2.

Jondalar stond de volgende ochtend vroeg al te popelen om te vertrekken, maar Ayla wilde eerst de kennissen die ze bij het Pluimgraskamp had gemaakt nog zien. Terwijl Jondalar steeds ongeduldiger werd, bleef Ayla enige tijd afscheid nemen. Toen ze eindelijk vertrokken, liep het al tegen de middag.

Het open grasland met de licht glooiende heuvels en het weidse panorama, waardoor ze sinds hun vertrek van de Zomerbij eenkomst hadden gereisd, begon aan hoogte te winnen. De snelstromende waterloop van de zijrivier, die haar oorsprong op hoger gelegen terrein had, ruiste krachtiger voort dan de slingerende hoofdrivier en sleet een diepe geul met steile oevers in de bodem van door de wind gezeefde löss uit. Ofschoon Jondalar naar het zuiden wilde, waren ze gedwongen westwaarts en vervolgens noord westwaarts te rijden, intussen uitkijkend naar een geschikte plek om de rivier over te steken.

Hoe verder ze van hun voorgenomen richting afdwaalden, hoe humeuriger en ongeduldiger Jondalar zich ging voelen. Hij twijfelde aan de juistheid van zijn besluit om de langere zuidelijke route te nemen in plaats van de noordwestelijke, die hem - meer dan eens - als andere mogelijkheid was voorgesteld en waarin de rivier vastbesloten scheen hen mee te voeren. Goed, hij kende die route niet, maar als ze zoveel korter was, moesten ze die maar aanhouden. Als hij zeker wist dat ze de gletsjer op de hoogvlakte verder naar het westen bij de bron van de Grote Moederrivier vóór de lente zouden bereiken, dan deed hij het, zo nam hij zich voor.

Dat zou betekenen dat hij zijn laatste kans om de Sharamu- diërs ooit nog te zien zou laten schieten, maar was dat zo belangrijk? Hij moest toegeven dat hij hen inderdaad graag nog eens wilde zien. Sterker nog, hij had zich erop verheugd. Jondalar wist niet of zijn besluit om helemaal naar het zuiden te gaan werkelijk berustte op zijn verlangen om de bekende en daardoor veiliger weg te nemen om met Ayla bij zijn volk terug te keren, of op zijn verlangen om mensen die familie van hem waren op te zoeken. Hij maakte zich zorgen over de gevolgen die een verkeerde keus zou kunnen hebben.

Ayla onderbrak zijn gepeins. 'Jondalar, ik geloof dat wij hier kunnen oversteken,' zei ze. 'Je lijkt gemakkelijk tegen de overkant te kunnen oplopen.'

Ze bevonden zich bij een bocht in de rivier en bleven staan om de situatie te bekijken. Bij de ronding van de bocht sleet het wilde, snel voortstromende water de oever aan de buitenrand, waar zij stonden, sterk uit zodat deze hoog en steil werd. Maaraan de overkant liep de oever geleidelijk uit het water omhoog en vormde een smal strandje van ingeklonken, grijsbruine aarde met een rand van kreupelhout.

'Denk je dat de paarden deze oever af kunnen?'

'Dat lijkt me wel. Aan deze kant moet de rivier op haar diepst zijn, waar zij tegen de oever botst, maar je kunt moeilijk zien hoe diep het is en of de paarden zullen moeten zwemmen. Het is misschien beter als we afstijgen en ook overzwemmen,' zei Ayla en zag toen dat Jondalar weinig vergenoegd keek, 'maar als het niet te diep is kunnen we rijdend oversteken. Ik vind het heel vervelend als mijn kleren nat worden, maar ik heb ook geen zin ze uit te trekken om naar de andere kant te zwemmen.'

Met zachte dwang kregen ze de paarden over de steile rand naar beneden. Hoeven verloren hun houvast en ze gleden door het mulle zand van de oever omlaag, plonsden in het water en gingen kopje onder in de snelle stroom, waardoor ze stroomafwaarts werden meegevoerd. Het was dieper dan Ayla had gedacht. De paarden waren even in paniek voordat ze aan dit nieuwe element gewend raakten en tegen de stroom in naar de glooiende oever aan de overkant begonnen te zwemmen. Toen ze de lichte helling aan de binnenzijde van de bocht begonnen op te lopen, keek Ayla om zich heen naar Wolf. Toen ze zich omdraaide zag ze hem nog steeds op de hoge oever, jankend en keffend, heen en weer rennen.

'Hij durft er niet in te springen,' zei Jondalar.

'Kom, Wolf! Vooruit,' riep Ayla. 'Je kunt zwemmen. Je hebt het al eerder gedaan.' Maar de jonge wolf jankte klagelijk en stopte zijn staart tussen zijn poten.

'Wat mankeert hem? Hij is toch al eerder rivieren overgezwommen,' zei Jondalar, geërgerd over de zoveelste vertraging. Hij had gehoopt die dag een flinke afstand af te leggen, maar alles leek samen te spannen om hen op te houden.

Ze waren pas laat vertrokken, hadden in noordwestelijke richting moeten teruggaan, een richting die hij niet uit wilde en nu wilde Wolf de rivier niet over. Ook besefte hij dat zij na hun onderdompeling de inhoud van de bagagemanden moesten controleren, ook al waren die dicht gevlochten en in wezen waterdicht. Om zijn ergernis nog te vergroten was hij ook nat en werd het al laat. Hij voelde de wind koeler worden en wist dat ze zich eigenlijk moesten verkleden en hun kleren laten drogen. De zomerse dagen waren warm genoeg, maar in de zuchtende nachtwind voelde je nog steeds de kille adem van het verre ijs. De uitstraling van de kolossale gletsjer, die de noordelijke streken onder als bergen zo hoge ijslagen bedolven hield, was overal op aarde te voelen, maar nergens zozeer als op de koude steppen langs de rand ervan.

