41.
Nadat ze samen de ochtendmaaltijd hadden gebruikt, gingenbeide paren zich gereedmaken om ieder hun weg te gaan. ToenGuban en Yorga klaar waren, keken ze een ogenblik naar Jon-dalar en Ayla, maar hielden de wolf en de twee paarden die alwaren bepakt en bezakt zorgvuldig buiten hun gezichtsveld.Direct daarna hobbelde Guban weg, zwaar leunend op zijnkrukken, met Yorga achter zich aan.
Er klonk geen 'vaarwel', geen 'hartelijk dank'; dergelijkebegrippen waren de mensen van de Stam volkomen vreemd.Het was geen gebruik toelichting op je vertrek te geven, datwas duidelijk, en hulp of vriendelijkheid was vanzelfsprekend,speciaal onder verwanten. Voor afgesproken verplichtingenhoefde men niet te bedanken, die kon men zo nodig op gelijkemanier beantwoorden. In Jondalars ogen was Guban hunmeer verschuldigd dan hij ooit kon terugbetalen. Ze haddenhem meer dan zijn leven gegeven, hij had een kans gekregenzijn positie te behouden, zijn status, en dat betekende veelmeer dan zijn leven - zeker als hij als kreupele had moeten le-ven.
'Ik hoop dat ze niet ver hoeven. Het is niet eenvoudig eengrote afstand met die loopstokken te moeten afleggen,' zeiJondalar. 'Ik hoop dat hij het haalt.'
'Hij haalt het,' zei Ayla, 'hoe ver het ook is. Zelfs zonderloopstokken zou hij teruggaan, al moest hij de hele weg krui-pen. Je moet je geen zorgen maken, Jondalar. Guban is eenman van de Stam. Hij haalt het... of hij gaat onderweg dood.'
Jondalar fronste nadenkend. Hij keek hoe Ayla Whinney'seidsel pakte, schudde zijn hoofd en nam Renners teugels. On-
anks de moeilijkheden die Guban nog stonden te wachten,
oest Jondalar toegeven blij te zijn dat ze zijn aanbod op deaarden naar de stam terug te rijden, hadden afgeslagen. Eras al te veel oponthoud geweest.
anaf hun kamp trokken ze door open bossen verder tot ze eenoog punt bereikten. Daar hielden ze halt en keken uit over heterrein waarover ze waren gekomen. Tot diep in de verte ston-
en hoge pijnbomen, kaarsrecht, als wachters langs de oeversan de Moederrivier. Het leek alsof een slingerende rij bomenich afscheidde van het legioen coniferen dat ze beneden kon-
en zien en zich verspreidde over de bergwanden die uit hetuiden steeds nader kwamen.
Vóór hen werd de klim tijdelijk vlakker en een uitloper vanet pijnbomenbos dat bij de rivier begon, plantte zich voortdoor een kleine vallei. Ze klommen van hun paarden en leiddende dieren het dichte bos in. Ze betraden een schemergebiedwaarin een diepe, mysterieuze stilte heerste. Rechte, donkerestammen droegen een laag baldakijn van ver uitgestrekte tak-ken met lange naalden. Dit gewelf liet geen zonnestraaltjedoor, zodat er geen enkele ondergroei was. Een laag bruinenaalden, die zich eeuwenlang had opgehoopt, dempte het ge-luid van voetstappen en paardehoeven.
Ayla ontdekte een verzameling paddestoelen aan de voetvan een boom en knielde om deze te bekijken. Ze warenhardbevroren, overvallen door de strenge vorst van de vroegingevallen herfst, die nooit was afgenomen. Maar in het boswas geen sneeuw binnengedrongen om de winter aan te kon-digen. Het leek alsof het oogstseizoen was gevangen en opge-schort, bewaard in het stille, koude bos. Wolf kwam naasthaar en duwde zijn snuit in haar hand. Ze aaide over zijn kopen zag zijn dampende adem, en ook de hare. Even had ze hetgevoel dat hun kleine groep hier de enige levende wezens wa-ren.
Aan de andere kant van de vallei werd de stijging ineens heelsteil en de glanzende zilverspar verscheen op het toneel, con-trasterend met het donkergroen van statige sparren. De pijnbo-men met hun lange naalden werden op deze grote hoogte mie-zeriger en verdwenen uiteindelijk. Alleen de spar en de zilver-spar liepen nog naast de Middelste Moeder mee.
Onder het rijden gingen Jondalars gedachten telkens terugnaar de mensen van de Stam die zij hadden ontmoet - hij zounooit anders meer aan hen kunnen denken dan als aan mensen.Ik moet mijn broer zien te overtuigen. Misschien kan hij con-tact met ze leggen - als hij nog leider is. Toen ze halt hieldenom te rusten en warme thee te drinken, sprak Jondalar zijn ge-dachten uit.
'Zodra we thuiskomen, ga ik met Joharran over de mensenvan de Stam praten, Ayla. Als andere mensen zaken met zdoen, kunnen wij dat ook. Hij moet weten dat ze bijeenkomsten met verre stammen houden om over hun moeilijkhedemet ons te praten,' zei Jondalar. 'Dat kan narigheid betekenenen ik wil niet graag vechten tegen mensen als Guban.'
'Ik denk niet dat er veel haast bij is. Het zal wel even durevoordat ze een besluit nemen. Ze houden niet van veranderingen,'zei Ayla.
'En wat denk je van handeldrijven - zouden ze dat willen?'
'Ik denk dat Guban eerder bereid is dan de rest. Hij wildgraag meer over ons weten en was bereid de loopstokken tproberen, al wilde hij niet op de paarden rijden. Dat hij zo'
buitengewone vrouw naar huis heeft meegenomen, van een verre stam, zegt ook iets over hem. Het was een risico, maar ze iswel mooi.'
'Vind jij haar mooi?'
'Jij dan niet?'
'Ik begrijp waarom Guban haar mooi vindt,' zei Jondalar.
'Ik geloof dat wat een man mooi vindt, afhankelijk is vanwie hij is,' zei ze.
'Ja, en ik vind jou mooi.'
Ayla glimlachte, waardoor hij nog meer van haar schoon-heid werd overtuigd. 'Daar ben ik blij om.'
'Het is echt waar. Weet je nog hoe naar jou werd gekeken opde Moederceremonie? Heb ik je ooit verteld hoe blij ik was dat je mij hebt uitgekozen?' zei hij en glimlachte bij de herinne-
ring.
Ze dacht aan iets dat hij tegen Guban had gezegd. 'Nou, ikben toch van jou, niet?' vroeg ze grijnzend. 'Het is maar goeddat je de Stamtaal niet goed kent. Guban zou hebben geziendat je niet de waarheid sprak toen je zei dat ik je gezellin was.'
