61
Meulmeester vond dat ze eerst moesten afwachten wat Liebermann precies in zijn schriftelijke verklaring ging zetten. “Daar hebben we houvast aan, Leendert. Het zou heel onverstandig zijn hem in dit stadium op zijn woorden vast te pinnen. De man kan volkomen over zijn toeren zijn.” Vosmeer moest dat beamen. “Wanneer wordt hij in Breda terug verwacht?”
“Over twee weken.”
“Dan geven we hem die tijd om over de inhoud van zijn verklaring na te denken.”
“Je zegt het maar, chef.”
“Wat liep je te galbakken tegen de commissaris? Hij baalde behoorlijk van je.”
“Ik kan het niet hebben dat iedereen tegen ons roept dat we discreet en terughoudend moeten werken terwijl zo’n klojo onder zijn vriendjes met informatie loopt te strooien.” Meulmeester knikte. “Klaag je ook zwart op wit, zoals je beloofde?”
Leendert Vosmeer haalde de schouders op. “Ik denk niet dat het ook maar iets zou uithalen. Maar ik blijf vinden dat dezelfde spelregels voor ons allemaal gelden. Voor hem, voor jou, voor mij.”
“Wat bedoel je…ook al ontevreden over mij?”
“Nee, integendeel. Kom nou, Philip. Je hebt me geweldig gematst toen, nadat Julia…”
“Jullie hebben mij ook door zwaar weer heen geholpen. En hoe.”
“Oké…Oké…”
“Je weet niet alles.”
“Hoeft ook niet.” Philip Meulmeester friemelde wat aan zijn nagels. Het leek of hij naar de juiste woorden zocht en aarzelde om op het onderwerp door te gaan. Leendert begreep dat een hoofdinspecteur altijd tussen twee vuren in zat. “Hoe gaat ‘t verder?” vroeg Philip. “Heb je je draai weer helemaal gevonden?”
“Och, jawel.”
“Denk je nog vaak aan Julia?”
“Elke dag.”
“Ze was ook heel bijzonder, Leendert. Maar het leven gaat nu eenmaal door.” Leendert knikte en liep snel de kamer uit.