Als het vroeger was geweest, hadden ze een tijdje in hun natte kleren kunnen doorrijden; dan hadden de wind en de zon ze vanzelf gedroogd. Hij kwam in de verleiding om toch een zuidelijke richting in te slaan, alleen om iets vooruit te komen... als ze nu maar verder konden.

'Deze rivier stroomt sneller dan hij gewend is en hij kan er niet naar toe lopen. Hij moet er inspringen en dat heeft hij nog nooit gedaan,' zei Ayla.

'En wat wil je dan nu?'

'Als ik hem niet zover kan krijgen dat hij er inspringt, zal ik hem moeten halen,' antwoordde ze.

'Ayla, ik weet zeker dat als we nu wegrijden hij er inspringt en je achterna komt. Als we vandaag nog enige afstand willen afleggen, moeten we nu verder.'

De vernietigende blik van ongeloof en boosheid die in haar ogen verscheen, deed Jondalar wensen dat hij zijn woorden kon terugnemen.

'Zou jij het leuk vinden om te worden achtergelaten omdat je bang was? Hij wil niet in de rivier springen omdat hij dat nog nooit heeft gedaan. Wat kun je anders verwachten?'

'Ik bedoelde alleen... het is maar een wolf, Ayla. Wolven steken voortdurend rivieren over. Hij moet alleen een of andere reden hebben om er in te springen. Als hij ons niet inhaalt, gaan we terug om hem op te halen. Het was niet mijn bedoeling hem hier achter te laten.'

'Je hoeft niet bang te zijn dat je terug moet. Ik ga hem nu halen,' zei Ayla terwijl ze de man haar rug toekeerde en Whinney het water in dreef.

De jonge wolf stond nog steeds nerveus te janken, te snuffelen aan de door de hoeven van de paarden omgewoelde aarde en te kijken naar de mensen en paarden aan de overkant van de met water gevulde diepe geul. Ayla riep nogmaals naar hem terwijl haar paard de stroom inliep. Ongeveer halverwege de waterloop voelde Whinney de grond onder haar hoeven wegzakken. Ze hinnikte van schrik en probeerde uit alle macht weer houvast op de bodem te krijgen.

'Wolf! Kom hier, Wolf! Het is maar gewoon water. Vooruit, Wolf! Spring er dan in!' riep Ayla in een poging het nerveuze jonge dier de kolkende rivier in te lokken. Ze besloot dan maar naar de steile oever toe te zwemmen en liet zich van Whinney's rug glijden. Wolf vatte eindelijk voldoende moed en sprong in het water. Hij viel er met een luide plons in en begon naar haar toe te zwemmen. 'Goedzo! Goed gedaan, Wolf!'

Whinney wilde achteruit terug, moeizaam zoekend naar vaste grond en Ayla probeerde met haar arm om de wolf heen bij haar te komen. Jondalar stond al tot zijn borst in het water omde merrie te kalmeren en kwam op Ayla toe. Ze bereikten tegelijk de andere kant.

'We moesten maar voortmaken als we vandaag nog énige afstand willen afleggen,' zei Ayla, haar ogen nog fonkelend van woede terwijl ze aanstalten maakte de merrie weer te bestijgen.

'Nee,' zei Jondalar, terwijl hij haar tegenhield. 'We vertrekken pas als je die natte kleren hebt uitgedaan en iets anders hebt aangetrokken. En ik vind dat we de paarden droog moeten wrijven, en misschien Wolf ook. We hebben vandaag ver genoeg gereisd. We kunnen vannacht hier kamperen. Ik heb er vier jaar over gedaan om hier te komen. Het kan me niet schelen of het me nog vier jaar kost om thuis te komen, zo lang ik jou maar veilig thuis krijg, Ayla.'

Toen ze naar hem opkeek, deed de blik van bezorgdheid en liefde in zijn warme blauwe ogen haar laatste restje woede wegsmelten. Ze hief zich naar hem op terwijl hij zijn hoofd naar beneden boog. Ze voelde dezelfde ongelooflijke verrukking, die ze de eerste keer had gevoeld toen hij zijn lippen op de hare drukte en haar liet zien wat een kus was, en een niet onder woorden te brengen vreugde bij het besef dat ze werkelijk samen met hem op reis was, met hem mee naar huis ging. Ze had hem inniger lief dan ze kon zeggen en nu zelfs nog meer, na de lange winter vol misverstanden waarin ze had gedacht dat hij niet van haar hield en zonder haar zou vertrekken.

Hij had voor haar leven gevreesd toen ze weer de rivier inging en drukte haar tegen zich aan en wenste dat hij haar zo voor altijd kon blijven vasthouden. Tot hij Ayla ontmoette, had hij niet geweten dat hij zo hevig kon liefhebben. Hij had haar al een keer bijna verloren. Hij was er zeker van geweest dat ze bij de donkere man met de lachende ogen zou blijven en hij kon de gedachte niet verdragen haar opnieuw te kunnen kwijtraken.

Met twee paarden en een wolf als gezelschap, in een wereld die nooit eerder had geweten dat zij te temmen waren, stond een man met de vrouw die hij beminde in een uitgestrekt koud steppelandschap waar vele diersoorten, maar weinig mensen leefden, met het voornemen een Tocht te volbrengen, die hen dwars over een werelddeel zou voeren. Maar er waren ogenblikken waarin alleen al de gedachte dat haar kwaad zou kunnen geschieden hem met zo'n angst overspoelde, dat hij nauwelijks meer kon ademen. Op die momenten wilde hij haar slechts in zijn armen houden en nooit meer loslaten.

Terwijl Jondalar daar met Ayla tegen zich aan stond, de warmte van haar lichaam en haar gewillige mond op de zijne voelde, groeide zijn verlangen naar haar. Maar dat kon wachten. Ze was koud en nat; ze moest droge kleren hebben en eenvuur om zich te warmen. De oever van deze rivier was een even goede plek om een kamp op te slaan als elke andere. En al was het misschien nog wat vroeg om halt te houden, och, het zou hun tijd geven hun kleren te laten drogen. Dan konden ze morgen vroeg weer op weg gaan.

