34.

Op de terugweg naar de Grote Moederrivier reed Ayla voorop, over hetzelfde pad dat ze had gevolgd om het S'Armunische Kamp te vinden, maar toen ze bij de oversteekplaats van de rivier kwamen, besloten ze de kleinere zijrivier te doorwaden en dan naar het zuidwesten te trekken. Ze reden nu dwars over de winderige vlakten van het oude, lage stroomgebied dat de twee grootste bergmassieven scheidde, in de richting van de rivier.

Hoewel er weinig sneeuw viel, moesten ze toch dikwijls schuilen voor omstandigheden die aan een sneeuwstorm deden denken. In de felle kou werden de sneeuwvlokken door de aanhoudende wind her en der weggeblazen en ten slotte vermalen en vermengd met verpulverde deeltjes steengruis - löss - uit de randgebieden van de voortglijdende gletsjers. Als het heel hard waaide, sloeg dit ijsgruis met kracht tegen hun huid. In open streken was het verdorde gras al lang geplet, maar de wind, die de sneeuw geen kans gaf zich op te hopen behalve in beschutte kuilen, had voldoende van het uitgedroogde, gele voer blootgelegd om de paarden te laten grazen.

Ayla vond dat de tocht snel verliep - ze hoefde geen spoor over moeilijk terrein te volgen - maar Jondalar stond versteld van de afstand die ze moesten afleggen voor ze bij de rivier waren. Hij had zich niet gerealiseerd hoe ver noordelijk ze zich hadden bevonden. Hij vermoedde dat het S'Armunische Kamp niet ver van het Grote IJs lag.

Zijn vermoeden klopte. Als ze naar het noorden waren gegaan, hadden ze de massieve frontale wand van de continentale ijsvlakte in een dag of tien te voet kunnen bereiken. Vroeg in de zomer, voor ze hun Tocht ondernamen, hadden ze op mammoeten gejaagd bij het bevroren front van dezelfde noordelijke barrière, maar dan veel meer naar het oosten. Sindsdien hadden ze over de volle lengte aan de oostkant van een grote gebogen bergketen gereisd, daarna aan de zuidelijke begrenzing, en weer omhoog over de westelijke flank van die bergreeks bijna weer tot aan de grote gletsjer.

Ze lieten de laatste uitlopers en zandstenen heuvels van de bergen die hun reis steeds hadden gedomineerd, achter zich, en gingen, toen ze de Grote Moederrivier hadden bereikt, in westelijke richting en naderden nu het noordelijke voorland van een nog grotere en hogere bergketen in het westen. Ze gingen ditmaal langs dezelfde route die ze op de heenreis hadden genomen, want ze zochten de plek waar ze hun uitrusting en voorraden hadden achtergelaten aan het begin van het jaargetijde, toen Jondalar dacht dat ze volop tijd hadden... tot dienacht dat Whinney door de wilde kudde was meegevoerd.

'Er zijn punten in dit landschap die ik herken - hier moet het ongeveer zijn,' zei hij.

'Ik geloof dat je gelijk hebt. Ik herinner me die steile rotswand, maar de rest ziet er heel anders uit,' zei Ayla die ontmoedigd naar het veranderde landschap om zich heen keek.

In deze streek was meer sneeuw gevallen. De oevers van de rivier waren bevroren en doordat de sneeuw was opgewaaid en nu alle kuilen en gaten vulde, was bijna niet te zien waar de oever eindigde en de rivier begon. Door de harde wind en het ijs dat zich aan het begin van de winter op takken had vastgezet, toen er afwisselend vorst- en dooiperioden waren geweest, waren er verscheidene bomen geveld. Kreupelbos en doornstruiken gingen gebukt onder het gewicht van het ijs. Omdat ze waren bedekt met sneeuw hadden het ook heuveltjes of rotspartijen kunnen zijn zodat het verschillende malen gebeurde dat als Ayla en Jondalar erover wilden klimmen, ze erdoor zakten.

Ze hielden halt bij een groep bomen en speurden de hele omgeving af in de hoop een aanwijzing te vinden die ze naar de plek zou leiden waar ze hun tent en hun voedselvoorraad verborgen hadden.

'We zijn beslist dichtbij. Ik weet zeker dat het hier ergens is, maar alles lijkt zo anders,' zei Ayla. Ze zweeg en keek naar de man. 'Een heleboel dingen zijn anders dan ze lijken, vind je niet, Jondalar?'

Hij keek haar verbaasd aan. 'Nou ja, in de winter ziet alles er anders uit dan 's zomers.'

'Ik bedoel niet alleen het landschap,' zei Ayla. "t Is zo moeilijk uit te leggen. Ik bedoel ook toen we weggingen en S'Armuna zei dat je je moeder haar goede wensen moest overbrengen, van "Bodoa" zei ze. Zo noemde jouw moeder haar, niet?'

'Ja, dat bedoelde ze natuurlijk. Toen ze jong was, werd ze waarschijnlijk Bodoa genoemd.'

'En ze moest haar eigen naam opgeven toen ze S'Armuna werd. Net als Zelandoni over wie jij het wel eens hebt, die jij kende onder de naam Zolena,' zei Ayla.

'Je doet vrijwillig afstand van je naam. Het hoort erbij als je de Ene Die de Moeder Dient wordt,' zei Jondalar.

'Dat begrijp ik. Het is hetzelfde als toen Creb de Mog-ur werd. Hij hoefde geen afstand te doen van zijn geboortenaam, maar als hij als de Mog-ur een plechtigheid leidde, was hij een ander mens. Wanneer hij Creb was, leek hij op zijn geboortetotem, de Ree, bedeesd en rustig, en dan zei hij weinig, alsof hij vanuit een schuilplaats toekeek. Maar als hij de Mog-ur was, was hij machtig en imponerend, zoals zijn Holebeertotem,' zei Ayla. 'Hij was nooit helemaal wat hij leek te zijn.'

