***

Zodra Donna over Highway 1 Carmel binnenkwam, voelde ze al haar zintuigen tof leven komen. Gretig snoof ze de overal aanwezige geur van de zee op. Haar ogen werden groot, toen ze naar de huizen keek. Sommige leken wel koekhuisjes, het waren meer poppenhuizen dan echte; ze luisterde intens naar het geluid van de brandingen keek naar de bedrijvige rust, hoezeer dat ook met elkaar in tegenspraak leek. Het leek wel alsof iedere vezel in haar lichaam zich spande, alsof alles in staat van paraatheid werd gebracht. Hij was hier. Ze voelde het gewoon. Hier had hij haar kinderen heen gebracht. 'Rustig aan, Donna,' waarschuwde Mel. 'Ze zijn hier, Mei. Ik weet het zeker. Mijn hele lichaam zegt me dat ze hier zijn.'

'Jouw hele lichaam — hoe mooi dar ook is - heeft her al eens eerder mis gehad. Je moet niet vergeten dat dat lichaam van je de eerste aanzet heeft gegeven tot je huwelijk met Victor.' 'Ze zijn hier, Mei,' zei ze nog een keer toen ze naar het oosten reden en Ocean Avenue opdraaiden, een straat die letterlijk haaks op de oceaan stond. Donna keek naar de straatnamen die voorbijschoten -Carpenter, Guadalupe, Santa Rita, Santa Fe, Torres, Junipero - en ze raakte hoe langer hoe meer overtuigd van haar conclusie. Ze kwamen langs een groot, in Spaanse stijl opgetrokken gebouw, dat volgens het bord Carmel Plaza was en dat plaats bood aan zevenenzestig winkels. Ze reden door tot Dolores Street, waar ze linksaf sloegen. 'Waar ontmoeten we Marfleet eigenlijk?'

in een restaurant, het Klein Pizzaparadijs.' 'Pizza op dit uur van de dag?'

'Het is lunchtijd,' bracht Mel haar in herinnering en hij keek op zijn horloge.

'Waarom heb je me zo lang laten slapen?'

'Ik wilde dat je in goede conditie zou zijn voor het gevecht,' zei hij met een knipoog.

Ze glimlachte. 'Ik weet dat ze hier zijn, Mei. Voel jij het dan niet?'

'Wat jij voelt-en ik ook wel - is een zekere vertrouwdheid. Het doet hier enigszins aan Palm Beach denken. Hier heb je alleen pijnbomen in plaats van palmen, maar het heeft... ja, hoe moet ik het noemen... datzelfde levensritme.' Donna knikte. De enig juiste omschrijving. 'Alleen is het hier nog beter,' voegde ze eraan toe. 'En Vicror was altijd op zoek naar nog beter.' Ze ontdekte plotseling het Klein Pizzaparadijs aan hun rechterhand. 'Daar is het, Mei.' Mel zette de auto op het parkeerterrein en Donna en hij stapten uit. Mel gooide Donna de sleutels toe om ze in haar tas te stoppen. Zij moest op de sleutels passen, had hij in het vliegtuig gezegd, en hij had het blijkbaar gemeend. 'Je moet niet vergeten dat Victor het grootste gedeelte van zijn leven in Connecticut heeft gewoond.'

'Dat weet ik wel,' zei Donna en ze gaf Mel een arm, 'maar het valt niet mee terug te gaan naar sneeuw en ijs, als je verwend bent met zon en zee.'

Ze stonden op het punt om het restaurant binnen te gaan, toen Mel zich omdraaide en haar staande hield. Ze keek hem vragend aan. 'Luister eens goed, Donna,' begon Mei. 'Als hij ernaast zit, als we de kinderen hier niet vinden, dan moet je blijven bedenken dat ik van je hou en dat niet de hele wereld vergaat.'

Ze lachte. 'Nog meer?'

'Ja,' zei hij plechtig. 'Hoeveel psychiaters heb je nodig om één patiënt op de rustbank te krijgen?' 'Nou?' vroeg ze en ze vertrok haar gezicht tot een grimas. 'Eentje maar,' antwoordde hij, 'maar dan moet die patiënt ook wel willen liggen.'

