39.
Jondalar en Ayla trokken naar het noorden, terug naar de Donau, de Grote Moederrivier die hun stappen tijdens zo'n groot deel van hun reis had geleid. Toen ze de rivier bereikten, bogen ze weer naar het westen af en bleven haar naar de oorsprong volgen. De Grote Moederrivier was hier anders. Zij was geen geweldige, slingerende watermassa meer, die zwaar en waardig door de uitgestrekte vlakten stroomde, die ontelbare zijrivieren met enorme hoeveelheden slib meesleurde, in verschillende beddingen uiteenviel en in haar scherpe bochten U-vormige meren maakte.
Dichter bij haar oorsprong was de rivier frisser, levendiger, smaller en minder diep, en tuimelde bij haar afdaling langs de steile bergwand over haar brede, rotsige bedding. De route naar het westen langs de snel stromende rivier was een steeds hogere klim geworden, een weg die hen steeds dichter bij hun onvermijdelijke ontmoeting met de dikke laag ijs bracht, die een korst over de brede hoogvlakte van het ruwe bergland voor hen vormde.
De vormen van de gletsjers volgden de omtrekken van het land. Op de bergtoppen waren ze steile ij spieken, op vlakke delen strekten ze zich als pannekoeken uit, bijna overal even dik, maar in het midden iets hoger. Ze lieten hele grind wallen achter en veroorzaakten uithollingen die later grote en kleine meren zouden worden. Waar zij het verst waren opgedrongen, vond bijna een ontmoeting plaats - het scheelde vijf breedtegraden - tussen de zuidelijkste uitloper van de uitgestrekte continentale ijskorst, waarvan de bijna vlakke top even hoog als de omringende bergen was, en de noordelijke uitlopers van de bergglet- sjers. Het land dat daartussen lag, was het koudste van de hele aarde.
Anders dan berggletsjers - eigenlijk bevroren rivieren die langzaam langs de berghelling omlaag kruipen - was het eeuwige ijs op het afgeronde, bijna vlakke hoogland meer een plateaugletsjer, een miniatuurversie van de grote, dikke ijsplak, die zich over de vlakten van het continent uitstrekte naar het noorden. De gletsjer waarvoor Jondalar zo beducht was, lag meer naar het westen.
Bij elke stap die ze op hun tocht langs de rivier zetten, kwamen Ayla en Jondalar hoger. Tijdens de beklimming probeerden ze de zwaarbeladen paarden zoveel mogelijk te sparen door vaker naast hun trouwe viervoeters te lopen dan op ze te rijden. Ayla was vooral bezorgd over Whinney, omdat zij het grootste deel van de brandstenen droeg, die het leven van hun reisgezellen hopelijk veilig zou stellen als ze de ijsvlakte overstaken, een terrein waarop paarden zich zelf nooit zouden wagen.
Beide paarden droegen zware pakken, hoewel de lading op de rug van de merrie lichter was omdat zij het sleeptoestel moest trekken. Renners lading was zo hoog gepakt dat hij zich tamelijk onhandig voortbewoog. Ook de draagtoestellen van de vrouw en de man waren behoorlijk groot. Alleen de wolf had geen extra lasten en toen Ayla zijn onbelemmerde bewegingen zag, vond ze dat hij eigenlijk ook een deel zou kunnen dragen.
'Al die moeite om stenen mee te slepen,' zei Ayla op een morgen toen ze haar draagtoestel weer op haar schouders bond. 'Sommige mensen zullen denken dat we gek zijn zo'n zware lading stenen de bergen op te dragen.'
'Er zijn er nog veel meer die denken dat we gek zijn omdat we met twee paarden en een wolf reizen,' verweerde Jondalar zich, 'en als we ze over het ijs willen krijgen, moeten we deze stenen naar boven dragen. Maar er is één ding waarop we ons kunnen verheugen.'
'Wat dan?'
'Hoe makkelijk het zal gaan als we aan de overkant zijn.'
De bovenloop van de rivier liep door het noordelijke voorgebergte van de bergketen naar het zuiden, die zo hoog was dat de reizigers weinig idee van zijn immense afmetingen hadden. De Losaduniërs woonden in een streek pal ten zuiden van de rivier, met meer afgeronde, massiefachtige kalksteenbergen en uitgestrekte, tamelijk vlakke plateaus. Al waren ze tijdens eeuwen afgesleten door de inwerking van wind en water, toch waren de geërodeerde reuzen hoog genoeg om het hele jaar glinsterende ijskronen te dragen. Tussen de rivier en de bergen lag een landschap van vegetatie in winterslaap, met een ondergrond van zandstenen Flysch.
Dit geheel was weer bedekt met een dun sneeuwkleed dat de ondergrens van het eeuwige ijs vervaagde. Toch gaf een ijs- schittering het begin van de gletsjer aan.