'Jij bent ook een beetje zo, Ayla. Het grootste deel van de tijd luister je veel en zeg je weinig, maar als er iemand is met pijn of moeilijkheden, word je bijna een ander mens. Dan neem je het heft in handen. Je zegt andere mensen wat ze moeten doen en ze doen het.'

Ayla fronste haar voorhoofd. 'Zo heb ik er nog nooit over gedacht. Ik wil alleen maar helpen.'

'Dat weet ik. Maar het is meer dan willen helpen. Meestal weet jij precies wat er moet worden gedaan, en de meesten zien dat. Dat zal de reden zijn waarom ze doen wat jij zegt. Ik geloof dat jij Degene Die de Moeder Dient zou kunnen zijn, als je wilde,' zei Jondalar.

Ayla's frons werd dieper. 'Ik denk niet dat ik dat wil. Ik wil geen afstand van mijn naam doen. Het is het enige dat ik nog heb van mijn echte moeder, uit de tijd voordat ik bij de Stam woonde,' zei de jonge vrouw. Plotseling verstijfde ze en wees naar een met sneeuw bedekt heuveltje dat merkwaardig symmetrisch gevormd was. 'Jondalar! Kijk daar eens!'

De man keek in de richting waarin ze wees en zag eerst niet wat zij zag; toen drong de vorm tot zijn bewustzijn door. 'Zou dat onze...?' zei hij en hij spoorde Renner aan.

Het bergje lag midden tussen de braamstruiken, wat hun opwinding nog verhoogde. Ze stapten van hun paarden. Met een stevige tak baande Jondalar zich een weg door het struikgewas. Toen hij bij het midden kwam en de sneeuw van het bergje sloeg, zagen ze hun ondersteboven liggende ronde boot.

'Hier is het!' riep Ayla.

Ze stampten en sloegen de lange doorntakken weg tot ze bij hun boot konden komen en de zorgvuldig ingepakte bagage die eronder lag.

Hun bergplaats was niet geheel effectief geweest. Wolf gaf hun de eerste aanwijzing. Hij raakte kennelijk opgewonden door een geur die er nog hing en toen ze wolve-uitwerpselen vonden, begrepen ze waarom. Er hadden wolven in hun schuilplaats huisgehouden. In enkele gevallen waren pogingen om de goed ingepakte bundels open te scheuren inderdaad gelukt. Zelfs de tent was gescheurd, maar het verbaasde hun dat het niet erger was. Wolven konden niet van leer afblijven en als ze het te pakken hadden, vonden ze het heerlijk om op te kauwen.

'De Wolfverdrijver! Daardoor hebben ze geen ergere schade aangericht,' zei Jondalar, blij dat Ayla's mengsel niet alleen hun wolf en reiskameraad van hun spullen had weggehouden, maar ook andere wolven had verjaagd. 'En ik maar denken dat Wolf de reis voor ons moeilijker zou maken. Als hij er niet was geweest, hadden we waarschijnlijk geen tent meer gehad. Kom hier, jongen,' zei Jondalar, terwijl hij op zijn borst klopte endaarmee het dier uitnodigde om op te springen en zijn poten ertegen te zetten. 'Het is je weer gelukt! Ons leven gered, of in ieder geval onze tent.'

Ayla keek hoe hij de wolf in zijn nekvel greep, in zijn dikke vacht, en ze glimlachte. Het deed haar plezier te zien hoe zijn houding tegenover het dier was veranderd. Niet dat Jondalar ooit onvriendelijk tegen hem was geweest, of dat hij het land had aan de wolf. Het was alleen dat hij nooit zo openlijk vriendelijk en hartelijk was geweest. Je kon goed zien dat Wolf genoot van al die aandacht.

Al zou er veel meer schade zijn geweest als ze geen Wolfver- drijver hadden gebruikt, toch hadden de wolven behoorlijk huisgehouden in hun voedselvoorraad, die een rampzalige aanblik bood. Het grootste deel van hun gedroogde vlees en koeken was weg en vele pakken gedroogd fruit, groenten en granen waren opengescheurd of niet meer te vinden, misschien gestolen door andere dieren nadat de wolven waren vertrokken.

'We hadden misschien toch meer van het voedsel moeten meenemen dat de S'Armuniërs ons aanboden toen we vertrokken,' zei Ayla, 'maar ze hadden zelf al zo weinig. We zouden ook kunnen teruggaan.'

'Ik ga liever niet terug,' zei Jondalar. 'Laten we eerst eens kijken wat we hebben. Als we onderweg jagen, hebben we misschien genoeg tot we bij de Losaduniërs zijn. Die hebben gevraagd of we terugkwamen en een tijdje bij ze bleven.'

'Zullen zij ons eten meegeven voor onze Tocht?' vroeg Ayla.

'Ik denk het wel,' zei Jondalar. Toen moest hij lachen. 'Ik weet het eigenlijk zeker. Ik heb nog een toekomstig recht bij ze!'

'Een toekomstig recht?' zei Ayla met een vragende rimpel in haar voorhoofd. 'Zijn ze familie van je? Zoals de Sharamudiërs?'

'Nee, we zijn geen familie, maar wel vriendschappelijk met elkaar, zij hebben handel gedreven met de Zelandoniërs. Enkelen kennen de taal.'

'Je hebt het er eerder over gehad, Jondalar, maar ik heb nooit goed begrepen wat een "toekomstig recht" betekent.'

'Een toekomstig recht is een belofte dat je op een tijdstip in de toekomst zult geven wat iemand je vraagt, in ruil voor iets dat in het verleden is gegeven of, gebruikelijker, is gewonnen. Meestal wordt het toegepast om een schuld te betalen als iemand heeft gespeeld en meer heeft verloren dan hij kan betalen, maar het wordt ook in andere gevallen gebruikt,' legde de man uit.