'Nee, dat zou hij niet. We hebben nog geen Verbintenis ge-vierd, maar in mijn hart zijn we al verbonden. Het was geenleugen,' zei Jondalar.
Ayla was ontroerd. 'Dat gevoel heb ik ook,' zei ze zachtjesen keek omlaag, omdat ze eerbiedig met de emoties die haarvervulden wilde omgaan. 'Dat heb ik al sinds de vallei.'
Jondalar voelde zo'n sterke golf van liefde dat hij dacht tezullen barsten. Hij trok haar naar zich toe en nam haar in zijnarmen. En hij voelde, met die enkele woorden, een Verbinte-nisceremonie te hebben meegemaakt. Het kon hem niets sche-len of er ooit zo'n ceremonie zou worden gehouden die doorzijn volk werd erkend. Hij zou eraan meedoen om Ayla eenplezier te doen, maar hij had er geen echte behoefte aan. Hijhad er slechts behoefte aan haar veilig thuis te brengen.
Een plotselinge windstoot herinnerde Jondalar aan de kouen de warme gloed die hem vervulde, werd verdreven. Hij voel-de een merkwaardige ambivalentie. Hij stond op, liep van de/armte van hun kleine vuur weg en haalde heel diep adem. Hijtikte bijna toen de droge vrieskou door zijn longen sneed. Hijook met zijn hoofd achter in zijn bontkap en trok hem strakm zijn gezicht, zodat zijn lichaamswarmte de lucht die hij ina-
emde kon verwarmen. Hoewel een warme wind het laatsteas waarnaar hij verlangde, wist hij dat zo'n bittere kou bui-
engewoon gevaarlijk was.
'aarmate ze verder het hoogland introkken, leek ieder ogen-
lik kouder dan het vorige. Doordat ze steeds hoger kwamen,wamen ze onverbiddelijk dichter bij hun ontmoeting met hetijs. Het werd steeds moeilijker voedsel voor de paarden te vin-den. Het uitgedroogde, verwelkte gras langs de rivier, die nuéén brok ijs was, lag plat op de bevroren grond. De enigesneeuw die viel bestond uit harde, droge, stekende korrels diedoor de wind werden opgejaagd.
Onder het rijden zwegen ze, maar niet toen ze hun kamphadden opgeslagen en ze knus en warm in hun tent zaten.
'Yorga's haar is erg mooi,' zei Ayla terwijl ze zich verder on-der hun bonthuiden nestelde.
'Dat vind ik ook,' zei Jondalar eerlijk.
'Ik wou dat Iza het had kunnen zien of iemand anders vanBruns stam. Ze vonden mijn haar zo opmerkelijk, hoewel Izaaltijd zei dat het mijn mooiste kenmerk was. Vroeger was hetnet zo licht als het hare, maar het is nu donkerder geworden.'
'Ik vind jouw haarkleur erg mooi, Ayla, vooral als het gol-vend neervalt als je het los draagt,' vond Jondalar, een lokje inhaar gezicht strelend.
'Ik heb nooit geweten dat er mensen van de Stam zo ver vanhet schiereiland wonen.'
Jondalar had allang door dat ze met haar gedachten niet bijhet haar van de Stam of iets anders persoonlijks was. Ze zat tedenken aan de mensen van de Stam, net als hij.
'Guban ziet er anders uit. Hij ziet er... ik weet het niet, het ismoeilijk uit te leggen. Zijn wenkbrauwen zijn zwaarder, zijnneus is groter, zijn gezicht... steekt meer uit. Alles bij hem is...nadrukkelijker, meer Stam. Ik denk zelfs dat hij gespierder isdan Brun was. Hij leek ook minder erg in de kou te hebben.Toen ik zijn huid aanraakte was hij warm, ook toen hij op debevroren grond lag. En zijn hart klopte sneller.'
'Misschien zijn zij beter tegen de kou bestand. Laduni zei daer een heleboel ten noorden van deze streek wonen. Daar wordhet vrijwel niet warm, zelfs 's zomers niet,' zei Jondalar.
'Misschien heb je gelijk. Maar hun denken is hetzelfde. Hokwam je erbij Guban te vertellen dat je een verwantschapsverplichting tegenover de Stam inloste? Dat was een prachtig idee.
'Ik weet het niet, maar het is waar. Ik heb mijn leven aan dStam te danken. Als die jou niet had opgenomen, zou jij niehebben geleefd en ik dan ook niet.'
'Je hebt hun manier van denken razendsnel begrepen, Jondalar. En hem die holeleeuwtand te geven, was een schitterenidee.'
'Zelandoniërs gaan ook heel zorgvuldig met hun verplichtingen om. Als een verplichting niet is ingelost als je naar de vo"gende wereld gaat, kan degene aan wie je iets schuldig benmacht over jouw geest krijgen. Ik heb gehoord dat sommigevan Diegenen Die de Moeder Dienen proberen mensen bij ziein de schuld te houden, zodat zij macht over hun geest houden, maar dat is waarschijnlijk kletspraat. Omdat de mensen dat zeggen, hoeft het nog niet waar te zijn,' zei de man.
'Guban gelooft nu dat zijn geest en de jouwe met elkaar verweven zijn, in dit en het volgende leven. Een stukje van jouw geest zal altijd bij hem zijn, zoals een stukje van de zijne altijd bij jou. Daarom was hij zo bezorgd. Hij verloor zijn stukje toen je hem het leven redde, maar jij hebt een stukje terug gegeven, dus er is geen gat, geen leegte.'
'Ik ben niet de enige die zijn leven heeft gered. Jij hebt even veel als ik gedaan, meer nog zelfs.'
'Maar ik ben een vrouw en een vrouw van de Stam is niet gelijk aan een man van de Stam. Dat is niet dezelfde ruil, omdat de een niet kan doen wat de ander doet. Ze hebben er geen herinneringen voor.'
'Jij hebt zijn been gezet en zo verbonden dat hij terug kon.'
'Hij zou toch zijn teruggegaan. Daarover maakte ik me geen zorgen. Ik was bang dat zijn been niet goed zou genezen. En dan zou hij niet kunnen jagen.'
'Is dat zo erg? Had hij niets anders kunnen doen? Zoals die S'Armunische jongens?'
'De status van een man van de Stam is afhankelijk van zijn vaardigheid in jagen, en die status betekent meer voor hem dan zijn leven. Guban heeft verantwoordelijkheden. Hij heeft twee vrouwen bij zijn vuurplaats. Zijn eerste heeft twee dochters en Yorga is zwanger. Hij heeft beloofd voor allemaal te zorgen.'
'En als hij dat niet kan?' vroeg Jondalar. 'Wat gebeurt er dan met ze?'