'Wolf! Leg dat neer!' schreeuwde Ayla en schoot toe om het jonge dier het in leer gewikkelde pakje af te nemen. 'Ik dacht dat je had geleerd van leer af te blijven.' Toen ze probeerde hem zijn buit af te pakken, begroef hij speels zijn tanden erin en schudde grommend zijn kop heen en weer. Ze liet los, zodat zijn spel werd afgebroken. 'Leg neer!' zei ze op scherpe toon en bracht haar hand omlaag alsof ze hem een tik op zijn neus wilde geven, maar deed dat net niet. Bij dat bevel en dat teken deed Wolf zijn staart tussen zijn poten, kroop mismoedig op haar toe en liet het pakje onder het uiten van verzoenende jankgeluidjes bij haar voeten vallen.

'Dat is de tweede keer dat hij aan deze spullen komt,' zei Ayla terwijl ze het pakje waarop hij had zitten kauwen opraapte. 'Hij weet dat het niet mag, maar hij schijnt niet van leer te kunnen afblijven.'

Jondalar kwam haar te hulp. 'Ik weet niet wat ik ervan zeggen moet. Hij laat het vallen als je het hem zegt, maar je kunt het hem niet zeggen wanneer je er niet bij bent en je kunt hem toch niet voortdurend in de gaten houden... Wat is dit? Ik kan me niet herinneren dit al eerder te hebben gezien.' Met een bevreemde uitdrukking op zijn gezicht bekeek hij een bundeltje dat zorgvuldig in een stevige huid was gewikkeld en nauwgezet dichtgebonden.

Met een lichte blos nam Ayla het vlug uit zijn handen. 'Dat is... gewoon iets dat ik heb meegenomen... iets eh... van het Leeuwekamp,' zei ze, en legde het onderin een van haar bagagemanden.

Haar manier van doen stelde Jondalar voor raadsels. Ze hadden allebei een minimum aan bezittingen en reisbenodigd- heden ingepakt. Het was geen groot pak, maar klein was het ook niet. Ze had waarschijnlijk nog een stel kleren in kunnen passen in de ruimte die het pak innam. Wat kon ze hebben meegenomen?

'Wolf! Hou daar dadelijk mee op!'

Jondalar keek toe hoe Ayla opnieuw achter de jonge wolf aan ging en kon een glimlach niet onderdrukken. Hij wist het niet zeker, maar het leek er bijna op dat Wolf zich opzettelijk misdroeg om Ayla uit haar tent te lokken, zodat ze even met hem zou spelen. Hij had een kampschoen van haar gevonden, een zacht, op een mocassin lijkend soort schoeisel dat ze somsaantrok wanneer ze hun kamp hadden opgeslagen omdat het lekker zat, vooral als de grond bevroren of vochtig en koud was en ze haar gewone, steviger voetomhulsels wilde luchten of drogen.

'Ik weet echt niet wat ik met hem aan moet,' zei Ayla op geplaagde toon toen ze bij de man terugkwam. Ze hield het voorwerp waaraan Wolf zich het laatst had vergrepen in haar hand en wierp de deugniet een misprijzende blik toe. Wolf kroop ogenschijnlijk boetvaardig op haar toe, vol bedroefde deemoed jankend om haar afkeuring; maar achter zijn ontdaan gedrag school nog steeds een sprankje ondeugendheid. Hij wist dat ze van hem hield en zodra ze zich gewonnen zou geven, zou hij, zich kronkelend en keffend van vreugde, weer willen spelen.

Ofschoon hij het formaat van een volwassen wolf bezat, al moest hij nog wat zwaarder worden, was Wolf nog nauwelijks meer dan een jong. Hij was in de winter, buiten het seizoen, geboren als zoon van een solitaire wolvin wier mannetje was gestorven. Wolfs pels bezat de gebruikelijke grauwgelige tint - het resultaat van de strepen wit, rood, bruin en zwart, die elke haar van de bovenvacht zijn kleur gaven en zo het wazige patroon deden ontstaan, waardoor wolven onzichtbaar in het natuurlijke wilde landschap van kreupelhout, gras, aarde, gesteente en sneeuw konden opgaan - maar zijn moeder was zwart geweest.

Haar ongewone kleur had de leidster en de andere vrouwtjes van de roedel ertoe aangezet haar genadeloos te treiteren, haar naar de laagste plaats in de rangorde te verdringen en haar uiteindelijk te verjagen. Ze ging rondzwerven en leerde een seizoen lang overleven tussen de territoria van de verschillende roedels in, tot ze uiteindelijk een andere solitair vond, een oud mannetje dat zijn troep had verlaten omdat hij zich er niet meer kon handhaven. Een tijd redden ze zich samen goed. Zij was de sterkste jager van de twee, maar hij was ervaren en ze waren zelfs begonnen een stukje eigen territorium af te palen en te verdedigen. Misschien kwam het door de betere voeding die ze zich, nu ze samenwerkten, konden verschaffen, door het gezelschap en de nabijheid van een goedgezind mannetje of haar eigen genetische aanleg dat ze buiten het seizoen loops werd. Haar bedaagde metgezel was er niet ongelukkig mee en zonder concurrentie bereid en in staat om op de juiste wijze te reageren.

Treurig genoeg konden zijn stijve, oude botten de ontberingen van de zoveelste strenge winter op de periglaciale steppe niet meer aan. Toen het koude seizoen was ingevallen, hield hij zich niet lang meer staande. Het was een verschrikkelijk verlies voor het zwarte vrouwtje, dat nu alleen en in de winter moestbevallen. De natuur is niet zeer tolerant ten opzichte van dieren die sterk van de norm afwijken en de kringloop der seizoenen is onverbiddelijk. Een zwarte jager wordt in een landschap van gelig gras, geelbruine aarde en door de wind verwaaide of op een hoop geblazen sneeuw door waakzame en in de winter schaarse prooidieren maar al te gemakkelijk waargenomen. Zonder mannetje of goedgunstige tantes, ooms, neven en oudere broertjes en zusjes om de zogende moeder en de nieuwe jongen te helpen voeden en verzorgen, werd het zwarte vrouwtje steeds zwakker. Haar kleintjes bezweken de een na de ander tot er nog maar eentje over was.