Ze grinnikte nog steeds, toen de ober hen door het restaurant naar het beschutte terras leidde, waar Marfleet zat te wachten.

'We zijn ze misgelopen,' zei Marfleet zodra ze zaten. Donna kon haar oren niet geloven. 'Hè.' Wat bedoelt u?'

'Ik bedoel dat ze er wel waren. Maar we zijn ze kwijtgeraakt.' 'Hoe bedoelt u dat... kwijtgeraakt?' Donna hoorde zelf hoe er een schelle klank in haar stem sloop. Nee, alsjeblieft niet. Ze had het verkeerd verstaan.

'Ik heb navraag laten doen,' legde de detective uit. 'Volgens mij heeft meneer Cressy, of meneer Whitman zoals hij zich noemde, daarvan op de een of andere manier lucht gekregen en is hij 'm gesmeerd. Hoe dan ook, hij is weg. Ik heb het huis in de gaten laten houden, maar Cressy moet er midden in de nacht tussenuit geknepen zijn.'

Donna schudde het hoofd. Ze wilde het gewoon niet tot zich laten doordringen. Nu hadden ze zo'n eind gereisd, ze waren er zo dichtbij geweest, en nu waren ze één dag te laat gekomen. Doordat ze in een motel in Morro Bay hadden moeten overnachten, omdat zij door een reek was gebeten! Nee. Dat was niet eerlijk.

'Kunt u zijn auto niet opsporen?' vroeg Mei, in de veronderstelling dat Victor een auto had.

'Dat hebben we al gedaan. Hij heeft de auto vanmorgen in alle vroegte bij het vliegveld van Los Angeles achtergelaten. Op dit moment kan hij alweer heel ergens anders zitten. Maar we blijven zoeken. Dat kan ik u beloven. We hebben hem één keer gevonden en we vinden hem nóg een keer.' Zijn stem stierf weg. Voor het eerst die middag bekeek Donna de detective eens aandachtig. Hij was lang, maar die lengte zat zo te zien voornamelijk in zijn bovenlichaam. Hij had een bijna rechthoekige gestalte, hoekige kaken, hoekige schouders en een duidelijk zichtbare adamsappel, die boven zijn open overhemd uitkwam. Hij zag ziekelijk bleek, alsof hij zelden frisse lucht kreeg en alsof hij - wanneer dat dan wel gebeurde, daarvan zelden wist te genieten. Te midden van de stapels dossiers in zijn voor het overige spaarzaam gemeubileerde kantoor in het centrum van Los Angeles had hij meer op zijn plaats geleken. Daar had hij echt één geheel gevormd met zijn omgeving. 'Hij noemt de kinderen anders,' zei hij plotseling. 'Wat zegt u?'

'Het meisje... noemt hij Carol, geen Shannon.' 'Sharon,' verbeterde Donna hem.

'ja, Sharon. En het jongetje noemt hij...' Hij wierp een blik in zijn notitieboekje, 'het jongetje noemt hij Tommy.' 'Weet u zeker dat zij het waren?' vroeg Mei. De detective haalde de schouders op. 'Het klopte allemaal precies met de beschrijving. En waarom zouden ze 'm smeren, als zij niet degenen zijn die we zoeken?'

Donna knikte. 'Waar woonden ze?' vroeg ze. Haar stem klonk mat en veraf. Wat deed het ertoe waar ze gewoond hadden ? Het enige dat ertoe deed, was dat ze er nu niet meer woonden. Ze waren weg. 's Nachts weggeslopen. Verdwenen. Opnieuw. Voor hoelang deze keer? Weer elf maanden? Elf jaar? 'Niet zo ver hiervandaan.' Marfleet lachte, als iemand die een pijnlijke stilte probeert te doorbreken. 'Ach, eigenlijk is hier niets ver van elkaar. Het huis stond aan Monte Verde,' zei hij en hij keek weer in zijn notitieboekje. 'Monte Verde 147.' Donna stond op. ik wil het zien,' zei ze. 'Het is leeg,' zei Marfleet. 'En het zit op slot.' Hij maakte geen aanstalten om op te staan.