Verder naar het zuiden, glimmend in de zon als reuzenscher- ven van gebroken albast, rezen de steile rotsen van het centrale bergland op, nog boven de meer nabije toppen, bijna als een aparte keten binnen het grote massief. De reizigers bleven gestaag klimmen in de richting van de hogere westelijke bergketen, gadegeslagen door twee peinzende scherpe pieken die hoog boven de rest uittorenden.
Naar het noorden, aan de overkant van de rivier, steeg het oude kristallijnen massief steil op. Boven zijn golvende oppervlakte staken hier en daar grote rotsmassa's uit, afgewisseld door hoge graslanden. Voor hen, naar het westen, reikten hogere, tamelijk afgeplatte heuvels, waarvan sommige bedekt wa-ren met hun eigen ijskroontje, tot over de bevroren rivier, diegeen begrenzing van de vorst bleek te zijn, en voegden zich bijhet ijs van de jonger geplooide richels van de zuidelijke bergke-ten.
Steeds minder vaak dwarrelde droge poedersneeuw neer nuhun Tocht hen dichter naar het koudste deel van het continentvoerde, de streek tussen de verste noordelijke uitloper van deberggletsjer en de meest zuidelijke delen van de uitgestrekte,hele continenten bedekkende ijslagen. Zelfs de winderige löss-steppen van de oostelijke vlakten waren niet met deze bitterestrenge kou te vergelijken. Het land werd behoed voor detroosteloze verlatenheid van louter ijsvelden door de matigendemaritieme invloed van de westelijke oceaan.
De hooggelegen gletsjer, waarover zij van plan waren tegaan, zou zich nog meer hebben kunnen uitbreiden, waardoorhet onmogelijk zou zijn geweest erover te trekken, als de luchtniet enigszins werd verwarmd door de niet dichtgevroren oce-aan die het opdringende ijs tot staan wist te brengen. De mari-tieme invloeden, die een doorgang mogelijk maakten naar dewestelijke steppen en toendra's, hielden ook de gletsjers wegvan het land van de Zelandoniërs. Daardoor was hun land nietonder de zware laag ijs bedolven die andere landen op dezelfdebreedtegraad wel bedekte.
Jondalar en Ayla waren spoedig al weer gewend aan het reizen,hoewel Ayla het gevoel kreeg eeuwig aan het reizen te zijn. Zeverlangde naar het eind van hun Tocht. Herinneringen aan rus-tige winters in de aardwoning van het Leeuwekamp schotenhaar te binnen, terwijl ze voortploeterden door het eentonigewinterlandschap. Ze dacht met plezier terug aan kleine voor-vallen en vergat de ellende die voortdurend als een schaduw bo-ven haar had gehangen, toen ze dacht dat Jondalar niet meervan haar hield.
Al hun water moest worden gesmolten, meestal van rivierijsen niet van sneeuw - het land was namelijk kaal en onbeschut,waardoor weinig sneeuwbanken waren ontstaan - maar Aylawas toch van mening dat de vrieskou enkele voordelen bood.De zijrivieren van de Grote Moeder waren kleiner en harddichtgevroren, waardoor ze makkelijker konden worden over-gestoken. Altijd haastten zij zich over de open delen van derechteroever door de felle winden die in de valleien van rivierenen beken raasden. Deze winden voerden ijzige lucht mee uit dehogedrukgebieden van de bergstreek in het zuiden, waardoorde vriezende koude lucht nog bijtender werd.
Ayla bibberde, zelfs in haar dikke huiden, en was opgeluchtdat ze eindelijk een brede vallei over waren en achter een be-schermende barrière van een nabijgelegen hoger gebied kwa-men. 'Ik heb het zo koud,' zei ze klappertandend. 'Ik wou dathet warmer werd.'
Jondalar keek verschrikt op. 'Dat moet je niet wensen,Ayla!'
'Waarom niet?'
'We moeten over die gletsjer heen voor het weer verandert.Warme wind betekent de föhn, de sneeuwsmelter, die eennieuw jaargetijde inluidt. Dan moeten we een omweg maken,over het noorden, door Stamgebied. Dat duurt veel langer enna alle last die Charoli hun heeft bezorgd, denk ik dat ze nieterg gastvrij zullen zijn,' zei Jondalar.
Ayla knikte begrijpend en keek aandachtig naar de noordzij-de van de rivier. Na een tijdje zei ze: 'Zij hebben de beste kant.'
'Waarom denk je dat?'
'Zelfs vanaf hier kun je zien dat daar vlaktes met goed graszijn, waardoor er meer dieren komen om op te jagen. Aan dezekant zijn hoofdzakelijk dwergdennen - dat betekent zand-grond met hoofdzakelijk slecht gras. Deze zijde ligt vast dich-ter bij het ijs, waardoor deze ook kouder is en minder vrucht-
baar,' legde ze uit.
