PERRY RHODAN 54

HET DUEL

K. H. Scheer

Atlan is van de 'kleine, moedige barbaren' van Terra gaan houden, al wil hij het soms niet toegeven. Atlan trok zich, uit vrees voor de dreigende atoomoorlog van 1971 in zijn onderzeese steunpunt terug, maar to en hij uit zijn 69 jaren durende slaap ontwaakte, vond hij een volkomen veranderde wereld! Atlan is nu dichterbij de vervulling van zijn wens. Eén man staat hem echter nog in de weg: Perry Rhodan, de regent van het zonne -imperium! Rhodan, die, slechts aan het welzijn van de mensheid denkt, moet Atlan de terugkeer beletten. Kan hij dat, of is Atlan op grond van zijn ervaring van eeuwen, zijn tegenspeler verre de baas.. .? Bij het verbitterde duel op de hitteplaneet Hellgate heeft Perry Rhodan bewezen de meerdere te zijn. Atlan werd gevangen genomen door de solaire veiligheidsdienst, maar hij denkt al aan de mogelijkheden van een tweede vlucht. Zullen Atlans wensen in vervulling gaan. . .?

1

Ze waren erg aardig, vriendelijk en voorzover de dienst dit toeliet zelfs tolerant. Dat wilde heel wat zeggen bij mannen die tot het verdedigingsstelsel van het 'zonne-imperium' behoorden. Velen onder hen waren geleerden in uniform, anderen in de strijd ervaren soldaten van de ruimtevloot. Ze hadden, zoals ze mij vertelden voor de aarde alles geriskeerd. Voor hen was ik biologisch en op het gebied van de sociale politiek een vreemde. Het woord 'rassenonderscheid' hadden ze nooit gebruikt, wat mijn mening over het ethische rijpingsproces van de mensen slechts bevestigde. Ze waren niet meer zo onverdraagzaam als vroeger, toen ze andersdenkenden vervolgden en politieke tegenstanders terechtstelden. Ze waren werkelijk rijper geworden, wat hun evenwel niet belette in mij een tegenstander te zien. 'Tegen jou persoonlijk hebben we niets, m'n waarde,' had luitenant -generaal Kosnow joviaal gezegd. Waarop ik natuurlijk had gevraagd, waarom men mij dan niet mijns weegs liet gaan. Als ik aan Kosnows zuurzoe te lachje terugdacht, voelde ik een hevige opwinding in mij opkomen. Slechts in de zeldzame ogenblikken van geestelijk evenwicht kon ik er om lachen. Natuurlijk konden ze mij niet zomaar laten gaan, nadat ik onder zeer geheimzinnige omstandigheden in hun leven was verschenen. Ze wisten niets van mijn drukkoepel op de bodem van de A tlantische Oceaan. Ik had hun ook niet verteld, dat ik mij in het jaar 1971 uit vrees voor een op handen zijnde atoomoorlog, in veiligheid had gebracht. Toen ik 69 jaar later door de biomedische robot van mijn steunpunt uit de kunstmatige slaap werd gewekt, had ik moeten constateren dat er geen oorlog was geweest. Ik had toen kunnen zien wat de mensheid in de loop van die 69 jaar had bereikt. Ik was er in geslaagd, met gebruikmaking van al mijn hulpmiddelen in Terrania te verschijnen, waar ik de belangrijkst e man van de jongste geschiedenis leerde kennen. Hij noemde zich Perry Rhodan en had in de tijd die ik slapend had doorgebracht een klein planetenrijk gesticht, dat hij 'zonne -imperium' noemde. Niemand in de bewoonde Melkweg scheen te vermoeden, welk een m oedige, ondernemende en handige veroveraar Rhodan was. Zelfs ik had enige tijd nodig om deze man, juist te kunnen beoordelen. Hij werd bijna mijn ondergang! Hoewel ik de hardheid, de volharding en de energie van de mensen kende, had ik Rhodan onderschat.

Ik had met een klein ruimteschip van het type space-jet naar huis willen vluchten. Ik had lang, heel lang gewacht tot de technische ontwikkeling van de Terranen de ruimtevaart zou bereiken. Toen ze eindelijk zover waren, was ik zo dom geweest naar de bodem van de zee te vluchten. Daardoor had ik de enorme, snelle vooruitgang verslapen. Destijds, toen Rhodan bij zijn eerste maanlanding de beschadigde onderzoekingskruiser van de Arkoniden ontdekte, had ik door een ondoordachte handeling de grootste kans van mijn leven verspeeld. Terwijl ik in een kunstmatige slaap lag, had de voormalige majoor van het ruimteleger de kennis van de Arkoniden verkregen en daarmee zijn rijk opgebouwd. Onder dergelijke omstandigheden de weg te kruisen van een man, die sinds tientallen jaren alle mogelijke moeilijkheden en gevaren als tot het leven behorend beschouwt, gaat bijna altijd met een kleine catastrofe gepaard. Ik was gevlucht! Ik had mij in een ruimteschip verstopt, dat door Rhodan persoonlijk werd bestuurd. Daarna was het op Hellgate, in de woestijn, tot een duel tussen ons beide gekomen, en ik had verloren! Hij had mij gevangen laten nemen en geboeid laten wegvoeren. Tijdens het gevecht had ik één keer de gelegenheid gehad hem te doden. Waarom ik het niet had gedaan, maar opzettelijk had misgeschoten, vormde nu een essentieel onderwerp voor mijn zelfkritische overdenkingen. Waarom had ik hem niet doodgeschoten? Alleen omdat hij mij eerder had geholpen uit het brandende ruimte schip te ontkomen? Nee, dat was geen logische b eweegreden. Iemand die zijn meest verbitterde vijand spaart, mag er niet op rekenen dat diezelfde vijand in dezelfde situatie even tolerant is. Niettemin was ik hem dankbaar geweest. Ik had hem enige tijd later opzettelijk gespaard en hem via de radio toe geroepen dat we nu kiet waren. Reeds enkele uren daarna had ik hier spijt van. Toen hij mij, na de redding op het nip pertje, in de loop van zijn wapen liet kijken, besefte ik dat tussen ons een eigenaardige half-haat-half-vriendschap was ontstaan. Ik moest hem ondanks alles bewonderen. Hij, die zich 'onsterfelijk' noemde en die niettemin zo gemakkelijk kon worden gedood, scheen in mij een zeer interessant studieobject te zien. Rhodan was te intelligent en had teveel levenservaring om niet te beseffen dat ik geen gewone Arkonide kon zijn. Alleen daarom had hij mij door een lichte kruiser naar de aarde laten brengen, waar ik nu sinds 10 mei 2040 als gevangene van de solaire veiligheidsdienst verbleef. Mijn omgang met deze mensen was je reinste tragikomedie. Ze wisten natuurlijk heel goed dat ik het leven van hun afgod in handen had gehad. Ze wisten ook dat ik geen echte vijand van de mensheid was.