Ayla had verstand van wolven. Ze had ze van jongs af aan gadegeslagen en hun gedrag bestudeerd, maar ze kon op geen enkele manier weten dat de zwarte wolf, die de hermelijn die zij met haar slinger had neergelegd probeerde te stelen, een uitgehongerd, zogend vrouwtje was; het was het verkeerde seizoen voor jongen. Toen ze probeerde haar vacht terug te halen en de wolf haar, zeer ongebruikelijk, aanviel, doodde ze haar uit zelfverdediging. Toen zag ze de conditie van het dier en ze besefte dat het een solitair levende wolvin moest zijn. Vanuit een vreemd gevoel van verwantschap met een wolf die uit haar roedel was verdreven, was Ayla vastbesloten de moederloze jongen te vinden die geen familie zouden hebben om hen te adopteren. Ze volgde het spoor van de wolf terug en vond het hol. Toen ze naar binnen kroop, vond ze het laatste jong, dat nog niet gespeend was en zijn oogjes nauwelijks open had, en ze nam het mee naar het Leeuwekamp.

Iedereen was verrast geweest toen Ayla hun het piepkleine wolvejong liet zien, maar ze was gearriveerd met paarden die naar haar stem luisterden. Ze waren aan de paarden en de vrouw die affiniteit met dieren had gewend geraakt en ze waren nieuwsgierig hoe het met de wolf zou gaan en wat zij met het dier zou doen. Dat ze het had kunnen grootbrengen en africhten was in de ogen van velen iets wonderbaarlijks. Jondalar stond nog steeds verbaasd over de intelligentie die het dier aan de dag legde; een intelligentie die bijna menselijk leek.

'Ik geloof dat hij je in het ootje neemt, Ayla,' zei de man.

Ze keek naar Wolf en kon het niet laten te glimlachen. Hierdoor hief hij zijn kop en sloeg van voorpret al een roffel met zijn staart op de grond. 'Ik geloof dat je gelijk hebt, maar daar heb ik niet veel aan als ik wil verhinderen dat hij overal op gaat zitten kauwen,' zei ze, neerkijkend op de aan flarden gescheurde kampschoen. 'Ik kan hem dit ding net zo goed laten houden. Hij heeft het toch al kapotgemaakt en misschien heeft hij dan een tijdje niet zoveel belangstelling voor onze andere spullen.' Ze gooide hem de schoen toe en hij sprong op en ving hemin de lucht met een, Jondalar kon er bijna een eed op doen, brede wolvegrijns.

'We moesten maar eens inpakken,' zei hij, zich realiserend dat ze de vorige dag niet heel ver naar het zuiden waren gekomen. Ayla keek om zich heen met haar hand boven haar ogen tegen de felle zon, die net in het oosten langs het uitspansel omhoog begon te klimmen. Toen ze Whinney en Renner ontdekte in de grazige weide achter de met struiken en kreupelhout begroeide landtong waar de rivier zich omheen boog, gaf ze een specifiek fluitsignaal. Dat was net zoiets als dat voor Wolf, maar niet hetzelfde. De donkergele merrie hief haar hoofd, hinnikte, en kwam op de vrouw toe galopperen. De jonge hengst kwam achter haar aan.

Ze braken hun kamp op, belaadden de paarden en zouden bijna op pad gaan toen Jondalar besloot de tentstokken in de ene mand en zijn speren in een andere te stoppen om het gewicht van de bepakking gelijk te verdelen. Ayla stond, geleund tegen Whinney, te wachten. Dat was voor beiden een prettige en vertrouwde houding, een manier van elkaar aanraken, die was gegroeid toen het jonge merrieveulen haar enige gezelschap was in de rijk voorziene, maar eenzame vallei.

Whinney's moeder had ze ook gedood. Ze jaagde toen al jaren, maar alleen met haar slinger. Ayla had zichzelf geleerd het makkelijk te verstoppen jachtwapen te gebruiken en had haar schending van een Stamtaboe gerationaliseerd door voornamelijk op roofdieren te jagen die op hetzelfde voedsel uit waren als de Stamleden en soms vlees van hen stalen. Maar het paard was het eerste grote, vleesverschaffende dier dat ze had gedood en daarbij had ze voor het eerst een speer gebruikt. Binnen de Stam zou dat - als ze een jongen was geweest en met een speer had mogen jagen - als haar eerste buit zijn beschouwd. Als meisje had ze niet in leven mogen blijven als ze ooit een speer gebruikte. Maar ze had het paard moeten doden om te overleven, ofschoon het niet haar keuze zou zijn geweest om een zogende merrie in haar valkuil terecht te laten komen. Toen ze het veulen zag, had ze aanvankelijk medelijden gevoeld in de wetenschap dat het zonder de moeder zou sterven; maar toch was het toen niet bij haar opgekomen om het zelf groot te brengen. Waarom ook? Niemand had dat ooit eerder gedaan.

Maar toen hyena's achter het angstige paardje aangingen, herinnerde zij zich de hyena die had geprobeerd Oga's baby, een jongetje, te roven. Ayla haatte hyena's, misschien door de beproeving waarvoor ze kwam te staan toen ze die hyena doodde en daarmee haar geheim prijsgaf. Ze waren niet stuitender dan elk ander dier dat nu eenmaal als roofdier en alleseter was geschapen, maar voor Ayla waren ze alles gaan vertegenwoordigen dat wreed, vals of verkeerd was. Ze had precies zo spontaan gereageerd als die eerste keer en de snelle, met de slinger weggesmeten stenen troffen even zuiver doel. Ze doodde er een, verjoeg de andere en redde het hulpeloze veulentje, maar deze keer volgden er geen repercussies. In plaats daarvan kreeg ze gezelschap om haar eenzaamheid te verlichten en vond ze vreugde in de bijzondere relatie die zich tussen haar en het veulen ontwikkelde.

