52
Om kwart voor acht draaide de Bentley de vrijwel lege parkeerplaats op van restaurant De Poort van Zeeland, net buiten Zierikzee. Joziasse parkeerde de automobiel naast een Mercedes 600D en opende de portieren voor Breetvelt en De Veth van Steenis. Toen ze naar binnen waren gegaan leunde de chauffeur relaxed tegen de zijkant van de wagen, haalde een pakje sigaretten uit zijn jas en keek op zijn gemak om zich heen. De parkeerplaats was lekker overzichtelijk en vormde de enige toegang tot het restaurant. Hij kende deze omgeving als zijn broekzak. Aan de overkant van de provinciale weg was een benzinepomp. Een blauwe Volvo reed langzaam de parkeerplaats op en kwam vlak bij de ingang van De Poort tot stilstand. Er stapte een ouder echtpaar uit dat gezellig keuvelend de ingang betrad. Ik kan wel even gaan pissen, dacht Joziasse.
Tanja zag hem naar binnen gaan. Ze liet haar auto op de enige parkeerplaats achter de benzinepomp staan, stak met een snelle dribbel de provinciale weg over en liep het restaurant in.
“Kom eens hier,” zei ze tegen het piepjonge kelnertje. Hij kwam gedienstig dichterbij. “Er zijn hier zojuist een paar heren naar binnen gestapt. Waar zijn die gebleven?”
“Die komen vergaderen of zo,” zei de knaap. “En ze willen niet gestoord worden.”
Hij lachte en viste een biljet van twintig euro uit zijn borstzakje. “Dit hadden ze over voor een rustig hoekje. Maar het is hartstikke stil en het barst hier vanavond van de rustige hoekjes.”
Tanja haalde de perskaart uit haar jack en hield die heel kort voor zich uit. “Bent u politie?” vroeg de jongen opgewonden.
“Sst,” siste Tanja. “Ze mogen niet weten dat ik hier ben. Waar zitten ze?”
“Daar om de hoek. Ze hebben alledrie een borrel besteld, en nootjes.”
“Drie? Ze zijn met z’n drieën?”
“Een zat er al te wachten.” De Mercedes, dacht Tanja.
“De man die er al zat zei: wij willen hier graag een uurtje ongestoord met elkaar over zaken praten. Jij wilt er zeker wel voor zorgen dat we niet gestoord worden? Breng over een kwartiertje nog maar een rondje! En toen duwde hij dat geld in mijn vingers. Is dat verboden?”
“Nee, hoor,” zei Tanja geruststellend. “Kan ik vlak bij hen komen zonder dat ze me zien?”
Het ventje dacht even na. “Dat kan wel, ze zitten naast een open kast met borden en bestek die vanavond niet nodig zijn. Daar kan ik u wel achter zetten. En dan plaats ik aan de andere kant een kamerscherm. Dat zullen ze wel op prijs stellen.”
“Werkje hier alleen?”
“Nee, met Siem, mijn collega. En er zijn twee man in de keuken.”
Tanja haalde haar portemonnee uit haar tas en gaf hem een biljet van twintig euro. “Zet me daar maar neer,” zei ze. “En denk eraan – je hebt mij niet gezien of gesproken.” De knaap knipoogde slim, stak het biljet bij het andere in zijn borstzakje en gebaarde haar mee te lopen. De jongen zette geluidloos een stoel achter de bordenkast. Tanja nam plaats en hoorde tot haar verbijstering een stem op nog geen drie meter afstand zeggen: “Alles is onder controle. Jeroen, ik begrijp dat jij met de hoogste politiechef hebt gesproken?”
“Dat klopt. De recherche heeft de flat van Duijker twee keer ondersteboven gekeerd. Zo vonden ze onze chantagebrieven. En de foto’s natuurlijk.” Het klonk geaffecteerd en pedant. Tanja vermoedde dat het de stem van de snor was, de baas van North Sea Offshore. “Dat chantagezaakje op ons liep dus al. Wie weet wat die vent verder nog voor pijlen op zijn boog had! Het is maar goed dat iemand hem het zwijgen opgelegd heeft!”