'Misschien heb je gelijk,' zei Jondalar, die vond dat ze ditscherp had beredeneerd. 'Ik weet niet hoe het 's zomers is; ikben hier alleen 's winters geweest.'
Ayla had het goed gezien. De grondsoort van de noordelijkevlakten van de vallei waar de grote rivier stroomde, bestondvoornamelijk uit löss op kalksteenbasis en was daar vrucht-
baarder dan aan de zuidelijke kant. Bovendien drongen deberggletsjers verder door, waardoor de winters strenger en dezomers koeler waren, nauwelijks warm genoeg om de sneeuwen de vorst van een hele winter in de grond terug te dringennaar de sneeuwlijn van de afgelopen zomer. De meeste gletsjersbegonnen weer uit te dijen, langzaam, maar genoeg om eenverschuiving in het heersende milieu waar te nemen, van eenwarmere tussentijd terug naar koudere tijden, een laatste op-mars van de gletsjers voor de lange dooi die alleen nog ijs in depoolstreken zou achterlaten.
Ayla en Jondalar volgden op hun tocht naar het westen de loopvan de rivier met een lichte afwijking naar het noorden, en zijwerden gevolgd door het bergmassief aan de overkant van derivier. Jondalar wist dat ze naderden. Het lager liggende landtussen het oude hoogland in het noorden en de bergen in hetzuiden begon op te lopen en vormde een wild landschap metruwe, steile rotsen. Ze kwamen langs de plaats waar drie stro-
men samenvloeiden en het herkenbare begin van de Grote Moederrivier vormden. Daar staken ze over en volgden nu de linkeroever van de middelste stroom, de Middelste Moeder. Jondalar had gehoord dat deze als de oorspronkelijke Moederrivier werd beschouwd, hoewel ze alle drie voor die naam in aanmerking konden komen.
Het bereiken van wat werkelijk het begin van de grote rivier was, werd niet zo'n indrukwekkende ervaring als Ayla had verwacht. De Grote Moederrivier ontstond niet op een duidelijk afgebakende plaats, zoals de grote binnenzee waarin ze eindigde. Er was geen duidelijk begin en zelfs de begrenzing van het noordelijke gebied was twijfelachtig, maar Jondalar had het gevoel op bekend terrein te zijn. Hij dacht dat ze dicht bij de rand van de gletsjer waren, hoewel ze al een tijd over sneeuw hadden gelopen en dit moeilijk precies was te zeggen.
Het was nog middag, maar ze besloten al naar een plek te zoeken waar ze hun kamp konden opslaan en ze trokken over land naar de rechteroever van de meest noordelijke zijrivier. Ze hielden een eindje verder halt, net na de vallei van een tamelijk grote stroom, die zich vanaf het noorden bij de andere voegde.
Toen Ayla een niet besneeuwde grindbank naast de rivier zag, hield ze even halt om een paar gladde, ronde stenen op te rapen, die zeer geschikt voor haar slinger waren, en stak deze in haar leren buidel. Ze hoopte diezelfde middag of de volgende ochtend gelegenheid te krijgen op sneeuwhoen of witte haas te jagen.
De herinnering aan hun korte verblijf bij de Losaduniërs begon te vervagen en werd vervangen door zorgen over de gletsjer die voor hen lag. Vooral Jondalar zat erover in. Omdat ze te voet gingen en veel bagage hadden, waren ze minder snel vooruit gekomen dan het plan was geweest en hij was bang dat het eind van de lange winter toch te vroeg zou komen. Het aanbreken van de lente was onvoorspelbaar, maar hij hoopte dat het dit jaar laat zou zijn.
Ze ontlastten de paarden en richtten hun kamp in. Omdat het nog vroeg was, besloten ze voor vers vlees te zorgen. Ze gingen naar een licht bebost gebied en zagen daar sporen van herten, wat hen verbaasde, maar waar Jondalar zich zorgen over maakte. Hij hoopte dat terugkerende herten geen teken van het naderende voorjaar waren. Ayla gaf Wolf een teken en achter elkaar trokken ze verder het bos in, Jondalar voorop. Ayla volgde dicht achter hem met Wolf op haar hielen. Ze wilde niet dat hij zou wegrennen en hun prooi opschrikken.
Ze volgden het spoor door nogal open bos in de richting van een hoog uitstekend rotsblok, dat hun het zicht benam. Ayla zag dat Jondalar zijn schouders ontspande en zijn manier vanlopen rustiger werd. Ze begreep uit het spoor dat het hert aangaf dat het was weggesprongen, blijkbaar door iets opgeschrikt.
