Hoofdstuk 4
Brun draaide zich op zijn hielen rond en beende naar de
richel. Toen hij om de vooruitstekende punt heen gelopen was stond
hij stil, abrupt tot staan gebracht door wat hij daarachter zag.
Opwinding bruiste door zijn aderen. Een grot! En wat voor een grot!
Bij de eerste oogopslag wist hij dat dit de grot was die hij zocht,
maar hij trachtte zijn emoties te beheersen en zijn groeiende hoop
in bedwang te houden. Met bewuste inspanning richtte hij zijn
aandacht op de bijzonderheden van de grot en de ligging ervan. Zo
sterk concentreerde hij zich, dat hij het kleine meisje
ternauwernood opmerkte.
Zelfs van waar hij stond, op een afstand van een kleine
honderd meter, was de min of meer driehoekige ingang, als in het
grijsbruine gesteente uitgehouwen, groot genoeg om daarachter een
holte te doen vermoeden die zijn stam meer dan voldoende ruimte zou
bieden. De opening lag op het zuiden, zodat er het grootste deel
van de dag zonlicht naar binnen viel. Als om dat te bevestigen deed
een zonnestraal die een spleetje in de wolken boven hem gevonden
had, de roodachtige aarde van de brede strook grond voor de grot
opgloeien. Brun bekeek de omgeving en maakte snel de balans op. Een
hoge rotswand aan de noordzijde en een tweede op het zuidoosten
boden beschutting tegen de wind. Water is ook vlak in de buurt,
dacht hij, in gedachten het zoveelste pluspunt noterend toen hij
het rustig voortkabbelende beekje aan de voet van een
zachtglooiende helling ten westen van «Ie grot zag. Het was
verreweg de meest aantrekkelijke plek die lui tot dusver had
gezien. Hij wenkte Grod en Creb, met moeite zijn geestdrift
beheersend tot ze bij hem zouden zijn om de grot van dichterbij te
bekijken.
De beide mannen haastten zich naar hun leider toe, gevolgd
door Iza die Ayla kwam halen. Ook zij wierp een kritische blik op
de grot en knikte voldaan voor ze met het kind naar de opgewonden
gesticulerende groep stamleden terugkeerde. Bruns onderdrukte
emoties hadden zich aan de anderen medegedeeld. Ze wisten dat er
een grot gevonden was en ze wisten dat Brun dacht dat deze goede
mogelijkheden bood. Helle zonnestralen priemden dooi de sombere
bewolking heen en leken de sfeer van hoop nog te versterken. Brun
en Grod grepen hun speren stevig vast toen de mannen gedrieën op de
grot afliepen. Ze zagen geen tekenen van menselijke bewoning, maar
dat was nog geen waarborg dat de grot onbewoond was. Vogels
fladderden kwetterend en tsjilpend, omlaagduikend en heen en weer
vliegend de grote opening in en uit. Vogels zijn een goed
voorteken, dacht Mog-ur. Behoedzaam kwamen de mannen naderbij en
liepen voor de ingang langs terwijl Brun en Grod zorgvuldig naar
verse sporen en mest uitkeken. De meest verse waren enkele dagen
oud. Deze prenten, en de grote tandafdrukken in zware, door
machtige kaken gekraakte dijbeenbotten vertelden hun eigen verhaal:
een troep hyena's had de grot als tijdelijk onderkomen gebruikt. De
verscheurende rovers hadden een bedaagd damhert aangevallen en het
karkas naar de grot gesleept om hun maal in alle rust en relatieve
veiligheid te verorberen.
Opzij van de grot en dichtbij de westkant van de opening
bevond zich, omgeven door een wirwar van ranken en struikgewas, een
vijvertje dat door een bron gevoed werd; het teveel aan water liep
in een smal stroompje weg naar de beek. Terwijl de anderen
wachtten, volgde Brun het water terug tot waar het even boven de
grond uit de steile, ruwe, dichtbegroeide buitenwand van de grot
welde. Ook direct bij de bronuitgang was het sprankelende water
fris en zuiver. Brun voegde het vijvertje toe aan de lijst
pluspunten van de plek en ging naar de anderen terug. De ligging
van de grot was goed, maar de grot zelf zou de doorslag geven. De
beide jagers en de tovenaar maakten zich op om het grote, donkere
gat binnen te gaan.
Ze liepen terug naar de oostzijde van de ingang en keken naar
de bovenpunt van de driehoekige opening omhoog toen ze het gat in
de berg in liepen. Al hun zintuigen waren tot het uiterste
gespannen terwijl ze omzichtig verder de grot ingingen, dicht langs
de wand lopend. Toen hun ogen aan het schemerig interieur gewend
raakten, keken ze vol verbazing om zich heen. Een hoog oprijzende
zoldering overspande een enorme ruimte, die groot genoeg was om er
vele malen hun aantal in te huisvesten. Voetje voor voetje schoven
ze langs de ruwe rotswand voort, uitkijkend naar eventuele
openingen die naar dieper gelegen nissen zouden kunnen voeren.
Dicht bij de achterwand sijpelde een tweede bron uit de muur; het
water drupte omlaag en verzamelde zich in een donker plasje dat
even verderop in de droge zanderige bodem verdween. Vlak voorbij de
plas liep de grotwand weer met een scherpe bocht terug naar de
ingang. Bij het volgen van die westelijke muur zagen ze in het
geleidelijk weer toenemende licht een donkere spleet die zich
duidelijk aftekende
tegen de dofgrijze wand. Op een teken van Brun brak Creb zijn
schuifelende gang af terwijl Grod en de leider de scheur naderden
en naar binnen keken. Ze zagen volslagen duisternis. Grod!' beval
Brun, met een gebaar dat aangaf wat hij wilde hebben. De
onderaanvoerder repte zich naar buiten terwijl Brun en Creb vol
spanning wachtten. Toen hij buiten was, liet Grod zijn ogen over de
begroeiing dwalen en ging toen op een klein
groepje zilversparren af. Harsachtige, door de bast heen
gedrongen pek glom in harde klonters op de stammen. Grod prikte de
bast los; vers kleverig sap parelde uit de witte wond op de stam.