“Ik verbied je zo te praten!” brieste een andere stem er kortademig doorheen. “Er is wel een móórd gepleegd! Ik heb er verschrikkelijk veel moeite mee dat ik in die affaire meegesleurd word!”
“Zit toch niet zo te wauwelen, man!” siste de ander giftig. “Je zit hier niet in de gemeenteraad! Paniek is nergens voor nodig. We zijn veilig.”
Dus de kortademige stem was van meneer de wethouder. “Je bent nogal zeker van je zaak?” stelde de eerste stem vast. “Maar natuurlijk, jongen! Ga maar na. Zodra ik hoorde dat jullie chantagebrieven met foto’s kregen heb ik de baas van die nachtclub opgezocht. Ons bezoek zou discreet zijn – dat had hij mij uitdrukkelijk beloofd en zo hoort het ook. Hij heeft altijd de mond vol over honderd procent gegarandeerde discretie voor zijn clientèle. Hij kneep ‘m als een ouwe dief.”
“Wat bedoel je met garantie?”
“Die foto’s hebben wij laten maken als een persoonlijke herinnering – niet bedoeld voor andermans ogen, zogezegd. Ik weet dat u er geen prijs op stelde.” Dat was waarschijnlijk tegen de wethouder gericht. “Maar Jeroen en ik vonden het gewoon een charmante gedachte. We hebben trouwens méér van zulke kiekjes, hè, Jeroen, ouwe reus?” Het was even stil. Tanja wilde gaan verzitten, maar dit was een slecht moment. Ze voelde aan de stoel waarop ze zat. Het was een gewone restaurantstoel, met een katoenen bekleding. Als er een stalen vering in zat zou hij misschien piepen of kraken en dat kon ze niet gebruiken. “Maar bij de fotograaf zat dus een lek! Ik op hoge poten terug naar die tent, dat begrijpen jullie! De eigenaar vertelde graag waar die kerel woonde.”
“Toen heb ik Jeroen gebeld. Die wist er wel iets op…”
“Hoe…wat is er dan gebeurd?” vroeg de wethouder schor. “Luister dan en zit er niet steeds doorheen te wauwelen, Richard!” zei de snor. “Laten we proberen het een beetje chronologisch te houden.”
“Ja, maar…”
“Stil nou maar. Eerst even terug naar de eerste chantagebrief. Midden in de nacht moest het geld in een afvalbak gestopt worden. Ik heb mijn chauffeur een bruine boodschappenzak met oude kranten in de bak laten stoppen. Zelf stond ik met een infraroodkijker in de lobby van de loodsensociëteit. Niemand vond dat ongewoon, er lagen die nacht zat schepen op de rede voor anker. Toen mijn chauffeur zijn hielen had gelicht gebeurde er eerst een hele tijd niets. Maar toen floepte er ineens een hoofd boven het muurtje van de boulevard uit. Een of andere oude zwerver klom over de muur, deed een greep in de bak en verdween weer net zo snel als hij verschenen was. Een duveltje uit een doosje. Ik rende naar buiten en keek naar beneden. Precies daar zitten ijzeren Minisporten. Hij was allang verdwenen, ik denk op een fiets of een brommer. Niet meer teruggezien. Hij had het heel slim uitgekiend. Maar de tweede keer, aan de achterkant van Hotel Zeezicht, was het wel raak!”
“Jij belde mij in paniek op, weet je nog?” zei de derde stem tegen de wethouder. “Je vertelde me dat je ging betalen. Ik vond dat een stommiteit van de eerste orde. Maar goed, jouw besluit stond vast en het waren tenslotte jouw centen.”
“Ik was als de dood dat mijn vrouw en kinderen van onze eh…escapade zouden horen. Dat was eens, maar dan ook echt helemaal nooit meer.”