Ze bleven plotseling stokstijf staan, omdat Wolf begon te grommen. Hij voelde iets en ze waren eraan gewend op zijn waarschuwingen acht te slaan. Ayla wist zeker dat ze schuifelende geluiden hoorde aan de andere kant van het grote rotsblok dat uit de grond omhoogstak en hun weg versperde. Ze keken elkaar aan, de man had het ook gehoord. Ze kropen langzaam langs de wand van de rotsformatie vooruit. Er klonk geschreeuw, het geluid van iets dat zwaar neerkwam en, bijna gelijktijdig, een gil van pijn.
Die gil deed Ayla huiveren, een huivering van herkenning. 'Jondalar! Daar is iemand in nood!' zei ze en rende om de rots heen.
'Wacht Ayla! Het kan gevaarlijk zijn!' riep hij waarschuwend. Met de speer in zijn hand holde hij achter haar aan.
Aan de andere kant van de rots worstelden jongemannen met iemand op de grond, die zonder veel succes probeerde hen van zich af te houden. Anderen maakten grove opmerkingen tegen een man die op zijn knieën lag, half uitgestrekt op iemand anders, die twee anderen probeerden neer te duwen.
'Schiet op, Danasi! Heb je nog meer hulp nodig? Deze spant zich verschrikkelijk in.'
'Misschien heeft hij hulp nodig om het te vinden.'
'Hij weet gewoon niet wat hij ermee moet doen.'
'Geef dan iemand anders een kans.'
Ayla zag een glimp van blonde haren en besefte woedend van walging dat zij een vrouw neerdrukten, ze begreep waar die kerels op uit waren. Ze rende erop af en onderwijl drong iets tot haar door. Misschien door de vorm van een been of arm of de klank van een stem, plotseling wist ze dat het een vrouw van de Stam was - een blonde vrouw van de Stam! Ze stond een ogenblik versteld.
Wolf gromde gretig, maar keek naar Ayla en hield zich in.
'Het is vast de bende van Charoli!' zei Jondalar, die vlak achter haar aankwam.
Hij zette zijn jachtuitrusting met zijn speerhouder op de grond en met enkele lange stappen was hij bij de drie mannen die de vrouw molesteerden. Hij greep er een aan de achterzijde van zijn parka bij zijn nekvel, en trok hem van de vrouw af. Hij draaide zich om en sloeg met gebalde vuist de man in zijn gezicht. De man zakte ineen. De twee anderen zaten met open mond van schrik te kijken, lieten de vrouw los en maakten zich op om de vreemdeling aan te vallen. Eén sprong op Jondalars rug en de ander stompte hem in zijn gezicht en tegen zijn borst.
Jondalar gooide de man van zijn rug, incasseerde een hardeklap tegen zijn schouder en reageerde onmiddellijk met eenkrachtige stoot in de maag van de man voor hem.
De vrouw rolde opzij, stond op toen de twee mannen Jonda-lar begonnen aan te vallen en rende naar de andere groep vech-tende mannen. Ondertussen nam Jondalar de tweede man tegrazen, terwijl de andere nog ineen kromp van de pijn. Ineenszag Ayla dat de eerste aanvaller begon op te krabbelen.
'Wolf! Help Jondalar! Pak die mannen!' riep ze en gaf hetdier een teken.
De grote wolf mengde zich gretig in het gevecht. Ayla gooidehaar bepakking op de grond en maakte haar slinger los die zeom haar hoofd had gewonden. Ze greep enkele stenen uit haarleren buidel. Een van de drie mannen lag op de grond en ze zageen andere, met doodsangst in zijn blik, zijn arm opheffen omde enorme wolf af te weren die recht op hem afkwam. Het diersprong op zijn achterpoten, zette zijn tanden in een zware win-terjas en scheurde de mouw eruit, terwijl Jondalar een hevigevuistslag tegen de kaak van de derde gaf.
Ayla legde een steen in de lus van haar slinger en richtte haaraandacht op de andere groep worstelende mannen. Een hiefeen zware benen knuppel met beide handen op en stond op hetpunt deze te laten neerkomen. Razendsnel slingerde ze eensteen en zag de man met de knuppel neerzijgen. Een andereman, die dreigend een speer richtte naar iemand die op degrond lag, zag met een ongelovige uitdrukking op zijn gezichthoe zijn vriend neerviel. Hij schudde zijn hoofd en had geenerg in de tweede steen. Hij schreeuwde van pijn toen hij werdgeraakt. De speer viel op de grond toen hij naar zijn gewondearm greep.
Ayla's slinger had er al twee buiten gevecht gesteld en devrouw die door de mannen was aangevallen, was bezig een der-de met haar vuisten te bewerken. De man hief zijn armen opom haar af te weren. Weer een andere die te dicht bij de mankwam die ze hadden willen bedwingen, werd door een krachti-ge stomp verrast. Hij wankelde achteruit. Ayla had weer tweestenen klaar om weg te slingeren. Ze wierp mikkend op een dij-spier, zodat haar worp geen dodelijke gevolgen zou hebben, enkon zo de onderliggende man een kans geven, een man van deStam, zoals Ayla al had vermoed. Hij zat nu rechtop, greep deman die het dichtst bij hem was, tilde die van de grond ensmakte hem tegen een andere aan.