Hij brak enkele dorre takken af die nog onder de levende groene
twijgen aan de boom zaten, haalde een stenen vuistbijl uit een
plooi van zijn omslag, hakte een groene tak af en ontdeed die vlug
van de zijtakken. Hij bond de pekachtige bast en dorre twijgjes met
taai gras aan het uiteinde van de groene tak, haalde voorzichtig
het gloeiende kooltje uit de oeroshoren aan de riem rond zijn
middel, hield deze bij de pek en begon te blazen. Weldra holde hij
de grot weer binnen met een brandende toorts in de hand
Terwijl Grod het licht hoog boven zijn hoofd hield en Brun
voor I" ui ml zijn knots stevig omklemde voor het geval dat, gingen
de mannen de donkere spleet in. Ze slopen zwijgend door een malle
gang die na enkele stappen abrupt in de richting van de achterwand
van de grot afboog, en vlak na die bocht in een tweede grot
uitkwam. Deze ruimte, die veel kleiner was dan de hoofdgrot was
bijna rond, en tegen de verste wand glansde een stapel beenderen
wit op in het flakkerende licht van de toorts. Brun ging er dichter
naar toe om beter te kunnen kijken, en zijn ogen spreidden zich
wijdopen. Hij beheerste zich met moeite, gaf Grod een teken en
beiden gingen snel terug.
Mog-ur wachtte gespannen, zwaar op zijn staf leunend. Toen
Brun en Grod uit de donkere opening te voorschijn stapten, keek de
tovenaar verbaasd op. Het was niets voor Brun om zo opgewonden te
zijn. Op een wenk volgde Mog-ur de twee mannen het donkere gangetje
weer in. Toen ze de kleine ruimte bereikten, hield Grod de fakkel
omhoog. Mog-urs ogen vernauwden zich toen hij de stapel beenderen
zag. Hij schoot erop af en zijn staf viel kletterend op de grond
toen hij zich op zijn knieën liet vallen. In de stapel graaiend zag
hij een groot langgerekt voorwerp. Hij duwde de andere botten opzij
en raapte de schedel op.
Er was geen twijfel mogelijk. De hoge frontale welving was
dezeIfde als die van de schedel die Mog-ur in zijn mantel droeg.
Hij ging rechtop zitten, hield de enorme schedel op ooghoogte en
keek ongelovig en eerbiedig in de donkere oogkassen. Ursus had deze
grot gebruikt. Aan de hoeveelheid beenderen te zien hadden hier
vele jaren holeberen overwinterd. Nu begreep Mog-ur Bruns
opwinding. Het was het beste voorteken dat ze hadden kunnen
krijgen. Deze grot was de woning van de Grote Holebeer geweest.
Zelfs de rotsige grotwanden waren doortrokken van het wezen van het
zwaargebouwde schepsel dat de Stam boven alle andere aanbad, boven
alle andere eer bewees. Voorspoed en geluk zouden zeker deel zijn
van de stam die zich hier vestigde. Aan de ouderdom van de
beenderen was te zien dat de grot al jaren niet meer was bewoond en
eenvoudig lag te wachten tot zij hem zouden vinden.
De grot was volmaakt, gunstig gelegen en ruim, met een apart
vertrek voor geheime rituelen dat ze zomer en winter konden
gebruiken, een vertrek dat vervuld was van het bovennatuurlijk
mysterie van het geestelijk leven van de Stam. Mog-ur had al
visioenen van allerlei ceremonieën die hij er leiden zou. Deze
kleine grot zou zijn domein zijn. Hun speurtocht was ten einde, de
stam had een thuis gevonden als tenminste de eerste jacht succesvol
was.
Toen de drie mannen de grot verlieten, scheen de zon en werden
de wolken door een straffe wind uit het oosten tot een snelle
aftocht gedwongen. Brun vatte het op als een goed voorteken.
Trouwens, ook als de wolken in een stortvloed van water compleet
met bliksem en donder opengescheurd waren, zou hij dal als een goed
teken hebben opgevat. Niets had een domper op zijn overgrote
vreugde kunnen zetten of zijn innige voldoening kunnen verstoren.
Hij stond op het terras voor de grot en keek naar het uitzicht.
Recht vooruit kon hij tussen twee heuvels door een brede,
glinsterende open watervlakte zien. Hij had niet beseft dat die zo
dichtbij was, en een herinnering kwam boven die het raadsel van de
snel stijgende temperatuur en de ongewone begroeiing oploste.
De grot bevond zich in een uitloper van een bergketen op de
zuidpunt van een schiereiland dat tot halverwege in een binnen zee
stak die middenop het continent lag. Het schiereiland was op twee
punten met het vasteland verbonden. De voornaamste ver binding werd
gevormd door een brede landtong in het noorden, maar een smalle
strook zoutig moerasland liep door tot aan het hoge bergachtige
land in het oosten. Het zoute moeras vormde tevens een drassige
afwatering voor een kleinere binnenzee aan de noordoostkust van het
schiereiland.
De bergen achter hen beschermden de kuststrook tegen de
strenge winterkou en snijdende winden die de continentale ijskap in
hei noorden veroorzaakte. Door het nooit bevriezende water van de
zee getemperde aanlandige winden zorgden voor een smalle gematigde
zone op de beschutte zuidpunt en voorzagen in voldoende vocht en
warmte voor het dichte loofbomenwoud van de gematigde
luchtstreken.
De grot lag op een ideale plaats, ze hadden er het beste van
twee werelden. De temperatuur was er hoger dan waar in de
omliggende gebieden ook en er was een overvloed aan hout voor
brandstof tijdens de koude wintermaanden. De wijde zee was vlakbij,
vol vis en schaaldieren, en kliffen langs de kust boden onderdak
aan nestelende kolonies zeevogels en leverden eieren. I let loofbos
was een waar paradijs voor de voedselverzamelaar: vol vruchten,
noten, bessen, zaden, eetbare planten en bladgroenten. Vers water
was in bronnen en stroompjes direct voorhanden. Maar wat het
voornaamste was, ze bevonden zich op li. hls korte afstand van de
open steppen, waar de enorme kudden grote herbivoren graasden die
niet alleen vlees, maar ook kleding en gebruiksvoorwerpen leverden.