'Welke andere gevallen?' vroeg Ayla. Ze had het gevoel dat er meer achter zat en dat het van belang was dat zij het begreep.

'Nou, soms om iemand terug te betalen voor iets dat hij voor je heeft gedaan, meestal iets bijzonders, waarvan je de waarde moeilijk kunt schatten,' zei Jondalar. 'Omdat er geen grens is aan een toekomstig recht, kan zoiets een zware verplichting betekenen, maar de meeste mensen vragen niet meer dan billijk is. Dikwijls is het aanvaarden van een toekomstig recht een teken van vertrouwen. Het is een manier om vriendschap aan te bieden.'

Ayla knikte. Er zat meer achter.

'Laduni is mij een toekomstig recht verschuldigd,' vertelde de man. 'Geen groot recht, maar hij is verplicht om me te geven wat ik vraag, en dat zou van alles kunnen zijn. Ik denk dat hij blij is zijn verplichting te kunnen nakomen met alleen maar een beetje voedsel dat hij waarschijnlijk toch wel zou hebben gegeven.'

'Is het ver naar de Losaduniërs?' vroeg Ayla.

'Het is een behoorlijke afstand. Ze wonen in het westelijke deel van deze bergen en wij zijn nu in het oostelijke deel, maar het is geen zware reis als we de rivier blijven volgen. We zullen haar wel moeten oversteken. Zij wonen op de andere oever, maar we kunnen ook meer stroomopwaarts oversteken,' zei Jondalar.

Ze besloten om daar hun kamp op te slaan en controleerden nog eens zorgvuldig al hun bezittingen. Er was hoofdzakelijk voedsel verdwenen. Toen ze alles wat nog bruikbaar was bij elkaar zagen, was het een armzalige hoeveelheid, maar ze beseften dat de situatie erger had kunnen zijn. Ze zouden onderweg flink moeten jagen en verzamelen, maar veel van hun gereedschappen en bagage waren nog intact en zouden na enig repareren en verstellen weer geheel te gebruiken zijn, behalve de vleestas, die aan flarden was gekauwd. De ronde boot had hun opslagplaats dan wel niet tegen de wolven beschermd, wel tegen het weer. De volgende ochtend moesten ze besluiten of ze het ronde, met huiden overtrokken bootje wel of niet zouden blijven meeslepen.

'We komen in bergachtiger gebied. Misschien is het lastiger hem mee te nemen dan hem achter te laten,' zei Jondalar.

Ayla had de palen nagekeken. Van de drie die ze hadden gebruikt om hun eten tegen dieren te beschermen, was er een gebroken, maar ze hadden er maar twee nodig voor het sleeptoestel. 'Waarom nemen we hem voorlopig niet mee, als het echt lastig wordt kunnen we hem altijd achterlaten,' zei ze.

Toen ze in westelijke richting reisden, lieten ze al spoedig het laagland met de winderige vlakten achter zich. De oostwestelij- ke loop van de Grote Moederrivier die ze nu volgden, markeerde de lijn van een hevige strijd die eens was gevoerd tussen de sterkste krachten van de aarde, in de oneindig langzame beweging van de geologische tijd. In het zuiden lag het begin van de hoge westelijke bergen, waarvan de hoogste wanden nooit door zachte zomerdagen werden verwarmd. Jaar in jaar uit vergaarden die indrukwekkende toppen sneeuw en ijs, nog verder glinsterden de allerhoogste pieken in de heldere, koude lucht.

Ayla en Jondalar zetten hun reis voort en reden bijna recht naar het westen, langs de noordelijke oever door het rivierdal. De Grote Moederrivier was niet meer zo breed en indrukwekkend als ze stroomafwaarts was geweest, maar nog steeds aanzienlijk. Na een paar dagen splitste ze zich als vanouds in verschillende zijtakken.

Na een halve dag reizen bereikten ze een grote zijrivier die van een hoger plateau omlaagkwam als een de kolkende massa waardoor ze een ontzagwekkende aanblik bood, met ijspegels die hele bevroren draperieën vormden. Beide oevers van de rivier waren bedekt met hoog opgestapelde ijsbrokken. Nu kwamen de noordelijke zijrivieren niet meer van de plateaus en uit heuvels van het bekende bergland dat ze achter zich lieten. Dit water kwam van het onbekende gebied in het westen. Omdat Jondalar er tegenop zag deze gevaarlijke rivier over te steken of stroomopwaarts te volgen, besloot hij een eindje terug te gaan en de verschillende zijtakken van de Moeder over te steken.

Het bleek de juiste keuze. Hoewel sommige vertakkingen tamelijk breed waren en langs de oevers bezaaid met brokken ijs, bleek in de meeste gevallen het ijzige water niet hoger te komen dan de flanken van de paarden. Ayla en Jondalar dachten er niet verder over na tot ze in de avond met de twee paarden en de wolf uiteindelijk de Grote Moederrivier waren overgestoken. Na hun gevaarlijke en traumatische avonturen op andere rivieren, verliep deze oversteek zo voorspoedig dat het bijna een anticlimax leek, maar die namen ze graag op de koop toe.

In de koudste periode van de winter was het reizen gevaarlijk genoeg. De meeste mensen zaten nu knus in hun warme hutten, en wanneer iemand te lang buiten bleef, gingen vrienden of familieleden hem zoeken. Ayla en Jondalar waren helemaal op zichzelf aangewezen. Als er iets zou gebeuren, hadden ze alleen elkaar en hun dierlijke metgezellen.