De vrouw van de Stam viel opnieuw als een wilde aan en wistuiteindelijk de man met wie ze aan het vechten was te verjagen.Hoewel ze niet aan vechten waren gewend, waren de vrouwenvan de Stam even sterk als hun mannen in verhouding tot hunlengte. Al had ze liever willen instemmen dan te moeten vech-ten tegen een man die haar voor het bevredigen van zijn be-hoefte wilde gebruiken, zij was gaan vechten om haar gewondepartner te verdedigen.
Een van de jonge mannen lag bewusteloos naast het been vande man van de Stam, met een hoofdwond waaruit het bloedgutste. Zijn vieze blonde haar plakte aan elkaar en er ontstondeen enorme zwelling in alle kleuren van de regenboog op zijnhoofd. Een andere aanvaller wreef over zijn arm en keek woe-dend naar de vrouw met haar slinger. De anderen waren ookgewond en gehavend. De drie mannen die de vrouw te pakkenhadden gehad, zaten ineen gedoken op de grond, toegetakelden vol blauwe plekken, hun kleren aan flarden, doodsbangvoor een wolf met ontblote tanden en een gemeen gegrom inzijn keel, die hen bewaakte.
Jondalar, die ook enkele klappen had moeten incasserenmaar dit niet leek te voelen, liep naar Ayla om zich te overtui-gen dat zij niet was geraakt en keek aandachtiger naar de manop de grond. Ineens zag hij dat het een man van de Stam was.Hij had het eigenlijk al gezien, toen ze net op het strijdtoneelwaren verschenen, maar dit was niet tot hem doorgedrongen.Hij vroeg zich af waarom de man nog op de grond zat. Hij trokde bewusteloze man weg en legde hem op zijn zij. Hij ademdenog. Toen zag hij waarom de man van de Stam niet opstond.
De oorzaak was duidelijk. Zijn rechterbeen, vlak boven deknie, was in een onnatuurlijke hoek gebogen. Jondalar keek deman vol ontzag aan. Met een gebroken been had hij zes man-nen van zich weten af te houden! Hij wist dat platkoppen sterkwaren, maar had nooit beseft hoe sterk en hoe vastberaden. Deman moest vreselijke pijn hebben, maar liet niets merken.
Plotseling zagen ze een man opschepperig komen aanlopen,een man die niet in de gevechten was verwikkeld geweest. Hijkeek om zich heen naar de toegetakelde bende en trok een ver-baasd gezicht. Alle jonge mannen schenen zich van onbehagenin bochten te wringen onder zijn minachtende blik. Ze wistenniet hoe ze het gebeurde moesten uitleggen. Het ene momentwaren ze druk bezig de twee platkoppen af te tuigen, die depech hadden hun pad te kruisen en ten koste van hen lol te ma-ken, het volgende ogenblik waren ze overgeleverd aan eenvrouw die keihard stenen kon slingeren, een man met vuistenzo hard als basalt en de grootste wolf die ze ooit hadden gezien.Om nog maar te zwijgen van de twee platkoppen.
'Wat is er gebeurd?' vroeg hij.
'Je mannen hebben eindelijk een koekje van eigen deeg ge-had,' zei Ayla. 'Nu wordt het jouw beurt.'
Die vrouw was hem volkomen onbekend. Hoe wist ze dat ditzijn bende was? Ze sprak zijn taal met een eigenaardig accent en hij vroeg zich af wie ze was. De vrouw van de Stam draaide zich om toen ze Ayla's stem hoorde en bekeek haar aandachtig, hoewel niemand dit merkte. De man met de zwelling op zijn hoofd kwam een beetje bij en Ayla ging kijken hoe ernstig hij was gewond.
'Ga daar weg,' zei de man, maar zijn stoere optreden werd gelogenstraft door de angst in zijn stem.
Ayla stopte even, nam de man van hoofd tot voeten op en begreep dat zijn opmerking meer voor zijn bende was bedoeld en niet werd ingegeven door ongerustheid over die ene man die was gewond.
Ze ging rustig met haar onderzoek door. 'Hij zal enkele dagen hoofdpijn houden, maar dan is hij weer in orde. Als ik echt van plan was geweest hem kwaad te doen, had ik me niet ingehouden. Dan was hij nu dood geweest, Charoli.'
'Hoe ken jij mijn naam?' flapte de jongeman eruit met een angstige klank in zijn stem die hij trachtte niet te laten horen. Hoe wist deze vreemde wie hij was?
Ayla haalde haar schouders op. 'We weten nog wel meer dan je naam.'