'Ze zullen niet verhongeren, de stam zorgt voor ze, maar hun status - hun levenswijze, voedsel, kleren, de eerbied die men voor hen heeft - is afhankelijk van zijn status. Hij zou Yorga verliezen. Ze is jong en mooi en een andere man neemt haar graag over. Als ze de zoon zou krijgen die Guban zo graag wilde, neemt ze die met zich mee.'
'Wat gebeurt er als hij te oud wordt om te jagen?'
'Een oude man kan langzaam met jagen ophouden, op een eervolle manier. Hij gaat dan bij de zoons van zijn gezellin wonen of bij zijn dochters, als die nog bij dezelfde Stam wonen, zo is hij geen last voor de hele stam. Zoug heeft zijn vaardigheid met de slinger ontwikkeld, waardoor hij nog iets kon bijdragen en zelfs de adviezen van Dorv werden steeds gewaardeerd, al was hij bijna blind. Maar Guban is een man in de kracht van zijn leven en een leider. Als hij dat allemaal kwijtraakt, heeft hij geen zin meer in het leven.'
Jondalar knikte. 'Ik denk dat ik het begrijp. Ik zou het niet zo erg vinden niet meer te kunnen jagen, maar geen vuurstenenmeer te kunnen bewerken, dat zou ik vreselijk vinden.' Hij zweeg nadenkend en zei toen: 'Je hebt veel voor hem gedaan, Ayla. Al zijn vrouwen van de Stam anders, zou dat niet tellen? Moet hij dat niet erkennen?'
'Guban heeft wel degelijk zijn dankbaarheid tegenover mij uitgedrukt, Jondalar, maar die was nauwelijks te merken, zoals het ook hoort.'
'Dat moet dan heel subtiel zijn geweest. Ik heb niets gezien,' zei Jondalar verbaasd.
'Hij heeft rechtstreeks met mij gecommuniceerd, niet via jou, en aandachtig naar mijn mening geluisterd. Hij stond zijn vrouw toe tegen jou te praten, waarmee ik werd erkend als haar gelijke, en omdat hij een zeer hoge status heeft, is de hare ook erg hoog. Hij had grote achting voor jou, weet je. Hij heeft je gecomplimenteerd.'
'Is dat zo?'
'Hij vond je gereedschappen goed en heeft je vakmanschap bewonderd. Als dat niet zo was, had hij nooit je loopstokken of aandenken aanvaard,' legde Ayla uit.
'Wat had hij anders moeten doen? Ik heb zijn tand aangenomen. Ik vond het een merkwaardig geschenk, maar heb zijn bedoeling begrepen. Ik had het ook aanvaard.'
'Als hij had gevonden dat het niet passend was, had hij het geweigerd, maar dat aandenken was meer dan een geschenk. Hij heeft een ernstige verplichting op zich genomen. Als hij geen respect voor je had, had hij jouw stukje geest niet in ruil voor het zijne geaccepteerd. Hij acht het zijne te hoog. Hij heeft liever een leegte, een gat, dan een stukje van een onwaardige geest.'
'Je hebt gelijk. Die mensen van de Stam kennen zo vele verfijningen, nuances binnen nuances. Ik vraag me af of ik ooit in staat zal zijn die allemaal uit elkaar te houden,' zei Jondalar.
'Dacht jij dat de Anderen niet zo zijn? Ik heb nog steeds moeite alle nuances binnen nuances te begrijpen,' zei Ayla, 'maar jouw mensen zijn toleranter. Jouw mensen gaan meer op bezoek, op reis, ze zijn meer aan vreemdelingen gewend. Ik weet zeker dat ik fouten heb gemaakt, maar ik denk dat jouw mensen ze door de vingers hebben gezien omdat ik een bezoeker ben, zij beseffen dat de gebruiken bij mijn volk anders zijn.'
'Ayla, mijn mensen zijn ook jouw mensen,' zei Jondalar rustig.
Ze keek hem aan alsof ze hem niet goed begreep. Toen zei ze: 'Dat hoop ik, Jondalar. Dat hoop ik maar.'
De man en vrouw leidden de paarden voorzichtig over de ijs- schotsen naar het hogere gebied van de bevroren waterval. Toen hielden ze gefascineerd halt, want de massieve plateaugletsjer kwam in zicht. Ze hadden al een glimp gezien en nu leek hij zo dichtbij dat ze geloofden hem te kunnen aanraken, maar dat prachtige effect was misleidend. Het majestueuze, stille ijs met zijn bijna vlakke top was verder dan het leek.
De vegetatie veranderde voortdurend toen ze hoger klommen. Zilver- en gewone spar maakten plaats voor lariks en grove den op de zure gronden, die in een dun laagje de ondoordringbare ondergrond bedekten, maar er waren geen statige wachters als in het lagere berglandschap. Ze hadden een deel van de bergtaiga bereikt, groenblijvende dwergboompjes met een top van een stevige laag sneeuw en ijs, die het grootste deel van het jaar aan de takken zat vastgeplakt.
Toen ze de boomgrens naderden, werden bomen schaarser en ze konden zien dat de streek voor hen geen enkele staande vegetatie had. Maar het leven is taai. Laag kreupelhout, kruidachtige gewassen en uitgestrekte velden met vele soorten grassen, gedeeltelijk onder een sneeuwdeken begraven, groeiden hier volop.
Op veel grotere schaal vond men zulke streken in het lagere gebergte van de noordelijke continenten. Daar waren nog enkele gebieden met loof verliezende bomen op beschutte plekken en lagere geografische breedten, terwijl stoere, groen blijvende bomen hun intrede maakten in de arctische streken ten noorden daarvan. Verder naar het noorden waren de bomen, als die er waren, klein en gedrongen. Door de uitgestrekte gletsjers vond men hier in plaats van hoge graslanden, die het eeuwige ijs van de bergen omzoomden, wijde steppen en toendra's, waarop slechts die planten wisten te overleven, die snel hun levenscyclus konden volbrengen.
Boven de boomgrens pasten veel winterharde planten zich aan de moeilijke omstandigheden aan. Ayla, die haar merrie aan de teugel leidde, bekeek die veranderingen belangstellend en vond het jammer dat ze niet meer tijd had om de verschillen te onderzoeken. De bergen in de streek waar zij was opgegroeid lagen veel meer naar het zuiden en door de verwarmende invloed van de binnenzee, bestond de vegetatie hoofdzakelijk uit soorten die in gematigde koude gebieden pasten. De planten die in de bitterkoude streken op grotere hoogten groeiden, waren heel interessant voor haar.