Mel kwam overeind. 'Ik breng Donna er wel heen. We zullen er eens een kijkje nemen.'

'O, ga gerust uw gang,' zei de detective, terwijl zijn pizza met alles erop en eraan werd geserveerd. 'U neemt het me niet kwalijk als ik dit eerst nuttig?'

'Haast u zich vooral niet,' zei Donna en ze haatte hem om zijn gevoelloosheid, maar nog meer om de hoop die hij bij haar had gewekt en weer zo abrupt de bodem had ingeslagen. Nee, dacht ze terwijl ze het restaurant uitliep met Mel achter zich aan. Het was niet Martleets schuld dat ze zich zo had lopen opdraaien. Dar was helemaal alleen aan haarzelf te wijten. Net zoals ze het tijdschema in de war had gestuurd met een beetje hulp van Muffin, een grote Duitse herder. Ze gooide Mel de autosleutels toe. Ze kon dit niet lang meer volhouden. Ze waren weg. Zij had ze laten ontsnappen. Maar ze wilde om welke verknipte beweegreden dan ook, het huis zien waar haar kinderen bet afgelopen halfjaar gewoond hadden. Carol en Tommy had hij hen inmiddels gedoopt, dat kwam haar zo vreemd, zo onbekend voor. Misschien zou ze, net zoals een paragnost inspiratie opdoet door bepaalde kledingstukken te bevoelen, ook een vage aanwijzing krijgen...

Ze stapte in de auto en bedacht dat het nu wel welletjes was. Van nu af aan zou ze het speurwerk aan de beroepsspeurders overlaten - u hoeft me pas te bellen, wanneer u mijn gezin veilig en wel achter tralies hebt - en zodra ze zich ervan overtuigd had dat Victor en haar kinderen echt weg waren, zou zij ook vertrekken. Terug naar Florida. Terug naar Annie. Terug naar een steeds toenemend aantal heuvels, waar ze grote keien tegenop moest duwen.

Ze besloten in Carmel te overnachten en de volgende morgen terug te gaan naar Los Angeles, wanneer ze goed uitgerust waren. Donna had de rest van de middag niets meer gezegd en slechts zwijgend en instemmend geknikt op alle voorstellen van Mei. Elke andere afloop zou beter zijn geweest. Het zou zelfs beter zijn geweest als ze het helemaal niet geweest waren. Maar dat ze zo dichtbij waren geweest en hen één dag waren misgelopen. Dat kon ze gewoon niet aanvaarden. Ze konden nu wel overal zijn, dacht ze. We zijn weer op het beginpunt. Nee, nog verder terug, want nu was Victor op zijn hoede. Mel en zij waren een uur bij het huis aan Monte Verde geweest. Het was duidelijk onbewoond - ze hadden door alle ramen naar binnen gegluurd. Tevergeefs gewacht op buren die thuis zouden komen. Alles wees op een overhaast vertrek. De achtertuin grensde niet aan zee, maar de oceaan was heel dichtbij. Wat had Marfleet gezegd' 'Eigenlijk is niets hier ver van elkaar.' Victor had haar vanuit Carmel gebeld. Daar was ze absoluut zeker van. En nu was hij weg. Hij had haar kinderen gestolen - voor de tweede keer.

'Waar zijn we.'' vroeg ze en ze keek uit het autoraampje, voor haar gevoel voor het eerst sinds uren.