De kleine stam van jagers en voedselverzamelaars leefden van wat
het land hen bood, en dit land bood hen een overstelpende
overvloed. Mi mi voelde nauwelijks de grond onder zijn voeten toen
hij naar de wachtende stam toe liep. Hij kon zich geen perfectere
grot voorstellen. De geesten zijn bij ons teruggekeerd, dacht hij.
Misschien heeft ze ons wel nooit verlaten, misschien wilden ze ons
alleen maar naar deze grotere, mooiere grot laten verhuizen,
Natuurlijk! Dat moet het zijn! Ze waren de oude grot beu, ze willen
een nieuwe woning, dus maakten ze een aardbeving om ons er weg te
laten gaan. Misschien hadden ze de doden die bij de aardbeving
gevallen waren in de geestenwereld nodig en leidden " ons naar deze
nieuwe grot om het verlies goed te maken. Ze moeien ons op de proef
gesteld hebben, en ook mij, als leider. Hij ui om kon ik niet
besluiten of we terug zouden gaan of niet. Ui nu was blij dat hij
als leider niet gefaald bleek te hebben. Als
lal mei volstrekt ongepast geweest was, zou hij zijn
teruggerend om de anderen te gaan vertellen.toen de drie
mannen weer in het gezicht kwamen, hoefden ze niemand te vertellen
dat hun zwerftocht afgelopen was. De anderen wisten het direct. Van
degenen die daar stonden te wachten, hadden alleen Iza en Ayla de
grot gezien, en alleen Iza kon hem naar waarde schatten; ze was er
zeker van geweest dat Brun hem zou willen betrekken. Nu kan hij
Ayla niet wegsturen, dacht Iza. Als zij er niet geweest was, zou
Brun zijn omgekeerd voor we de grot vonden. Ze moet een sterke
totem hebben, en een die geluk brengt ook. Ze brengt zelfs ons
geluk. Iza keek naar het kleine meisje naast haar, dat zo volkomen
onbewust was van de opwinding die ze veroorzaakt had. Maar als ze
zoveel geluk heeft, waarom heeft ze dan haar familie verloren? Iza
schudde haar hoofd. Ik zal nooit iets van de werkwijze van de
geesten begrijpen.
Ook Brun stond naar het kind te kijken. Zodra hij Iza en het
meisje zag, herinnerde hij zich dat het Iza was geweest die hem van
de grot vertelde, en ze zou die nooit gezien hebben als ze Ayla
niet achterna gegaan was. De leider had zich eraan geërgerd dat het
kind in haar eentje wegdwaalde; hij had iedereen gezegd te wachten.
Maar als ze niet zo ongedisciplineerd was geweest, had hij de grot
niet gezien. Waarom zouden de geesten haar er het eerst heen geleid
hebben? Mog-ur had gelijk, hij heeft altijd gelijk, de geesten
waren niet boos geworden dat Iza zich over het kind ontfermd had,
ze waren niet kwaad dat Ayla bij hen was. Integendeel, ze leken
haar zelfs te begunstigen. Brun wierp een blik op de mismaakte man
die in zijn plaats leider had behoren te zijn. We mogen ons
gelukkig prijzen dat mijn broeder onze Mog-ur is. Vreemd, dacht
hij, ik heb hem in lang niet meer als mijn broeder gezien, sinds
onze kinderjaren niet meer. Brun had Creb voor het laatst als zijn
broer gezien toen hij nog een jongen was die met zichzelf worstelde
om de zelfbeheersing te verwerven waar de mannen van de stam over
moesten beschikken, vooral degene die voorbestemd was om leider te
zijn. Zijn oudere broer had zijn eigen strijd gestreden tegen pijn
en hoon omdat hij niet jagen kon, en hij scheen te weten wanneer
Brun het bijzonder zwaar had. De zachtmoedige blik van de
gebrekkige had zelfs toen al een kalmerende uitwerking, en Brun had
zich altijd beter gevoeld wanneer Creb naast hem zat en hem
troostte met zijn stilzwijgend begrip. Alle kinderen van dezelfde
vrouw waren bloedverwanten, maar alleen kinderen van hetzelfde
geslacht gebruikten het meer intieme woord broeder of zuster voor
elkaar, en dan nog alleen in hun vroege jeugd of in zeldzame
ogenblikken van bijzondere verbondenheid. Mannen hadden geen
zusters, zoals vrouwen geen broeders hadden; Creb was Bruns
bloedverwant, én zijn broeder; Iza was alleen hun bloedverwante, en
zij had geen zusters. I r was een tijd dat Brun meelij had met
Creb, maar zijn ontzag voor Crebs kennis en vermogens had hem
sindsdien allang zijn mismaaktheid doen vergeten; hij was zelfs
bijna opgehouden hem nog als een man te zien, zag hem alleen nog
als de grote magiër wiens wijze raad hij dikwijls vroeg. Brun
geloofde niet dat zijn broeder het ooit had betreurd dat hij geen
leider was geworden, maar soms vroeg hij zich af of de gebrekkige
het nooit tammer vond geen gezellin en geen kinderen van die
gezellin te hebben. Vrouwen konden zo af en toe knap lastig zijn,
maar ze In achten toch ook dikwijls gezelligheid en warmte bij de
vuurplaats. Creb had nooit een gezellin gehad, had nooit leren
jagen, had nooit de vreugden of de verantwoordelijkheden van een
normale man gekend, maar hij was Mog-ur, dé Mog-ur. Brun wist niets
van magie en weinig van geesten, maar hij was de leider, en zijn
gezellin had een flinke zoon gebaard. Zijn hart werd warm van
vreugde bij de gedachte aan Broud, de jongen die hij bezig was op
te leiden om later zijn plaats in te kunnen nemen. Ik zal hem op de
volgende jacht meenemen, besloot Brun plotseling, op de jacht voor
het grotfeest. Dat kan dan zijn inwijdingsjacht worden. Als hij
daarbij zijn eerste grote prooi doodt, kunnen we zijn inwijding tot
man in de grotceremonie opnemen. Wat zou Ebra trots zijn. Broud is
oud genoeg en hij is \lerk en dapper. Een beetje te koppig soms,
maar hij leert zijn heftige aard wel beheersen. Brun had behoefte
aan een jager erbij. Nu de stam een thuis had, was er veel werk te
doen vanwege de voorbereidingen voor de komende winter. De jongen
was bijna twaalf, meer dan oud genoeg om tot man bevorderd te
worden. Broud kan de herinneringen voor het eerst delen in de
nieuwe grot, dacht Brun. Ze zullen extra sterk zijn; Iza zal de
drank maken.Iza! Wat moet ik met Iza doen? En met dat meisje? Iza
is al aan haar gehecht, hoe vreemd ze ook is. Het zal wel komen
doordat ze zo lang kinderloos is geweest. Maar binnenkort heeft ze
zelf een kind, en ze heeft geen metgezel die in haar onderhoud kan
voorzien. Met het meisje erbij zullen er twee kinderen zijn die we
onder moeten brengen. Iza is niet jong meer, maar ze is zwanger, en
ze heeft haar toverkunst en haar hoge rang, die een man extra
aanzien zouden verschaffen. Misschien zou een van de jagers haar
als tweede vrouw willen nemen, als dat vreemde kind er tenminste
niet was. De vreemdelinge die de geesten begunstigen.ze zouden
misschien echt kwaad worden als ik haar nu wegstuurde. Misschien
zouden ze de aarde wel weer laten schudden. Brun huiverde.