Daar de mannen van de veiligheidsdienst nu eenmaal psychologen waren, plaatste ik hen met mijn gedrag als voor een hoge muur van raadsels, die zonder de passende sleutel niet konden worden opgelost. Die sleutel had ik, dat wisten ze ook. Wat lag meer voor de hand dan te trachten mij die te ontnemen. Toen ze mij voor het eerste verhoor hadden gehaald, was ik een beetj e ongerust geweest; ze zouden immers gemakkelijk in hun oude ondeugden kunnen terugvallen. Ik had op een ruwe behandeling gerekend. Toen we de verhoorkamer naderden, had ik in mijn levendige fantasie dingen gezien, die in vroeger tijden door een nog niet humaan geworden mensheid waren begaan. Ze hadden mij niets gedaan! De geleerden in uniform hadden mij slechts met grimmige gezichten gedreigd, hetgeen, nadat.ik mij van de eerste schok had hersteld, nauwelijks nog enige indruk op mij maakte. Sinds enige dagen speelden we kat en muis. Ze pasten alle psychologische trucs toe die ze kenden. Ik moest voortdurend op mijn hoede zijn; maar tenslotte bleek ik de beste psycholoog te zijn. Zij beschikten niet over mijn erva ring en wisten ook niet wat ik in de loop van de tijd persoonlijk had beleefd. Het was een paradox, dat ik, de Arko nide, de mensen beter kende dan zij zichzelf. Voor mij was het een bron van amusement, als ze mij telkens en telkens weer in de gelegenheid stelden, hen dank zij mijn ervaringen te over bluffen. Zo was de situatie toen ik op 16 juni 2040 om acht uur 's morgens, voor het tweeëntwintigste psychoverhoor werd gehaald.

2

Luitenant Tombe Gmuna fungeerde als escorte -officier. Ik mocht die hartverkwikkend openhartige, altijd lachende Afrikaan wel. Men had mij in de buurt van het regeringscentrum van Terrania een klein huis ter beschikking gesteld. Het had noch getraliede vensters noch andere conventionele middelen om een vlucht te beletten. Ik beschikte zelfs over drie feilloos functionerende r obotbedienden, die mij echter ook niet konden helpen het energiescherm van mijn 'gevangenis' te overwinnen. De onzichtbare muur was vijf meter hoog. Ik kon er noch overheen springen noch er doorheen dringen. Het krachtige schakelstation bevond zich buiten het ringvormige krachtveld. Ik kon het kleine transformatorhuisje met de rondleidingsprojector heel goed zien, hoewel het voor mij onbereikbaar was. Als ik door een tijdelijke opening naar buiten werd gebracht, waren er minstens drie man van de veiligheidsdienst bij. Ze hadden shockwapens bij zich, waarvan de uitwerking betrekkelijk ongevaarlijk, maar uitermate pijnlijk was. Ik had het er tijdens mijn gevangenschap nog niet op gewaagd, in nader contact met de flitsende energiestraal van zo'n wapen te komen . Ditmaal had luitenant Gmuna een geladen dienstpistool aan de gordel van zijn uniformoverall hangen. Ik herkende het als een ongetwijfeld dodelijke thermoimpulsstraler. Zijn eerlijke gezicht stond nogal verbe ten. Er blonk wrevel in zijn donkere ogen. Toen hij mijn verwijtende blik ontmoette, zei hij kortaf: 'Ik heb mijn orders, admiraal!' 'Sinds men wist dat ik vroeger commandant van een Arkonidische vloot was geweest, werd ik 'sir' of 'admiraal' genoemd. Ik vroeg me al sinds enige dagen af, in hoeverre dit een psychologische truc kon zijn. Zouden ze werkelijk geloven mij daarmee op hun hand te kunnen krijgen? Aan de titel hechtte ik niet veel waarde. Het was lang geleden sinds ik het commando over een aanvalskrachtige formatie van de Arkonidische kolonisatievloot had gehad. Ik kon daar slechts met weemoed aan terugdenken. 'Wat voor orders, Gmuna?' vroeg ik. 'Er is een nieuweling aangekomen,' zei hij met een geërgerd gebaar. 'Uw escorteofficier moet van nu af aan een im pulsstraIer bij zich hebben.' Hij nam mij van onder tot boven op. Het duurde even voor de uitdrukking op zijn gezicht wat minder nors werd. 'Enfin, niets aan te doen,' zei hij toen. 'Haal het nu alstublieft niet in uw hoofd, te willen vluchten. Dat is u één keer gelukt.' 'Maar toen was ik onzichtbaar,' zei ik met nadruk. 'We begrijpen elkaar, nietwaar?' Ik knikte en deed mijn best om mijn ongerustheid niet te tonen. De luitenant trok het portier van de eenvoudige dienstwagen open. Ik ging op de harde middenbank zitten. Gmuna nam naast de chauff eur plaats. Achter mij zaten de twee soldaten van het escorte, met hun dreigende shockstraIers. Het was een waardig escorte voor een voormalige admiraal, die allang had opgegeven aan het glorierijke verleden te denken. Tijdens de vorige 21 verhoren had men mij onweerlegbaar aangetoond, dat hetgeen de Encyclopaedia Terrania over de Arkoniden vermeldde, met de waarheid strookte. Volgens die gegevens was mijn eerbiedwaardige volk geestelijk en lichamelijk gedegenereerd en onbekwaam geworden. Hoe dat in zo'n betrekkelijk korte tijd had kunnen gebeuren, was voor mij een raadsel. De mannen van de solaire veiligheidsdienst hadden in ieder geval kans gezien, mijn uit een gevoel van superioriteit voortspruitende trots te breken. Iets was er echter nog van overgebleven, want ten slotte had ook een Perry Rhodan van de geleerden van mijn volk geleerd. Ais onze onderzoekingskruiser in 1971 geen noodlanding op de maan had gemaakt, zou er nu nog geen interstellaire ruimtevaart op Terra bestaan.