Hoewel sneeuw en ijs het hoogland om hen heen wit kleurden, viel er bijna nooit sneeuw in het rivierdal. De enkele neerdalende droge vlokjes kregen geen kans om een sneeuwlaag te vormen op de bevroren grond, behalve in kuilen en gaten, en soms zelfs daar niet. Als er te weinig sneeuw was, konden ze alleen drinkwater voor zichzelf en de dieren bemachtigen doormet hun stenen bijlen ijs uit de bevroren rivier te hakken en te smelten.

Hierdoor werd Ayla zich bewust van de dieren die door het dal van de Moederrivier zwierven. Het waren dezelfde soorten die ze onderweg in de steppen hadden gezien, maar nu hoofdzakelijk dieren die goed tegen kou konden. Ze wist dat deze konden leven van de droge planten die ruimschoots aanwezig waren op de bevroren, maar meestal sneeuwvrije vlaktes, maar ze vroeg zich af hoe ze aan water kwamen.

Ze dacht dat wolven en andere roofdieren waarschijnlijk gedeeltelijk hun dorst konden lessen met het bloed van de dieren die aan hun jacht ten prooi waren gevallen. Bovendien zwierven ze door een groot gebied waar voldoende holten waren die met sneeuw of los ijs waren gevuld. Maar hoe was het met paarden en andere grazende en bladeren en twijgen etende dieren? Hoe moesten die aan water komen in een land dat 's winters een bevroren woestijn was? In sommige gebieden was er voldoende sneeuw, maar er waren ook onherbergzame streken die alleen uit rotsen en ijs bestonden. Maar hoe droog het ergens ook was, als er voedsel te vinden was, waren er ook dieren.

Hoewel ze nog zeldzaam waren, zag Ayla hier meer wolharige neushoorns dan ze ooit op één plek bijeen had gezien. En er waren altijd muskusossen in hun buurt, ook al leefden ze niet in een groep. Beide diersoorten hielden van open, winderig, droog land, maar de neushoorns hielden meer van gras en zegge, terwijl muskusossen, geitachtige dieren die ze waren, meer weidden tussen bosachtig kreupelhout. Grote rendieren en de gigantische reuzenherten met hun machtige geweien woonden eveneens in dit bevroren land, en ook paarden met dikke wintervachten, maar als er één dier in het oog viel tussen al die bevolkingen in de vallei van de bovenstroom van de Grote Moederrivier, was het de mammoet.

Ayla kreeg er nooit genoeg van die enorme beesten te observeren. Al werd een enkele keer op ze gejaagd, ze waren zo onbevreesd dat ze bijna tam leken. Ze lieten de vrouw en man dikwijls heel dichtbij komen, omdat ze in hen geen gevaar zagen. Het waren eerder de mensen die bang voor hen waren. Hoewel de wolharige mammoeten niet de grootste exemplaren van hun soort waren, waren het toch de meest reusachtige dieren die de twee mensen ooit hadden gezien - en de meesten ooit zouden zien - en met hun ruige vacht die in de winter nog dikker was, en hun reusachtige gekromde slagtanden, zagen ze er van dichtbij groter uit dan Ayla zich van vroeger kon herinneren.

Hun enorme stoottanden begonnen, bij de kalveren, als vijf centimeter lange tanden, eigenlijk vergrote snijtanden. Na eenjaar vielen de babytanden uit en werden deze vervangen door blijvende slagtanden die vanaf die tijd voortdurend bleven groeien. De slagtanden van mammoeten waren eigenlijk sociale versieringen, belangrijk in hun onderlinge verhoudingen, maar hadden toch ook een praktische functie. Ze werden gebruikt om ijs te breken en op dat gebied waren de prestaties van mammoeten fenomenaal.

'Water!' zei Ayla. 'Zo komen ze aan water door stukjes ijs op te eten, Jondalar. Dat had ik me juist zitten afvragen.'

'Je hebt gelijk. Ik heb er nooit zo over nagedacht, maar nu je het zegt, ik geloof dat Dalanar er eens iets over heeft verteld. Maar er zijn een heleboel spreekwoorden over mammoeten. De enige die ik me kan herinneren is: "Kiest een mammoet richting noord, blijf dan in je toevluchtsoord", hoewel je hetzelfde zou kunnen zeggen over neushoorns.'

'Ik begrijp die uitdrukking niet,' zei Ayla.

'Het betekent dat een sneeuwstorm in aantocht is,' zei Jondalar. 'Ze schijnen het altijd aan te voelen. Die grote wolbalen houden niet zoveel van sneeuw. Hun voedsel wordt erdoor bedekt. Ze kunnen met hun slagtanden en slurven wel een beetje sneeuw wegvegen, maar niet als hij echt hoog wordt en ze erin vast komen te zitten. Het is vooral ellendig voor ze als het eerst dooit en dan weer opvriest. Ze gaan 's avonds liggen als de sneeuw nog half ontdooid is door de middagzon, en tegen de morgen is hun vacht aan de grond vastgevroren. Dan kunnen ze niet weg. Je kunt er dan makkelijk op jagen, maar als er geen jagers in de buurt zijn en het gaat niet dooien, gaan ze langzaam dood van de honger. Er zijn er die doodgevroren zijn, vooral kleintjes.'

'Wat heeft dat te maken met richting noord kiezen?'

'Hoe dichter je bij het ijs komt, hoe minder sneeuw er is. Weet je nog hoe het was toen we met de Mamutiërs op mam- moetjacht gingen? Het enige water in de buurt was de stroom die van de gletsjer kwam, en dat was 's zomers. In de winter is alles bevroren.'

'Is er daarom zo weinig sneeuw hier?'

