6.
Ayla en Jondalar verlieten de rivier die ze tot dusver hadden gevolgd en bogen af naar het westen om hun in grote trekken zuidwaartse route aan te houden, dwars over het land. Ze bereikten de vallei van een tweede grote waterloop, die naar het oosten stroomde en zich verder stroomafwaarts bij de rivier voegde die ze achter zich hadden gelaten. Het was een breed dal; een licht glooiende, met gras begroeide helling liep omlaag naar de snel stromende rivier, die voortbruiste in het midden van een brede riviervlakte die bestrooid was met stenen van verschillende afmetingen, van grote rolkeien tot fijn, zanderig grind. Op enkele plukjes gras na en hier en daar een bloeiend kruid was de stenige vlakte onbegroeid, door de voorjaarsoverstroming van alle vegetatie ontdaan.
Enkele boomstammen, hele bomen waarvan de bladeren en bast waren afgeschuurd, lagen dwars over de met puin overdekte open plek, terwijl warrig elzekreupelhout en heesters met grijsachtige, harige bladeren aarzelden langs de rand. Een kleine kudde reuzenherten, waarvan de buitensporig uitgegroeide, handvormige geweien de trotse tooi van de eland miezerig deden lijken, stond te grazen langs de buitenrand waar groepjes pluizige wilgen stonden in het vochtige laagland bij het water.
Wolf was in een uiterst opgewekte stemming en had voortdurend tussen en rond de benen van de paarden, vooral van Renner, gedarteld. Whinney scheen zijn uitbundige gedrag te kunnen negeren, maar de hengst was sneller nerveus. Ayla dacht dat het jonge paard op Wolfs speelsheid zou reageren door mee te spelen als hij de kans kreeg, maar Jondalar hield Renner onder controle om hem van de bokkesprongen van de wolf af te leiden. Het stond de man niet erg aan, omdat hij daardoor scherper op het paard moest letten. Zijn ergernis groeide en hij overwoog Ayla te vragen of ze de wolf niet bij Renner uit de buurt kon houden.
Plotseling stormde Wolf weg, zeer tot Jondalars opluchting. Hij had de lucht van de herten opgevangen en ging kijken. De eerste aanblik van de lange poten van een reuzenhert was onweerstaanbaar. Wolf besloot dat dit ook een groot dier met vier poten was waarmee hij kon spelen. Maar toen de bok waarop hij afging zijn kop liet zakken om het aanstormende dier af te weren, bleef Wolf staan. Het magnifieke, breed uitwaaierende gewei van het enorm sterke hert mat ruim drieëneenhalve meter! Het ontzagwekkende beest knabbelde aan het breedbladige gras voor zijn poten; hij was de vleeseter niet vergeten, maar die interesseerde hem niet, alsof hij wist dat hij van één wolf weinig had te vrezen.
Ayla, die zat toe te kijken, glimlachte. 'Moet je dat zien, Jondalar. Wolf dacht dat het hert ook een paard was dat hij kon plagen.'
Ook Jondalar glimlachte. 'Hij lijkt inderdaad verbaasd. Dat gewei was meer dan hij verwachtte.'
Ze reden langzaam naar het water, stilzwijgend van elkaar begrijpend dat ze de kolossale herten niet wilden opschrikken. Beiden werden met ontzag vervuld bij het naderen van de enorme wezens die hoog boven hen uittorenden, al zaten ze te paard. Met een statige gratie ging de kudde iets achteruit toen de mensen en paarden dichterbij kwamen; niet angstig, maar waakzaam, onderwijl aan behaarde wilgeblaadjes knabbelend.
'Ze zijn ook iets groter dan ik verwachtte,' zei Ayla. 'Ik ben nog nooit zo dicht bij ze geweest.'
Hoewel ze qua bouw eigenlijk maar iets groter waren dan elanden, leken de reuzenherten met hun magnifiek, sterk vertakte gewei - dat vanaf hun kop naar boven en naar buiten uitwaaierde - gigantisch. Elk jaar werden de gigantische horens afgeworpen en de nieuwe, die als vervanging groeiden, botten steeds verder en ingewikkelder uit, totdat ze bij sommige oude mannetjes binnen één seizoen een breedte van drieëneenhalve tot wel vier meter haalden. Maar zelfs zonder gewei op zijn kop was dat meest indrukwekkende lid van de hertenfamilie kolossaal, vergeleken bij alle andere soorten. De ruige vacht en de zware schouder- en nekspieren, die zich ontwikkeld hadden om het gewicht van het geweldige gewei te dragen, droegen aan hun ontzagwekkende uiterlijk bij. Reuzenherten waren dieren van de open vlakte. Het overdadige gewei was in bebost gebied alleen maar lastig en ze vermeden alle bomen die hoger waren dan kreupelhout. Sommige dieren waren, naar men zei, van de honger omgekomen, door hun eigen glorieuze horens in de val gelopen, doordat deze in boomtakken kwamen vast te zitten.
Toen ze bij de rivier kwamen, bleven Ayla en Jondalar staan en ze bekeken de waterloop en het gebied eromheen om vast te stellen waar ze het best konden oversteken. De rivier was diep, snel stromend en grote, puntige stenen veroorzaakten hier en daar stroomversnellingen. Ze bekeken de situatie zowel stroomop- als stroomafwaarts, maar de rivier leek over enige afstand hetzelfde karakter te behouden. Ten slotte besloten ze een oversteekpoging te doen op een plek waar betrekkelijk weinig grote stenen in het water schenen te liggen.
