42
Woensdag 8 augustus.
“Het is dus deze keer niet cherchez la femme, maar andersom,” zei Meulmeester. “We vragen onze collega’s in Amsterdam om de advertentieafdeling van Het Onderwijsblad met een bezoek te vereren en die advertentie op te hoesten. Plus degene die hem heeft geplaatst. Goed werk, Vosmeer. Nu kort samengevat: de alibi’s in de zaak Duijker. Zijn familie en buren stellen met nadruk dat hij geen vijanden had. Uit ons eigen onderzoek blijkt echter dat Duijker een dubbelleven leidde. Een insluiper op zoek naar informatie, een chanteur waarvan we nu dus twee slachtoffers hebben kunnen traceren. De man gebruikte daarbij foto’s die overduidelijk een privé-karakter hadden, zullen we maar zeggen. Deze mensen hebben er – technisch gezien – belang bij hem te elimineren. Het kan ook zijn dat een eerder slachtoffer van zijn chantagepraktijken heeft teruggeslagen. De Veth van Steenis, onze geachte wethouder, was op de negenentwintigste zowel ‘s-morgens als ‘s-middags naar de kerk en heeft daarna twee ouderlingen op bezoek gehad. De la Rey heeft dat weekend in Zuid-Limburg gegolfd en Breetvelt zat in Bremen. Ze zijn aantoonbaar niet in de buurt van mevrouw Deemoeds appartement geweest, getuigen genoeg. Hun alibi’s zijn waterdicht.”
Meulmeester ging op de rand van een tafel zitten en keek rond. Hij wees naar De Vreede. “Stef?”
“Ja, de resultaten van het buurtonderzoek. We hadden dus de man in het zwarte pak, met een ringetje in één oor en een boeketje bloemen in zijn hand. Hij liep de zondagmiddag van de moord over de galerij waar Duijker en Deemoed woonden. Hij is door twee mensen gezien en intussen herkend als Joziasse, een werknemer van Breetvelt.”
“Is hij belangrijk?” vroeg Miranda van Bohemen. “Ja, zolang we niet weten wat hij daar deed. Hij kan de moordenaar zijn! Er was niemand op de galerij jarig, die zondag. Het zou kunnen dat hij zich een verdieping vergiste en dat degene bij wie hij zijn boeketje kwijt moest op de tweede of de derde etage woont. Moet hij hierheen komen, chef?”
“Wacht daar nog maar even mee. Ik wil dat heel goed voorbereid hebben want die Breetvelt zit zó bij de burgemeester aan tafel.”
“Volgens mij kende Breetvelt Duijker wel degelijk. Het is glashelder dat hij zijn chauffeur afschermt. Er zit daar iets, chef,” zei Leendert Vosmeer. “Ze verbergen het een of ander.”
“Prima, ga jij maar eens lekker in die troep spitten. Maar ik wil geen overhaaste acties waardoor we die vent na vier uur verhoren zonder resultaten weer de straat op moeten sturen! Laat hem nog maar even bungelen.”
“De broer van Celina Deemoed, Winston, stond op de middag van de moord op Boulevard De Ruyter naar Duijkers flat te turen,” zei Miranda van Bohemen. “Een hele tijd. Hoe zit dat, Leendert?”
“Winston had gloeiend de pest aan hem, omdat Duijker in zijn bankperiode een lening voor zijn moeder heeft tegengehouden,” antwoordde Leendert Vosmeer. “Daardoor kon Winston een bepaalde opleiding niet volgen. Hij doet luchtig, maar de haat zit diep en zou een motief kunnen zijn. In Winstons eigen optiek is hij door Duijker een knaap van twaalf ambachten en dertien ongelukken geworden. Hij heeft voor de zondagmiddag geen alibi, maar had daarvóór gewerkt. Dat is gecheckt. Hij had een dienst van tegen de tien klokuren achter de rug en was aan zijn bedje toe.”