Ik weet dat Iza haar wil houden en ze hééft me van de grot
verteld. Ze heeft wel een beloning verdiend, maar het moet niet te
duidelijk zijn. Als ik haar het meisje liet houden zou dat haar
beloning kunnen zijn, maar het meisje is geen Stam. Zouden de
stamgeesten haar wel accepteren? Ze heeft niet eens een totem; hoe
kunnen we haar bij ons laten blijven als ze geen totem heeft?
Geesten! Ik begrijp niets van ze!
'Creb,' riep Brun. De tovenaar draaide zich om, verrast dat
Brun hem bij zijn persoonlijke naam riep, en hinkte naar de leider
toe toen deze gebaarde hem onder vier ogen te willen spreken. 'Dat
meisje dat Iza meegenomen heeft, je weet dat ze niet tot de Stam
behoort, Mog-ur,' begon Brun, enigszins onzeker. Creb wachtte. 'Jij
was degene die zei dat ik Ursus moest laten bepalen of ze in leven
mocht blijven. Nu, het ziet ernaar uit dat hij dat gedaan heeft,
maar wat doen we nu verder met haar? Ze is niet van de Stam. Ze
heeft geen totem. Onze totems staan niet eens toe dat er iemand van
een andere stam aanwezig is bij de ceremonie waarmee wij de grot
voor hen inwijden; alleen degenen wiens beschermgeesten er zullen
wonen mogen erbij zijn. Ze is nog zo jong, ze zou zich alleen nooit
redden, en je weet dat Iza haar wil houden, maar hoe moet 't dan
met de grotceremonie?' Creb had juist op een dergelijke vraag
gehoopt, hij had zijn antwoord klaar. 'Het kind heeft wél een
totem, Brun, zelfs een machtige. We weten alleen niet welke. Ze is
door een holeleeuw aangevallen, maar het enige wat ze eraan
overgehouden heeft, zijn een paar krabben.'
'Een holeleeuw! Daar zouden niet veel jagers zo gemakkelijk
van af zijn gekomen.'
'Zo is het. En ze heeft lange tijd alleen rondgezworven, ze
was de hongerdood nabij. Toch is ze niet gestorven, ze werd op ons
pad geplaatst zodat Iza haar zou vinden en meenemen. En vergeet
niet dat je het Iza niet belet hebt, Brun. Het meisje is jong voor
een dergelijke beproeving,' sprak Mog-ur verder, 'maar ik geloof
dat ze door haar totem op de proef gesteld werd om te zien of ze
hem waardig is. Haar totem is niet alleen sterk, hij brengt ook
geluk. We zouden allen in haar geluk kunnen delen, misschien doen
we dat al.' 'Je bedoelt de grot?'
'Hij werd haar het eerst geopenbaard. We gingen al bijna
terug; je had ons er al zo dicht bij gebracht, Brun . . .' 'De
geesten hebben me geleid, Mog-ur. Ze wilden een nieuw thuis.'
'Ja, natuurlijk hebben ze je geleid, maar toch openbaarden ze
de grot het eerst aan het meisje. Ik heb er eens over nagedacht,
Brun. Er zijn twee kleintjes die hun totem nog niet kennen. Ik heb
geen tijd gehad; het vinden van een nieuwe grot ging vóór. Maar ik
denk dat we de totemceremonie van die twee wel tegelijk met de
grotceremonie kunnen houden. Het zou hen geluk brengen en hun
moeders veel genoegen doen.' 'Wat heeft dat met het meisje te
maken?' ' Wanneer ik ga mediteren om de totems van de kleintjes te
weten te komen, zal ik ook om de hare vragen. Als haar totem zich
aan mij openbaart, kan zij ook in de ceremonie worden opgenomen. I
let zou niet veel van haar eisen, en dan kunnen we haar
tegelijkertijd in onze stam opnemen. Dan zal het geen problemen
geven als ze blijft.'
I laar in de stam opnemen! Ze is niet van de Stam, ze is bij
de Anderen geboren. Wie heeft er iets gezegd over haar in de Stam
opnemen? Dat zou nooit gaan, Ursus zou het niet dulden. Het is nog
nooit gebeurd!' wierp Brun tegen. 'Het was niet mijn bedoeling haar
één van ons te maken, ik vroeg me alleen af of de geest en zouden
toestaan dat ze bij ons bleef tot ze wat ouder is.' 'lza heeft haar
het leven gered, Brun. Zij draagt nu de geest van lui meisje voor
een deel in zich, en dat maakt het kind gedeeltelijk lid van de
Stam. Ze wandelde al bijna in de volgende wereld, maar nu is ze
weer springlevend. Dat is bijna hetzelfde als opnieuw geboren
worden, in de Stam.' Creb kon de leider zijn kaken opeen zien
klemmen in verzet tegen die gedachte en ging haastig verder,
voordat Brun iets kon zeggen.