Ze stegen af, bonden de aan weerszijden van de paarden hangende bagagemanden op de ruggen van de dieren vast en legden er de voetomhulsels en warme bovenkleding in, die ze inde kilte van de ochtend hadden aangetrokken. Jondalar trok zijn mouwloze onderhemd uit en Ayla overwoog zich helemaal uit te kleden, zodat ze zich geen zorgen over het drogen van haar kleren zou hoeven maken, maar toen ze met haar voet de temperatuur van het water had uitgeprobeerd, bedacht ze zich. Ze was aan koud water gewend, maar deze snel vlietende stroom was ijzig koud net als het water dat ze de vorige avond buiten had laten staan en in de ochtend met een vliesje ijs erop had aangetroffen. Zelfs als ze nat waren, zouden de zachte tuniek en de beenkappen van herteleer nog warmte verschaffen.
Beide paarden waren schichtig en deinsden met hoge stappen van de waterrand terug, briesten, hinnikten en schudden met hun hoofden. Ayla deed Whinney de halster met het leidsel- touw om om het dier door het water te leiden. Daarop sloeg de jonge vrouw, die de toenemende onrust van de merrie voelde, haar armen om de ruige nek en ze sprak het dier toe in de troostende taal van hun tweeën, die ze had bedacht toen ze samen in de vallei woonden.
Ze had die taal ontwikkeld zonder erbij na te denken, voortbouwend op de ingewikkelde tekens, maar in de eerste plaats op de enkele woorden van de taal van de Stam. Ze had er telkens herhaalde onzingeluidjes aan toegevoegd, die zij en haar zoon waren gaan gebruiken en die zij een bepaalde betekenis had toegekend. In die taal waren ook paardegeluiden opgenomen, die ze enigszins had leren verstaan en nabootsen, een enkele leeuwegrom en zelfs een paar vogelgeluiden.
Jondalar draaide zich om en luisterde. Hoewel hij eraan gewend was dat ze op die manier tegen het paard praatte, had hij geen idee wat ze zei. Ze had een griezelig vermogen de geluiden die dieren maakten na te doen - ze had hun taal geleerd toen ze alleen woonde, voordat hij haar met woorden had leren spreken - en hij vond dat die taal iets vreemds en onaards had.
Renner verplaatste onrustig zijn hoeven en schudde met zijn hoofd onder het uiten van angstige, jammerende geluidjes. Jondalar sprak hem op zachte toon toe en streelde en krauwde hem. Ayla keek toe en merkte op hoe de wonderlijk gevoelige handen van de lange man een bijna onmiddellijk kalmerend effect op het nerveuze jonge paard hadden. Het deed haar genoegen te zien dat er zo'n nauwe band tussen hen ontstaan was. Daarop gingen haar gedachten voor een ogenblik naar het effect dat zijn handen op haar konden hebben en ze bloosde licht. Op haar was dat effect niet kalmerend.
De paarden waren niet de enige dieren die nerveus waren. Wolf wist wat er stond te gebeuren en hij verheugde zich niet op de koude zwempartij. Hij liep jankend langs de oever heenen weer, ging ten slotte zitten, stak zijn neus in de lucht en uitte zijn ongenoegen in een droefgeestig gehuil.
'Kom hier, Wolf,' zei Ayla en bukte zich om het jonge dier even te knuffelen. 'Ben jij ook een beetje bang?'
'Gaat hij ons bij deze oversteek weer problemen geven?' vroeg Jondalar, die nog steeds iets van ergernis tegenover de wolf voelde door diens eerdere hinderlijke gedrag met betrekking tot hem en Renner.
'Ik vind dit geen probleem. Hij is gewoon een beetje zenuwachtig, net als de paarden,' zei Ayla, zich afvragend waarom Wolfs begrijpelijke angst Jondalar scheen te ergeren, terwijl hij zoveel begrip voor de jonge hengst toonde.
De rivier was koud, maar de paarden waren sterk en goede zwemmers en toen ze eenmaal waren overgehaald het water in te gaan, kostte het ze geen moeite de overzijde te bereiken en ze leidden de mensen evenzeer als ze door hen werden geleid. Ook Wolf gaf geen problemen. Hij bleef een tijdje jankend op de oever heen en weer dansen, liep enkele malen op het koude water toe en deinsde weer terug, maar sprong er ten slotte in. Met zijn snuit ver boven het water ging hij achter de hoog met manden en bundels bepakte paarden en de naast hen zwemmende mensen aan.
Toen ze de overkant hadden bereikt, hielden ze even halt om zich te verkleden en de dieren af te drogen, waarna ze hun reis voortzetten. Ayla dacht terug aan vroegere oversteken, die ze had gemaakt toen ze na haar vertrek uit de Stam alleen had gereisd en ze was dankbaar voor de stoere paarden. Het was nooit makkelijk om van de ene kant van een rivier naar de andere kant te komen. Gewoonlijk werd je op zijn minst nat wanneer je te voet reisde. Maar met de paarden konden ze vele kleinere waterlopen oversteken zonder meer dan een paar spetters op te lopen en zelfs grote rivieren gaven veel minder moeilijkheden.
Bij het voorttrekken in zuidwestelijke richting veranderde het terrein. De heuvels van het gebied boven de rivier, die zich geleidelijk tot hogere voorlopers van de bergen in het westen begonnen te ontwikkelen, werden doorsneden door diepe, smalle dalen van rivieren die ze moesten oversteken. Sommige dagen had Jondalar het gevoel dat ze zoveel tijd kwijtraakten aan afdalen en klimmen, dat ze in voorwaartse richting weinig vorderden, maar de valleien boden hun beschutte kampplaatsen uit de wind en de rivieren voerden het noodzakelijke water aan in een overigens droog land.
