hoofd van zijn leermeester, hoofdinspecteur Martin de Paus. Die was vorig jaar naar de rijksrecherche vertrokken en onderzocht nu alleen nog klachten over collega’s. Wat zei hij in zulke gevallen? Stop met logisch redeneren, ga op een afstand staan en laat je intuïtie erop los.

Dat deed hij. Hij keek naar Tanja en zag de rimpels op haar voorhoofd. Zij was geen collega, had geen opleiding in recherchewerk gehad, maar neigde vanuit haar eigen beroep ongetwijfeld tot het denken in patronen van oorzaak en gevolg. Hij zag ineens mogelijkheden om zijn blikveld via haar te verruimen.

“Stel dat ze allebei zijn vermoord,” begon hij. “Waarom zouden we dan aannemen dat de moorden iets met elkaar te maken hebben?”

Het antwoord kwam vlot en naturel. “Omdat ze elkaar kenden.”

“Als twee mensen elkaar kennen en in dezelfde week onder verdachte omstandigheden sterven…wat zou dan het verband kunnen zijn?”

“Je bedoelt…dat ze beiden door dezelfde persoon om het leven zijn gebracht!”

“Dat bedoel ik juist niet. Jij ziet als het verband tussen de twee moorden het simpele gegeven dat de slachtoffers elkaar kenden. Waarom worden twee mensen die elkaar kennen allebei vermoord?”

“Omdat ze…er moet iets gemeenschappelijks zijn. Misschien wisten ze allebei iets waardoor de moordenaar zich genoodzaakt zag om in te grijpen?”

“Dan ga je wéér uit van één moordenaar. Laat die factor nu eens buiten beschouwing. Wat blijft er dan over?”

“Jezus, Leendert, hoe moet ik dat weten! Is dit een kruisverhoor? Ik voel me net een leerling van de middelbare school die een mondelinge overhoring krijgt!”

“Ik appelleer aan je gevoel van logisch denken. Journalisten kunnen logisch denken.”

“Ja, maar nu even niet, zeg! Ik heb allebei de lijken gezien!”

“Tast dat je vermogen aan om te denken in oorzaak en gevolg?”

“Weet ik veel!”

“Zullen we proberen om de logica te laten voor wat het is? Ik bedoel: zullen we het eens proberen met een intuïtieve benadering?”

“Daar zijn vrouwen goed in, bedoel je!” Leendert wist dat zijn poging om met Tanja’s hulp tot een frisse kijk te komen was mislukt. Hij zuchtte en haalde zijn schouders op.

“Wat is daar mis mee? Ik hoopte via jou een andere kijk op de zaak te krijgen.”

“Ik geloof nietdat je dat is gelukt!”

“Je hebt gelijk. Maar ik heb in maanden niet zo openlijk met iemand van buiten mijn werkkring zitten praten. Misschien baal je van me, misschien voel je je gebruikt of zo, maar toch bedankt.”

Hij grijnsde. “Je hebt twee tonics gedronken?” Tanja knikte. Ze schoof een witte envelop over de tafel naar hem toe. “Hier zijn de plaatjes die ik bij de crematie heb gemaakt. Ik heb ze voor je geprint.”

Leendert greep de envelop, gaf haar een schouderklopje, liep naar de kassa en was verdwenen voor ze er goed erg in had. “Tss, ouwehoer,” zei Tanja. Toen keek ze om zich heen om te ontdekken waar het damestoilet was.