'We zijn in de Carmel Valley. Het leek me wel mooi om er eens door te rijden. We kunnen hier een leuk motelletje nemen — volgens de gids is er een langs Carmel Valley Road, de Haciënda. Daar kun je een kleine barbecue vragen. Ik had gedacht wat biefstukjes te kopen, een lekkere fles wijn te halen bij de delicatessenzaak, dan terug te gaan naar het motel, wat te eten en misschien onze frustraties een beetje af re reageren.' Ze glimlachte vermoeid. 'Dat klinkt prima. Hoe laat is het?' Hij keek op zijn horloge. 'Bijna vier uur,' zei hij. 'We zijn er.' Hij reed het parkeerterrein van het Haciënda Motel op. 'Wil jij in de auto blijven zitten?' Ze knikte. 'Goed. Ik zal eens kijken of ze een kamer vrij hebben.' Ze zag hem het kant(x>r binnengaan en enkele minuten later terugkomen. Aan zijn vinger bungelde een lange sleutel. Ze besefte plotseling dat haar hoofd die paar minuten volkomen leeg was geweest. 'Kamer 112,' wees hij. 'Daar om de hoek, we hebben een eigen terrasje en onze eigen barbecue.' 'Prima,' zei ze. Het zwakste 'prima' dat ze ooit gehoord had. 'Heb je zin om even te gaan liggen, terwijl ik de wijn en de biefstuk haal?'

Ze schudde het hoofd. 'Nee. Ik ga met je mee.' 'Mooi zo. Die wijnzaak is een paar kilometer verderop aan deze weg. En er is een supermarkt waar we de biefstuk kunnen halen.' Ze deed de sleutel van de kamer in haar tas. 'Geweldig.' Dat 'geweldig' klonk nauwelijks enthousiaster dan het 'prima' van zo-even.

ik hou van je,' zei Mel zacht, ik ben erg trots op je.' 'Waarom? Omdat ik niet als een idioot tekeer ga?' 'Wie zegt dat je dat niet doet?'

Ze glimlachte en de tranen die ze al die tijd had verdrongen, stroomden nu als een waterval over haar wangen. 'Verdomme', zei ze en ze begroef haar gezicht tegen Mels borst. 'Godverdomme.'

'Goed zo,' zei hij sussend. 'Je moet het niet opkroppen. Laat je maar gaan, schatje.'

Mel vond nog een plekje op de al volle parkeerplaats bij het winkelcentrum. Hij manoeuvreerde de auto erin, haalde het sleuteltje uit het contact, gaf het aan Donna en stapte uit de auto. 'Ga je mee?'

'Waarom ga jij de wijn niet halen? Dan ga ik ondertussen de biefstuk kopen,' zei ze terwijl ze naast hem kwam staan. 'Prima. Heb je geld?'

Donna keek in haar portemonnee. 'Meer dan genoeg,' antwoordde ze.

'Goed. Dan zie ik je hier straks weer.' Ze kusten elkaar teder. 'Voel je je wel goed?' Ze knikte. 'Ja, ik voel me best.'

Ze liepen allebei een andere kant uit. Toen Donna zich nog een keer naar hem omdraaide, was hij al in Yavor's delicatessenzaak verdwenen. Ineens stelde ze zich voor dat hij er niet zou zijn als zij uit de supermarkt kwam. Verdwenen - zoals iedereen die ze toeliet in haar leven. Dood - of gewoon verdwenen. Nee, verzekerde ze zichzelf, en ze klopte op haar tas, dat kon niet - tenzij hij zou besluiten om naar Florida terug te lopen. Tenslotte was zij de sleutelbewaarder. Hij zou er zijn. Hij zou er altijd zijn.

De winkel was prachtig ingericht. Aan de muren waren grote wandschilderingen aangebracht, waarop vruchtbomen hun kleurige oogst rechtstreeks van de schilderingen op de knap opgestelde rekken ervóór leken te storten. En zo was deze hele zaak ingericht: een met veel zorg en liefde gecreëerde mengeling van stijl en efficiency. Er was van alles het beste. Terwijl ze doelloos door de paden liep, bedacht ze dat er erg veel talent voor nodig was om van iets dat in wezen maar een gewone supermarkt was, zoiets aantrekkelijks re maken. Zodat de mensen hier vanuit heel Carmel naartoe kwamen, want dat was duidelijk. Het was erg druk in de winkel, vrouwen, een verrassend groot aantal mannen en aardig wat kinderen. Donna zag het meisje voor het eerst aan het eind van haar gangpad voorbijrijden in het zitje van een boodschappenkarretje. Het kind keek naar Donna. En zelfs op een afstand van toch een meter of vijf was het duidelijk dat er iets bijzonders met die kinderogen was.