Ze stopten op een hoge heuvel binnen het centrale gedeelte van de golvende hoogvlakten, die parallel aan de rivieren liepen. In alle richtingen strekte zich een schitterend panoramauit. Op de vage, grijze vormen van bergen ver in het westen na, werd het weidse vergezicht door niets onderbroken.
Ofschoon het winderige, dorre land niet sterker van de zee kon verschillen, deden de steppen, zoals ze zich voor ruiter en amazone uitstrekten met hun eentonige beeld van eindeloos over lage glooiende heuvels voortdeinend gras, toch denken aan de golven van de zee met hun anonieme regelmaat. De gelijkenis ging nog verder. Ondanks de monotone eenvormigheid was het oeroude grasland, dat rimpelde in de wind, onvermoed rijk en gevarieerd en het bood, zoals de zee, onderdak en voedsel aan een overdaad van exotische levensvormen. Bizarre schepsels, die met een grote verscheidenheid aan biologisch kostbare, sociaal functionele siertooi pronkten in de vorm van weelderige horens en geweien, ruige beharing, kragen en vet- bulten, deelden de geweldige steppen met andere dieren, die tot een eerbiedwaardige grootte waren uitgegroeid.
De wolharige reuzen, mammoeten en neushoorns, schitterend gekleed in een dichte dubbele vacht van lang, soepel haar dat over een warme donzige onderlaag viel, met dikke lagen vet eronder om hen in tijden van nood op de been te houden, pronkten met buitenissige stoottanden en overdreven grote horens. Reuzenherten, toegerust met een statige hoofdtooi van enorme handvormige geweien, graasden naast de oeros, de schitterende wilde voorloper van het vreedzame, tamme rund, bijna even kolossaal als de logge bizon met zijn enorme horens. Zelfs kleine dieren bereikten door de voedzame rijkdom van de steppen een ongewoon formaat. Er waren grote woestijnspringmuizen, reuzenhamsters en grondeekhoorns, die tot de grootste behoorden die waar ook te vinden waren.
De eindeloze graslanden leverden ook voedsel voor een overvloed van andere dieren, waarvan enkele opmerkelijke afmetingen bezaten. Paarden, ezels en onagers deelden ruimte en voedsel in het laagland; wilde schapen, gemzen en steenbokken huisden op hoger terrein. Saiga-antilopen galoppeerden over de vlakke gebieden. Galerijbossen, langs rivierdalen of in de buurt van poelen en meren, en hier en daar een stuk beboste steppe en toendra herbergden herten in alle soorten, van het geel gespikkelde, zachtmoedige damhert tot eland, edelhert of rendier, ook kariboe genoemd. Het wemelde er van hazen en konijnen, muizen en woelmuizen, marmotten, soesliks en lemmingen; padden, kikkers, slangen en hagedissen hadden elk hun plaats. Klank en kleur werden toegevoegd door vogels van elke vorm en grootte, van formidabele kraanvogels tot minuscule graspiepers. Zelfs insekten hadden een rol te vervullen.
De ontzagwekkende kudden grazende dieren, evenals de knabbelaars en zaadeters, werden uitgedund en binnen de perken gehouden door de vleesetende soorten. De carnivoren, die zich makkelijk aan de verschillende milieus aanpasten en konden leven waar hun prooidieren huisden, bereikten door de overvloed en kwaliteit van het ter beschikking staande voedsel eveneens een enorme omvang. Reusachtige holeleeuwen, die tweemaal zo groot werden als hun latere zuidelijke nazaten, bejaagden de jonge en oude exemplaren van de grootste graseters, hoewel een wolharige mammoet in de kracht van zijn leven weinig te vrezen had. De gebruikelijke voedselkeuze van de grote katten bestond uit de enorme bizon, oeros en hertesoorten, terwijl troepen uit hun krachten gegroeide hyena's, wolven en rode honden hun prooi onder het wild van meer gemiddelde grootte zochten. Ze deelden de rijke buit met lynxen, luipaarden en kleine, wilde katten.
Monsterachtig grote holeberen, die in wezen planteneters waren en slechts af en toe op jacht gingen, bereikten tweemaal het gewicht van de kleinere bruine of zwarte beren, die eveneens de voorkeur gaven aan een omnivore levenswijze, waarbij ze dikwijls gras aten, hoewel de witte beer aan de kusten van het ijsgebied zich in leven hield met vlees uit zee. Kwaadaardige veelvraten en steppebunzings eisten hun tol onder de kleinere dieren, waaronder de in enorme aantallen en vele variëteiten aanwezige knaagdieren, evenals de soepele sabeldieren: wezels, otters, fretten, marters, nertsen en hermelijnen die in de sneeuw een witte pels kregen. Ook bij enkele vossesoorten kleurde de vacht wit of kreeg de warm grijze tint, die als blauw wordt aangeduid. Daardoor vielen ze niet op in de winterse omgeving en konden ongemerkt op jacht gaan. Bosarenden, steenarenden, valken, haviken, kraaien en uilen graaiden in de vlucht niets vermoedende of onfortuinlijke kleine prooidieren van de grond, terwijl gieren en zwarte wouwen opruimden wat andere lieten liggen.
De grote verscheidenheid aan en de enorme afmetingen van de dieren die op de steppen uit de oertijd leefden met hun buitensporige en rijkelijk uitgewerkte verfraaiingen en aangroei- sels, waren alleen in stand te houden door een biotoop van uitzonderlijke kwaliteit. Toch was het een koud, dor, streng land dat was omgeven door berghoge ijsmassa's en troosteloze oceanen van bevroren water. Het leek ongerijmd dat een dergelijk onherbergzaam milieu de rijkdom van voedsel kon leveren, die noodzakelijk was voor de overdadige groei van de dieren. Het koude, droge klimaat bevorderde de grasgroei en remde de boomgroei.