Die overtuiging konden ze mij niet afnemen. Ze wilden ook niet tegenspreken, dat wij hun leermeesters waren geweest. Ze schenen echter hier en daar boven de Arkoniden uitgegroeid te zijn. Men had mij enige op de aarde gebouwde en uitgeruste ruimteschepen laten zien, waarvan bepaalde details in de constructie mij versteld hadden doen staan. Dat waren de middelen waarmee ze mij martelden. Ze waren allang niet primitief genoeg meer, om mij bijvoorbeeld gloeiende ijzers tegen mijn voetzolen te drukken. De jonge Tombe Gmuna was een treffen d voorbeeld van de nieuwe en rijpe soort mensen. Verdraagzaam, integer, steeds bereid de hoedanigheden van an deren te respecteren, had hij zich tegenover mij zo vol begrip getoond, dat ik hem wel met de nieuwe generatie moest identificeren. Dat waren de moedige veroveraarstypes, die mijn volk in zijn bloeitijd ook had gekend. Dit scheen nu voorbij te zijn, wat mij in een geestelijke chaos stortte. Ik was al te lang van huis weg, om nog uit eigen ervaring te kunnen zeggen wat er eigenlijk was gebeurd. Het beste wapen van de veiligheidsdienst tegen mij was het telkens weer noemen van de reusachtige robot, die het door mijn voorvaderen gevormde sterrenrijk zou regeren. Als ik helemaal eerlijk tegenover mezelf was, vroeg ik me af, waarom ik eigenlijk alles in het werk stelde om toch de drie synchroon -planeten van Arkon te bereiken. Was dat wat de mensen heimwee noemden? Eigenlijk waren zulke onderbewuste gevoelens voor wezens van mijn slag moeilijk voorstelbaar. Sinds ik mijn vlaggenschip had verlaten om voor he t eerst voet op de bodem van de groene aardplaneet te zetten, had ik mij altijd weten te beheersen. Misschien had ik onder de mensen ook teveel echte vrienden gevonden om door bepaalde verlangens te worden gekweld. Mijn wens om, hoe dan ook naar huis te k omen, was waarschijnlijk meer uit gekwetste trots voortgekomen. Het was voor mij verschrikkelijk geweest, toen ik, na uit mijn kunstmatige slaap te zijn ontwaakt, moest constateren, dat de kleine barbaren van de planeet aarde plotseling volwassen waren gew orden. Ik was van het ene psychische uiterste in het andere terecht gekomen. Ik voelde nu nog slechts het verlangen, zelf te onderzoeken, of de beweringen van de veiligheidsdienst met betrekking tot mijn volk op waarheid berustten. Misschien zou ik dan vrijwillig terugkomen en Rhodan de vriendenhand reiken. Tijdens de korte rit naar het hoofdgebouw van de veiligheidsdienst dacht ik aan Perry Rhodan. Hij was een week of vier geleden verdwenen. Uit hetgeen Gmuna had losgelaten, had ik kunnen opmaken dat Rhoda n weer voor een gevaarlijke onderneming was vertrokken. In ieder geval was mijn ergste vijand nu niet op de aarde.

Vijand? Ik lachte zachtjes toen ik dit begrip analyseerde. Ja, hij was mijn vijand geweest, tot hij door zijn robot mijn dorst had laten less en. Toen wist ik dat ik hem niet meer kon doden. Gmuna bracht mij naar de anti -zwaartekracht-lift, waarmee deze jonge mensen omgingen alsof ze een duizendjarige technische ontwikkeling achter zich hadden. Alles was voor hen vanzelfsprekend geworden. Ze sc henen er geen seconde over na te denken hoelang de geleerden van mijn volk aan de beteugeling van de zwaartekracht hadden gewerkt. Zij, de mensen, hadden het eenvoudig van ons overgenomen. Als ik zulke kleinigheden opmerkte, moest ik tegen de in mij opkome nde wrok vechten. Ze moesten toch bedenken, wie ze in mijn persoon voor zich hadden! Hoe haalden ze het in hun hoofd, mij als een misdadiger door de gewapende soldaten te laten voorgeleiden? Dat kon ik niet zomaar over m'n kant laten gaan. Als ze meer ervaring hadden gehad, zouden ze nooit op het idee zijn gekomen, een man van mijn slag te laten boeien of bewaken. Mijn woord had hun voldoende moeten zijn. Ze hadden blijkbaar geen begrip van de erecode van de oude Arkonidenvloot. Zo begingen ze telkens weer de fout, mijn nu en dan opkomende bereidwilligheid tot een openlijke verklaring te ondermijnen. Ze wekten in mij alle verzet van onderbewuste gevoelens. Ik vertelde hun dan ook niets. In de gang op de zesentachtigste verdie ping bleef ik even staan om naa r het gebulder van een startend groot ruim teschip te luisteren. Voor mij was dat het mooiste geluid. Ik keek Gmuna aan. 'Een schip van de Imperium -klasse?' vroeg ik gespannen. 'De Drusus, admiraal. Hij is per hyperradio door de chef ontboden. Als de artillerieofficier op de knop drukt, vergaat de wereld.' Ik lachte om zijn geestdrift, die toch zo begrijpelijk was. Het hart van een jon ge man moest wel sneller gaan kloppen als een bol met een diameter van 1500 meter de ruimte in stoof. Enige ogenblikken later gingen de gepantserde schuifdeuren open. Ik ging het bureau van een speciale afdeling van de solaire veiligheidsdienst binnen. Zoals gewoonlijk waren er meer dan 10 personen aanwezig. Ik kende hen al allemaal. Luitenant-generaal Kosnow nam in mijn achti ng een bijzondere plaats in. Zoals Gmuna mij eens had toegefluisterd, moest deze man al zeer oud zijn. Wellicht behoorde hij tot de zeer verdienstelijke officieren, die samen met Perry Rhodan de voormalige Derde Macht hadden gevestigd en uitgebreid. Het ge rucht ging, dat Rhodan het in zijn macht had, daarvoor in aanmerking komende mensen een biomedische verlenging van hun leven te geven. Hoe hij dat deed, was mij een raadsel. Ik had nog bij geen van zijn naaste medewer kers iets gemerkt wat naar mijn mening tot stabilisatie en doorlopende vernieu wing van de cellen bijdroeg.