'Ja, deze streek is altijd koud en droog, vooral in de winter. Iedereen zegt dat dat komt doordat de gletsjers zo dichtbij zijn. Die bevinden zich op de bergen naar het zuiden, en het Grote IJs is niet ver noordelijk. Het grootste deel van het land daartussenin is platkop... ik bedoel Stamgebied. Het begint iets westelijk van hier.' Jondalar zag Ayla's uitdrukking toen hij zich vergiste, hij werd er verlegen van. 'Hoe dan ook, er is nog een gezegde over mammoeten en water, maar ik weet niet meer precies welk. Zoiets als: "Als je geen water kunt vinden, zoek dan een mammoet."'

'Dat gezegde begrijp ik,' zei Ayla. Ze keek langs hem heen, Jondalar draaide zich om.

De vrouwelijke mammoeten waren stroomopwaarts gegaan en hadden zich aangesloten bij enkele mannetjes. Verscheidene vrouwtjes waren een smalle bijna verticale opeenhoping van ijs aan het bewerken die zich op de oever van de rivier had gevormd. De grote mannetjes, waaronder een eerbiedwaardige oudste met grijze strepen door zijn vacht, wiens indrukwekkende, hoewel minder nuttige slagtanden zo lang waren geworden dat ze elkaar van voren kruisten, schraapten en staken grote brokken ijs uit de oever. Daarna tilden de mammoeten de ijs- brokken met hun slurf op en lieten deze met veel geraas neerkomen waarbij ze in bruikbaarder stukken uiteen vielen. Dit alles ging gepaard met gebrul, gesnuif, gestamp en getrompetter. De gigantische wolharige beesten schenen er een spelletje van te maken.

Deze luidruchtige bezigheid was een gewoonte die alle mammoeten leerden. Zelfs de jongste van twee of drie jaar, die nog maar net hun babytanden hadden verloren, hadden door het ijsschrapen al een slijtageplek rondom de punt van hun kleine zes centimeter lange slagtandjes; de punten van de zestig centimeter lange tanden van tien jaar oude mammoeten waren glad gesleten door het op en neer bewegen langs verticale oppervlakken. Tegen de tijd dat de jonge mammoeten vijfentwintig jaar waren, begonnen hun slagtanden naar voren, naar boven en naar binnen te groeien, en werden ze op een andere manier gebruikt. De lagere delen begonnen enige slijtage te vertonen door al dat ijsschrapen en wegvegen van de sneeuw die op het droge gras en de verdorde planten van de steppen was gevallen. IJsbreken kon echter ook een gevaarlijke bezigheid zijn, omdat de slagtanden vaak tegelijk met het ijs afbraken, maar zelfs de gebroken uiteinden werden dikwijls weer glad gepolijst door hernieuwd schrapen en breken.

Het viel Ayla op dat ook andere dieren zich in de buurt hadden verzameld. De mammoeten met hun machtige slagtanden hadden genoeg ijs voor zichzelf, hun jongen en hun oudjes gebroken, maar ook voor een hele groep volgers. Vele dieren hadden er profijt van als ze de trekkende mammoeten van dichtbij bleven volgen. De grote wolharige dieren zorgden niet alleen dat er 's winters voldoende ijsbrokken waren om vocht te bemachtigen - zowel voor zichzelf als voor andere dieren - in de zomer gebruikten ze soms hun slagtanden en hun poten om gaten te graven in droge rivierbeddingen, die zich dan vulden met water. De waterputten die zo ontstonden werden ook door andere dieren gebruikt om hun dorst te lessen.

Terwijl ze de bevroren waterweg volgden, reden de vrouw en de man tamelijk dicht langs de oever van de Grote Moederrivier. Vaak ook gingen ze te voet. Met zo weinig sneeuw was er geen zachte witte deken om de sluimerende vegetatie met zijn vaal- bruine wintergezicht te bedekken. De lange bamboestaken van de afgelopen zomer en de pieken van de grote lisdodde kwamen dapper omhoog uit het bevroren moerasland, terwijl dode varens en zegge machteloos terneer lagen bij het ijs dat aan de oevers opgestapeld lag. Korstmossen klampten zich vast aan de rotsen als een korst aan een genezende wond, bodembedekken- de mossoorten waren ineengeschrompeld tot brokkelige droge matjes.

De lange skeletachtige vingers van kale takken ratelden in de felle, snijdende wind, alleen een geoefend oog kon uitmaken of het wilgen, berken of elzen waren. De diepgroene coniferen - sparren en grove dennen - waren makkelijker te onderscheiden, en al hadden de lariksen hun naalden verloren, toch bleef hun vorm herkenbaar. Wanneer ze naar hogere plekken klommen om te jagen, zagen ze lage dwergberken en kniehoge dennen zich dicht aan de grond vastklampen.

Hun maaltijden bestonden grotendeels uit klein wild; groot wild vereiste meer tijd om te besluipen en te doden dan ze ervoor over hadden, al aarzelden ze niet een hert te verschalken als ze dat zagen. Het vlees bevroor snel en zelfs Wolf hoefde een tijdje niet op jacht te gaan. Konijn, haas en een enkele bever, ruimschoots aanwezig in dit bergachtige gebied, vormden hun dagelijkse kost, maar de steppedieren uit drogere continentale klimaten, marmotten en reuzenhamsters waren even talrijk. De twee mensen waren altijd blij als ze een sneeuwhoen zagen, die dikke witte vogel met zijn gevederde poten.

Ayla's slinger werd dikwijls met goed resultaat gebruikt; ze wilden de speer werpers zoveel mogelijk voor groter wild bewaren. Het was makkelijker om nieuwe stenen te vinden dan nieuwe speren te maken om eventueel verloren gegane of gebroken exemplaren te vervangen. Op sommige dagen nam het jagen meer tijd in beslag dan ze wilden en alles wat tijd kostte, maakte Jondalar prikkelbaar.