Bomen, zoals eiken en sparren, groeien weelderig uit, maar ze hebben veel tijd en vocht nodig om tot volle wasdom te komen. Bosgebieden kunnen aan een grote diversiteit van plantenen kleinere dieren voedsel en een onderkomen verschaffen, maar bomen hebben hulpbronnen nodig om zich in stand te houden en bevorderen niet het ontstaan van vele soorten grote dieren. Enkele dieren kunnen noten of vruchten eten, andere aan de bladeren of zelfs de uiteinden van jonge twijgen van een boom knabbelen, maar schors en hout zijn grotendeels oneetbaar en groeien na vernietiging slechts langzaam weer aan. Het door de rijke bodemstoffen zeer voedzame en overvloedige gras kan veel meer dieren voeden. Bovendien vernieuwt het zich voortdurend.
Een bos of woud mag het voorbeeld bij uitstek van een rijk en produktief planteleven zijn, maar gras laat een uitzonderlijke en overvloedige fauna ontstaan en houdt haar in stand.
Ayla voelde zich niet op haar gemak, maar ze wist niet waarom. Het was niets specifieks, alleen een vreemd onrustig gevoel. Voordat ze de hoge heuvel afgingen, hadden ze staan kijken hoe onweerswolken boven de bergen in het westen zich samenpakten, bliksemschichten hadden ze gezien en het ver verwijderde gerommel van de donder gehoord. Boven hen was het uitspansel echter helder diepblauw en de zon stond nog hoog, al was zij haar zenit voorbij. Het was niet waarschijnlijk dat het bij hen zou gaan regenen, maar ze hield niet van het geluid van onweer. Het diepe, dreunende gerommel deed haar altijd aan aardbevingen denken.
Misschien komt het omdat mijn maandstonde over een dag of twee moet beginnen, dacht Ayla, in een poging het gevoel van zich af te zetten. Ik kan mijn leren bandjes maar beter bij de hand houden, met de moeflonwol die Nezzie me heeft meegegeven. Ze zei dat dat het beste absorberende materiaal was om onderweg te gebruiken en daar had ze gelijk in. Je wast het bloed er in koud water zo uit.
Ayla had nog nooit onagers gezien en, in gedachten verzonken, lette ze niet goed op toen ze de helling afkwamen. Ze dacht dat de dieren in de verte paarden waren. Maar toen ze dichterbij kwamen, begon ze verschillen te zien. Ze waren kleiner, hun oren langer en hun staart was geen soepele, zwiepende haardos van vele lange strengen, maar korter en dunner. Hij had dezelfde beharing als hun lichaam met aan het uiteinde een donker getinte pluim. Bij beide diersoorten stonden de manen rechtop, maar die van de onager waren van ongelijke lengte. De dieren van de kleine kudde bezaten een vacht die op hun rug en flanken licht roodachtig bruin was; de onderkant was, evenals hun poten en snuit, veel bleker, bijna wit. Over hun rugge- graat liep een donkere streep, net als over hun schouders en ze zag er nog ettelijke rondom hun poten.
De jonge vrouw vergeleek hun koloriet met de hoofdkleurvan de paarden. Ofschoon Whinney's grijsbruine vacht een nuance lichter was - met een warme, goudgele ondertoon - bezaten de meeste steppepaarden ongeveer dezelfde neutrale, grauwbruine kleur en leken in algemeen voorkomen op Whinney. Renners diepbruine kleur was voor zijn ras ongewoon. De stijve, dichte manen van de merrie waren donkergrijs en die kleur zette zich midden over haar rug voort tot haar lange, soepele staart. Ook haar onderbenen waren donker, bijna zwart, en daarboven was alleen een zeer vage aanduiding van strepen te zien. De uitzonderlijke kleur van de hengst was te donker om de zwarte wildstreep, die over zijn ruggegraat liep, goed te kunnen zien, maar zijn zwarte manen, staart en benen volgden het typische patroon.
Voor iemand met verstand van paarden week ook de bouw van de dieren iets af, maar het leken paarden. Ayla merkte op dat Whinney meer belangstelling aan de dag legde dan ze gewoonlijk deed bij het zien van andere dieren. De kudde was met grazen opgehouden en stond naar hen te kijken. Ook Wolf was geïnteresseerd en wachtte in sluiphouding om op de dieren af te gaan, maar Ayla wenkte hem bij haar te blijven. Ze wilde de paardachtigen gadeslaan. Een van de onagers stootte een geluid uit, waarbij de vrouw nog een verschil opmerkte. Het was geen hinniken en geen briesen, maar eerder een doordringend balken.
Renner schudde met zijn hoofd, hinnikte als antwoord en stak voorzichtig zijn hoofd naar voren om aan een grote hoop verse mest te snuffelen. Ayla, die naast Jondalar kwam staan, vond het er net zo uitzien en ruiken als paardemest. Whinney hinnikte zachtjes en rook ook aan de mest. Toen de lucht langer naar haar omhoog zweefde, meende Ayla een lichte geur van iets vreemds te ontdekken, misschien door een andere voedselvoorkeur.
'Zijn dat paarden?' vroeg ze.
'Niet helemaal. Ze lijken op paarden, zoals edelherten op rendieren lijken of elanden op reuzenherten. Deze dieren heten onagers,' legde Jondalar uit.
'Hoe komt het dat ik ze nog niet eerder heb gezien?'