Ayla hield van de jonge wolf zoals ze van een intelligent en bekoorlijk kind zou houden, maar haar gevoelens voor het paard waren anders. Whinney had haar isolement gedeeld; ze waren elkaar zo na gekomen als met twee zulke ongelijke wezens maar mogelijk was. Ze kenden elkaar, begrepen elkaar, vertrouwden elkaar. De gele merrie was niet zomaar een nuttige, dierlijke metgezel, een huisdier of zelfs een bemind kind. Whinney was haar vriendin en jarenlang haar enige gezelschap.

Onder het wachten op Jondalar sloeg Ayla de wolf gade, die speels op haar kampschoen zat te knagen, en wenste dat ze een manier kon bedenken om zijn destructieve gewoonte in te tomen. Haar dwalende oog viel terloops op de begroeiing van de landtong waarop ze hadden gekampeerd. Ingeklemd tussen de hoge oevers en de andere zijde van de rivier waar deze de scherpe bocht maakte, overstroomde het laag gelegen land aan deze kant elk jaar, waarna vruchtbare leem achterbleef die voedsel verschafte aan een rijke verscheidenheid aan struikjes, kruiden, zelfs kleine bomen en het weelderige grasland erachter. Ze merkte altijd de planten in haar directe omgeving op. Het was voor haar een tweede natuur zich bewust te zijn van alles wat er om haar heen groeide met een kennis die zo met haar wezen was verweven dat ze bijna instinctief ging catalogiseren en op waarde schatten.

Ze zag een beredruivestruik, een groenblijvende dwergheidestruik met kleine donkergroene, leerachtige bladeren en een overvloed van witte ronde bloempjes met een roodachtig waas- je, die een rijke oogst aan rode bessen beloofde. Ofschoon ze zuur waren en je mond er nogal van samentrok, smaakten ze uitstekend als ze samen met ander voedsel werden bereid, maar ze waren meer dan voedsel. Ayla wist dat het sap van de bes goede diensten bewees bij het verlichten van het brandende gevoel dat zich kon voordoen bij het urineren, vooral als de urine enigszins roze was gekleurd doordat ze bloed bevatte.

Dichtbij stond een mierikswortelplant met zijn kleine witte bloemen in groepjes aan stengels met smalle blaadjes en met vlak boven de grond lange, dunne, glanzende, donkergroene bladeren, die vandaar omhoog groeiden. De wortel zou dik zijn en vrij lang, een doordringend aroma bezitten en tongverbrandend heet smaken. In zeer kleine hoeveelheden gebruikt, had het in combinatie met vleessoorten een interessante smaak, maar Ayla was meer geïnteresseerd in de medicinale toepassing als stimulerend middel voor de maag, de urineafscheiding en als smeerseltje voor pijnlijke en opgezette gewrichten. Ze vroeg zich af of ze niet nog wat moest meenemen en besloot dat ze daarvoor nu geen tijd had.

Maar ze pakte zonder aarzeling haar puntige graafstok toen ze het antilopekruid zag staan. Zijn wortel was een van de ingrediënten van haar speciale ochtendthee, die ze dronk wanneer ze bloedde tijdens haar maandstond. Op andere dagen gebruikte ze andere planten in haar thee, vooral het warkruid dat altijd op andere planten groeide en deze dikwijls deed afsterven. Lang geleden had Iza haar verteld over de toverplanten, die haar totemgeest sterk genoeg zouden maken om de totemgeest van iedere man te verslaan, zodat er geen baby in haar zou groeien. Iza had haar altijd gewaarschuwd dit niemand ooit te vertellen, vooral geen man.

Ayla wist niet zeker of baby's door geesten ontstonden. Ze dacht dat een man er meer mee te maken had, maar de geheime planten werkten in elk geval. Zolang ze de speciale thee dronk, was er geen nieuw leven in haar begonnen, of ze nu bij een man in de buurt kwam of niet. Niet dat ze dat erg zou hebben gevonden, als ze blijvend ergens waren neergestreken. Maar Jondalar had haar duidelijk gemaakt dat het met een lange Tocht in het verschiet riskant zou zijn om onderweg zwanger te raken.

Toen ze de wortel van het antilopekruid uit de grond trok en het zand eraf schudde, zag ze de hartvormige bladeren en de lange gele buisbloemen van de slangewortel, goed voor het voorkomen van miskramen. Ze herinnerde zich met plotseling verdriet de keer dat Iza er op uitgegaan was om die plant voor haar te halen. Toen ze opstond en de door haar verzamelde, verse wortels in een speciale mand legde die boven aan een van de bagagemanden was bevestigd, zag ze Whinney heel kieskeurig hier en daar het bovenste deel van haverhalmen afbijten. Zij vond de zaden ook lekker, dacht ze, wanneer ze gekookt waren. Haar brein zette haar automatische medicinale catalogisering voort en voegde de informatie toe dat de bloemen en stengels de spijsvertering bevorderden.

Het paard had gemest en ze zag vliegen om de verse hoop zoemen. In bepaalde seizoenen konden insekten een plaag zijn, bedacht ze en ze besloot naar insektenverdrijvende planten uit te kijken. Wie wist door wat voor terrein ze zouden moeten reizen?