Donna's hart begon als een razende te bonken. Het leek wel alsof ze aan de vloer vastgenageld stond. Niet doordraven, zei ze tegen zichzelf. Dit is al eerder gebeurd. Ik heb al zo vaak, bij zoveel kinderen die op Adam of Sharon leken, gedacht dat zij het waren. Ik heb er al zo vaak naast gezeten. Elke keer was de wens de vader van de gedachte - net als nu. Victor was niet meer in Carmel; hij had haar kinderen meegenomen en was 's nachts gevlucht.

'Neemt u me niet kwalijk.'

'Pardon?' vroeg Donna en ze draaide zich om naar een jonge, vriendelijke vrouw met een baby in een easy-rider tegen haar borst.

'Mag ik er even langs?' vroeg ze.

'O, natuurlijk. Sorry.' Donna's stem stierf weg. ik had me niet gerealiseerd dat ik het pad blokkeerde.' Maar misschien was het Victor helemaal niet geweest, dacht ze plotseling. Misschien was de man die gevlucht was wel iemand anders. Iemand die in dezelfde moeilijke situatie verkeerde als Victor; iemand die net zo in de penarie zat. Het deed er ook niet toe. Belangrijk was dat Marfleet er heel goed naast kon zitten! Belangrijk was het kind dar ze zojuist vlak voor haar ogen had zien langsrijden.

Plotseling kon ze haar voeten weer bewegen. Ze vloog vooruit, zodat ze bijna tegen de jonge vrouw opbotste, die ze nog maar een paar tellen daarvoor had laten passeren. 'Neemt u me niet kwalijk,' mompelde ze. Aan het eind van het pad wandelde ze langzaam, om geen aandacht te trekken, langs het volgende. Het kind in het wagentje was er niet. Was het maar een illusie geweest? Donna zette die gedachte van zich af en liep naar het volgende pad waarlangs rijen blikjes stonden. Daar waren ze. Het kind met een pakje Saroma-pudding tegen zich aangedrukt, alsof het om haar liefste teddybeer ging, en een vrouw. Donna loerde ingespannen naar de vrouw, terwijl ze deed alsof ze de schappen bestudeerde. Donna had haar nooit eerder gezien. Ze had donker haar en een gebruinde huid, zij het niet overmatig, en Donna schatte haar op een jaar of vijfenvijftig. Ze was duidelijk te oud om de moeder van het kind te kunnen zijn. Misschien de grootmoeder. Of een huishoudster. Donna richtte haar aandacht op het meisje. Ze had haar elf maanden niet gezien, maar elf maanden kunnen een gezicht hoogstens een beetje, nooit helemaal veranderen. Het meisje dat zat te zingen in het wagentje was hier en daar wat tenger- dor en meer volwassen geworden (een vreemd woord voor een kind van nog geen drie), maar de grondtrekken waren er nog allemaal: het wipneusje, het mondje dat van nature al pruilde, net zoals de mond van haar vader, het krulhaar, nu langer, maar niet minder krullerig, en de enorme, betoverende ogen die dwars door je heen keken. Donna hield de adem in toen het kind haar kant uitkeek. Het kon eenvoudig geen vergissing zijn. In de tijd dat ze het meisje niet had gezien, was ze zelfs nog meer gaan lijken op de vrouw naar wie ze vernoemd was. Mijn moeder, dacht Donna. Mijn moeder... mijn dochter. 'Hè, verdorie,' hoorde ze de vrouw tegen het kind zeggen. 'Ik heb vergeten aardappels mee te nemen.' 'Dappels?' vroeg het kind.

'Ik ben zó terug,' zei de vrouw. 'Niet bang zijn. Ik ben zó terug.' Donna hield het hoofd gebogen en keek naar een stapel met een soort fruit in blik, alsof ze ieder blik afzonderlijk keurde, terwijl de vrouw langs haar het pad uitliep. Zodra ze weg was, haastte Donna zich naar het kind. Wat moet ik doen? vroeg ze zich krampachtig af. Wat moet ik doen? Moet ik haar gewoon uit die kar tillen en weghollen? Stel dat ze zich verzet? Wat moet ik doen? En mijn zoon? Waar is mijn zoon? 'Hallo,' zei ze zacht.