'Dat weet ik niet, maar ze schijnen een voorkeur voor dit soort terrein te hebben,' zei hij, met een hoofdbeweging naar de stenige heuvels en spaarzame begroeiing van de droge, woes- tijnachtige hoogvlakten waardoor ze reden. Onagers waren geen kruising van paarden en ezels, al wekten ze die indruk, maar vormden een unieke en levensvatbare ondersoort, die enkele kenmerken van beide in zich verenigde en die buitengewoon taai was. Ze konden zich handhaven met nog ruwer voer dan paarden, zoals schors, bladeren en wortels.
Toen ze de kudde dichter waren genaderd, merkte Ayla een paar jonge dieren op en kon ze een glimlach niet onderdrukken. Ze herinnerden haar aan Whinney toen die zo jong was. Juist op dat moment kefte de wolf om haar aandacht te trekken.
'Goed dan, Wolf. Als je achter die... onagers aan wilt,' - ze sprak het onbekende woord langzaam uit om aan de klank te wennen - 'ga je gang maar.' Ze was blij met de vorderingen die ze bij zijn opvoeding maakte, maar hij vond het nooit prettig lang op één plek te blijven zitten. Hij zat nog te vol met jonge- hondjes enthousiasme en nieuwsgierigheid. Wolf kefte opnieuw en holde met grote sprongen op de kudde toe. Ze stoven verschrikt uiteen en stormden weg op lang aangehouden topsnelheid, zodat ze de jonge aspirant-jager weldra achter zich lieten. Hij voegde zich weer bij Ayla en Jondalar toen zij op een breed dal afreden.
Hoewel hun pad nog steeds werd doorsneden door valleien van rivieren die het fijne zand van de langzaam eroderende bergen meevoerden, liep het terrein geleidelijk omlaag naar het bassin van de delta van de Grote Moederrivier en de Beranzee. Nu ze steeds verder naar het zuiden kwamen, werd het zomer- ser. Warme winden, veroorzaakt door over zee passerende depressies, leverden hun deel aan de stijgende temperaturen en veroorzaakten storingen in dit seizoen.
De beide reizigers droegen geen bovenkleding meer, zelfs niet bij het opstaan. Ayla vond de vroege ochtend, als de lucht nog koel en fris was, de beste tijd van de dag. Maar de late namiddag was heet, heter dan gewoonlijk, dacht ze, en ze verlangde naar een lekker koel riviertje om in te kunnen zwemmen. Ze wierp een blik op de man die enkele passen voor haar reed. Op een lendedoek na was hij geheel naakt. Zijn lange blonde haar dat achter in zijn nek met een leren veter was samengebonden, had lichtere strepen door de zon en was op sommige plaatsen donkerder door transpiratievocht.
Af en toe zag ze even zijn gladgeschoren gezicht met zijn krachtige kaaklijn en geprononceerde kin. De aanblik van een volwassen man zonder baard vond ze nog steeds iets wonderlijks hebben. Hij had haar eens uitgelegd dat hij in de winter zijn baard liever liet groeien om zijn gezicht warm te houden, maar dat hij hem in de zomer altijd afsneed omdat dat koeler was. Hij gebruikte een speciaal, scherp vuurstenen lemmet, dat hij zelf klopte en verving als dat nodig was, en hij schoor zich daar elke morgen mee.
Ook Ayla had zich uitgekleed op een kort kledingstuk na, dat ongeveer gemodelleerd was als Jondalars lendendoek. Beide bestonden in grote trekken uit een stuk zacht leer dat tussende benen werd gedragen en met een koord om het middel op zijn plaats werd gehouden. De zijne droeg hij met het losse eind op de rug naar binnen omgeslagen en aan de voorzijde in een korte, losse flap over het koord hangend. De hare hield ze eveneens met een koord om haar middel op zijn plaats, maar haar stuk leer was langer en ze droeg het met beide losse uiteinden naar buiten omgeslagen en bij de zijkanten naar elkaar toe getrokken, zodat ze zowel aan voor- als achterzijde als een soort schort omlaag hingen. Het effect was dat van een korte rok die aan de zijkanten open was. Doordat ze op het zachte, poreuze leer zat, waren lange ritten op de rug van een zwetend paard comfortabeler, al hielp ook de hertehuid die over de rug van het dier lag.
Jondalar had op de hoge heuvel goed rondgekeken om te zien waar ze precies waren. Hij was blij met de vorderingen die ze hadden gemaakt en hij voelde zich veel geruster over de goede afloop van de Tocht. Het viel Ayla op dat hij meer ontspannen leek. Dat werd ook ten dele veroorzaakt, wist ze, door zijn grotere bedrevenheid in de omgang met de jonge hengst. Hij had het paard eerder al dikwijls bereden, maar deze reis verschafte hem onafgebroken contact, waardoor hij een goed inzicht kreeg in Renners karakter, voorkeuren en gewoonten, en het paard de kans kreeg die van hem te weten te komen. Ook zijn spieren hadden zich leren aanpassen aan de bewegingen van het dier en zijn zit was nu voor hem en voor de hengst gerieflijker.
Maar Ayla meende dat zijn soepeler, ontspannen manier van rijden op nog iets anders duidde dan een betere rijkunst. Zijn bewegingen waren minder krampachtig en ze had het gevoel dat zijn bezorgdheid iets was afgenomen. Hoewel ze zijn gezicht niet kon zien, vermoedde ze dat zijn bezorgde frons verdwenen was; misschien was hij wel in een stemming om te glimlachen. Ze vond het heerlijk wanneer hij glimlachte en schertste. Ze keek naar de manier waarop zijn spieren onder zijn gebruinde huid heen en weer rolden als hij zich bij Renners gang aansloot met een licht op en neer bewegen en ze voelde even een warme gloed die niet door de temperatuur werd veroorzaakt... en glimlachte. Ze genoot ervan naar hem te kijken.