Ze keek in de richting van de man en vrouw van de Stam. Uiterlijk leken ze onbewogen, maar Ayla kon zien aan zeer kleine veranderingen in hun uitdrukking en houding dat ze geschokt en angstig waren. Ze waren erg op hun hoede en keken onzeker naar de Anderen. Ze konden niet goed hoogte krijgen van de merkwaardige wending die de gebeurtenissen hadden genomen.
Voorlopig, dacht de man van de Stam, liepen ze geen gevaar weer te worden aangevallen, maar die grote man, waarom had die geholpen... of schijnbaar geholpen? Waarom zou een van de Anderen tegen mannen van zijn eigen soort vechten? En die vrouw? Als ze een vrouw was. Ze gebruikte een wapen dat hij goed kende, en ze deed het beter dan de meeste mannen. Welke vrouw gebruikte een wapen? Tegen mannen van haar eigen soort? En de wolf was nog griezeliger, hij leek de mannen te bedreigen die zijn vrouw kwaad hadden gedaan... zijn zeer bijzondere, nieuwe vrouw. Misschien had de lange man een Wol- vetotem, maar totems waren geesten en hij was een echte wolf. Het leek hem het beste te wachten. De pijn niet te veel laten merken en te wachten.
Omdat Ayla zijn blik naar Wolf had gezien en zijn angst begreep, besloot ze hem alle schokken te geven die ze voor hem in petto had. Ze floot, een kenmerkend, gebiedend fluitje dat op de roep van een vogel leek, maar die geen van hen kende. Allen staarden naar haar, wat ongerust, maar toen er niet onmiddellijk iets gebeurde, ontspanden ze zich weer. Te vroeg. Al snel hoorden ze hoefgetrappel en verschenen er twee tamme paarden, een merrie en een hengst van een ongebruikelijke bruine kleur, die regelrecht naar de vrouw liepen.
Wat gebeurde hier voor merkwaardigs? Was hij dood, en liep hij in de wereld van de geesten? vroeg de man van de Stam zich af.
Het leek of de paarden de jonge mannen nog meer schrik aanjoegen dan de mensen van de Stam. Ze verborgen hun gevoelens onder veel sarcasme en bravoure en spoorden elkaar aan tot steeds meer gedurfde en vernederende handelingen, maar ieder van hen droeg diep in zich een dichte kluwen van schuld en angst. Elke man was ervan overtuigd dat hij eens zou worden ontdekt en verantwoording zou moeten afleggen. Enkelen verlangden naar het ogenblik waarop een eind aan alles zou komen, voordat het nog erger werd en het al te laat zou zijn.
Danasi, degene die was uitgelachen omdat hij er moeite mee had de vrouw te bedwingen, had er met enkele anderen over gesproken die hij dacht te kunnen vertrouwen. Platkopvrouwen waren tot daar aan toe, maar dat meisje, niet eens een vrouw, dat huilde en tegenstribbelde. Hij moest toegeven dat het opwindend was geweest - meisjes in dat stadium waren altijd opwindend - maar later had hij zich geschaamd en was hij bang voor Duna's vergelding. Wat zou Ze met hen doen?
Nu was daar plotseling een vrouw, een vreemde, met een grote blonde man - ging het verhaal niet dat Haar minnaar groter en blonder was dan andere mannen? - en een wolf! En paarden die kwamen als zij ze riep. Niemand had haar ooit eerder gezien en zij wist wie zij waren. Ze sprak op een merkwaardige manier, ze kwam vast van ver, maar ze kende hun taal. Kon men spreken waar zij vandaan kwam? Was ze een dunai? Een Moedergeest in menselijke gedaante? Danasi rilde.
'Wat willen jullie van ons?' vroeg Charoli. 'We vielen jullie niet lastig, we maakten wat lol met platkoppen. Wat is er verkeerd aan plezier maken met een paar dieren?'
Jondalar zag Ayla's moeite om zich te beheersen. 'En Madenia?' vroeg hij. 'Was zij ook een dier?'
Ze wisten het! De jonge mannen keken elkaar en daarna Charoli aan en hoopten dat hij de leiding zou nemen. Het accent van de man leek niet op dat van haar. Hij was een Zelandoniër. Als de Zelandoniërs het wisten, dan zouden ze daar niet heen kunnen gaan om zich te verbergen als dat nodig mocht zijn. Wie wist het nog meer? Was er wel een plek waar ze naar toe konden?