Mensen van de ene stam gaan soms over tot de andere, Brun. I
>nar is niets ongewoons aan. Het is wel gebeurd dat de jonge
mensen van vele stammen zich bij elkaar aansloten om nieuwe stammen
te vormen. Herinner je je de laatste Stambijeenkomst, toen twee
kleine stammen besloten samen te gaan? Ze gingen allebei steeds
verder in aantal achteruit, er werden niet genoeg kinderen geboren,
en van die er wel geboren werden overleefden ii weinig het eerste
levensjaar. Iemand in de stam opnemen is mei nieuw,' betoogde
Creb.Dat is wel waar, soms sluiten mensen van de ene stam zich
inderdaad bij een andere aan, maar het meisje is niet van de
'•tuin. Je weet niet eens of de geest van haar totem tot je zal
"spreeken, Mog-ur; en zo ja, hoe weetje dan dat je hem zult
verstaan? Ik kan haar niet eens verstaan! Denk je werkelijk dat je
'het zult kunnen? Haar totem ontdekken?'
ik kan het alleen proberen. Ik zal Ursus vragen me te helpen
Geesten hebben hun eigen taal, Brun. Als het zo moet zijn dat ze
bij ons blijft, zal de totem die haar beschermt zorgen dat ik
hem
versta.'
Brun dacht een ogenblik na. 'Maar zelfs als je haar totem
ontdekt, welke jager zal haar willen hebben? Iza en haar kleine
betekenen straks al een extra last, en we hebben niet meer zoveel
jagers. Bij de aardbeving is niet alleen Iza's partner omgekomen,
ook de zoon van Grods gezellin, een jonge, sterke jager, is gedood
en Aga's metgezel, en zij heeft twee kinderen, en ook haar moe der
deelde dat vuur.' Even was er pijn in de ogen van de leider toen
hij aan de doden in zijn stam dacht. 'En Oga,' sprak Brun verder.
'Eerst werd de metgezel van haar moeder op de horens genomen en
vlak daarna kwam haar moeder zelf bij de instorting om. Ik heb Ebra
gezegd dat het meisje bij ons kon komen. Oga is bijna een vrouw.
Wanneer ze oud genoeg is, denk ik haar aan Broud te geven, dat zal
hem wel bevallen,' peinsde Brun, een ogenblik afgeleid door
gedachten aan zijn andere verantwoordelijkheden. 'De mannen die nog
over zijn, hebben het al zwaar genoeg zonder het meisje erbij,
Mog-ur. Als ik haar in de stam opneem, aan wie kan ik Iza dan
geven?'
'Aan wie was je van plan haar te geven tot het meisje oud
genoeg zou zijn om ons te verlaten, Brun?' vroeg de eenogige. Deze
vraag bracht Brun in verlegenheid, maar Creb sprak door voor hij
kon antwoorden. 'Je hoeft geen jager met Iza of het kind te
belasten, Brun. Ik zal voor hen zorgen.' 'Jij!'
'Waarom niet? Het zijn vrouwen. Er zijn geen jongens om op te
leiden, nog niet althans. Heb ik niet het recht van de Mog-ur op
een deel van iedere jachtbuit? Ik heb nooit mijn hele aandeel
opgeëist, ik heb het nooit nodig gehad, maar ik kan er om vragen.
Zou het niet gemakkelijker zijn als alle jagers me het hele aan de
Mog-ur toekomende deel gaven, zodat ik in het onderhoud van Iza en
het meisje kan voorzien, in plaats van één jager met de zorg voor
hen beiden te belasten? Ik was toch al van plan je te vertellen van
mijn voornemen om een eigen vuurplaats in te richten wanneer we een
nieuwe grot hadden gevonden, om voor Iza te zorgen, tenzij een
andere man haar graag wil hebben. Ik heb al vele jaren een vuur met
mijn bloedverwante gedeeld; het zou me moeilijk vallen na al die
tijd te veranderen. Bovendien behandelt ze mijn jicht. Als haar
kind een meisje is, zal ik haar ook opnemen. Als het een jongen is
nu, dat zien we dan wel weer.'
Brun bekeek het idee van alle kanten. Ja, waarom niet? Het zou
de zaak er voor iedereen gemakkelijker op maken. Maar waarom wil
Creb het zo? Iza zou zijn jicht toch wel behandelen, wiens vuur ze
ook deelde. Waarom wil een man van zijn leeftijd zich opeens met
kleine kinderen belasten? Waarom zou hij de verantwoordelijkheid
voor het onderricht en de opvoeding van een vreemd meisje op zich
willen nemen? Misschien is dat het, hij voelt zich
verantwoordelijk. Brun had niet veel op met het idee hel meisje in
zijn stam op te nemen hij wilde dat het probleem helemaal niet aan
de orde was gekomen maar hij voelde er nog veel minder voor iemand
bij hen te laten wonen die niet tot de lam behoorde en over wie hij
geen zeggenschap had. Misschien was het inderdaad wel het beste om
haar in de stam op te nemen en haar tot een behoorlijke vrouw op te
voeden. Ook de rest van de stam zou er dan misschien minder moeite
mee hebben. En als Cr eb hen wilde opnemen, zag Brun geen reden om
hem dat niet toe te staan.
Brun maakte een berustend gebaar. 'Goed dan, als je haar totem
kluit achterhalen zullen we haar in de stam opnemen, Mog-ur, en ze
kunnen bij jouw vuurplaats wonen, althans tot Iza haar kind baart.'
Brun bemerkte dat hij voor de eerste keer in zijn loven meer op een
vrouwelijke dan op een mannelijke boreling hoopte.Nu de beslissing
eenmaal gevallen was, voelde Brun een zekere opluchting. De vraag
wat hij met Iza aan moest, had hem wel bezig gehouden, maar hij had
de kwestie even laten rusten. Hij had belangrijker dingen aan zijn
hoofd gehad. Crebs voorstel verloste hem niet alleen van een
netelig probleem, waar hij als leider van de stam een beslissing
over had moeten nemen, maar loste ook een probleem van veel
persoonlijker aard op. Sinds haai metgezel bij de aardbeving
omgekomen was had hij, hoe hij er ook over nadacht, geen andere
mogelijkheid gezien dan Iza en haai toekomstig kind, en
waarschijnlijk Creb ook nog, bij zijn eigen vuurplaats op te nemen.