Hun eetgewoonten, die sterk gericht waren op mager vlees, werden dikwijls aangevuld met de binnenste bast van coniferen en andere bomen, meestal verwerkt in een vleessoep, en ze waren opgetogen als ze bevroren bessen aan een struik zagen hangen. Jeneverbessen, die vooral lekker smaakten bij vlees als je er niet te veel van gebruikte, waren wijdverspreid; rozebottels waren zeldzamer maar als je ze vond, waren er een heleboel, ze smaakten altijd zoeter als ze bevroren waren geweest. De kruipende kraaiheide met zijn altijd-groene, op naalden lijkendeblaadjes, droeg kleine glanzend zwarte bessen die het dikwijls een hele winter volhielden, zoals de blauwe beredruif en de rode hulstbessen.

Ook granen en zaden werden aan hun vleessoep toegevoegd, nadat ze die met veel moeite hadden verzameld uit de droge grassen en kruiden die nog zaadknoppen droegen. Maar het kostte tijd deze te vinden. De meeste blad- en zaaddragende kruiden waren vergaan, de planten lagen onzichtbaar verscholen tot de voorjaarsdooi ze weer tot nieuw leven zou wekken. Ayla verlangde naar de gedroogde groenten en vruchten die door de wolven waren vernietigd, maar de voorraden die ze de S'Armuniërs had gegeven misgunde ze hen niet.

Hoewel Whinney en Renner 's zomers bijna uitsluitend gras aten, zag Ayla dat ze hun maaltijd hadden uitgebreid met twijgjes en de binnenste bast van bomen en bovendien een soort mos, waaraan vooral rendieren de voorkeur gaven. Ze verzamelde wat, proefde het eerst zelf, daarna maakte ze een kleine portie voor hen beiden klaar. Ze vonden de smaak sterk maar niet onverdraaglijk; ze beproefde verschillende manieren om de beste bereidingswijze te vinden.

Nog een andere bron van wintervoedsel vormden kleine knaagdieren als veldmuizen, woelmuizen en lemmingen; niet de dieren zelf - Ayla gaf die meestal aan Wolf als beloning voor zijn hulp bij het opsporen - maar hun nest. Ze speurde naar de nauwelijks zichtbare tekenen die wezen op een hol, stootte dan met een graafstok door de bevroren grond en vond zo de diertjes omringd door zaden, noten en bollen waarmee ze zich hadden bevoorraad.

Ayla had ook nog haar medicijnbuidel. Toen ze dacht aan alle schade die hun verstopte spullen was toegebracht, huiverde ze bij de gedachte aan wat er zou zijn gebeurd als ze haar buidel had achtergelaten. Niet dat ze dat ooit gedaan zou hebben, maar alleen het idee al dat ze hem kwijt zou zijn gaf haar een akelig gevoel in de maagstreek. De buidel was zozeer een deel van haarzelf dat ze zich verloren zou hebben gevoeld zonder dat attribuut. Maar, wat nog belangrijker was, de inhoud van de buidel van ottervel, gevoegd bij de al zo oude traditionele kennis die aan haar was doorgegeven na talrijke experimenten en mislukkingen, deed meer voor de gezondheid van de reizigers dan ze zelf beseften.

Tijdens hun reis naar het westen ontwikkelden ze een doeltreffend bevoorradingspatroon, dat hun zoveel mogelijk tijd liet om te reizen. Hun maaltijd mocht af en toe aan de karige kant zijn, ze sloegen deze zelden over. En toch werden ze magerder, vooral door het weinige vet in hun voedsel, maar ook door hun voortdurende lichaamsbeweging. Ze spraken er nietdikwijls over, maar beiden kregen genoeg van het reizen en verlangden ernaar hun bestemming te bereiken. Overdag zeiden ze weinig tegen elkaar.

Ayla dacht dikwijls over hun recente ervaringen na. Over het Kamp van de Drie Zusters, dan vergeleek ze de S'Armuniërs, met hun wrede leiders zoals Attaroa en Brugar, met de Mamutiërs, en hun behulpzame en vriendelijke, samenwerkende leiders, broer en zuster. En ze dacht na over de Zelandoniërs, het volk van de man van wie ze hield. Jondalar had zoveel goede eigenschappen dat ze ervan overtuigd was dat het in wezen een goed volk moest zijn, maar als je bedacht wat hun gevoelens waren tegenover de Stam, dan vroeg ze zich af hoe ze haar zouden ontvangen. Zelfs S'Armuna had vaag gezinspeeld op hun sterke afkeer van het volk dat ze de platkoppen noemden, maar ze was er zeker van dat geen Zelandoniër zo wreed zou zijn als de vrouw die de leidster van de S'Armuniërs was geweest.

'Ik begrijp niet hoe Attaroa al die dingen heeft kunnen doen, Jondalar,' zei Ayla toen ze bijna klaar waren met hun avondmaaltijd. 'Ik begin me van alles af te vragen.'

'Wat vraag je je dan af?'

'Over mijn soort mensen, de Anderen. Toen ik jou voor het eerst ontmoette, was ik zo dankbaar dat ik eindelijk iemand had gevonden die net zo was als ik. Het was zo'n opluchting dat ik niet de enige was in de wereld. En toen later bleek dat je zo fantastisch was, zo goed, toegewijd en lief, dacht ik dat alle mensen van mijn volk zoals jij zouden zijn,' zei ze, 'en dat gaf me een prettig gevoel.' Ze wilde eraan toevoegen: tot de dag dat je met zoveel afschuw reageerde toen ik vertelde over mijn leven bij de Stam, maar ze besloot het niet te zeggen toen ze Jondalar zag glimlachen, blozend van genoegen en duidelijk gevleid.

Hij had een warm gevoel gekregen bij haar woorden en bedacht dat zij minstens zo fantastisch was.

