66

“Ze heeft dus haar biezen gepakt en is naar huis gegaan,” zei Barend. “Maar in zowel haar flat als in haar auto is geen spoor van die roodbruine aarde aangetroffen en de tassen met al haar spullen hebben we ook niet gezien! Dus is er onderweg iets gebeurd.”

“O ja, joh? Zover waren we toch al?”

“Ik bedoel – die spullen zijn verdonkeremaand. Waarom was dat nodig?”

“Good thinking,” beaamde Leendert Vosmeer, “hoe zeg je dat eigenlijk in het Frans?”

“Bien réfléchi!” reageerde Barend moeiteloos. “Klinkt als een nieuw middel tegen migraine,” bromde de inspecteur jaloers.

De telefoon ging. Leendert nam hem op en lachte naar zijn assistent. “Er is nog meer Frans werk aan de winkel, Barend. Een fax van de Gendarmerie in Troyes. Haal jij ‘m even op, beneden aan de balie?”

Barend kwam weer binnen en las de fax door, waarbij hij uitgebreid gemeen zat te grijnzen. Stuk verbeelding, dacht Leendert Vosmeer, moet je zo nodig laten merken dat je op de Havo tot het eind toe Frans in je pakket had terwijl ik het zo gauw als het maar kon heb laten vallen? Nu denk je zeker dat ik ga vragen wat er in die Franse fax staat? Bekijk het lekker.

Maar Barend had snel genoeg van het spelletje – de inhoud van de fax was er te belangrijk voor. Dus vertaalde hij toch maar wat de Gendarmerie Nationale te melden had. “Dat is fraai,” reageerde Leendert tevreden. “Precies wat we al dachten. De grond in de omgeving van Thieffrain heeft een roodbruine kleur en het opgestuurde grondmonster klopt daarmee. Ze is daar om het leven gekomen.”

“Heel het Bordeauxverhaal valt in duigen.”

“Jazeker. Ik denk dat we hem zelf maar eens moeten spreken,” zei Vosmeer kwiek. “Kom, op naar Breda. Licht jij wel eerst even Van der Schraaf in? Dan kondig ik onze komst bij Liebermann aan.”