'Deze mensen zijn geen dieren,' zei Ayla wit van woede,
waardoor Jondalar haar nog nauwlettender opnam. Hij had haar nog nooit zo kwaad gezien, maar tegelijkertijd was ze zo beheerst, dat hij niet zeker wist of de jonge mannen daar erg in hadden. 'Als zij dieren waren, zou je die dan ook proberen te verkrachten? Verkrachten jullie ook wolven? Verkrachten jullie paarden? Nee, jullie zoeken een vrouw en geen enkele wil jullie hebben. Dit zijn de enige vrouwen die jullie kunnen vinden,' zei ze. 'Maar het zijn geen dieren.' 'Jullie zijn dieren! Jullie zijn hyena's! Jullie snuffelen in mesthopen en jullie stinken. Jullie stinken naar je eigen slechtheid. Anderen pijn doen, vrouwen verkrachten, stelen wat niet van jullie is. Ik kan jullie verzekeren dat als jullie nu niet teruggaan, jullie alles kwijt zijn. Dan hebben jullie geen familie meer, geen Grot en geen volk, en jullie zullen nooit een vrouw bij de vuurplaats hebben. Jullie zullen een leven leiden als een hyena, steeds de resten moeten nemen en moeten stelen van je eigen volk.'
'Dat weten ze ook!' zei een van de mannen.
'Je moet niets zeggen!' zei Charoli. 'Ze weten niets, ze zijn alleen aan het gissen.'
'We weten het,' zei Jondalar. 'Iedereen weet het.' Hij beheerste hun taal niet perfect, maar was uitstekend te begrijpen.
'Dat zeg jij, maar we kennen je niet eens,' zei Charoli. 'Je bent een vreemde, niet eens een Losaduniër. We gaan niet terug. We hebben niemand nodig. We hebben onze eigen grot.'
'Is dat de reden waarom je voedsel steelt en vrouwen verkracht?' vroeg Ayla. 'Een Grot zonder vrouwen bij je vuurplaats is geen Grot.'
Charoli probeerde op nonchalante toon te spreken. 'We hoeven hier niet naar te luisteren. We nemen wat en wanneer we dat nodig hebben, voedsel, vrouwen. Niemand heeft ons nog tegengehouden en niemand zal dat doen. Kom op, we gaan weg,' zei hij en draaide zich om om te vertrekken.
'Charoli!' riep Jondalar naar de jongeman en haalde hem in enkele passen in.
'Wat moet je?'
'Ik wil je nog iets geven,' zei de grote man.
En zonder enige waarschuwing balde Jondalar zijn vuist en ramde in Charoli's gezicht. Zijn hoofd sloeg achterover en Charoli werd door die ongelooflijke klap geheel omvergeworpen.
'Die is voor Madenia!' zei Jondalar tegen de man die op de grond lag. Toen draaide hij zich om en liep weg.
Ayla keek naar de verdoofde jongeman. Er liep een straaltje bloed uit zijn mondhoek, maar ze maakte geen aanstalten hulp te bieden. Twee van zijn vrienden hielpen hem overeind. Ze richtte haar aandacht op de groep jongelui en keek ze een vooreen aan. Een armzalig zootje, slordig, vies en met gescheurde, smerige kleren. Hun magere gezichten verraadden honger. Geen wonder dat ze voedsel hadden gestolen. Ze hadden hulp en steun nodig van familie en vrienden van een Grot. Misschien had het ongebonden, vrije zwerversleven met Charoli's bende niet veel aantrekkingskracht meer en waren ze zover dat ze wilden teruggaan.
'Jullie worden gezocht,' zei ze. 'Iedereen is het erover eens dat jullie te ver zijn gegaan, zelfs Tomasi, die familie van Charoli is. Als jullie naar je verschillende Grotten terugkeren en bereid zijn te boeten voor wat jullie hebben gedaan, is er misschien een kans dat jullie weer bij je familie kunnen komen. Als jullie wachten tot ze jullie vinden, zal het veel slechter met jullie aflopen.'
Was dat de reden waarom Zij hier was? Was Zij gekomen om hen te waarschuwen voor het te laat was? Als ze teruggingen voor ze werden gevonden en hun best deden het goed te maken, zouden hun Grotten hen dan willen terugnemen?
Nadat Charoli's bende van het toneel was verdwenen, ging Ayla naar het paar van de Stam toe. Die hadden verbaasd toegezien hoe Ayla de mannen tegemoet was getreden en hoe Jondalar een laatste klap had uitgedeeld, waardoor die andere man was uitgeschakeld. Mannen van de Stam sloegen nooit andere mannen van de Stam, maar alle mannen van de Anderen waren vreemd. Ze leken een beetje op mannen, maar handelden niet als mannen, zeker niet de man die was neergeslagen. Alle stammen wisten van zijn bestaan en de man op de grond met het gebroken been moest toegeven dat het hem een zekere voldoening gaf dat die man had verloren. Het deed hem nog meer genoegen te zien dat ze allemaal weggingen.