'En toen we later de Mamutiërs ontmoetten, Talut en het Leeuwekamp,' vervolgde Ayla, 'was ik ervan overtuigd dat de Anderen een goed soort mensen waren. Ze hielpen elkaar en iedereen mocht meebeslissen. Ze waren vriendelijk en lachten veel, ze verwierpen niet onmiddellijk een idee omdat ze er nog nooit van gehoord hadden. Natuurlijk was er Frebec, maar die bleek toch ook niet zo slecht te zijn. Zelfs degenen op de Zomerbijeenkomst die een tijd tegen mij partij kozen, vanwege de Stam, zelfs een aantal Sharamudiërs, deden dat alleen uit ongegronde angst, niet uit boze bedoelingen. Maar Attaroa was zo verderfelijk als een hyena.'

'Attaroa was maar één persoon,' herinnerde Jondalar haar.

'Ja, maar kijk eens hoeveel mensen zij heeft beïnvloed.

S'Armuna heeft haar heilige kennis misbruikt om Attaroa te helpen bij het doden en mishandelen van mensen, ook al had ze er later berouw van, en Epadoa was bereid om alles te doen wat Attaroa haar opdroeg,' zei Ayla.

'Ze hadden er een reden voor. De vrouwen waren vreselijk behandeld,' zei Jondalar.

'Ik weet het. S'Armuna dacht dat ze juist handelde; Epadoa vond het heerlijk om te jagen en was Attaroa dankbaar dat ze haar de kans gaf. Ik ken dat gevoel ook, hoor. Ik vind het heerlijk om te jagen, en ik ben tegen de Stam in gegaan, ik heb ook dingen gedaan die niet mochten om maar te kunnen jagen.'

'Nou, Epadoa kan nu voor het hele kamp jagen, ik geloof niet dat zij zo slecht was,' zei Jondalar. 'Het leek wel alsof ze een soort moederliefde begon te voelen. Doban heeft me verteld dat ze heeft beloofd hem nooit meer pijn te doen en niet te zullen toestaan dat een ander dat doet. Misschien houdt ze nog wel meer van hem juist omdat ze hem zoveel pijn heeft gedaan en nu de kans krijgt om het goed te maken.'

'Epadoa wilde die jongens geen kwaad doen,' zei Ayla. 'Ze was bang dat als ze niet deed wat Attaroa wilde, zij ze zou doden. Dat heeft ze S'Armuna verteld. En dat waren haar redenen. Zelfs Attaroa had redenen. Er was zoveel slechts in haar leven, dat ze er zelf slecht van werd. Ze was gewoon niet menselijk meer, maar geen enkele reden is goed genoeg om haar te verontschuldigen. Hoe kon ze de dingen doen die ze heeft gedaan? Zelfs Broud, zo slecht als hij was, was niet zó slecht, en hij haatte mij. Hij heeft nooit opzettelijk kinderen pijn gedaan. Ik dacht vroeger dat mijn soort mensen zo goed was, maar ik ben daar niet meer zo van overtuigd,' zei ze verdrietig.

'Er zijn goede en slechte mensen, Ayla, iedereen heeft wel iets goeds en iets slechts in zich,' zei Jondalar met een bezorgde frons. Hij begreep dat ze probeerde de gevoelens die zich na de laatste afschuwelijke ervaringen van haar meester hadden gemaakt in haar persoonlijke wereldbeeld te verwerken, en hij begreep ook dat dat heel belangrijk was. 'Maar de meeste mensen zijn fatsoenlijk en proberen elkaar te helpen. Ze weten dat dat nodig is - uiteindelijk weet je nooit wanneer je zelf hulp nodig zult hebben - en de meeste mensen zijn veel liever vriendelijk.'

'Maar sommigen zijn helemaal verwrongen, zoals Attaroa,' zei Ayla.

'Dat is zo,' knikte de man instemmend. 'En er zijn er ook die alleen maar geven wat ze moeten geven, terwijl ze liever helemaal niets hadden willen geven, maar daarmee zijn ze nog niet slecht.'

'Maar een slecht mens kan het gemeenste naar boven halen bij goede mensen, zoals Attaroa bij S'Armuna en Epadoa.'

'Het enige dat we kunnen doen is voorkomen dat slechte en wrede mensen te veel kwaad aanrichten. Misschien moeten we ons gelukkig prijzen dat er niet meer mensen zijn zoals Attaroa. Maar, Ayla, laat alsjeblieft niet één slecht mens jouw gedachten over mensen in het algemeen bepalen.'

'Attaroa kan mijn gevoelens voor de mensen die ik ken niet veranderen en je hebt vast gelijk wat de meeste mensen betreft, Jondalar, maar ze heeft me wel bedachtzamer en voorzichtiger gemaakt.'

'Het kan geen kwaad om in het begin een beetje op je hoede te zijn, maar je moet de mensen een kans geven hun goede kanten te tonen voordat je ze slecht noemt.'

Naarmate ze hun reis naar het westen voortzetten, bleef het hoogland ten noorden van de rivier ongeveer gelijk. Op de afgeronde bergtoppen en de vlakke plateaus stonden de groen blijvende bomen tegen de lucht afgetekend. De rivier splitste zich weer in verschillende vertakkingen over een stroomgebied dat een soort delta vormde. De noordelijke en zuidelijke begrenzingen van de vallei behielden hun kenmerkende verschillen. Het bodemgesteente was gebarsten en tot op grote diepte verschoven, tussen de rivier en het kalkstenen voorgebergte van het hoge zuidelijke massief. Naar het westen bevond zich een steile kalkstenen rand van een breuklijn. De loop van de rivier keerde naar het noordwesten.

Het oostelijke deel van de laagvlakte werd ook begrensd door de richel van een breukvlak, niet zozeer veroorzaakt door het omhoogkomen van de kalkstenen bodem, als wel door het zakken van de bodem van de baai. Naar het zuiden strekte het land zich over grote afstand tamelijk vlak uit, tot het weer omhoogkwam naar het gebergte; het granieten plateau in het noorden kwam steeds dichter bij de rivier, tot het als een steile wand pal aan de overkant van het water omhoogrees.