Het kind keek haar aan, haar ogen keken dwars door Donna heen. Het was duidelijk dat ze op haar hoede was. Zie je me? vroeg Donna in gedachten. Zie je wie ik ben? Herinner je je me nog?

Het meisje glimlachte.' Hallo.'

Ik heb je gevonden, dacht Donna ongelovig. Ik heb mijn kleine meisje gevonden! 'Sharon?' vroeg ze voorzichtig.

Er kwam een harde, boze trek op het kindergezichtje. 'Ik ben Sharon niet,' zei ze met een pruillip. Donna's moed zonk haar in de schoenen. 'Ik ben Pino.' 'Wat zeg je?' 'Ik ben Pino.'

Donna voelde hoe ze begon te beven. 'O. O, ik begrijp het.' 'Mag ik alsjeblieft Pino zijn?' vroeg het kind smekend, haar stemmetje klonk plotseling zacht.

'Natuurlijk mag je Pino zijn. Pino is een prachtige naam.' Ze streelde de haren van het kind. 'Je hebt prachtige krullen, Pino.' 'Nee,' jammerde her kind, dat elk moment in huilen leek uit te kunnen barsten, 'dat zijn geen krullen. Dat zijn veren!' 'Eh, veren, natuurlijk, het zijn veren.' Donna's gedachten draaiden in een kringetje rond. Ze wilde het kind niet bang maken; ze wilde geen scène; wellicht kenden de caissières deze vrouw die op het kind paste. Misschien kwam ze hier vaak met Sharon. Als ze zou proberen het meisje uit het wagentje te grissen en Sharon zou zich verzetten, dan zouden anderen haar misschien tegenhouden. Haar vasthouden omdat ze in hun ogen als een waanzinnige tekeerging, terwijl die andere vrouw dan met haar kind kon ontkomen. Dat mocht ze nier laten gebeuren. Ze kon haar beter aanspreken, wanneer ze de winkel eenmaal uit was. En ze hoopte dat Mel er dan ook zou zijn. Dan konden ze haar dwingen hun te zeggen waar Adam was. Dan kon Donna allebei haar kinderen opeisen. Donna hoorde voetstappen en deed meteen een stap terug naar de stapel ananas in blik, die 2e zogenaamd stond re bekijken. Uit haar ooghoeken zag Donna dat de vrouw een zak met twee kilo aardappels bij haar boodschappen zette. 'Je vader zou in alle staten zijn als we de aardappels weer vergaten,' zei de vrouw en ze bekeek de inhoud van haar karretje. 'Volgens mij hebben we nu alles.' Ze haalde een briefje uit haar tas en las her rijtje artikelen door dat ze daarop had geschreven. Een lijstje, dacht Donna enigszins verwonderd, een lijstje. 'Goed, dat is alles. We gaan je broer halen en dan naar huis.' ik wil een ijsje.' 'Na het eren.' 'Een roze ijsje.' 'Na het eten.'

Donna liep enkele passen achter de vrouw aan naar de voorkant van de winkel. De vrouw moest in de rij staan. Donna, die helemaal niets gekocht had, liep vast naar de uitgang en bleef daar wachten. Daarvandaan kon ze de delicatessenzaak zien. Zou Mel daar nog zijn.' Of was hij alweer teruggegaan naar de auto? O, Mei, je moet er zijn. Ze keek nog eens naar de vrouw. Die stond als derde in de rij, maar het zag ernaar uit dat er nog een kassa open zou gaan. Daarom durfde Donna niet naar huiten te lopen om Mel te zoeken. Ze kon het zich niet permitteren haar kind opnieuw kwijt te raken. Mijn god, dacht ze, ik heb haar gevonden. Ik heb mijn kleine meisje gevonden! Het is voorbij. De nachtmerrie is voorbij. Niet helemaal, dacht ze. Nachtmerries zijn pas voorbij als je wakker wordt. En zij zou pas weer helemaal wakker zijn, als ze haar beide kinderen weer onder haar beschermende vleugels had en in het vliegtuig zat - terug naar Florida, weg uit Californië.