Statige wilgen, die bijna elke rivier, stroom of beek sierden waar een spoortje vocht was te vinden, groeiden hier als lage struiken en hoge, stoere berken en sparren waren hier laag kreupelhout, dat over de grond kroop. Bosbessen en blauwe bessen spreidden zich als een dik tapijt over de grond uit en waren maar twaalf centimeter hoog. Ze vroeg zich af of deze, evenals de bessen dicht bij de noordelijke gletsjer, grote, maarzoetere en wildere vruchten droegen. Al duidden de kale geraamten van dorre takken op de aanwezigheid van talrijke planten, ze wist lang niet altijd tot welke soort deze behoorden en of bekende planten er hier anders uitzagen. Ze had graag willen zien hoe de hoge weilanden er in warmere jaargetijden uitzagen.
Er kwam nu een ander, indrukwekkender beeld in zicht. Een verblindende ijsvesting lag aan het eind van hun pad. Zij schitterde als een prachtige diamant in de zon. Het zuiver kristallijnen wit glansde met helder blauwe schaduwen die haar zwakke plekken camoufleerden: de spleten, tunnels, holen en holten, waarmee de gigantische edelsteen vol zat.
Ze waren bij de gletsjer.
Toen de reizigers de top van de afgesleten stomp van dit oer- gebergte bereikten, dat met een platte ijskorst bekroond werd, wisten ze niet zeker meer of de smalle bergstroom naast hen nog dezelfde rivier was die hen zo lang op hun tocht had vergezeld. Het miezerige spoortje ijs was niet te onderscheiden van de vele bevroren stroompjes die op de lente wachtten om hun neerstortende water de vrije loop te geven, langs de kristallijnen rotsen van het hooggebergte naar beneden.
De Grote Moederrivier, die zij de hele weg hadden gevolgd vanaf haar brede delta waar ze in de binnenzee uitmondde, de grote waterweg die hun de weg had gewezen over zo'n groot deel van hun moeilijke Tocht, bestond niet meer. Zelfs de geringste aanduiding van een wild stroompje dat in het ijs gevangen zat, zouden ze spoedig achter zich laten. Dan konden de reizigers niet meer vertrouwen op de geruststellende aanwezigheid van de rivier die hun de weg wees. Ze zouden bij de voortzetting van hun Tocht in westelijke richting slechts van berekeningen afhankelijk zijn, met de zon en de sterren om hen te leiden en enkele oriëntatiepunten, die Jondalar hoopte te herkennen.
Boven het hoge grasland kwam sporadisch vegetatie voor. Alleen algen, korst- en andere mossen, die men uitsluitend aantrof op rotsen en losse stenen, voerden nog strijd om het bestaan boven de kussenplanten en enkele andere zeldzame soorten. Ayla was begonnen de paarden wat gras te voeren dat ze bij zich hadden. Als ze niet zo'n zware, ruige vacht en een dikke ondervacht zouden hebben gehad, zouden noch de paarden noch de wolf deze kou hebben overleefd, maar de natuur had ze aan de kou aangepast. Omdat de mensen geen bontvacht hadden, moesten ze zichzelf aanpassen. Ze namen het bont van de dieren waarop ze jaagden, zonder welke ook zij de kou niet zouden hebben overleefd. Maar, zonder de bescherming van bontvachten en vuur zouden hun voorvaderen nimmer naar het noorden zijn gegaan.
Steenbok, gems en moeflon voelden zich op de bergweiden thuis en kwamen dikwijls in hogere streken, hoewel nooit zo laat in het seizoen, maar paarden waren een abnormale verschijning op deze hoogten. Zelfs de zachtere glooiingen van het massief waren niet echt aanlokkelijk voor ze, omdat ze niet graag zo hoog klommen, maar Whinney en Renner stonden stevig op hun benen.
Met hun hoofden omlaag ploeterden de paarden de helling aan de voet van het ijs op en sleepten de voorraden en bruinzwarte brandstenen omhoog, die op den duur voor allen het verschil tussen leven en dood zouden betekenen. De mensen, die de paarden daar brachten waar ze zelf nooit heen zouden gaan, zochten een vlak stuk uit waar ze een tent konden opzetten en een kamp inrichten.
Ze waren allebei moe van de ijzige kou, de scherpe wind en het beklimmen van het hoge terrein. Het was een uitputtende bezigheid. Zelfs de wolf vond het prettig dicht bij ze te blijven en ging niet op onderzoek uit.
'Ik heb er zo genoeg van,' zei Ayla, toen ze probeerden hun kamp in te richten terwijl felle windvlagen om hen heen waaiden. 'Ik heb genoeg van de wind en die kou. Ik denk niet dat ik ooit nog warm word. Ik had niet gedacht dat het zo koud kon zijn.'
Jondalar knikte. Het was koud, maar hij wist dat de kou die hun nog te wachten stond, erger zou zijn. Hij zag hoe ze naar de grote ijsmassa keek en toen haar blik afwendde, alsof ze het ijs niet wilde zien en hij vermoedde dat haar meer dwars zat dan de kou.
'Moeten we echt over al dat ijs heen?' vroeg ze en gaf eindelijk toe dat dit haar angstig maakte. 'Is dat mogelijk? Ik weet niet eens hoe we boven moeten komen.'
'Het is niet makkelijk, maar wel mogelijk,' zei Jondalar. 'Thonolan en ik hebben het ook gedaan. Zolang het nog licht is ga ik kijken hoe we de paarden het beste boven kunnen krijgen.'
'Ik heb het gevoel dat we ons hele leven al op reis zijn. Hoeveel verder moeten we nog, Jondalar?'
'Het is nog een flink eind naar de Negende Grot, maar niet zover als we nu hebben gereisd. Als we over het ijs zijn, is het maar kort naar Dalanars Grot. Daar blijven we even. Dan krijg jij de kans kennis te maken met hem, Jerika en alle anderen. Ik verheug me er erg op Dalanar en Joplaya de verschillende vuur- steenkloptechnieken te laten zien die ik van Wymez heb geleerd. Als we er niet te lang blijven, kunnen we nog voor de zomer thuis zijn.'
Ayla voelde zich wanhopig. Zomer! Het is nu winter, dachtze. Als ze echt had begrepen hoe lang die Tocht zou worden, zou ze dan wel zo graag met Jondalar dat hele eind naar zijn huis zijn teruggegaan, vroeg ze zich af. Dan had ze waarschijnlijk meer moeite gedaan hem over te halen bij de Mamutiërs te blijven.
'Laten we die gletsjer van dichterbij bekijken,' zei Jondalar, 'en bedenken hoe we er het best op kunnen komen. We moeten nagaan of we werkelijk alles bij ons hebben en klaar zijn voor de tocht over het ijs.'
'We zullen brandstenen moeten gebruiken om vanavond een vuurtje te maken,' zei Ayla. 'Er is niets om te verbranden. En we zullen ijs moeten smelten... maar dat is er genoeg.'