Toch moesten die geruchten een kern van waarheid bevatten, want ook Rhodan was niet ouder geworden. Toen ik de kleine, tengere man zag, bleef ik met een ruk staan. Hij wendde mij zijn opvallend gladde, bijna baardloze gezicht toe, waarin twee blauwe ogen domineerden. Hij zag er te onschuldig en te alledaags uit om niet onmiddellijk mijn wantrouwen te wekken. Was dat soms de 'nieuweling' over wie Gmuna had gesproken? Zo ja, dan had hij de jonge officier bevel gegeven, van nu af aan een geladen vernietigingswapen bij zich te dragen. Dat maakte de onbekende in mijn ogen niet sympathieker. Luitenant-generaal Kosnow stond achter zijn enorme schrijftafel op en begroette mij met een knik. 'Hoe maakt u het, admiraal?' Ik boog ernstig mijn hoofd en poogde enige waardigheid te tonen. 'Dit is maarschalk Allan D.Mercant, admiraal' 'Pas op, gevaar!' seinde. mijn extra -brein. Ik voelde duidelijk de telepathische impulsen die van de maarschalk uitginge n. Meteen begon mijn fotografisch geheugen te werken. Allan D.Mercant? Die naam kende ik. Ik herinnerde mij, hem in de Encyclopaedia Terrania te hebben gelezen. Volgens deze was Mercant in 1971 chef van een wereldomvattende geheime dienst geweest, die International Intelligence Agency werd genoemd. Na Rhodans terugkeer van de maan had de chef van de IIA met de majoor gesympathiseerd. Later was Mercant zelfs in Rhodans dienst getreden. Nu was de kleine man maarschalk van het zonne -imperium. Waarschijnlijk trad hij op als leider van de gezamenlijke solaire veiligheidsdiensten. Ik was er van overtuigd dat Rhodan voor deze taak geen betere officier had kunnen vinden. Mercant, die bovendien over een be scheiden telepathische begaafdheid scheen te beschikken, stond eveneens op. Zijn buiging maakte een nogal jam merlijke indruk, wat mij echter niet kon misleiden. Mercant was wat mijn voorvaderen een dolk met een vergiftigde punt noemden, zo te zien onschuldig; maar bij de aanval dodelijk. 'Aangenaam. Doet u geen moeite, meneer,' zei ik vormelijk. 'Betere telepathen hebben al geprobeerd mijn mono -scherm te doorbreken. Ik ben heel goed in staat mijn gedachten af te schermen.' Dit scheen het mannetje met de bijna kale schedel en de ouderwetse bril met gouden montuur verlegen te maken. 'Neem me niet kwalijk,' zei Mercant spijtig, maar zijn heldere ogen spraken een andere taal. Nu wist ik dat ik hem volkomen juist had beoordeeld. Zijn uiterlijk was een masker. Hij leed beslist niet aan min derwaardigheidscomplexen.

Aan zijn geestelijke kwaliteiten behoefde ook niet te worden getwijfeld. Als Rhodan hem tot chef van de enorm belangrijke solaire veiligheidsdienst had benoemd, moest Mercant wel zeer bui tengewone hoedanigheden bezitten. 'Maar gaat u toch zitten,' zei hij vriendelijk. Zijn smalle hand wees naar een gemakkelijke stoel, die voor de hoefijzervormig opgestelde tafels was gezet. Ik ging zitten. Ik was nog zelden zo op mijn hoede ge weest. Als ik mij niet zwaar vergiste, zou Mercants verhoortactiek essentieel van die van zijn ondergeschikten verschillen. Mijn vermoeden bleek juist te zijn. Hij begon meteen en overrompelend. Het was in zijn voordeel dat hij geen over bodige woorden gebruikte. 'U bent minstens zeventig jaar op de aarde, admiraal,' zei hij bedaard. Ik kon mij slechts met de grootste moei te beheersen. Hoe wist hij dat? Ik zweeg. 'Ik heb de moeite genomen, oude dos siers van de NAVO door te snuffelen,' vervolgde hij glimlachend. 'In april 1970 werd door de wetenschappelijk leider van een particuliere researchinstelling een zekere Olaf Peterson op contract aangenomen. Die Olaf Peterson was u! Reeds vier maanden later kreeg u uw eigen afdeling. U ontwikkelde in verrassend korte tijd een zogenaamde structuurveld-projector voor hoogspannings -compressie-krachtvelden, waarvan u in een artikel in een vaktijdschrift beweerde, dat men daarmee de gebruikelijke kernverbrandingskamers en thermisch overbelaste straalpijpen met succes kon vervangen. Nog eens drie maanden later kwam u met de berekeningen voor een mini reactor voor de energievoorziening voor ruimtescheeps -aggregaten. Het was een automatisch werkende kernreactor met een produktie van vijfhonderd kilowatt per uur. Nogal vreemd, vindt u ook niet?' Hij keek mij nieuwsgierig aan. Ik begreep dat langer er omheen draaien zinloos was. 'Inderdaad,' antwoordde ik, verveeld. 'Ik heette toen Olaf Peterson. Ik wilde de barbaren helpen bij hun krampachtige pogingen de ruimte te veroveren. Het was schrikbarend te zien met welke problemen ze worstelden. Ik maakte daarentegen gebruik van gegevens die in de musea van mijn volk openlijk tentoongesteld waren.' Ik verheugde mij over de schok die ik de aandachtig luisterende mannen had toegebracht. Ik was bijna in,een harte lijk gelach uitgebarsten. Mercant scheen zich te amuseren. 'Ik dank u voor uw openhartigheid, admiraal,' zei hij. "Niet te danken, meneer. Een verstandig man liegt niet langer, als hij zich betrapt weet.' De chef van de veiligheidsdienst knikte peinzend. En toen ging hij op een ander onderwerp over.

