27

“Hoe pak je dat nou aan?” vroeg Barend. “We kunnen hem nergens van beschuldigen. Iedereen mag op een galerij wandelen en een crematie bijwonen.”

“Vraag één: waarom woonde hij de crematie van Duijker bij? Dat kan een doodsimpel antwoord opleveren. Misschien heeft Duijker hem in het verleden wel eens geholpen en kwam hij uit vriendschap of respect.”

“Wat is dan vraag twee?”

“Hij zal aannemelijk moeten maken wat hij op die galerij te zoeken had.”

“Hij liep daar met een bosje rozen of zo.”

“Precies. Hij ging dus bij iemand op visite. Wie? Waarom?”

“Dat kan ook een doodeenvoudig antwoord opleveren. Hij was op weg naar een verjaardag, of ging op bezoek bij iemand die net ontslagen was uit het ziekenhuis. Misschien woont daar wel een tante van hem.”

“Allemaal mogelijkheden,” lachte Leendert. “Maar ze hebben één belangrijk voordeel.” Barend bleef staan. “Wat dan?”

“Wat het ook is – ze zijn stuk voor stuk te verifiëren. Op het moment dat hij een smoes produceert is hij duidelijk de lul.” Leendert Vosmeer keek heel tevreden. “Maar eerst ga ik bij de oude mevrouw Deemoed langs. En dan wil ik persoonlijk Winston Deemoed aan de tand voelen. We moeten de mogelijkheid elimineren dat broer en zus iets hebben geweten van Duijkers gesnuffel in haar flat en of ze daar al dan niet iets aan hebben gedaan.”

“En wat mag ik dan doen?”

“Jij gaat naar de bewoners van de flat die ons oorringetje gesignaleerd hebben en je laat hen deze foto’s zien. Als ze zeggen dat hij het niet is, dan bel je me meteen op want dan dondert onze hypothese helemaal in elkaar. Daarna ga je naar Joep Duijker. Je vraagt hem namen van familieleden, kennissen, noem maar op. Jij gaat lekker wroeten in het dagelijks leven van Joost Duijker.”