“Goed, ik probeerde je gerust te stellen, maar je wilde niet luisteren. Ik stond vanaf half tien tussen de bosjes achter het hotel. Ik zag jou komen en het geld in de container gooien. Sjonge, wat was jij gespannen!
Een minuut later zie ik Duijker – die ik toen nog niet kende – met een koksmuts diep over de ogen en een sjaaltje over zijn gezicht uit de deur stappen met een gevulde afvalemmer. Die leegde hij in de container, hij bukte zich en griste iets weg. Floep, terug het hotel in. Even later verliet hij als een gedistingeerd heertje het hotel aan de voorkant. Heel uitgekookt, maar deze keer niet handig genoeg. Ik volgde hem op grote afstand – jammer dat ik geen hondje bij me had. Hij wandelde rustig over de boulevard naar huis. Toen hij de lift naar boven nam heb ik in de hal op m’n gemak staan kijken op welke verdieping het lichtje stopte. Op één! Ik holde de trappen op zag hem nog juist zijn deur binnengaan.”
“Op dat moment hadden we de politie moeten waarschuwen!” piepte De Veth van Steenis. “Je wist toen waar hij woonde!”
“Daar hebben we aan gedacht,” reageerde de snor koel. “Huig belde mij om verslag uit te brengen. We konden jou thuis niet bellen, vanzelf! Maar ik had een beter idee. Ik vertrouwde het mijn chauffeur wel toe om eens even met dat manneke van Duijker ‘te gaan praten’, zogezegd…” De derde stem heet dus Huig, dacht Tanja. Ze hield het niet langer uit om in dezelfde houding te blijven zitten. Ze verplaatste haar gewicht en verzette haar voeten een voor een. Ze hoorde de stoel onder zich kraken. Voor haar gevoel maakte het een flinke hoop herrie. Maar de drie samenzweerders reageerden er niet op.
“Heeft hij hem vermoord?” riep De Veth van Steenis halfluid. “Stil toch, man! Natuurlijk niet! Dacht je dat we hier dan zo rustig zaten te keuvelen?” suste de man die Jeroen was genoemd.
“Wij hebben het toch geen van drieën gedaan?” zei Huig, lachend om zoveel paniek. “Wie onschuldig is heeft niets te vrezen. Leg eens uit, Jeroen – hoe zit dat precies met die chauffeur van jou?”
“Jasper Joziasse. Mijn trouwe volgeling,” bromde Jeroen. “Ik heb hem aangenomen via mijn zwager. Hij zat diep in de schulden en kreeg nergens werk. Ik heb een regeling voor hem getroffen. De schulden zijn gesaneerd en met extra klusjes, veel overuren en boodschappen doen lost hij het langzaam maar zeker in. Hij is zo trouw en zo dankbaar als een hond. En ook nog een prima chauffeur en, zeg maar, bodyguard. Hij is in staat tot beheerst gebruik van geweld en hij houdt ervan om mensen te intimideren. Maar moord? Als hij het gedaan had, zou ik het weten.”
“Wacht even,” zei Huig. Het bleef stil en Tanja’s hart sloeg een slag over. De jonge kelner vroeg wat de heren wilden gebruiken en Tanja hoorde hoe hij iets in hun richting schoof. “O, da’s een puik idee,” zei Jeroen. “Zo zitten we nog wat meer privé. Graag nog een keer hetzelfde, boy.” Tanja begreep dat het ventje het kamerscherm had geplaatst. “Na de eerste brief heb ik hem een bezoek aan de fotograaf laten brengen om hoe dan ook de negatieven en alle afdrukken op te halen,” vervolgde de snor toen het kelnertje weg was. “Dat lukte niet – ze waren weg. De fotograaf hield er blauwe ogen, beurse plekken en gekneusde ribben aan over. Hij vertelde toen dat Joost Duijker, een oude vriend van zijn vader, hem tijdens het ontwikkelen en afdrukken in de donkere kamer gezelschap had gehouden. Neem dus maar aan dat ons gepensioneerde bankiertje de hele handel achterover heeft gedrukt. Ik heb mijn chauffeur vervolgens bij Duijker langs gestuurd, op zondag achter in de middag. Hij zocht het adres op in het telefoonboek en ging op pad om hem onder drukte zetten.”