De andere kassa ging open en de vrouw ging er meteen bij staan. Vlug zette ze haar boodschappen op de lopende band. Donna keek heen en weer, van de vrouw naar het raam. Waar was Mei? Waar bleef hij toch zo lang?

Ze keek naar de doolhof van auto's en na enkele ogenblikken ontdekte ze de witte Buick die ze in Los Angeles gehuurd hadden. Mel was er niet. Ze keek opnieuw naar de delicatessenzaak. Niets. Weer naar de vrouw. De caissière was nog steeds bezig de artikelen aan te slaan. Schiet op. Mei. Je moer me helpen!

Maar stel nu eens dat Mel er niet was, dacht ze plotseling verschrikt. Stel nu eens dat Mel niet op tijd uit die delicatessenzaak kwam. Die winkel scheen allerlei zeldzame en exotische wijnen te hebben. Het was heel goed mogelijk dat hij helemaal was weggedroomd tussen alle heerlijkheden. Hij wist gewoon niet dat hij zich moest haasten. Victor en de kinderen waren die ochtend vroeg immers ontvlucht naar het vliegveld van Los Angeles!

Maar wie er ook gevlucht was, Victor nier. Carol en Tommy, wie dat ook mochten zijn, waren niet haar kinderen, dat was zeker. Haar kinderen waren hier in Carmel. Een van hen was in deze supermarkt. Vlak voor haar. En ze zou haar niet meer uit het oog verliezen. Ongeacht wat er gebeurde. Ongeacht of Mel haar te hulp kwam of niet. Wanneer de nood aan de man kwam, zou ze alleen de strijd met deze vrouw aanbinden, zou ze om de politie gillen. Ze zou deze onbekende dame niet meer laten ontkomen, ook al zou ze in haar eentje de gebundelde krachten van alle winkelende en werkende mensen in dit winkelcentrum te lijf moeten.

Do winkelbediende laadde alle boodschappen in grote zakken. Uiteindelijk had hij er vier vol.

'Kan iemand me helpen de spullen naar de auto te brengen?' vroeg de vrouw.

Ondanks haar kersverse vastberadenheid begon Donna nu toch weer bang te worden. Ze was er niet op voorbereid geweest dat er een derde bij de eerste confrontatie aanwezig zou zijn. Opnieuw keek ze naar het raam. Mel was nergens te zien. De vrouw liep langs haar heen, het handje van het meisje stevig in de hare. Toen ze de deur uitliepen, draaide het kind zich plotseling naar Donna om en keek zwijgend naar haar op. 'Kom, niet treuzelen,' zei de vrouw. Ze trok het kind aan haar arm mee. De winkelbediende liep vlak achter haar aan met een karretje waarop de zojuist ingepakte boodschappen stonden. Donna keek nog een keer om zich heen en liep toen achter de jongen aan. Het leek wel een kleine optocht. Iedereen liep hopeloos uit de pas, maar ze gingen dapper door. De vrouw liep niet hard. Door het kind kon ze duidelijk niet zo kordaat doorstappen als volgens Donna anders haar gewoonte moest zijn. Toch was de vrouw heel lief voor het kind. Ze was niet zo maar een oppas; je kon zien dat ze om het kind gaf. Daar was Donna haar tenminste dankbaar voor. De auto stond niet in dezelfde rij en ren minste zes rijen verder dan waar Mel de witte Buick geparkeerd had. Donna keek vanaf een veilige afstand toe hoe de winkelbediende de vier zakken met boodschappen in de kofferbak van de beige-met-groene Plymouth Volare deed, kenteken \'K\ 673. Ze registreerde het nummer in haar hoofd - N'KN, NKN - Nikita Kroetsjov Neukt, zei ze tegen zichzelf om een sleutelwoord te hebben. Sleutels! Bewaarder van de sleutels! Zij had de sleutels van de auto.