Ze sloegen hun tent op in de laaggelegen baai. In het dal bij de rivier zagen ze nu de gladde grijze schors en kale takken van beukebomen tussen de sparren, dennen en lariksen; dit gebied was voldoende beschut om enkele loofbomen met grotere bladeren te laten groeien. Een kudde mammoeten, vrouwtjes en mannetjes, scharrelde er verstoord rond. Ayla reed er dichter naar toe om te zien wat er aan de hand was.

Er lag een mammoet op de grond, een reusachtig exemplaar, een oude, met enorme slagtanden die elkaar aan de voorzijde kruisten. Ze vroeg zich af of dit dezelfde kudde was die ze eerder ijs hadden zien breken. Jondalar kwam naast haar staan.

'Ik ben bang dat hij doodgaat. Kon ik maar iets voor hem doen,' zei Ayla.

'Waarschijnlijk heeft hij geen tanden meer. Als dat zo is, kan niemand méér voor hem doen dan wat zij doen, bij hem blijven en hem gezelschap houden,' zei Jondalar.

'Misschien mag niemand meer verlangen,' zei Ayla.

Nadat Ayla, Jondalar en hun viervoetige reisgezellen het laagland en de mammoeten achter zich hadden gelaten, werd hun weg steeds moeilijker en steiler. Ze naderden een bergkloof. Een uitloper van het oude massief in het noorden strekte zich te ver naar het zuiden uit en werd doorsneden door de wateren van de rivier. Ze klommen steeds hoger omdat de rivier zich door de nauwe doorgang stortte. Ze stroomde te snel om te kunnen bevriezen, maar voerde ijsschotsen mee uit rustiger streken meer naar het westen. Het was raar weer water te zien stromen na al dat ijs. Voor de grote omwallingen met hoge bergtoppen naar het zuiden zagen ze tafellanden, hoogvlakten van geringe omvang met massief lijkende heuvels en uitgestrekte plateaus, waarop dichte bossen coniferen stonden, alle met sneeuw bestrooid. De dunne takken van loofbomen en struikgewas waren als met wit getekend door een laagje bevroren regen, dat elke twijg en spruit afzonderlijk liet uitkomen, waardoor Ayla onder de indruk van hun winterse schoonheid raakte.

Ze kwamen steeds hoger en ook het laagland tussen de kammen lag telkens hoger dan het vorige dal. De lucht was koud, fris en helder en zelfs als er wolken hingen, viel er geen sneeuw. De neerslag werd minder naarmate de winter strenger werd. Het enige vocht in de lucht was de warme adem van mens en dier.

De rivier werd steeds smaller, telkens als ze voorbij het dal van een bevroren zij stroompje waren. Aan de westelijke kant van het laagland was nog een kloof. Ze beklommen de rotsachtige bergkam en toen ze de top hadden bereikt, keken ze in de verte en hielden halt omdat het uitzicht hen met ontzag vervulde. Voor hen had de rivier zich weer gesplitst. De reizigers wisten niet dat dit de laatste keer was dat ze zich opdeelde over zijrivieren en beddingen, die zo kenmerkend waren geweest voor haar loop door het vlakke laagland waar zij doorheen had gestroomd. De kloof vlak voor het laagland maakte een scherpe bocht waar de afzonderlijke beddingen bijeenkwamen en er ontstond een woedende kolk, die ijs en drijvende rommel in de diepte meetrok tot alles in een iets lagere stroom werd uitgestort.

Ze keken omlaag en volgden een kleine boomstam die in de rondte kolkte en bij elke draaiing steeds dieper werd meegetrokken.

'Daar zou ik niet graag invallen,' zei Ayla en huiverde bij de gedachte.

'Ik ook niet,' antwoordde Jondalar.

Ayla's blik werd naar een andere plek, in de verte, getrokken. 'Waar komen die wolken stoom vandaan, Jondalar?' vroeg ze. 'Het vriest en de heuvels zijn met sneeuw bedekt.'

'Daar zijn bronnen met heet water, water dat wordt verwarmd door de hete adem van Doni Zelf. Sommige mensen zijn bang om er dicht bij te komen, maar het volk dat ik wil bezoeken, woont bij zo'n diepe, hete bron hebben ze me verteld. Hete bronnen zijn voor hen heilig, al ruiken sommige heel smerig. Men zegt dat ze het water gebruiken om ziekten te genezen.'

'Hoe lang duurt het voor we die mensen bereiken? Degenen die water gebruiken om ziekten te genezen?' vroeg ze. Alles waardoor haar medische kennis kon worden uitgebreid, had haar belangstelling. Bovendien werd voedsel schaarser of namen ze geen tijd om ernaar te zoeken; ze waren al enkele nachten hongerig gaan slapen.

Het land werd aanmerkelijk hoger na het laatste vlakke stuk. Nu ze de bergen naderden, werden ze aan beide kanten helemaal omsloten door hooglanden. De ijskap naar het zuiden werd steeds hoger toen ze meer naar het westen trokken. Ver naar het zuiden, nog iets westelijk, staken twee pieken boven alle ruwe bergtoppen uit, de ene iets hoger dan de andere, als een vrouw en haar metgezel die de wacht over hun kinderen houden.

Waar het hoogland vlakker werd bij een ondiepere plaats in de rivier ging Jondalar naar het zuiden, weg van de rivier, naar een wolk opstijgende stoom in de verte. Ze beklommen een lage kam en keken vanaf de top over een met sneeuw bedekt weiland naar een stomende poel met water, dicht bij een grot. Verschillende mensen hadden hen zien naderen en keken ontzet. Ze waren zo geschrokken, dat ze stokstijf bleven staan. Eén man richtte echter een speer op hen.