'Wij houden u voor een op eigen gele genheid werkende kosmische agent. Onze Arkonidische vrienden Crest en Thora kenden u niet. Vast staat, dat u toevallig op de aarde bent.' 'Ai' zei ik. Kosnow gnoof. Er blonk iets van leed vermaak in zijn ogen. Hij scheen Merc ant wel een kleine nederlaag te gun nen. 'Hoe oud bent u, admiraal?' was de volgende vraag die de kleine man op mij afvuurde. 'Daar mag u naar raden!' antwoordde ik. Ze kwamen gevaarlijk dicht bij mijn geheim. Deze man had een volkomen an dere weg ingeslagen. Zijn vingers speelden nerveus met een oude ivoren briefopener. 'Dat zullen we,' beloofde hij vriendelijk. 'U ziet er verbazend jong uit. Een jaar of vijfendertig, schat ik. Hoe is dat te verenigen met uw langdurige aanwezigheid op de aarde? Uit onze informaties blijkt verder dat Arkonidische vlootofficieren van uw hoge rang nooit jonger dan veertig jaar, volgens aardse tijdrekening, waren. Met dertig jaar werd men nog geen admiraal.' 'U hebt volkomen gelijk,' zei ik ernstig. Hij legde de briefopener vo orzichtig neer. Ik merkte dat hij zich moest beheersen. 'Bereid je voor!' seinde mijn extra -brein. Ik wist wat er nu zou komen. 'U hebt een vreemd instrument bij zich, admiraal. Op uw verzoek hebben wij het eivormige omhulsel niet open gemaakt. Blijft u er bij dat het geen wapen is?' 'Ja.' 'U was gedwongen te bekennen, dat dat instrument iets met uw lichamelijke gezondheid te maken heeft. Daar wij u niet willen duperen, hebben we het u niet afgenomen. Dat zou kunnen veranderen, admiraal!' Wat tot nu toe nog niemand had gedaan, deed Allan D .Mercant: hij dreigde mij. Ik dacht aan de afschuwelijke littekens op mijn buik. Die had ik ook uitsluitend te danken aan de cellenactiveerder, die Mercant zo -even had genoemd. Ik hulde mij in stilzwijgen. De aanwezige psyc hologen schenen zich niet prettig te voelen. De chef van de veiligheidsdienst liet zich echter niet van zijn stuk brengen. Ik vermoedde waar hij heen wilde. Hij was meer dan gevaarlijk. 'Ik heb hier enige berekeningen,' zei hij als terloops. 'Wanneer ze aannemen dat dat instrument werkelijk van levensbelang voor u is en dat u het steeds op uw lichaam moet dragen, komen de wiskundigen tot de conclusie, dat u in de loop van uw veelbewogen verleden enige malen gedwongen bent geweest, het in te slikken. De operatielittekens op uw buik zijn daarvan tevens een onomstotelijk bewijs. Alleen om die reden neem ik van u aan dat men u het instrument niet mag afnemen. Maar een en ander leidt natuurlijk tot ernstige gevolgtrekkingen. ' 'En die zijn?' vroeg ik spottend.