Behalve enkele beschaduwde holten waar zich een onbeduidend beetje sneeuw had verzameld, was er geen sneeuw op de plek waar ze bivakkeerden en ze hadden weinig sneeuw gezien tijdens hun tocht tegen de helling op. Jondalar was deze weg pas één keer gegaan, maar de hele streek leek droger dan hij zich herinnerde. Dat was ook zo. Ze bevonden zich in de regen- schaduw van het hoogland, de achterkant. De sneeuw die af en toe in dat gebied viel, kwam meestal als het seizoen al begon te veranderen. Hij en Thonolan waren op hun Tocht naar beneden in een sneeuwstorm terechtgekomen.
Tijdens de winter steeg de warmere, vochtige lucht langs de hellingen omhoog, gedragen door de heersende winden vanaf de westelijke oceaan, tot zij de grote ijsvlakte bereikte met het hogedrukcentrum. Met het effect van een reusachtige luchtkoker die op het hoge massief stond gericht, werd de vochtige lucht kouder, condenseerde en veranderde in sneeuw die op het ijs eronder viel alsof ze de hongerige muil van de veeleisende gletsjer moest voeden.
Toen Jondalar en Ayla aan de voet van het ijs liepen op zoek naar de eenvoudigste weg omhoog, zagen ze terreindelen die nog kort geleden in beroering waren gebracht, aarde en rotsen die waren opgeduwd door uitstekende punten van het naderende ijs. De gletsjer breidde zich uit.
Op vele plaatsen aan de voet van de gletsjer lag de oude rotsbodem van het hoogland bloot. Het massief dat was geplooid en opgetild door de ontzaglijke druk, waardoor ook de berg in het zuiden was geschapen, was ooit een compact blok kristallij ngraniet geweest, dat een vergelijkbaar hoogland naar het westen omvatte. De krachten die tegen die onwrikbare, oude berg hadden geduwd, het alleroudste rotsmassief op aarde, lieten hun spoor na in de vorm van een grote kloof, een breuk die het blok in stukken had gespleten.
Direct aan de overkant, naar het westen, aan de andere kant van de gletsjer, was de westelijke helling van het massief steilen werd geëvenaard door een zelfde steile, parallelle oostelijke wand aan de overzijde van de kloof. Er stroomde een rivier midden in de brede vallei op de bodem van de kloof, beschermd door de hoge, evenwijdige wanden van het gespleten massief. Maar Jondalar was van plan naar het zuidwesten te trekken, de gletsjer schuin over te steken en langs een meer geleidelijke helling af te dalen. Hij wilde de rivier dichter bij haar bron oversteken, hoog in de zuidelijke bergen, nog voor zij om het gletsjermassief en door de vallei van de kloof stroomde.
'Waar komt dit vandaan?' vroeg Ayla, terwijl ze iets omhooghield. Het voorwerp bestond uit twee houten ovalen die in een raam waren gevat en met leren riempjes aan de twee uiteinden met elkaar waren verbonden. Er was een smal spleetje in het midden van de ovaaltjes uitgesneden, bijna over de hele lengte, waardoor ze vrijwel in tweeën waren gedeeld.
'Dat heb ik gemaakt voor we vertrokken. Ik heb er ook een voor jou. Het is voor je ogen. Soms is het felle licht op het gletsjerijs zo verblindend dat je alleen maar wit kunt zien - men noemt dat sneeuwblindheid. Die blindheid gaat na een tijdje meestal weg, maar je ogen kunnen erg rood en pijnlijk worden. Dit is om je ogen te beschermen. Zet maar eens op,' zei Jondalar. Toen hij zag dat ze stond te prutsen, voegde hij eraan toe: 'Wacht, ik zal het je laten zien.' Hij zette de merkwaardige schermpjes op en bond de riempjes op zijn achterhoofd vast.
'Hoe kun je nu zien?' vroeg Ayla. Ze kon amper zijn ogen achter die lange, horizontale spleten onderscheiden en zette het ding dat hij haar gaf ook op. 'Je kunt bijna alles zien! Je hoeft alleen maar je hoofd te draaien om opzij te kijken.' Ze was verrast en lachte. 'Je ziet er zo gek uit met die grote zwarte ogen, net een of andere vreemde geest... of insekt. Misschien de geest van een insekt.'
'Jij ziet er net zo gek uit,' zei hij lachend, 'maar die insekteo- gen kunnen je ooit het leven redden. Je moet op het ijs kunnen zien waar je loopt.'
'Die laarzenvoeringen van moeflonwol die we van Madenia's moeder hebben gekregen, zijn heerlijk om te dragen,' zei Ayla, terwijl ze deze op een handige plaats opborg waar zij ze makkelijk zou kunnen vinden. 'Zelfs als ze nat zijn houden ze je voeten warm.'
'We mogen blij zijn een extra paar te hebben als we op het ijs zijn,' zei Jondalar.
'Ik deed altijd zegge in mijn voetbedekkers toen ik nog bij de Stam woonde.'
'Zegge?'
'Ja. Die houdt je voeten warm en het droogt snel.'
'Dat is goed om te weten,' zei Jondalar. Hij pakte een laars. 'Je moet laarzen met mammoethuidzolen aantrekken, hoor. Die zijn bijna waterdicht en zo ruw dat je niet uitglijdt, ook niet bij het klimmen. Eens kijken, we hebben de hak nodig om ijs fijn te maken.' Hij legde het gereedschap op een stapel. 'En touw. Goed, sterk touw. We hebben de tent nodig, bonthuiden om onder te slapen en voedsel natuurlijk. Kunnen we een deel van het kookgerei achterlaten? Daarvan hebben we op het ijs niet veel nodig en we kunnen nieuwe spullen van de Lanzado- niërs krijgen.'
'We eten onze voorraad reisvoedsel op. Ik ben niet van plan te koken en heb besloten de grote huiden pot te gebruiken, die we van Solandia hebben gekregen om ijs te smelten, en die direct aan het draagstel boven het vuur te hangen. Op die manier gaat het sneller en hoeven we geen water te koken. Alleen maar te smelten,' zei Ayla.
'Je moet een speer meenemen.'
'Waarvoor? Er zijn toch geen dieren op het ijs?'
'Nee, maar je kunt hem gebruiken om te voelen of het ijs sterk genoeg is. Wat doen we met die mammoetvacht?' vroeg Jondalar. 'We hebben die al sinds ons vertrek meegedragen, maar hebben we die eigenlijk nodig? Hij is zo zwaar.'
'Het is een mooie huid, goed soepel, en een mooi waterdicht dak voor de ronde boot. Je zei dat het op het ijs kan sneeuwen.' Ze vond het niet prettig om hem weg te moeten gooien.
'Maar we kunnen de tent als afdekking gebruiken.'
'Dat is zo... maar,' zei Ayla en tuitte nadenkend haar lippen. Ze zag iets anders. 'Waar heb je die fakkels vandaan?'