Hij was al verantwoordelijk voor Broud en Ebra, en nu ook voor Oga.
Als er nog meer mensen bij kwamen, zou dat tot wrijvingen leiden op
de enige plek waar hij zich enigszins kon ontspannen en niet zo op
zijn qui vive hoefde te zijn. Ook zijn gezellin zou het
waarschijnlijk niet zo op prijs hebben gesteld.
Ebra kon het redelijk met zijn bloedverwante vinden, maar bij
hetzelfde vuur? Hoewel er nooit openlijk iets was gezegd, wist Brun
dat Ebra jaloers was op Iza's status. Ebra was de gezellin van de
leider; bij de meeste stammen zou zij de hoogste rang onder de
vrouwen gehad hebben. Maar Iza was een medicijn vrouw wier
afstamming in een rechte lijn terugvoerde langs de meest geëerde en
beste medicijnvrouwen van de Stam. Ze bezat status van zichzelf,
niet via haar gezel. Toen Iza het meisje mee nam, dacht Brun al dat
hij ook haar op zou moeten nemen. Hij was nooit op het idee gekomen
dat Mog-ur niet alleen voor zichzelf, maar ook voor Iza en haar
kinderen verantwoordelijkheid zou willen dragen. Creb kon niet op
jacht gaan, maar Mog-ur had andere hulpbronnen.
Nu het probleem van de baan was, haastte Brun zich terug naar
zijn stam, die verlangend op de leider wachtte om de bevestiging te
krijgen van dat wat men al geraden had. Hij gaf het teken: 'Wc gaan
niet verder, we hebben een grot gevonden.'
Iza,' zei Creb, terwijl ze met wilgebastthee voor Ayla bezig
was, 'vanavond eet ik niet.'
Iza boog het hoofd ten antwoord. Ze wist dat hij ging
mediteren als voorbereiding op de ceremonie en dan at hij nooit. De
stam kampeerde bij het riviertje onderaan de zachtglooiende helling
naar de grot. Pas wanneer de grot door de juiste rituelen ingewijd
was, konden ze er intrekken. Hoewel het ongepast was té
nieuwsgierig te lijken, vond ieder lid van de stam wel een excuus
om zo dicht bij de grot te komen dat hij of zij naar binnen kon
kijken. Voedselzoekende vrouwen zochten vooral rond De ingang, en
mannen volgden de vrouwen, zogenaamd om hen in het oog te houden.
De stam was gespannen, maar opgewekt. De druk waar ze sinds de
aardbeving onder geleefd hadden, was van hen afgevallen. Ze vonden
dat de nieuwe grot er veelbelovend uitzag. Hoewel ze niet zo heel
ver de schemerige, onverlichte holte in konden kijken, zagen ze
genoeg om te weten dat het een grote ruimte was, veel groter dan
hun oude grot. De vrouwen wezen elkaar verrukt op de stilstaande
plas vers water pal naast de ingang. Ze zouden voor water zelfs
niet naar het riviertje hoeven. Ze verheugden zich op de
grotceremonie, een van De weinige rituelen waar vrouwen hun eigen
aandeel in hadden, en iedereen verlangde ernaar de grot te
betrekken. Mog-ur verwijderde zich van de drukke kampplaats. Hij
wilde een rustig plekje vinden waar hij ongestoord kon nadenken.
Terwijl hij voortliep langs de snelstromende rivier, die zich
voortrepte naar haar ontmoeting met de binnenzee, stak er uit het
zuiden weer een warme bries op die zijn baard deed wapperen.
Slechts enkele verre wolken deden afbreuk aan de kristallen klaarte
van de namiddaghemel. Het kreupelhout groeide hier dicht en welig,
hij moest zich om allerlei obstakels heen een weg zoeken, maar lui
merkte het nauwelijks, diep in gedachten als hij was. Een geluid
vlakbij uit het struikgewas deed hem met een ruk stilstaan. Dit was
onbekend gebied en zijn enige verdediging bestond uit de stevige
stok waar hij mee liep, maar die kon in zijn ene krachtige hand een
formidabel wapen zijn. Hij hield de stok gereed en luisterde naar
het snorken en knorren in de dichte begroeiing en het geluid van
knappende twijgen dat uit de richting van bewegende struiken
opsteeg.
Plotseling schoot er een dier uit het dichte gordijn van groen
te voorschijn. Het grote sterke lichaam rustte op korte stevige
poten. Akelig scherpe hoektanden staken aan beide zijden van de
snuit als slagtanden naar voren. De naam van het dier sprong hem in
gedachten hoewel hij het nog nooit gezien had. Een everzwijn. Het
wilde varken gluurde hem strijdlustig aan, schuifelde besluiteloos
met zijn poten, besloot toen hem te negeren en ging, met zijn snuit
de zachte aarde omwoelend, terug de struiken in. Creb haalde
opgelucht adem en liep toen weer verder stroomafwaarts. Bij een
smalle strook zanderige oever bleef hij staan, spreidde zijn mantel
uit, legde de holebeerschedel erop en ging ' i tegenover zitten.