Hij hoopte dat die twee ook zouden vertrekken. Hun daden waren zo onverwacht geweest, dat hij zich niet erg op zijn gemak voelde. Hij wilde naar zijn Stam terug, maar wist niet hoe hij dat met een gebroken been moest klaarspelen. Ayla's volgende gebaar overrompelde de man en vrouw geheel. Jondalar zag hun verblufte gezichten. Ze ging heel bevallig tegenover de man op de grond zitten, in kleermakerszit, en keek zedig omlaag.
Jondalar was volkomen verrast. Ze had dat voor hem wel eens gedaan, meestal als ze hem iets belangrijks had te zeggen en het moeilijk vond de juiste woorden te vinden. Dit was de eerste keer dat hij haar die houding tegen een ander zag aannemen. Het was een gebaar van respect, ze vroeg toestemming hem aan te spreken. Het verbaasde de lange man dat Ayla, zo begaafd en onafhankelijk, deze platkop, deze man van deStam, met zoveel eerbied benaderde. Ze had eens geprobeerd hem uit te leggen, dat het beleefdheid was, een traditie, hun manier van spreken en niet noodzakelijkerwijs zelfvernederend, maar Jondalar wist dat geen Zelandonische vrouw, of welke vrouw die hij kende, ooit iemand zo zou benaderen, of het nu een vrouw of een man was.
Terwijl Ayla geduldig wachtte tot de man haar een tikje op haar schouder gaf, wist ze niet zeker of de gebarentaal van dit Stamvolk dezelfde was als die van de Stam waar zij was grootgebracht. De afstand tussen de twee volken was groot, en deze mensen zagen er anders uit. Maar ze had overeenkomsten tussen gesproken talen gezien, maar hoe verder de mensen van elkaar woonden, hoe minder de talen op elkaar leken. Ze kon slechts hopen dat de gebarentaal van deze mensen ook gelijk zou zijn.
Ze dacht dat hun gebarentaal, zoals veel van hun kennis en gewoonten, uit hun geheugen kwam; het oergeheugen van een ras, verwant aan het instinct dat ieder kind bij zijn geboorte meekreeg. Als deze mensen van de Stam afkomstig waren van hetzelfde oorspronkelijke begin waarvan degenen die zij had gekend ook afstamden, dan moest hun taal minstens te vergelijken zijn.
Ayla wachtte zenuwachtig en begon zich af te vragen of de man enig idee had van wat ze probeerde te doen. Toen voelde ze een tikje op haar schouder en haalde diep adem. Het was lang geleden dat ze met mensen van de Stam had gesproken, nooit meer sinds ze was vervloekt... Dat moest ze vergeten. Ze kon deze mensen niet laten weten dat ze in de ogen van de Stam dood was, anders zouden ze haar ook niet meer zien, alsof ze niet bestond. Ze hief haar ogen op en beiden bekeken elkaar aandachtig.
Hij herkende geen spoor van Stamverwantschap bij haar. Ze was een vrouw van de Anderen. Ze was er ook niet een die er merkwaardig misvormd door een mengeling van geesten uitzag, zoals tegenwoordig velen werden geboren. Waar had deze vrouw van de Anderen geleerd hoe ze een man moest aanspreken?
Ayla had al vele jaren geen Stamgezicht gezien en hij had een echt Stamgezicht, maar dat leek niet op de gezichten van de mensen die ze had gekend. Zijn haar en baard waren lichter bruin en leken zachter, niet zo krullerig. Zijn ogen waren bruin, ook lichter, maar niet de diepe, doorschijnende, bijna zwarte ogen van haar volk. Zijn gelaatstrekken waren sterker, meer geprononceerd. Zijn wenkbrauwen waren zwaarder, zijn neus scherper, zijn hele gezicht stak meer naar voren, zijn voorhoofd leek nog abrupter achteruit te staan en zijn hoofdwas langer. Eigenlijk leek hij meer Stam te zijn dan haar Stam.
Ayla begon met gebaren en woorden uit de daagse taal van Bruns Stam, de taal van de Stam die zij als kind had geleerd. Onmiddellijk werd haar duidelijk, dat hij deze niet begreep. Toen maakt de man enkele geluiden. Ze hadden de klank en stembuiging van de Stam, veel keelgeluiden en bijna ingeslikte klinkers, en zij deed haar uiterste best er iets van te begrijpen.
De man had een gebroken been en ze wilde hem helpen, maar ook wilde ze meer over deze Stammensen te weten komen. Op een bepaalde manier voelde ze zich bij hen meer op haar gemak dan bij de mensen van de Anderen. Maar om hem te kunnen helpen, moest ze met hem communiceren om haar bedoelingen duidelijk te maken. Hij zei weer iets en maakte gebaren. De gebaren maakten een bekende indruk, maar ze kon er geen touw aan vastknopen en zijn woordklanken kwamen haar helemaal niet bekend voor. Was de taal van haar Stam zo anders dat ze geen contact met de stammen in deze streek zou kunnen maken?