'U bent al veel langer op de aarde dan u wilt toegeven. We zullen onderzoeken onder welke namen u nog meer in de geschiedenis van de mensheid opduikt.' 'Doet u dat, meneer,' antwoordde ik. 'Het zal u niet veel baten.' Hij werd een ietsje ongeduldiger. 'Zeg ons toch de waarheid, Atlan. Een man met uw intelligentie moet toch in zien hoe zinloos al dat gedraai is. Wat wilt u daarmee bereiken?' 'Ik wil naar huis,' antwoordde ik heel bedaard. 'U weet heel goed dat wij die wens niet voor u kunnen vervullen. De aarde wordt verondersteld vernietigd te zijn en Perry Rhodan dood. Als wij u naar het Arkon stelsel lieten vliegen, zou de gehele mensheid in gevaar komen.' 'Als uw beweringen over het verval van het Arkonidenrijk op waarheid blijken te berusten, zal ik zwijgen.' 'Dat zult u niet kunnen. Arkon wordt door een robot -regent geregeerd. U vraagt hiermee trouwens wel wat teveel van ons. Als u nu al zo koppig blijft liegen, hoe kunt u dan verwachten dat wij enige waarde aan uw belofte om te zwijgen zullen schenken?' Allan D.Mercant was schrander; maar ook hij besefte niet, dat mijn woord meer dan alleen maar een belofte zou zijn geweest. Ik maakte hem daarop attent. 'Wij weten maar weinig over de opvattingen van fatsoen van Arkonidische vlootofficieren, meneer,' antwoor dde hij. 'De tijden zijn veranderd. Zeg ons eerlijk wie u bent, waar u vandaan komt, wanneer u bent gekomen en waarom. Dan zullen we verder zien. U bent voor ons een onbekende factor, die heel onschuldig, maar ook erg gevaarlijk kan zijn.' In mijn diepste binnenste besefte ik dat hij helder en logisch dacht. Toch was ik niet bereid, mijn grote geheim zomaar prijs te geven. Ik zou bovendien waarschijnlijk op ongeloof zijn gestuit, wat mijn situatie alleen maar zou hebben verslechterd. Behalve deze overweging, belette ook mijn gekwetste trots mij te spreken. Wie waren ze eigenlijk, deze Terranen? Mijn voorvaderen hadden hen nog als wilden uit het stenen tijdperk meegemaakt, en nu behandelden zij een Arkonidische geleerde en eskadercommandant als een misdadiger . Ik begreep dat ik in een dilemma geraakte. Ik kon niet tegen mijn raseigen zwakheid op. Mijn extra-brein noemde de Terranen vijanden, maar mijn fotografisch geheugen bracht mij in herin nering hoeveel vrienden ik onder hen had gevonden. 'U beledigt mij,' zei ik scherp. 'Als u niet op mijn woord vertrouwt, zit er voor u niets anders op dan mij weer op te sluiten. Ik weiger te spreken, wat mij krachtens uw wetgeving is toegestaan.' 'We zijn op een dood punt gekomen, meneer,' merkte luitenant-generaal Kosnow op. Ik wist wat hij hiermee wilde zeggen. De bekwame mannen van de veiligheidsdienst hadden bij vorige verhoren al gemerkt, dat er op een bepaald moment niets meer met mij te beginnen was. Tot nu toe had Kosnow het verhoor dan altijd beëindigd. Ook Mercant hield zich aan die regel. Hij stond op, boog groetend zijn hoofd en zei: 'Zoals u wilt, admiraal. We zullen dit gesprek vanmiddag voortzetten. Wellicht heb ik dan nieuwe informaties over u. Als ik u van spionageactiviteiten op de aarde kan beschuldigen, zal ik u voor de rechter brengen. U bent niet brandschoon, meneer Atlan!' Ik sloot krampachtig mijn ogen. Nu werden ze werkelijk onbeleefd, wat ik hun echter niet kwalijk kon nemen. Ik vroeg mij in ernst af wat ik in hun plaats zou hebben gedaan. Waarschijnlijk zou ik met een raadselachtige vreemdeling niet zoveel geduld hebben gehad. Mercant verliet het vertrek. Luitenant -generaal Kosnow keek hem peinzend na. Toen de deur was dicht gevallen, wendde hij zich tot mij. Er lag een be zorgde trek op zijn gezicht. 'U kent Mercant niet, meneer,' zei hij ernstig. 'In 's hemelsnaam, waarom spreekt u toch niet? Oké, we zullen u een paar uur bedenktijd geven. Bent u bereid ook vandaag met de laatstejaarsstudenten te praten?' Ik moest mij beheersen om mijn blijdschap n iet te laten merken. Sinds 12 mei 2040, was het gewoonte geworden dat ik elke dag naar de grote aula van de ruImte-academie werd gebracht, waar mij door het studerende jonge geslacht van de mensheid talloze vragen werden gesteld. Het ging meestal over medi sche, biologische en koloniale problemen, die tijdens de Arkonidische expansieperiode waren opgelost. De ingenieurs onder de studenten wilden weten welke motoren en machines wij destijds hadden gebruikt. De astronauten verwachtten van mij de bevestiging va n de juistheid van omslachtige berekeningen voor hyper sprongen. De aankomende officieren van de strategische ruimtevloot wilden weten, hoe de Arkonidische kolonisten met vreemde volkeren waren omgegaan. De discussies waren interessant. Eigenlijk deed deze levendige belangstelling voor het grootse verleden van mijn eerbiedwaardige volk mij goed. Ik stemde dus ook nu toe, hoewel ik er deze keer niet aan dacht, de onpeilbare kennis van mijn fotografische geheugen uitsluitend ten voordele van de studenten te gebruiken. In mijn berekeningen kwam een factor voor, die ik gedurende de laatste weken onder het hoofd 'onbekend' had ondergebracht. Het was een menselijk wezen, wier reacties een negatieve of een positieve sleutel voor mijn vergelijking vormden. Het betrof een jonge studente in de kosmo -biologie. Ze heette Marlis Gentner en, ze was niet op de aarde geboren!

Marlis behoorde tot de nakomelingen van de kolonisten, wier voorouders ongeveer 60 jaar geleden op Venus waren geland. Natuurlijk was ze trots op haar vader, die aan de Venus-jungle alles had ontrukt wat de mens voor zijn bestaan nodig had. Het was mij niet ontgaan, dat tussen de Venus -kolonisten en de Terranen zekere spanningen bestonden. Ik beschouwde deze kleine geschillen als volkomen normaal en onvermijdelijk. De grote geschiedenis van mijn volk bewees telkens weer, dat elke kolonie, na de beginmoeilijkheden te hebben overwonnen, naar zelfbestuur streeft. De gevolgen daarvan zijn in alle gevallen voor beide partijen onaangenaam. De sociaal-politieke en economische problemen kunnen weliswaar door onderhandelingen worden opgelost, maar tot aan de definitieve overeenkomst lopen de meningen uiteen. Marlis Gentner was een vurige voorvechtster van het recht. Volgens haar was de jonge staat Venus op het gebi ed van de opbouwen de organisatie verwaarloosd. Ik had haar niet verteld, dat kolonisten altijd die mening zijn toegedaan! Een absoluut tevreden pionier is iets ondenkbaars. Ik had haar op 15 mei, bij gelegenheid van een lezing leren kennen. Reeds eni ge dagen later zei ze in een openhartig gesprek, dat ze mijn gevangenschap onwaardig vond. Toen was het eerste contact tussen ons gelegd, dat van de kant van Marlis tot menselijke genegenheid had geleid. Drie dagen geleden had ik alles op één kaart gezet en ha ar fluisterend verteld, op welke plek ik een deel van mijn speciale uitrusting had verstopt. Toen ik begin mei in Terrania verscheen, had ik natuurlijk voor een goede bergplaats voor mijn vitale apparaten gezorgd. Bij mijn overhaaste vlucht met Rhodans ruimteschip was een groot deel van de microaggregaten achtergebleven. Als ik slechts een bepaald etui in mijn bezit kon krijgen, was mijn gevangenschap ten einde. Ik had alles heel goed berekend. Er kon niets mis gaan, aangenomen dat de onbekende factor Marlis Gentner positief had gereageerd. De twee gewapende bewakers verschenen weer. Ze wezen zoals gewoonlijk naar de deur, waarachter zich de lift n aar het landingsterrein op het dak van de wolkenkrabber bevond. Zo was het goed! Routinehandelingen stompen stee ds meer af en doen de nodige waakzaamheid verslappen, Zelfs de altijd achterdochtige Tombe Gmuna vermoedde niets, toen hij naast mij in het krachtveld stapte. Gewichtloos zweefden we naar boven, waar de helikopter van de veiligheidsdienst wachtte. De grootste en belangrijkste ruimte-academie van het zonne-imperium lag buiten de machtige ruimtehaven.