'Van Laduni. We staan al voor zonsopgang op en hebben dan licht nodig om te pakken. Ik wil de top van het plateau bereiken voor de zon te hoog staat, als alles nog hard is bevroren,' zei Jondalar. 'Zelfs bij deze kou kan de zon het ijs iets laten smelten en het wordt al moeilijk genoeg die top te bereiken.'
Ze gingen vroeg slapen, maar Ayla kon de slaap niet vatten. Ze was zenuwachtig en opgewonden. Hier was de gletsjer waarover Jondalar vanaf het begin had gesproken.
'Wa... wat is er?' vroeg Ayla, die plotseling wakker schrok.
'Niets. Het is tijd om op te staan,' zei Jondalar, die de brandende fakkel hoger hield. Hij drukte de onderzijde in het grind om haar vast te zetten en gaf Ayla een beker dampende thee. 'Ik heb al een vuurtje gemaakt. Hier heb je je warme thee.'
Ze glimlachte en hij keek tevreden. Ze had bijna elke dag van hun Tocht een ochtendthee voor hem gemaakt en hij had er plezier in die ene keer eerder te zijn opgestaan en de thee voorhaar te hebben klaargemaakt. Hij had helemaal niet geslapen, hij kon niet slapen, was te nerveus, te opgewonden en te bezorgd geweest.
Wolf keek naar zijn menselijke gezellen. Zijn ogen weerspiegelden het licht. Hij voelde zeker iets ongewoons, want hij sprong en danste heen en weer. De paarden waren ook dartel, snoven en hinnikten, en bliezen trillende dampwolkjes door hun neus. Ayla gebruikte de brandstenen, liet wat ijs voor water smelten en voerde de paarden daarna hun gras. Ze gaf Wolf een stuk Losadunisch reisrantsoen en nam ook een stuk voor zichzelf en Jondalar. Bij het licht van de fakkel pakten ze de tent in, hun slaap vachten en enkele losse voorwerpen. Ze lieten een aantal dingen achter, een lege graanmand, stenen werktuigen, maar op het laatste moment gooide Ayla de mammoetvacht over de bruinkool in de ronde boot.
Jondalar nam de fakkel om hun pad te verlichten. Hij greep Renners leidsel en ging op weg, maar het licht van hun vuur bleek hinderlijk. Hij kon een kleine lichtkring pal voor hun voeten zien, maar zag verderop niet veel, al hield hij de fakkel hoog. Het was bijna volle maan en hij kreeg de indruk dat ze hun weg beter zonder de fakkel konden vinden. Uiteindelijk gooide hij die weg en liep in het donker verder. Ayla volgde en kort erna raakten hun ogen aan de duisternis gewend. Terwijl ze doorliepen, lag de fakkel nog steeds op het grind te branden.
Bij het licht van de maan, waaraan slechts een schilfertje ontbrak om vol te zijn, glom de monsterachtig grote vesting in een spookachtig, vervagend licht. De zwarte hemel was nevelig van de sterren, de lucht was ijzig en knisperde van de kou; een amorfe dampkring, geladen met een eigen leven.
Hoe koud het ook was, de ijzige lucht werd nog intenser toen zij de grote ijsmuur naderden, maar Ayla's rilling werd door spanning van ontzag en verwachting veroorzaakt. Jondalar zag haar schitterende ogen en halfopen mond, terwijl ze steeds dieper en sneller begon te ademen. Hij werd steeds door haar opwinding geprikkeld en voelde beweging in zijn lendenen. Hij schudde zijn hoofd. Daarvoor was nu niet het ogenblik. De gletsjer wachtte.
Jondalar haalde een lang touw uit zijn draagtoestel. 'We moeten ons aan elkaar vastbinden,' zei hij.
'De paarden ook?'
'Nee. Wij kunnen elkaar misschien helpen, maar als de paarden uitglijden, sleuren ze ons mee.' Hoe erg hij het ook vond Renner of Whinney te verliezen, hij maakte zich de meeste zorgen over Ayla.
Ayla fronste, maar knikte toen instemmend.
Ze spraken op fluistertoon, alsof de stille, wachtende ijsmassa hun stemmen tot zachtheid maande. Ze wilden de kolossale pracht niet verstoren of waarschuwen voor hun naderende aanval.
Jondalar bond het ene eind van het touw om zijn middel en het andere om Ayla; hij rolde het tussenstuk met grote lussen op en stak zijn arm erdoor om het over zijn schouder te dragen. Toen pakten ze ieder weer het leidsel van hun paard. Wolf moest zijn eigen weg vinden.
Jondalar raakte even in paniek. Waar was hij aan begonnen? Hoe had hij kunnen denken Ayla en de paarden over de gletsjer te kunnen brengen? Ze hadden die lange omweg moeten maken, al duurde die langer, hij was in ieder geval veiliger. Dan zouden ze het ten minste hebben gehaald. Toen zette hij zijn eerste stap op het ijs.
Aan de voet van de gletsjer was dikwijls een scheuring tussen ijs en land, waardoor een grotachtige holte onder het ijs ontstond of een overhangende ijsplak, die boven het opgeduwde grind van het keileem van de gletsjer uitstak. Op de plek die Jondalar voor het begin had uitgekozen, was dat overhangende deel ineen gestort, waardoor een meer geleidelijke klim mogelijk was. Vanaf die ineen gestorte rand liep een flinke grindop- hoping - een morene - omhoog langs de rand van het ijs als een goed afgebakend spoor. Behalve het laatste stukje dicht bij de top, leek dat niet te steil voor hen of de paarden. Hoe ze over de bovenste rand zouden komen zou een probleem kunnen worden, maar hij kon ter plaatse pas zien hoe moeilijk dit zou zijn.
Ze begonnen te klimmen, Jondalar liep voorop. Renner weigerde even. Al hadden ze zijn zware last verminderd, toch bleek die nog erg onhandig en de verandering van een gematigde naar een steile helling maakte het dier onzeker. Een hoef gleed uit, maar hij kreeg weer vaste voet en met een lichte aarzeling begon de jonge hengst te klimmen. Toen was het Ayla's beurt met Whinney, die het sleeptoestel trok. De merrie had dit al zo lang over zoveel soorten terrein getrokken, dat ze eraan was gewend en, in tegenstelling tot de last die Renner op zijn rug droeg, gaven de twee stokken de merrie meer stabiliteit.
Wolf sloot de rij. Voor hem was het makkelijker. Hij bewoog zich dichter bij de grond en zijn eeltige poten zorgden voor wrijving tegen het uitglijden. Maar hij voelde het gevaar waarin zijn reisgezellen zich bevonden en liep achter hen alsof hij de achterhoede moest bewaken, attent op elke onzichtbare dreiging.