In het westen konden ze nog steeds de bergen zien, die zich dieppaars in de verte verhieven; hun toppen werden bekroond met een glinsterend wit dat nu boven de eronder hangende donkere wolken was te zien. Ze kregen zelden de met ijs en sneeuw bedekte pieken te zien en Jondalar savoureerde dit zeldzame genoegen. Meestal werden ze verborgen door laaghangende, nevelige wolken, die zich aaneenregen tot zachte, dikke bontdekens die een stralend geheim omhulden en af en toe ver genoeg uiteen weken om een glimp van dat verleidelijke schoons te laten zien en het nog begeerlijker te maken.
Ook Jondalar had het warm en hij wenste dat ze dichter bij die met sneeuw bedekte bergtoppen waren, in ieder geval zo dichtbij als de woningen van de Sharamudiërs. Maar toen hij in het dal onder hen water zag glinsteren en een blik op de lucht had geworpen om te zien waar de zon stond, besloot hij, hoewel vroeger dan gewoonlijk, dat ze net zo goed hier halt konden houden en hun kamp konden opslaan. Ze vorderden goed en reisden sneller dan hij had ingeschat en hij wist niet hoe lang ze erover zouden doen om de volgende kampplaats met water in de buurt te bereiken.
De helling was rijk begroeid met verschillende grassoorten, voornamelijk pluimgrassen, festuca's en kruidplanten, vermengd met allerlei eenjarige, zich snel uitzaaiende grassen. De dichte onderlaag van löss waar zwarte vruchtbare leem overheen lag, die veel humus van rottende planten bevatte, was gunstig voor boomgroei, - afgezien van de enkele ondermaatse den die moeizaam in de ondergrond naar water tastte - ongewoon voor de steppen in deze streek. Een open, gemengd bos van berken en lariksen, coniferen die in de winter hun naalden lieten vallen, ging langs de heuvel mee naar beneden, waarbij nog lager els en wilg verschenen. Onder aan de helling, waar het land op enige afstand van de murmelende stroom al vlakker werd, zag Ayla tot haar verbazing hier en daar op enkele open plekken een dwergeik, beuk of linde. Ze had niet veel grootbla- dige bomen meer gezien sinds haar vertrek uit de grot van Bruns stam, op de goed van water voorziene zuidpunt van het in de Beranzee uitstekende schiereiland.
Het riviertje zocht meanderend over de vlakke bodem van de vallei haar weg om kreupelhoutbosjes heen, maar een lus liep vlak langs enkele hoge, schrale wilgen, die de laatste uitlopers van de dichter beboste helling aan de overkant vormden. Ze vonden het prettig een rivier over te steken voordat ze hun kamp opsloegen, zodat ze bij hun vertrek in de ochtend niet meteen nat werden, en ze besloten ergens bij die wilgen te overnachten. Ze reden stroomafwaarts op zoek naar een plek waar ze over konden steken, vonden een brede, stenige, doorwaadbare ondiepte en reden terug.
Onder het opzetten van de tent merkte Jondalar dat hij steeds naar Ayla keek. Hij was zich zeer bewust van haar warme, gebruinde lichaam en bedacht wat een geluksvogel hij toch was. Ze was niet alleen mooi - haar kracht, soepele gratie, zekere manier van bewegen, alles aan haar beviel hem - maar ook een goede reisgezel en ze droeg evenveel als hij aan hun gezamenlijk welzijn bij. Ofschoon hij zich verantwoordelijk voeldevoor haar veiligheid en haar voor alle kwaad wilde behoeden, was het een geruststellende wetenschap dat hij zich op haar kon verlaten. In bepaalde opzichten was reizen met Ayla hetzelfde als reizen met zijn broer. Ook voor Thonolan had hij beschermingsneigingen gehad. Het lag in zijn aard bezorgd te zijn.
Maar alleen in bepaalde opzichten. Toen de jonge vrouw haar armen optilde om het grondkleed uit te schudden, ontdekte hij dat de huid aan de onderzijde van haar ronde borsten lichter was en hij had even de neiging de tint met die van haar gebruinde arm te vergelijken. Hij wilde niet naar haar staren, maar bemerkte het toen ze haar bezigheid onderbrak en zich naar hem toewendde. Toen zijn blik de hare ontmoette, glimlachte Ayla traag.
Plotseling voelde hij een verlangen om meer te doen dan huidtinten vergelijken. Hij vond het een plezierige gedachte dat zij, als hij op dat moment Genot met haar zou willen delen, daartoe bereid zou zijn. Ook dat was geruststellend. Het was nu niet zo noodzakelijk meer om iedere gelegenheid aan te grijpen. De impuls was sterk, maar de noodzaak minder dringend en soms werd het fijner als je het even uitstelde. Zo kon hij er vast aan denken en bij voorbaat genieten. Jondalar glimlachte terug.
Toen ze hun kamp hadden opgeslagen, wilde Ayla de vallei verkennen. Het was ongewoon om een dergelijke, dicht beboste plek op de steppen aan te treffen en ze was nieuwsgierig. Ze had al jaren een dergelijke begroeiing niet meer gezien.
Ook Jondalar wilde op onderzoek uit. Na de ervaring met de beer op de kampplaats bij het bosje, wilde hij controleren of er geen sporen of andere blijken van aanwezigheid van dieren in de buurt waren te ontdekken. Ayla nam haar slinger en pluk- mand mee, Jondalar zijn speerwerper met twee speren en ze trokken het wilgenbosje in. Ze lieten de paarden achter om te grazen, maar Wolf stond te popelen om mee te gaan. Ook voor hem was het bos een ongewone omgeving vol fascinerende geuren.