Hij maakte de gestileerde gebaren waarmee hij Ursus' bijstand
afsmeekte, en ledigde zijn geest vervolgens i ui alle gedachten,
behalve die aan de zuigelingen die hun totem moesten weten.
kinderen hadden Creb altijd geboeid. Vaak als hij te midden
> au De stam ogenschijnlijk diep in gedachten op de grond zat,
observeerde hij ongemerkt de kinderen. Een van de beide Kleintjes
was een stevige, forse jongen, ongeveer halverwege zijn •' t .te
jaar, die bij zijn geboorte en vele malen daarna een
verontwaardigde keel had opgezet, vooral wanneer hij gevoed wilde
«Muilen. Vanaf het eerste moment had Borg altijd met zijn gezichtje
tegen zijn moeder aan liggen wrijven, in haar zachte borst wroetend
tot hij de tepel vond en knorrende geluidjes van genot makend
terwijl hij zoog. Het deed hem denken, dacht Creb opeens vermaakt,
aan de ever die hij zojuist knorrend in de zachte aarde had zien
wroeten. De ever was een eerbiedwaardig dier. Hij was intelligent,
de scherpe hoektanden konden ernstige schade aanrichten wanneer het
dier geprikkeld was en de korte poten konden een verbluffende
snelheid ontwikkelen wanneer het beest besloot aan te vallen. Geen
enkele jager zou op een dergelijke totem neerzien. En de totem past
goed in deze omgeving; zijn geest zal zich in de nieuwe grot thuis
voelen. Een ever zal het zijn, besloot hij, overtuigd dat de totem
van de jongen zich aan hem had laten zien om hem op het idee te
brengen. Mog-ur was voldaan over zijn keus en richtte zijn
gedachten nu op de andere baby. Ona, wier moeder haar partner bij
de aardbeving verloren had, was niet lang voor de ramp geboren.
Vorn, haar vier jaar oude bloedverwant, was nu het enige mannelijke
element bij dat vuur. Aga zal weldra een andere metgezel moeten
hebben, peinsde de tovenaar, een die ook haar oude moeder Aba wil
opnemen. Maar dat is Bruns zorg, ik moet me om Ona bekommeren, niet
om haar moeder.
Meisjes moesten een zachtaardiger totem hebben; hij mocht niet
sterker zijn dan een mannelijk totem, want dan zou hij de
bevruchtende geest afweren en de vrouw zou geen kinderen baren. Hij
dacht aan Iza. Haar saiga-antilope was de totem van haar partner
vele jaren te machtig geweest of had het toch niet daaraan gelegen?
Mog-ur had zich dat al dikwijls afgevraagd Iza beheerste meer
toverkunsten dan menigeen besefte, en ze was niet gelukkig met de
man aan wie ze gegeven was. En in vele opzichten kon Creb haar geen
ongelijk geven. Ze had zich altijd goed gedragen, maar de spanning
tussen hen was duidelijk voel baar geweest. Wel, de man is dood,
dacht Creb. Mog-ur zal haar verzorger zijn, al is hij niet haar
metgezel. Als haar bloedverwant kon Creb Iza nooit tot vrouw nemen,
hel zou tegen alle tradities indruisen, maar hij verlangde al lang
niet meer naar een vrouw. Iza was een goede kameraad, ze kookte en
zorgde al vele jaren voor hem en De sfeer rond het vuur zou nu
misschien prettiger zijn, zonder die voortdurende ondertoon van
vijandigheid tussen haar en haar partner. Ayla zou daar nog toe
bijdragen. Creb voelde zich warm worden van binnen toen hij zich
weer herinnerde hoe ze haar armpjes naar hem had uiige stoken.
Later, zei hij tegen zichzelf, eerst Ona. Ona was een rustige
tevreden baby die vaak ernstig naar hem lag te staren met haar
grote ronde ogen. Ze volgde alles met zwijgende belangstelling en
niets ontging haar, of zo leek hel althans. Het beeld van een uil
kwam bij hem op. Te sterk? De uil is een jager, dacht hij, maar hij
jaagt alleen op kleine dieren
Wanneer een vrouw een sterke totem had, moest die van haar
metgezel nog veel sterker zijn. Een man met een zwakke
beschermgeest zou een vrouw met een uil als totem niet tot gezellin
kunnen nemen, maar misschien zal ze ook wel een man met een sterke
beschermgeest nodig hebben. Een uil dus, besloot hij. Alle vrouwen
hebben een metgezel met een sterke totem nodig. Heb ik daarom nooit
een gezellin genomen? dacht Creb. Hoeveel bescherming kan een ree
geven? Iza's geboortetotem is sterker. Creb stond er al lang niet
meer bij stil dat de zachte, schuwe ree zijn totem was. Ook dit
dier was een bewoner van deze dichte wouden, net als de ever,
herinnerde hij zich plotseling. De tovenaar was een van de weinigen
die twee totems had Crebs totem was de ree, die van Mog-ur Ursus.
Ursus Spelaeus, de holebeer, was een enorme vegetariër die in
opgerichte houding bijna tweemaal zo hoog was als zijn allesetende
neven, en een reusachtig ruigbehaard lichaam bezat dat driemaal zo
zwaar was als het hunne. De grootste beer die de wereld ooit gekend
heeft, was normaliter niet snel geprikkeld. M aar één nerveuze
berin viel een weerloze manke jongen aan die in gedachten verzonken
te dicht bij een berejong in de buurt was geraakt. De moeder van de
knaap vond hem, opengereten en bloedend, zijn ene oog en de helft
van zijn gezicht weggescheurd, en zij verpleegde hem tot hij
hersteld was. Ze zette zijn nutteloze, verlamde arm af onder de
door de enorme kracht van het geweldige dier verbrijzelde elleboog.
Niet lang daarna koos Mog-ur-vóór-hem het mismaakte en met
littekens overdekte kind als zijn leerling en vertelde de jongen
dat Ursus hem had uitverkoren, op de proef gesteld en waardig
bevonden, en hem zijn oog had ontnomen ten teken dat Creb onder
zijn bescherming stond. Hij mocht wel trots zijn op zijn littekens,
werd hem gezegd, ze waren het merkteken van zijn nieuwe totem.
Ursus stond nimmer toe dat zijn geest door een vrouw werd ingeslikt
om een kind voort te brengen; de holebeer verleende zijn
bescherming pas na allerlei beproevingen. Weinigen werden
uitverkoren, en nog minder overleefden het. Zijn oog was een hoge
prijs geweest, maar Creb treurde er niet om. Hij was dé Mog-ur. de
enkele tovenaar was ooit zo machtig geweest als hij, en die macht,
daar was Creb zeker van, was hem door Ursus gegeven. I ii mi vroeg
Mog-ur zijn totem om hulp. Zijn amulet omklemmend, smeekte hij de
geest van de Grote Beer hem te openbaren welke totemgeest het bij
de Anderen geboren meisje beschermde. Dit werd werkelijk een proeve
vanzijn bekwaamheid en hij was er helemaal niet zo zeker van dat de
boodschap hem zou bereiken. Hij concentreerde zijn gedachten op het
kind en op het weinige dat hij van haar wist. Ze is onbevreesd,
dacht hij. Ze had hem openlijk haar genegenheid betuigd, waarbij ze
noch voor hem, noch voor de kritiek van de stam angst had getoond.