In het heldere maanlicht glinsterden de puntige uitsteeksels van het kale ijs en de spiegelende, doorzichtige, vlakke delen hadden iets waterachtigs en leken op stille, zwarte meren. Hetwas niet moeilijk de morene te herkennen, die als een trage rivier van zand en stenen omlaag kwam rollen, maar het nachtelijk licht verduisterde de omvang en afstand van vele voorwerpen en verhulde details.
Jondalar liep langzaam en behoedzaam en leidde zijn paard voorzichtig om obstakels heen. Ayla lette er meer op het beste pad voor het paard dat ze leidde te kiezen, dan zich zorgen te maken over haar veiligheid. Naarmate de helling steiler werd, kregen de paarden meer moeite steun te vinden, omdat ze door de scherpere stijging en hun zware last uit hun evenwicht werden gebracht. Op het ogenblik dat Jondalar probeerde Renner langs een zeer steile helling dicht bij de top te leiden, gleed een van zijn hoeven uit en begon hij te hinniken en wilde zelfs steigeren.
'Kom op, Renner,' spoorde Jondalar het dier aan en trok het leidsel helemaal strak, alsof hij het paard met brute kracht op kon hijsen. 'We zijn er bijna, je kunt het.'
De hengst spande zich weer in, maar zijn hoeven gleden over een verraderlijk stuk ijs uit dat onder een laagje sneeuw was verborgen, en Jondalar voelde dat hij door het leidsel werd teruggetrokken. Hij liet het een beetje vieren, zodat Renner zich vrijer kon bewegen en liet het ten slotte geheel los. Er zaten dingen in de bagage die hij niet graag wilde verliezen en hij zou het nog erger vinden het dier te moeten kwijtraken, maar hij was bang dat de hengst het niet zou halen.
Eindelijk kwamen Renners hoeven in grind terecht en gleed hij niet verder achteruit. Nu hij niet meer werd vastgehouden, kwam Renners hoofd omhoog en sprong hij naar voren. Ineens was de hengst over de rand heen en stapte handig over een smalle scheur aan het eind van een gletsjerspleet waar het terrein vlak werd. Terwijl hij zijn paard aaide en met vriendelijke woorden prees, zag Jondalar dat de kleur van de hemel was veranderd van zwart naar diep indigo, terwijl aan de horizon in het oosten een zwak licht verscheen.
Toen voelde hij een ruk aan het touw over zijn schouder. Ayla was zeker een eindje teruggegleden, dacht hij, en gaf het touw meer ruimte. Ze was zeker bij de laatste steile klim. Plotseling gleed het touw door zijn hand, tot hij een harde ruk aan zijn middel voelde. Ze hield zeker nog Whinney's leidsel vast, dacht hij. Dat moet ze loslaten.
Hij greep het touw met beide handen en riep: 'Loslaten, Ayla! Ze trekt je mee omlaag!'
Maar Ayla hoorde het niet, of als ze het hoorde, begreep ze het niet. Whinney probeerde de steile helling te beklimmen, maar haar hoeven vonden geen houvast en ze gleed telkens terug. Ayla bleef het leidsel vasthouden, alsof ze kon verhinderen dat de merrie viel, maar gleed ook weg. Jondalar voelde dat hij gevaarlijk dicht naar de rand werd getrokken. Hij zocht iets om zich aan vast te klampen en greep Renners touw. De hengst begon te hinniken.
Maar het sleeptoestel remde Whinney's val uiteindelijk. Een van de stokken bleef in een spleet haken, waardoor de merrie tijd kreeg haar evenwicht te hervinden. Haar hoeven kwamen in een sneeuwbank terecht, die meer steun gaf en al gauw vond ze grind onder zich. Toen Jondalar voelde dat het trekken was opgehouden, liet hij Renners touw los. Hij zette zijn voet tegen de spleet in het ijs en trok het touw om zijn middel omhoog.
'Laat het touw nog wat vieren,' riep Ayla, terwijl ze het leidsel stevig bleef vasthouden en Whinney naar boven ploeterde.
Plotseling, als in een wonder, zag hij Ayla over de rand komen en trok haar het laatste stuk omhoog. Toen verscheen Whinney. Met een voorwaartse sprong wist ze zich over de spleet te werken en stond weldra met haar vier benen op het vlakke ijs. De stokken van het sleeptoestel staken recht omhoog en de ronde boot steunde op de rand waarover ze zojuist waren geklauterd. Een streepje roze verscheen aan de vroege ochtendhemel en tekende een deel van de aardomtrek af. Jondalar slaakte een diepe zucht.
Ineens kwam Wolf over de rand gesprongen en rende naar Ayla. Hij begon tegen haar op te springen, maar omdat ze nog niet erg stevig stond, gaf ze hem het teken zich koest te houden. Hij liep achteruit en bekeek Jondalar en de paarden. Toen hief hij zijn kop op en na enkele voorbereidende kefjes huilde hij zijn wolvelied, luid en lang.
Al waren ze een steile helling opgekomen en al was het ijs nu meer effen geworden, toch waren ze nog niet op het hoogste oppervlak van de gletsjer. Aan de rand bevonden zich vele onverwachte spleten en lagen gebroken blokken ijs dwars en op elkaar, waar het ijsoppervlak was uitgedijd. Jondalar ging over een sneeuwberg die een scherpe puntige stapel ijs achter de rand bedekte en zette eindelijk voet op het vlakke deel van het ijsplateau. Renner volgde hem en meteen sprongen en rolden grote, afgebroken ijsstukken met luid gekletter over de rand. De man hield het touw om zijn middel strak totdat Ayla in zijn voetstappen was gevolgd. Wolf draafde vooruit en Whinney liep achter hen.
Slechts kort was de hele lucht van een prachtig dageraad- blauw, terwijl glinsterende lichtstralen zich van achter de rand van de aarde verspreidden. Ayla keek achterom naar de steile helling en vroeg zich af hoe het ooit was gelukt daar omhoog te klimmen. Vanaf hun hoge uitkijk leek het volkomen onmogelijk. Toen draaide ze zich om om door te gaan, maar hield ineens haar adem in.
De opgaande zon was met een verblindende uitbarsting van licht boven de horizon in het oosten gekomen, dat een ongelooflijk tafereel bescheen. Naar het westen strekte zich een vlakke, geheel lege, sneeuwwitte vlakte uit. Daar was de hemel van een kleur blauw die ze nog nooit had gezien. Het blauw had de weerspiegeling van de rode dageraad geabsorbeerd, te zamen met de groenblauwe ondertoon van het gletsjerijs, en was toch blauw gebleven. Het was zo'n buitengewoon stralend blauw, dat het met het eigen licht leek op te gloeien in een kleur die niet meer was te beschrijven. Aan de verre zuidwestelijke horizon werd het blauw donkerder tot een nevelige, blauwzwarte nuance.