Ver naar het oosten zag ik de glimmen de daken van de wolkenkrabbers. Terrania, de pas sinds 60 jaar bestaande hoofdstad van de aarde en het kleine planetenrijk, telde reeds 14 miljoen inwoners. Het was een indrukwekkende stad, die, dat moest ik toegeven, in de Melkweg een bevoorrechte plaats zou innemen wanneer de andere intelligente rassen van de Melkweg eenmaal van haar bestaan op de hoogte zouden komen. Voorl opig hield Perry Rhodan zich echter nog dood, waarin echter, naar mijn mening, weldra verandering zou komen. Bij zijn gevaarlijke ondernemingen kon een ontdekking niet uitblijven. Als het zover was, zou ik echter niet meer op de aarde zijn. Mijn plaats was in het kristalpaleis van Arkon I, heet regeringscentrum van het bekende universum. Toen ik in de machine stapte, dacht ik even hoe kostbaar mijn onopvallende hulp voor de mensen kon zijn: Had ik de mannen van de veiligheidsdienst misschien moeten vertellen dat ik, Atlan, de eerlijke bedoeling had, de vooruitstrevende Terranen vanaf Arkon de helpende hand te bieden?' Niemand zou mij hebben geloofd, temeer daar men algemeen van mening was, dat alle Arkoniden gedegenereerd waren. Dat kon ik eenvoudig niet geloven. Ik moest naar huis, hoe dan ook!

3

Mijn lezing over Arkonidische koloniale politiek en rassenpsychologie had twee uur geduurd. Na afloop hadden studenten op velerlei gebied zich voor een discussie gemeld. Dat was het uur van de ontspanning ge weest. Marlis Gentier, een lang meisje met donker haar en een eigenzinnige mond, had zich ditmaal niet in de woorden strijd gemengd. Ik had haar terughou dendheid als een positief teken beschouwd, wat natuurlijk ook verkeerd gezien kon zijn. Ik had haar gezicht nu en dan als een lichte vlek tussen vele andere gezichten zien verschijnen. Dan had ik het gevoel gehad alsof ze mij met de kritische blik van een psychiater bekeek. Als ik aan haar dacht, voelde ik een sterke genegenheid voor haar. Ik schaamde me bijna, haar tot verraad aan haar ras te hebben verleid. Zij leed ongetwijfeld aan de kinderziekte van alle pioniers. Het was verkeerd van mij, haar niet in te lichten. Daar kwam nog bij dat aan een verbintenis tussen haar en mij niet te denken viel. Zij was jong, mooi en intelligent. Bij haar vergeleken was ik een stokoude man, die niet het recht had, de pas in het volle leven gestapte Venusiaanse aan zich en zijn twijfelachtige toekomst te binden. Terwijl ik de vragen van de studenten beantwoordde, zei mijn in beginsel logisch redenerende extra-brein mij, dat. er immers nog niets was gebeurd. Bovendien was het niet mijn bedoeling, Marlis' eventuele hulpverlening ten na dele van de mensheid te gebruiken.. , ik wou naar huis, de smadelijke gevangenschap ontvluchten, meer niet. Om tien minuten over twaalf brak luitenant Gmuna de discussie, die eindeloos dreigde te worden, af. Ik stond temidden van de deels opgewonden, deels zwijgend toeluisterende studenten, die twistten over de vraag of een op wetenschappelijk en technologisch gebied superieur ras het recht had, de bewoners van primitieve werelden tegen hun wil in een kolonisatiesysteem op te nemen. De discussies over het voor en tegen verhitten de jonge gemoederen. Het was vermakelijk te zien hoe deze jonge mensen zich verdiepten in een onderwerp dat de leidende personen in het oude Arkonidenrijk al had bezig gehouden. Mijn groeiende onrust maakte mij ner veus en gejaagd. Ik moest mijn uiterste best doen om duidelijke en zakelijke antwoorden te geven. Gmuna zou and ers direct argwaan hebben gekregen. Het duurde nog enkele minuten voor ik Marlis naast mij ontdekte. Gmuna kon natuurlijk niet verhinderen dat ik tijdens de heftige discussie herhaaldelijk met de om mij heen staande toehoorders in lichamelijk contact kwam. Zo was het elke dag gegaan. Ze wilden mij, de vreemdeling uit de diepten van de Melkweg, van zo dichtbij mogelijk zien. Plotseling zag ik Marlis' ogen. Ze waren groot en donker als een bergmeer, op de bodem waarvan een onblusbaar vuur brandt. Die ogen vr oegen en vorsten nog steeds. Ik wist dat ze met zichzelf vocht, hetgeen voor mij weer een bewijs was dat ze, wat ik nodig had, bij zich had. Ik kon haar maar heel even aankijken. Gmuna was alweer bezig de studenten terug te dringen. Het meisje maakte van deze gelegenheid gebruik. Ik hoorde haar zacht en dringend vragen: 'Zul je me schrijven?' Ik knikte nauwelijks merkbaar. De innerlijke spanning verscheurde mij bijna. Mercant had gezegd dat hij mij die middag nog eens zou verhoren. Het zou tot onaangename scene’s kunnen komen. 'Achteruit, of dit is de laatste lezing geweest!' brulde Gmuna zo hard als hij kon. 'Je hoort van me,' zei ik vlug tegen haar. 'Zul je niet tegen mijn mensen vech ten?' 'Op m'n woord, Marlis,. Ik moet naar huis, begrijp dat toch!' 'We ontmoeten elkaar in Port Venus. Ik breek mijn studie af. Goed?' Er kwam een brok in mijn keel. Plotse ling was alle spanning van haar geweken. Ze glimlachte mij openlijk en vrijmoedig toe. Onder haar tas verscheen een plat, ongeveer 20 centimeter lang etui . Ik greep het vlug, zonder dat ie mand het merkte. Met een vlugge beweging stopte ik het etui onder mijn loshangende shirt. Ik voelde hoe de twee zuignapjes zich door mijn hemd heen aan mijn huid vastzogen.