Zeldzaam voor een meisje. Gewoonlijk verborgen meisjes zich achter
hun moeder wanneer hij in de buurt was. Ze was nieuwsgierig en
leerde snel. In zijn hoofd begon zich een beeld te vormen, maar hij
duwde het weg. Nee, dat kan niet, het is een meisje, dat is geen
totem voor een vrouw. Hij ledigde zijn geest en begon opnieuw, maar
het beeld kwam terug. Hij besloot het zich af te laten wikkelen;
misschien voerde het naar iets anders.
Hij zag een troep holeleeuwen die zich lui koesterden in de
hete zomerzon van de open steppe. Er waren twee welpen bij. Eén
sprong speels in het hoge gras rond, nieuwsgierig de neus in de
holen van kleine knaagdieren stekend en grommend een aanval
imiterend. Het was een vrouwelijke welp, die zou uitgroeien tot een
leeuwin, de voornaamste voedselleverancier van de troep en degene
die haar prooi naar haar partner zou brengen. De welp huppelde op
een ruigmanig mannetje toe en probeerde hem tot een spelletje over
te halen. Zonder angst stak ze een pootje omhoog en tikte de
volwassen kat op zijn vierkante snuit. Het was een lichte
aanraking, bijna een liefkozing. De grote leeuw duwde haar tegen de
grond, hield haar met een zware voorpoot neer en begon daarop de
welp met zijn lange ruwe tong te wassen. Holeleeuwen brengen hun
jongen ook met genegenheid en discipline groot, dacht Mog-ur, zich
afvragend waarom hem dit tafereeltje van huiselijk geluk bij de
grote katten getoond werd.
Mog-ur trachtte het beeld uit zijn geest te bannen en zich
weer op het meisje te concentreren, maar het beeld wilde niet
wijken.
'Ursus,' gebaarde hij, 'een holeleeuw? Dat kan toch niet. Een
vrouw kan niet zo'n sterke totem hebben. Welke man zou haar ooit
tot gezellin willen?'
In zijn stam had geen enkele man een holeleeuw als totem en
ook in de andere stammen kwam dat maar heel weinig voor. Hij zag
het lange, magere kind voor zich, haar rechte armen en benen, haar
plat gezichtje met het grote bolle voorhoofd, bleek en kleur loos,
zelfs haar ogen waren te licht. Ze zal een lelijke vrouw worden,
dacht Mog-ur zonder er doekjes om te winden. Welke man zal haar
überhaupt ooit willen hebben? Hij dacht even aan zijn eigen
afstotelijkheid en herinnerde zich hoe vrouwen hem vermeden hadden,
vooral toen hij jonger was. Misschien zal ze nooit een metgezel
hebben om haar te beschermen, en dan zou ze do bescherming van een
sterke totem goed kunnen gebruiken. Maar een holeleeuw? Hij
trachtte zich te herinneren of er ooit een vrouw in de Stam was
geweest die de grote kat tot totem had gehad.
Ze hoort immers niet tot de Stam, bracht hij zichzelf in
herinnering, en ze stond zonder twijfel onder een krachtige
bescherming, anders zou ze niet meer in leven zijn. Die holeleeuw
zou haar gedood hebben. De gedachte kristalliseerde zich uit. De
holeleeuw! Hij had haar wel aangevallen, maar niet gedood . . . of
was het geen échte aanval geweest? Had de leeuw haar soms alleen op
de proef gesteld? Toen brak er een andere gedachte door en een
rilling van herkenning liep over zijn ruggegraat. Alle twijfel werd
uit zijn hart weggenomen. Nu was hij zeker van zijn zaak. Zelfs
Brun kan nu niet meer twijfelen, dacht hij. De holeIeeuw had haar
getekend met vier evenwijdige groeven in haar linkerdij, littekens
die ze de rest van haar leven zou dragen. Als Mog-ur bij een
initiatieceremonie een jongeman zijn totemteken in het lichaam
kerfde, bestond het teken van de holeleeuw uit vier evenwijdige
lijnen in de dij!Bij een man werden ze op de rechterdij
aangebracht, maar het is een meisje en de tekens zijn verder
identiek. Natuurlijk! Waarom had hij dat niet eerder beseft? De
leeuw wist dat de stam er moeite mee zou hebben hem als totem van
het meisje te accepteren, daarom tekende hij haar zelf, maar zo
duidelijk dat niemand zich erin kon vergissen. En hij tekende haar
met het totem teken van de Stam. De holeleeuw wilde dat de Stam het
zou herkennen. Hij wil dat ze bij ons blijft. Hij nam haar familie
weg, zodat ze bij ons zou komen. Waarom? Opnieuw werd de tovenaar
door een gevoel van beklemming beslopen, dezelfde l" klemming die
hij de dag dat het meisje gevonden was na de avondceremonie gevoeld
had. Als hij er een begrip voor had i'< luid, zou hij het een
boos voorgevoel hebben genoemd, echter door weven met een vreemde,
onbegrijpelijke hoop. Mog-ur schudde het van zich af. Nooit eerder
had een totem zich zo helder aan hem geopenbaard; dat was zeker de
reden van zijn bevangenheid, dacht hij. De holeleeuw is haar totem.
Hij heeft haar uitverkoren, net zoals Ursus mij uitverkoos. Mog-ur
keek in de donkere lege oogkassen van de schedel voor hem. In
volledige aanvaarding bedacht hij hoe wonderbaarlijk de wegen van
de geesten waren wanneer men hen eenmaal doorgrondde. Het was nu
allemaal zo duidelijk. Hij voelde zich opgelucht - en diep
verwonderd. Waarom zou dit kleine meisje zo'n machtige beschermer
nodig hebben?