Op enige afstand van het water maakten de wilgen plaats voor elzen, verderop stonden voornamelijk berken met larik- sen ertussen en ook enkele flinke dennebomen. Ayla plukte gretig een paar denneappels toen ze zag dat het grove dennen waren, om de grote, verrukkelijke dennezaden die ze bevatten. Maar de hier en daar aanwezige grootbladige bomen waren in haar ogen ongewoner. Op één plekje, nog op de vlakke valleibodem, maar dicht bij de voet van de helling die naar het open grasland erboven leidde, stond een bosje van alleen maar beuken.
Ayla bekeek ze zorgvuldig en vergeleek ze met wat ze zichherinnerde van soortgelijke bomen in de buurt van de grot waarin zij als kind had gewoond. De bast was glad en grijs en de bladeren waren ovaal en liepen in een punt toe, met een ondiepe kartelrand met scherpe punten en een zijdeachtig witte onderkant. De kleine, bruine beukenootjes, nog in hun prikke- rige huls, waren niet rijp, maar de massa nootjes en omhulsels op de grond, die van het vorig seizoen was blijven liggen, maakte duidelijk hoe rijk de oogst was. Ze herinnerde zich dat beukenootjes moeilijk waren open te maken. De bomen waren niet zo groot als die ze zich van vroeger voor de geest kon halen, maar ze waren van een respectabele maat. Toen zag ze de ongewone planten die onder de bomen groeiden en ze knielde om ze van dichterbij te bekijken.
'Ga je die meenemen?' vroeg Jondalar. 'Ze lijken me dood. Er zitten geen bladeren aan.'
'Ze zijn niet dood. Zo groeien ze. Voel maar eens hoe fris dit is,' zei Ayla, terwijl ze het bovenste stukje afbrak van de dertig centimeter lange, gladde, bladerloze stengel, met slanke zijtakken over zijn hele lengte. De plant was dofrood van kleur, inclusief de bloemknoppen, zonder ook maar ergens een spoor van groen.
'Ze groeien op de wortels van andere planten,' zei Ayla, 'Iza legde ze vroeger altijd op mijn ogen als ik huilde; alleen waren zij wit en glansden een beetje. Sommige mensen waren er bang voor, omdat de kleur leek op de huid van een dode. Ze noemden ze zelfs...' ze dacht even na, 'zoiets als dodemansplant of lijkenplant.'
Ze staarde voor zich uit terwijl alles weer bovenkwam. 'Iza dacht dat mijn ogen zwak waren, omdat ze traanden en dat maakte haar ongerust.' Ayla glimlachte bij de herinnering. 'Dan haalde ze een vers exemplaar van die lijkenplanten en kneep het sap uit de stengel in mijn ogen. Als ze pijn deden omdat ik te veel had gehuild, hielp dat altijd.' Ze bleef een tijdje zwijgen en schudde toen licht haar hoofd. 'Ik weet niet of deze goed voor de ogen zijn. Iza gebruikte ze voor kleine kneuzingen, sneetjes en bepaalde gezwellen.'
'Hoe heten ze?'
'Ik denk dat haar naam ervoor zou zijn... wat is jullie naam voor deze boom, Jondalar?'
'Dat weet ik niet precies. Ik geloof niet dat ze bij mij thuis in de buurt groeien, maar de Sharamudiërs noemen het een "beuk".'
'Dan zou ze het "beukedruppels" noemen, denk ik,' zei ze, stond op en wreef haar handen tegen elkaar om het zand eraf te vegen.
Plotseling verstarde Wolf; zijn neus wees het bos in. Jondalar zag dat hij zijn sluiphouding had aangenomen en pakte eenspeer, omdat hij zich herinnerde hoe Wolf de beer had geroken. Hij legde de speer op de groef in zijn speerwerper - een in vorm gesneden stuk hout ongeveer ter halve lengte van een speer, dat hij met zijn rechterhand horizontaal hield. Hij schoof de holte in de onderkant van de speer over de pin van de werper. Toen stak hij zijn beide vingers door de lussen aan de voorzijde van het werpwapen, dat net tot halverwege de speer reikte, om de schacht op zijn plaats op de speerwerper te houden. Het ging snel, in één vloeiende beweging en hij stond dadelijk met licht gebogen knieën klaar om de speer te werpen. Ayla had stenen gepakt en hield haar slinger gereed; ze wenste dat zij haar speerwerper had meegenomen.
Wolf sloop door de spaarzame onderbegroeiing en stoof toen op een boom af. Er volgden wilde capriolen in het tapijt van beukenootjes en doppen. Toen rende een klein dier recht omhoog langs de gladde stam. Wolf ging op zijn achterpoten staan alsof hij wilde proberen in de boom te klimmen en kefte het pluizig schepseltje na.
Ineens werd hun aandacht getrokken door tumult in de takken van de boom. Ze kregen de warm zwartbruine pels en de lange, soepele gedaante van een boommarter in het oog die de luid kwetterende eekhoorn, die meende juist aan een vijand te zijn ontsnapt, achtervolgde. Wolf was niet de enige die de eekhoorn zijn belangstelling waardig achtte, maar de grote marterachtige van bijna een halve meter lang, met een ruige staart die nog eens vijfentwintig centimeter aan zijn lengte toevoegde, maakte een veel betere kans in zijn opzet te slagen. Zoals het dier hoog in de boom tussen de takken rende, was het even snel en wendbaar als de beoogde buit.
'Ik geloof dat die eekhoorn uit de kookhuid in de kooltjes is gesprongen,' zei Jondalar, die naar het zich voor hun ogen afspelende drama bleef kijken.
'Misschien ontsnapt hij nog,' zei Ayla.
'Ik betwijfel het. Ik zou er nog geen gebroken lemmet onder verwedden.'