Weer was het stil. Tanja hoorde hoe het kelnertje de borrelglazen neerzette. Misschien was het verbeelding, maar ze had sterk de indruk dat sinds het verschuiven van het scherm de stemmen duidelijker klonken. “Hij bedacht zelf een leuke smoes om Duijker aan de deur te krijgen. Hij kocht een boeketje bloemen en fietste naar die flat. Dat kon niet met de wagen, natuurlijk. Hij moest eerst alle namen lezen, want het precieze nummer was hij intussen alweer vergeten. Toen ging hij zogenaamd willekeurig ergens aanbellen.”
“Bij die Duijker, dus?”
“Ja. Hij zou vragen of de familie Mesdagh – dat was de naam op het bordje van het laatste appartement op de galerij – hier woonde en dat hij het huisnummer niet precies meer wist. Als Duijker de deur ook maar op een kier had opengedaan was hij de klos geweest. Maar het liep allemaal anders. Joziasse trof Duijker niet thuis. Hij zag geen teken van leven en besloot het later nog maar eens te proberen.”
“Wie weet lag Duijker toen al dood in de flat van die schooljuf.”
“Wat doen we nu verder?” piepte De Veth van Steenis. “Ik loop op eieren. De burgemeester zit me scheef aan te kijken. Hij weet als korpsbeheerder natuurlijk allang hoe de vork in de steel zit. Hij is zo’n vuile WD’er die…”
“Kan het wat minder, alstublieft!” blafte Huig hem toe. “Hou je politieke praatjes maar voor je! We doen helemaal niks. We zijn immers onschuldig?”
“Ik denk dat het beter is als jullie je terugtrekken en niet inschrijven op het project.” Hierop volgde een lange stilte.
De snor kuchte. “Offshore heeft deze expansie nodig. Als ik nu een stap terug doe moet ik straks vijftien, zestien mensen op straat zetten. Bovendien bouw ik niet. Ik ga alleen maar van de nieuwe faciliteiten gebruik maken.”
“En jij?” vroeg De Veth van Steenis.
“Als ik me terugtrek heeft mijn bedrijf geen noemenswaardige schade en ontspringen jullie de dans. Tenminste – als die foto’s niet bekend worden. Wat hebben jullie er voor over?” Een van de drie stond op en begon te ijsberen.
“Geloof mij nou maar,” zei Jeroen Breetvelt, “als we het een beetje slim spelen komen we er zonder kleerscheuren vanaf. Low profïle is de boodschap! We moeten alleen heel erg oppassen voor die Vosmeer van de recherche. Dat is een slimme jongen, hij doet z’n naam eer aan. Je moet niet tegen hem liegen, want hij kijkt dwars door je heen. Maar we hoeven hem ook niet alles wat we weten aan zijn neus te hangen.”
Er piepte een telefoontje.
“Ja?” zei de snor. “Wel verdomme! Weet je dat zeker? Ja, natuurlijk!”
Het bleef stil. Akelig stil. Tanja stond geruisloos op en probeerde voorzichtig om de zijkant van de bordenkast te gluren. Het laatste wat ze zag was een glimp van Jeroen Breetvelt, die doodstil in een clubfauteuil zat, een wijsvinger tegen de lippen. Toen werd ze genadeloos hard bij haar haren achterover getrokken. Ze opende haar mond om een gil te geven, maar daar werd vliegensvlug een opgerolde doek doorheen gehaald zodat ze niet verder kwam dan een kotsend keelgeluid. Haar handen werden ruw naar achteren gerukt. Tanja voelde een vreselijke dreun tegen haar hoofd en onmiddellijk daarna werd alles inktzwart.