Toen de zon in het oosten verder opkwam, hing het vervagende beeld van een bijna volmaakte cirkel boven de westelijke einder; de maan, die met zo'n schitterend schijnsel in de zwarte hemel van hun nachtelijke ontwaken had staan gloeien, was slechts een flauwe herinnering aan haar voorafgaande glorie. Niets onderbrak de onaardse pracht van de uitgestrekte woestijn van bevroren water; geen boom, geen rots, geen enkele beweging doorbrak de majesteit van het schijnbaar oneindige oppervlak.
Ayla slaakte een zucht. Ze had niet gemerkt dat ze haar adem had ingehouden. 'Jondalar! Het is schitterend! Waarom heb je dat niet verteld? Ik zou twee keer die afstand hebben afgelegd om dit te mogen zien,' zei ze vol ontzag.
'Het is verbluffend,' zei hij glimlachend om haar reactie, maar diep onder de indruk. 'Ik kon het je niet vertellen. Ik heb het ook nog nooit gezien. Zo in elk geval niet. De sneeuwstormen kunnen hier ook indrukwekkend zijn. We moeten maar gaan, zolang we de weg kunnen zien. Het ijs is niet zo vast als het lijkt en met die heldere hemel en stralende zon kan plotseling een gletsjerspleet ontstaan of een overhangende sneeuwmassa inzakken.'
Ze gingen op weg over de ijsvlakte, voorafgegaan door hun lange schaduwen. Nog voor de zon hoog stond, transpireerden ze in hun zware kleding. Ayla deed haar buitenste parka met kap uit.
'Je kunt die uittrekken als je wilt,' zei Jondalar, 'maar je moet goed bedekt blijven. Je kunt hier gemeen door de zon verbranden en niet alleen van bovenaf. Als de zon op het ijs schijnt, kun je daardoor ook verbranden.'
In de loop van de ochtend vormden zich kleine cumuluswolken, die zich tegen de middag tot grote wolken hadden gebundeld. 's Middags ging het harder waaien en tegen de tijd dat Ayla en Jondalar besloten halt te houden om sneeuw en ijs voor water te smelten, was Ayla blij weer haar buitenste laag bont aan te kunnen trekken. De zon ging schuil achter een zware cumulo-nimbus, die een dun laagje poedersneeuw over de reizigers strooide. De gletsjer groeide.
De plateaugletsjer die ze overstaken, was ontstaan in de pieken van de woeste bergen ver naar het zuiden. Vochtige lucht die tegen die hoge barrières werd opgestuwd, condenseerde tot nevelige druppeltjes, maar de heersende temperatuur moest beslissen of die als koude regen of, bij een kleine val, als sneeuw zou neerkomen. Het was niet de eeuwig durende vorst die gletsjers liet ontstaan, maar eerder de opeenhoping van sneeuw, die van het ene tot het andere jaar bleef liggen. Deze gletsjers werden na verloop van tijd hele ijsdekens, die uiteindelijk continenten overdekten. Ondanks enkele warme dagen laten ononderbroken koude winters met koele, bewolkte zomers, die het overgebleven ijs en de sneeuwresten na een lange winter niet geheel doen verdwijnen - elk jaar is er een lagere gemiddelde temperatuur - de balans naar een ijstijdperk doorslaan.
Net onder de hoge pieken van de zuidelijke bergen, die zo steil zijn dat er geen sneeuw op blijft liggen, vormden zich kleine bassins, keteldalen, die zich aan de flanken van die pieken nestelden. Deze keteldalen werden de geboorteplaatsen van gletsjers. Terwijl lichte, droge sneeuwvlokken omlaagkwamen in de holten hoog in de bergen, oorspronkelijk ontstaan door kleine hoeveelheden water die in de spleten bevroren, en door hun uitzetting tonnen rots losmaakten, stapelde de sneeuw zich steeds hoger op. Uiteindelijk werden de tere sneeuwvlokjes door de massa bevroren water verpletterd en de brokjes klonterden samen tot ronde balletjes ijs, firn of korrelsneeuw.
Firn werd niet aan de oppervlakte gevormd, maar diep in het keteldal en wanneer er nog meer sneeuw viel, werden de zwaardere, stevige balletjes omhooggeduwd en over de rand van het nest gewerkt. Als er zich steeds meer opstapelden, werden de bijna ronde balletjes ijs door het gewicht dat op ze rustte, zo hard samengeperst dat een fractie van hun energie werd omgezet in warmte. Heel kort smolten ze op hun vele contactpunten, maar bevroren weer onmiddellijk, waardoor de balletjes aaneen werden gelast. De ijslagen werden steeds dieper, de grotere druk hergroepeerde de structuur van de moleculen tot massief kristallijnijs, maar met het kleine verschil dat het ijs stroomde.
Gletsjerijs, dat onder enorme druk werd gevormd, was dichter; en toch, op grotere diepten stroomde de enorme ijsmassa zo soepel, alsof die een vloeistof was. Een gletsjer deelde zich in tweeën bij een obstakel, zoals hoge toppen van bergen, enkwam weer samen aan de andere kant - waarbij dikwijls een groot stuk rots werd meegenomen en eilanden met scherpe pieken werden achtergelaten - en volgde de omtrekken van het land, verbrijzelde het en gaf het onderweg een nieuwe vorm.
De rivier van massief ijs had stromingen en draaikolken, stille poelen en wervelende middenstromen, maar bewoog zich in een ander tempo, zo moeizaam kruipend als zij massief en gigantisch was. Zij kon er jaren over doen om enkele centimeters verder te komen. Maar het begrip tijd was onbelangrijk. Zij had alle tijd. Zo lang de gemiddelde temperatuur beneden de kritische lijn bleef, werd de gletsjer gevoed en groeide.
Ze kon geen vuur op het ijs aanleggen en was van plan geweest de ronde boot te gebruiken als ondergrond voor de rivierstenen, die ze hadden meegenomen om het vuur mee op te bouwen. Maar eerst moesten alle brandstenen uit hun ronde boot worden gehaald. Toen Ayla de zware mammoetvacht optilde, bedacht ze dat ze die even goed kon gebruiken om een vuur op aan te leggen. Het hinderde niets als hij een beetje zou schroeien. Ze was blij dat ze die toch had meegenomen. Voor allemaal, ook de paarden, was er water en een portie voedsel.
Tijdens hun oponthoud verdween de zon geheel achter dikke wolken en voor ze weer op weg gingen, begon dichte sneeuw te vallen. Het zag er niet naar uit dat het sneeuwen spoedig zou ophouden. De noordenwind gierde over de uitgestrekte ijsvlakte. Niets op die hele onmetelijke ijslaag die het massief bedekte, kon de wind tegenhouden. Er was een sneeuwstorm op komst.