Bij het terloops bekijken van de plaatselijke begroeiing merkte ze een doornige struik op waarvan ze wist dat het de al-

semvariëteit was met de bittere smaak en sterke kamfergeur. Geen middel tegen insekten, dacht ze, maar de plant had andere toepassingsmogelijkheden. Dichtbij stonden ooievaarsbek, wilde geraniums met veeltandige bladeren en roodachtig roze bloemen met vijf bloemblaadjes, die uitgroeiden tot vruchtjes die op ooievaarssnavels leken. De gedroogde en fijngestampte bladeren hielpen bloedingen te stelpen en wonden te dichten. Tot thee verwerkt, waren ze een goed geneesmiddel tegen aften en uitslag, en de wortels waren goed tegen dunne ontlasting en andere spijsverteringsproblemen. De plant smaakte bitter en scherp, maar de werking was niet te sterk voor toepassing bij kinderen en oude mensen.

Toen ze achterom keek naar Jondalar, zag ze Wolf weer die nog steeds op haar schoen zat te kauwen. Plotseling brak ze haar bespiegelingen af en bracht haar gedachten terug op de laatste planten die ze had bekeken. Waarom hadden ze haar aandacht getrokken? Iets aan die planten had belangrijk geleken. Toen wist ze het weer. Ze pakte vlug haar graafstok en begon de grond rond de bittersmakende alsem met de krachtige kamfergeur en de scherpe, wrange, maar betrekkelijk onschadelijke geranium los te woelen.

Jondalar was al opgestegen en klaar voor vertrek, toen hij zich naar haar omkeerde. 'Ayla, waarom ga je planten verzamelen? We zouden al weg moeten zijn. Heb je die op dit moment werkelijk nodig?'

'Ja,' zei ze, 'ik ben zo klaar.' Ze ging op jacht naar de lange, dikke mierikswortel die zo verschroeiend heet smaakte. 'Ik geloof dat ik nu een manier weet om hem van onze spullen te laten afblijven,' zei Ayla, terwijl ze naar de jonge hondachtige wees die vrolijk lag te knagen op wat er van haar leren kampschoen over was. 'Ik ga een "Wolfverdrijver" maken.'

Vanaf de kampplaats zetten ze koers in zuidoostelijke richting om terug te komen bij de rivier die ze tot dusver hadden gevolgd. Het door de wind voortgedreven stof was 's nachts neergedaald en in de pure heldere lucht zag men, ver tegen het oneindig uitspansel, de wijde horizon die eerder aan het gezicht onttrokken was geweest. Onder het voortrijden door de velden bestond het hele panorama van het ene uiteinde van de aarde naar het andere, van het noorden naar het zuiden, van het oosten naar het westen, uit golvend, wiegend, voortdurend bewegend gras. Eén uitgestrekt, de hele aarde omvattend grastapijt. De enkele bomen die in de buurt van waterlopen stonden, waren niet meer dan een accentuering van de overheersende vegetatie. Maar de met gras begroeide vlakten waren nog enormer en ontzagwekkender dan zij wisten.

Kolossale ijskorsten van drie, vier, wel zeven kilometer dik lagen zwaar en verstikkend op de uiteinden der aarde en spreidden zich uit over de noordelijke gebieden. De stenige bovenlaag van het vasteland werd verpletterd en zelfs de vaste onderlaag ingedrukt door hun onvoorstelbare gewicht. Ten zuiden van het ijs lagen de steppen - koud, droog grasland in een strook die even breed was als het werelddeel en die van de oceaan in het westen tot aan de zee in het oosten liep. Al het land dat aan de ijslaag grensde was één ontzaglijke, met gras begroeide vlakte. Overal lag een uitgestrekte deken van gras over het land, van de valleien in het laagland tot de winderige heuvels. Bergen, rivieren, meren en zeeën die voldoende vocht leverden om boomgroei mogelijk te maken, vormden slechts kleine inbreuken op het overwegende grasland in de noordelijke gebieden tijdens de Ijstijd.

Het viel Ayla en Jondalar op dat het land omlaag begon te lopen naar het dal van de grotere rivier, ofschoon ze zich nog op enige afstand van het water bevonden. Weldra zagen ze zich omgeven door hoog gras. Zelfs vanaf Whinney's rug kon Ayla, als ze zich uitstrekte om over de tweeëneenhalve meter hoge halmen heen te kijken, weinig meer van Jondalar zien dan zijn hoofd en schouders tussen de graspluimen en de wiegende stengels. Boven op de dunne, blauwgroene stengels stonden minuscule bloempjes die nu goudgeel kleurden met iets van rood erover. Zo nu en dan zag ze een glimp van zijn donkerbruine rijdier, maar ze herkende Renner slechts, omdat zij wist dat hij daar was. Ze was blij dat de paarden het voordeel van een hoge zit boden. Waren ze te voet geweest, besefte ze, dan hadden ze als het ware voortgereisd door een dicht woud van hoog groen gras dat wiegde in de wind.

Het hoge gras belemmerde hun voortgang niet, daar het gemakkelijk voor hen uiteen week, maar ze konden maar net voorbij de dichtstbijzijnde stengels zien. Achter hen veerde het gras terug, zodat aan weinig meer te zien was langs welke weg ze waren gekomen. Hun uitzicht was beperkt tot hun onmiddellijke omgeving, alsof ze onder het voortgaan hun eigen ruimtebei met zich meevoerden. Met alleen de stralende, gloeiende bol die zijn vertrouwde baan door het heldere diepe blauw boven hen beschreef en de halmen die buigend de windrichting van het ogenblik aangaven, was het moeilijk de weg te vinden en konden ze elkaar heel gemakkelijk kwijtraken.