De eekhoorn kwetterde luid. Een opgewonden Vlaamse gaai vergrootte met zijn schorre kreten de opschudding en een wilgemees gaf met een doordringend getjilp blijk van zijn aanwezigheid. Wolf kon er niet meer tegen, hij moest meedoen. Hij gooide zijn kop achterover en uitte een lang aanhoudend gehuil. De kleine eekhoorn klom omhoog naar het eind van een lange tak; toen sprong het diertje tot verbazing van de twee toekijkende mensen hoog in de lucht. Het spreidde zijn pootjes en daarmee de brede vlieghuid, die aan zijn flanken vastzat en de voor- en achterpoten met elkaar verbond, en het zweefde weg.
Ayla hield haar adem in toen ze zag hoe de vliegende eekhoorn takken en bomen ontweek. De dichtbehaarde staart fungeerde als roer en door de positie van poten of staart te veranderen, waardoor de spanning op de vlieghuid werd gewijzigd, kon de eekhoorn bij het in een lange, vloeiende boog neerdalen uit de buurt van opdoemende voorwerpen blijven. Hij zweefde naar een op enige afstand staande boom, trok daar zowel zijn staart als zijn lichaam omhoog, landde laag op de stam en scharrelde vlug tegen de boom omhoog. Toen het bij enkele takken hoog in de boom kwam, draaide het pluizige diertje zich om en klom weer omlaag, met de kop naar beneden en de uitgestrekte, achterste klauwtjes in de schors geslagen om houvast te hebben. Het keek om zich heen en verdween in een holletje. De opzienbarende sprong en de lange glijvlucht hadden voorkomen dat het dier werd gegrepen, al zou dat verbluffende kunstje niet altijd het gewenste resultaat hebben.
Wolf stond nog steeds op zijn achterpoten tegen de boom omhoog te kijken naar de eekhoorn die hem zo makkelijk was ontglipt. Hij liet zich op zijn vier poten zakken, begon in het struikgewas te snuffelen en stoof plotseling weg, achter iets anders aan.
'Jondalar! Ik wist niet dat eekhoorns konden vliegen,' zei Ayla met een glimlach vol ontzag en verbazing.
'Ik had toch die weddenschap met je moeten aangaan - maar ik had ze nog nooit gezien, al had ik wel van ze gehoord. Ik heb die verhalen nooit geloofd. Mensen hadden het erover dat ze de eekhoorns 's avonds zagen vliegen en ik dacht dat het een vleermuis moest zijn die iemand voor een eekhoorn aanzag. Maar dat was beslist geen vleermuis.' Met een spottende glimlach voegde hij eraan toe: 'Nu zal ik een van die mensen zijn die niet helemaal geloofd worden als ze vertellen een vliegende eekhoorn te hebben gezien.'
'Ik ben blij dat het maar een eekhoorn was,' zei Ayla, en ze voelde ineens een lichte kilte. Ze keek omhoog en zag dat een wolk voor de zon was geschoven. Ze voelde een rilling over haar schouders langs haar rug omlaag gaan, hoewel het niet koud was. 'Ik wist niet waar Wolf deze keer op af wilde.'
Jondalar voelde zich een beetje belachelijk, omdat hij zo heftig had gereageerd op een ingebeelde bedreiging en hij ontspande enigszins zijn greep op zijn speer en speerwerper, maar hield ze toch in positie. 'Ik dacht dat het misschien een beer was,' zei hij. 'Vooral met deze dichte bossen.'
'Sommige bomen groeien altijd bij rivieren, maar ik heb zulke bomen niet meer gezien sinds ik bij de Stam wegging. Is dit geen vreemde plaats om ze aan te treffen?'
'Het is inderdaad ongewoon dat ze hier staan. Deze plekdoet me denken aan het land van de Sharamudiërs, maar dat ligt ten zuiden van hier, zelfs ten zuiden van die grote bergen daar in het westen en dicht bij de Donau, de Grote Moederrivier.'
Plotseling bleef Ayla als vastgenageld staan. Ze gaf Jondalar een kneepje en wees zonder iets te zeggen. Eerst zag hij niet wat haar aandacht had getrokken, toen ving hij even een beweging op van een vosrode pels en hij zag het drietakkig gewei van een ree. Door het tumult en de wolvelucht had het waakzame hertje zich doodstil gehouden. Het was roerloos, door het struikgewas aan het oog onttrokken, blijven staan om af te wachten of het iets van het roofdier had te vrezen. Nu de viervoetige jager was weggelopen, begon het zich behoedzaam te verwijderen. Jondalar had zijn speer en speerwerper nog steeds in zijn rechterhand. Hij bracht die langzaam omhoog, mikte en wierp de speer naar de hals van het dier. Het gevaar dat het had gevreesd, was van onverwachte zijde gekomen. De met grote kracht geworpen speer trof doel. Op hetzelfde moment dat zij werd geraakt, probeerde de ree nog weg te springen, deed enkele struikelende stappen en stortte neer.
De vlucht van de eekhoorn en het op zijn neus kijkende sabeldier waren dadelijk vergeten. Jondalar en Ayla waren in enkele stappen bij de ree. Terwijl Ayla de kop omdraaide, knielde hij naast het nog spartelende dier en sneed het met zijn scherpe lemmet de keel door om een snel einde aan zijn lijden te maken en het te laten leegbloeden. Toen stond hij op.
'Ree, breng wanneer je geest naar de Grote Aardmoeder terugkeert, Haar onze dank over dat Ze ons een van jouw soort heeft geschonken, zodat wij kunnen eten,' zei Jondalar zacht.
Ayla, die naast hem stond, knikte en maakte zich op om hem te helpen hun avondeten te villen en uit te benen.