De vrouw gaf de bediende een fooi; hij hield vervolgens de deur van de auto voor haar open, terwijl zij Sharon in haar kinderzitje op de achterbank vastgespte. O god, dacht Donna, ze gaan zo weg! Ze liep weg toen de jongen de deur daarna voor de vrouw openhield en ze zag dat ze zich achter het stuur manoeuvreerde voordat ze het portier dichtsloeg. Grote genade, ze gingen weg! Bleef ze hier gewoon staan, terwijl ze haar ontsnapten?

Donna keek in paniek naar de delicatessenzaak om te zien of Mel er al aankwam. Maar hij was in geen velden of wegen te bekennen. Godverdomme! De vrouw startte de auto. Nee, dacht Donna. Plotseling greep ze de sleutels uit haar tas. Ze zou hen niet weg laten rijden. Ze zou hen niet laten ontsnappen. Ze begon tussen de auto's door te hollen met haar ogen nog altijd op de groen-met-beige Plymouth gericht. Ze vond de juiste rij, vond de auto, wierp een laatste, wanhopige blik om zich heen, op zoek naar Mei, maar stak toen de sleutel in het slot, deed het portier open en sprong in de auto. Her kostte de vrouw moeite weg te komen van de parkeerplaats. Donna voelde dat ze over haar hele lichaam trilde, alsof ze ineens een invasie van duizenden teken te verwerken kreeg. Ze voelde zich tegelijkertijd misselijk en in juichstemming. Ze kon niet ophouden met beven. Het was alsof alles diezelfde middag en niet bijna vier jaar geleden gebeurd was. Die avond van het feestje. Toen ze zouden uitgaan. Het ene woord lokte het andere uit. De ene nachtmerrie volgde op de andere. Het was allemaal zo ingewikkeld met elkaar verweven, ieder draadje in het patroon was niet van een ander te scheiden. Je gezicht kan zo boven een jurkje uit de uitverkoop Donna pas toch verdomme op je reed bijna tegen die vuilnisemmer waar ga je heen Donna je bent al drie afslagen te ver hoe hard rij je eigenlijk pas op je reed bijna door bij dat stop- bord probeer je soms ons te vermoorden je reed door dat rode licht je bent door rood licht gereden stap uit Donna ik rij ik weet niet wat jij doet maar ik ga naar dat feestje en ik ben van plan me te amuseren en wat moet er met Adam gebeuren wil je die ook in tweeën delen ik zet je te kakken snuit je neus Donna hou je bek Donna hou nu eens één keer je bek zijn lichaam bonkend op het hare haar lichaam binnendringend haar van haar verstand berovend ik ben dood ik zal niet langer regen je vechten.

Ze keek toe hoe de groen-met-beige Volare zijn laatste manoeuvre naar open terrein voltooide, in de juiste positie draaide en voorzichtig her parkeerterrein afreed.

Het leek wel alsof Victor haar met een groteske, honende grijns vanaf de voorruit aankeek. Iedere seconde die verstreek bracht haar kind vorder van haar weg. De auto was bijna bij de uitgang. Ik ben niet dood, hoorde Donna een stem diep binnen in zich zeggen. Ze voelde aan het verband in haar zij. Ik ben nog niet dood en je hebt me lang genoeg beheerst! Victor koek alsof hij verbaasd was. 'Ga weg, Victor Cressy!' schreeuwde ze. Ze stak het sleuteltje in het contact en zette de auto in de achteruit. Ze trapte het gaspedaal in, manoeuvreerde de auto handig en vlug weg uit zijn tijdelijke standplaats en zette de Buick in de vooruit. Toen de auto achter de beige met groene Volare stopte, zag ze in haar achteruitkijkspiegel Mel staan, zijn armen vol met ongetwijfeld kwaliteitswijnen en met een verbijsterde, stomverbaasde uitdrukking op het gezicht. Ik zal het later wel uitleggen, dacht ze. Haar blik gloed terug naar de auto vlak voor haar. Nu heb ik geen tijd meer om op je te wachten, Even later draaide ze de Buick naar het westen, Carmel Valley Road op, terug naar Highway 1, waarbij ze tussen haar en de auto voor haar een afstand van enkele meters bewaarde.