Onder het voortrijden hoorde ze de fluisterende wind en het hoge zoemende geluid van langs haar oren scherende muskieten. Zo midden in de dichte begroeiing was het heet en benauwd. Ofschoon ze het hoge gras kon zien deinen, voelde ze nauwelijks een zuchtje wind. Vliegengegons en een vleugje verse mestgeur lieten haar weten dat Renner zojuist wat vijgen hadlaten vallen. Ook als hij niet enkele passen voor haar uit had gelopen, zou ze hebben geweten dat de jonge hengst daarlangs was gekomen. Zijn geur was haar even bekend en vertrouwd als die van het paard waarop ze zat - en die van haarzelf. Overal om hen heen hing de warme humusgeur van de aarde en het kruidige aroma van bloeiende vegetatie. Zij classificeerde geuren niet als vies of lekker; ze gebruikte haar neus net zoals haar oren en ogen, met kennis van zaken, waardoor ze de wereld zoals ze die om haar heen waarnam beter kon onderzoeken en analyseren.

Na enige tijd werd Ayla loom door de eentonigheid van de omgeving, de ene lange groene halm na de andere, de ritmische gang van het paard en de hitte van de zon, bijna recht boven haar hoofd. Ze was wakker, maar niet helemaal alert. De rijen en rijen van steeds dezelfde hoge, dunne, gelede grasstengels werden een vage vlek, die ze niet langer meer zag. In plaats daarvan begon alle andere begroeiing haar op te vallen. Er groeide nog veel meer dan gras en zoals gewoonlijk maakte ze daarvan in gedachten een notitie, zonder bewust na te denken. Dat was eenvoudig de manier waarop ze naar haar omgeving keek.

Daar, dacht Ayla, op die open plek - die een of ander dier moet hebben gemaakt door daar heen en weer te rollen - dat is ganzevoet, wat Nezzie ganzevoet noemde, zoals bij de grot van de Stam. Ik zou eigenlijk wat moeten plukken, peinsde ze, maar ze deed geen poging. Die plant, met haar gele bloemen en bladeren die om de stengel heen gewikkeld zitten, dat is wilde kool. Dat zou vanavond ook lekker zijn. Maar ook deze reed ze voorbij. Die paarsblauwe bloemen met blaadjes, dat is hokjespeul en er zitten massa's peultjes aan. Ik vraag me af of ze al te eten zijn. Waarschijnlijk niet. Daar verderop, die grote witte bloem met een beetje afgeronde blaadjes en roze in het hart, dat is vast en zeker wilde peen. Zo te zien heeft Renner op een paar blaadjes gestaan. Ik zou mijn graafstok moeten pakken, maar er staat nog veel meer. Het kan wel wachten, het is zo warm. Ze probeerde twee vliegen weg te slaan die om haar haar zoemden dat vochtig was van het zweet. Ik heb Wolf al een tijdje niet gezien. Ik vraag me af waar hij is.

Ze draaide zich om, Wolf met haar blik zoekend en zag hem vlak achter de merrie aankomen, met zijn neus hevig snuffelend vlak boven de grond. Hij bleef staan, hief zijn kop om weer een andere geur op te vangen en verdween links van haar. Ze zag een grote blauwe libel met kleurvlekjes op haar vleugels, die door de wolf bij zijn binnendringen in het dichte, levende scherm van gras verstoord, was blijven hangen bij de plek waar hij was geweest als om die te markeren. Even later leidden eenkrijsende kreet en gefladder van vleugels het plotselinge verschijnen van een trapgans in die op de wieken ging. Ayla reikte naar de slinger die ze over haar voorhoofd om haar hoofd gewikkeld droeg. Dat was een handige plaats om er snel bij te kunnen en bovendien hield de slinger zo het haar uit haar gezicht.

Maar de enorme trapgans - met zijn vijfentwintig pond de zwaarste vogel op de steppe - was in verhouding tot zijn grootte een rappe vlieger en al buiten haar bereik, voordat ze een steen uit haar buidel had gekregen. Ze keek toe hoe de gespikkelde vogel met zijn donkergerande witte vleugels bij het wegvliegen snelheid opbouwde door zijn hals voorwaarts en zijn poten achterwaarts te strekken. Ze wenste dat ze had geweten wat Wolf had geroken. De trapgans zou een heerlijke maaltijd voor hen alle drie hebben gevormd, en dan was er nog heel wat overgebleven ook.

'Jammer dat we niet vlugger waren,' zei Jondalar.

Ayla zag dat hij een lichte speer en zijn speerwerper in zijn bagagemand terugstopte. Ze knikte en wikkelde haar leren slinger weer om haar hoofd. 'Ik wou dat ik met Brecies werpstok had leren omgaan. Daar ben je zoveel vlugger mee. Het was bijna niet te geloven hoe snel ze ermee was toen we op mam- moetjacht gingen en onderweg halt hielden bij dat moeras waar al die vogels nestelden. En ze kreeg er meer dan één vogel tegelijk mee te pakken ook.'

'Ze kon er goed mee omgaan. Maar ze heeft waarschijnlijk even lang met die werpstok geoefend als jij met jouw slinger. Ik geloof niet dat je zoveel vaardigheid in één seizoen verwerft.'

'Maar als dit gras niet zo hoog was, had ik misschien vroeg genoeg kunnen zien waar Wolf achteraan ging om mijn slinger en stenen te pakken. Ik dacht dat het een veldmuis of marmot zou zijn.'

'We moeten onze ogen maar goed openhouden voor het geval Wolf nog iets opschrikt,' zei Jondalar.

'Ik had mijn ogen open. Ik zie alleen niets!' zei Ayla. Ze keek omhoog om te zien waar de zon stond en strekte zich in een poging over het gras heen te kijken. 'Maar je hebt gelijk. Het zou geen kwaad kunnen om eens na te denken hoe we vers vlees voor vanavond moeten krijgen. Ik heb allerlei planten gezien die eetbaar en lekker zijn. Ik wilde al halt houden en wat plukken, maar ze schijnen overal te staan. Ik doe het liever later, zodat ze vers zijn en niet verwelkt in deze hete zon. We hebben nog wat van het geroosterde bizonvlees dat we van het Pluimgraskamp hebben gekregen, maar dat is slechts voor één maaltijd. We hebben geen reden om in dit jaargetijde het gedroogde vlees voor onderweg te gaan gebruiken als overal meerdan genoeg vers voedsel is te vinden. Hoe lang duurt het voordat we halt houden?'

'Ik denk niet dat we nog ver van de rivier zijn - het wordt koeler en dit hoge gras groeit gewoonlijk op het lage terrein rondom water. Wanneer we eenmaal bij de rivier zijn, kunnen we onder het stroomafwaarts rijden uitkijken naar een plek om ons kamp op te slaan,' zei Jondalar en reed verder.

Het hoge gras groeide helemaal tot aan de rand van de rivier, ofschoon er dicht bij de vochtige oever ook bomen tussen stonden. Ze hielden halt om de paarden te laten drinken en stegen af om hun eigen dorst te lessen, waarbij ze een dicht gevlochten mandje als schepbakje en drinkbeker gebruikten. Al gauw schoot Wolf uit het gras te voorschijn en dronk, luidruchtig lebberend, mee; daarop liet hij zich neerploffen en ging met een uit zijn bek hangende tong en zwaar hijgend naar Ayla liggen kijken.

Ayla glimlachte. 'Wolf heeft het ook warm. Ik denk dat hij de omgeving heeft verkend. Ik zou weieens willen weten wat hij allemaal ontdekt heeft. Hij ziet veel meer dan wij in dit hoge gras.'

'Ik wil hier graag uit voordat we ons kamp opslaan. Ik ben gewend verder voor me uit te kunnen zien en hier krijg ik het benauwd van. Ik weet niet wat er achter dat gras is en ik vind het prettig te weten wat ik om me heen heb,' zei Jondalar en stak zijn hand naar zijn rijdier uit. Zich onder Renners stijve, rechtopstaande manen aan zijn schoften vasthoudend, gooide de man met een krachtige sprong een been over het dier en kwam, zich met zijn armen schrap zettend, licht op de rug van de stevige hengst neer. Hij leidde het paard van de week geworden rivieroever naar vastere grond, voordat hij in stroomafwaartse richting verder reed.

De geweldige steppen vormden geenszins één enkel ongedifferentieerd landschap van gracieus wiegende halmen. Hoog olifantsgras groeide op plaatsen met een hoge vochtigheidsgraad waar ook een grote verscheidenheid aan andere planten stond. De kleurrijke, bloeiende weiden bezaten naast hun hoofdbegroeiing van grassoorten van meer dan anderhalve meter, ja zelfs wel tot vier meter hoog - grote, dikke pollen beemdgras, pluimgras en bosjes zwenkgras - nog een grote rijkdom aan bloeiende, breedbladige kruidesoorten: asters en klein hoefblad, gele alantswortel met vele bloemblaadjes, en de grote witte kruisbloemen van de doornappel; grondnoten en wilde peen, knolraap en kool; mierikswortel, mosterd en kleine uien; irissen, lelies en boterbloemen; krenten en aardbeien; rode frambozen en bramen.

In de hoog gelegen gebieden waar weinig regen viel, haddenzich korte grassoorten van nog geen halve meter ontwikkeld. Ze drukten zich dicht tegen de grond en groeiden voornamelijk ondergronds, omdat ze vooral in droogteperioden krachtige nieuwe uitlopers vormden. Ze deelden het terrein met struikjes, vooral artemisiasoorten, zoals alsem en salie.

Tussen deze twee uitersten bevonden zich de grassoorten van middelmatige hoogte, die verschenen op plekken die te koud waren voor het korte gras of te droog voor het lange. Ook deze matig vochtige weiden konden kleurrijk zijn, met hun mengeling van vele bloeiende planten tussen de grassige bodembedekking van wilde haver, vossestaart en, vooral op hellingen en hoger gelegen grond, kleine pollen blauwe knoop. Waar het land vochtiger was, groeide vlechtgras; in koelere streken met arme, kiezelrijke grond groeide distelgras. Er waren vele zeggesoor- ten - deze bezaten massieve stengels met knopen op de plaats waar bij grassoorten bladeren uit de stengels groeien - zoals wollegras, voornamelijk in toendragebieden en op vochtiger terrein. Moerassen stonden vol hoge bamboesoorten, katte- staarten en lisdodden.

Dicht bij de rivier was het koeler en toen de middag in de avond overging, had Ayla gemengde gevoelens. Ze wilde voortmaken en het benauwende olifantsgras achter zich laten, maar ook halt houden en eetbare planten die ze onderweg telkens zag verzamelen voor hun avondmaal. Haar spanning vond een uitweg in een ritmisch scanderende gedachte: ja ze stopte; nee ze stopte niet, klonk het steeds weer in haar hoofd.

Weldra kreeg het ritme de overhand op de betekenis van de woorden en een geluidloos dreunen, dat aanvoelde alsof het hardop had moeten klinken, vervulde haar van een angstige nervositeit. Het was griezelig, deze gewaarwording van een diep, zwaar geluid dat ze niet helemaal kon horen. Haar verontrusting werd vergroot door het haar van alle kanten beklemmende, insluitende hoge gras, waardoor ze voor zich wel iets kon zien, maar niet ver genoeg. Ze was meer gewend aan vergezichten en weidse panorama's, in ieder geval aan meer uitzicht dan het scherm van grashalmen vlak om haar heen. Naarmate ze verder reden, werd het gevoel intenser, alsof het dichterbij kwam of zij dichter bij de bron van het onhoorbare geluid kwamen.

Ayla bemerkte dat de grond op verscheidene plaatsen pas scheen te zijn omgewoeld. Ze rimpelde haar neus in een poging een sterke, scherpe, muskusachtige geur thuis te brengen. Ze hoorde een diep gegrom uit Wolfs keel opstijgen.

'Jondalar!' riep ze en zag dat hij Renner tot staan had gebracht en zijn hand omhoog hield als teken aan haar om ook te blijven staan. Er bevond zich. beslist iets voor hem. Plotseling werd de lucht uiteen gereten door een geweldige, oorverdovende schreeuw.