Ik bleef onverschillig tussen de discuterende me nigte staan, die nu eindelijk achteruit week. Luitenant Gmuna kwam woedend naar mij toe, Ik keek hem rustig glimlachend aan. Marlis was verdwenen. Zij had waarschijnlijk meer voor de mensheid gedaan dan ze in die ogenblikken vermoedde. Voor mij stond echte r vast dat ik niet meer in mijn energiekooi mocht terugkeren. Mijn nooduitrusting bood slechts be perkte mogelijkheden. Als ik eenmaal in het hermetisch afgesloten huis was, zou ik ook niets meer aan de lichtgolfomleider hebben. 'Kom mee, alstublieft,' zei Gmuna tamelijk hard. 'Vanaf morgen zal ik u een afgesloten plaats geven. Zo gaat het niet langer.' Toen ik begon te lachen, keek hij nogal mismoedig, en zei: 'U weet natuurlijk heel goed dat u ie ders sympathie hebt. Maar doe geen domme dingen. Ik laat de zaal morgen werkelijk afsluiten.' Gmuna scheen niet te vermoeden dat hij wat te laat was met dit besluit. Ik zocht nog eens naar Marlis, maar zag haar nergens. Waarschijnlijk maakte ze zichzelf nu al hevige verwijten. Er was geen gelegenheid geweest om h aar gewaagde besluit door een openhartig en langdurig gesprek te steunen. Zij kende mij slechts van de discussies. Gmuna drong mij naar de uitgang. Ook de twee bewakers verschenen weer. We namen de kleine normale lift achter de collegezaal. Ik wierp een ko rte blik naar de opgestelde televisiecamera. De lezingen van de Arkonide Atlan werden in beginsel uitgezonden, daar de zaal slechts plaats bood aan 1000 personen. Wegingen naar boven, waar Gmuna de helikopter had geparkeerd. In die ogenblikken werd ik volkomen rustig en evenwichtig. 'Op het dak zullen ze om je handtekening vragen,' seinde mijn extra-brein. Ik had bijna geknikt. Het was tot nu toe altijd zo gegaan. Studenten zijn vindingrijk. Ze wisten al hoe ze de veiligheidsdienst konden beetnemen. Ik bereidde mij op de ontsnapping voor. Toen we uit de lift stapten, kon ik het uitgestrekte betonnen landingsdak niet overzien. Meer dan duizend studenten hadden zich voorgenomen mij eenmaal in levenden lijve te zien. Het waren degenen die geen plaats meer in de aula hadden gevonden. Omdat ze daarbij niet aan de discussies konden deelnemen, waren ze natuurlijk met de televisie-uitzending alleen niet tevreden. Zij zouden mij nu de vlucht mogelijk maken! De mannen van Gmuna gingen met hun geweren dwars voor hun lic haam vóór mij lopen. Natuurlijk slaagden ze er niet in, de merendeels jonge mensen, afkomstig uit alle werelddelen en van gekoloniseerde planeten, terug te dringen. Ik zocht naar de asymmetrisch gevormde poort van waaruit de verschillende snelle transportbanden naar de hoofdverkeerswegen begonnen. Die moest ik zien te bereiken.

Iemand duwde een grote foto onder mijn neus, waarop ik tot mijn verbazing mezelf herkende. Pennen werden mij aangereikt en er werd om handtekenin gen geroepen. Ik was zonder het te w illen een soort idool geworden. De man die vroeger de onopvallendste op de aarde was geweest, was nu een alge meen bekende verschijning. Ik vond het niet prettig, daar men mij daarmee voor een moeilijke taak stelde. Gmuna stootte met zijn ellebogen om zich heen, tot twee bomen van kerels hem bij zijn armen grepen. Het metalen etui, dat enige ogenblikken tevoren nog aan mijn lichaam kleefde, was naar de grote buitenzak van mijn shirt verhuisd. Ik kon nu gemakkelijk de sluiting openen en de platte lichtgolfomleider pakken. Toen Gmuna eindelijk wat meer ruimte kreeg en bovendien een paar gewone politieagenten kwamen toegesneld, was mijn ogenblik gekomen. Vlak achter mij was de stevige beton nen wand met de liftkoker. De protesterende studenten bevonden zich bijna allemaal vóór mij. De enkelen die bij de lange muur stonden, moest ik ongezien kunnen passeren. Ik wachtte rustig tot Gmuna weer woedend op zijn fluitje blies. Toen drukte ik de schakelaar van mijn apparaat in. De lichtomleider maakte mij voor nor maal ziende ogen plotseling onzichtbaar. Ikzelf kon alles duidelijk zien, maar voor anderen was ik plotseling verdwenen. Het omleidingsveld paste zich automa tisch aan mijn lichaamsvorm aan. Toen ik een paar stappen achteruit deed en vervolgens langs een paar verontwaardigde studenten rende, zag ik Gmuna’s verblufte gezicht. Terwijl ik enige ogenblikken tevoren nog volkomen kalm was geweest, voelde ik me opeens ontzettend opgewon den. Ze zouden natuurlijk groot alarm geven. Als ik mij nog op de ruimtehaven had bevinden, zou van ontkomen geen sprake zijn geweest. Op deze manier moest ik er echter in kunnen slagen in de drukke stad Terrania onder te duiken. Ik liep om de dicht opeengedrongen groep studenten heen, vond een paar openingen en drong er door. Achter mij begon een dof gebulder; Ik bleef staan en draaide mij ontzet om. Gmuna zou toch niet in paniek op de mensen schieten? Nee, hij schoot niet op de menigte, maar de door de zon verhitte lucht werd door Felle lichtstralen en vrijkomende atoomkrachten versc heurd. Tombe Gmuna schoot recht omhoog, wat een wilde vlucht van de verschrikte studenten tot gevolg had. Hij wist zich te redden, deze piepjonge luitenant van de veiligheidsdienst! Ik had er eigenlijk op gerekend dat ik in de algemene verwarring enige minuten voorsprong zou krijgen. Nu had hij verrassend snel de aandacht op zich gevestigd en bovendien een niet te miskennen alarmsignaal gegeven. Ik onderdrukte een verwensing, oriënteerde mij even en zette mijn onzichtbare tocht voort.

Ik bereikte vóór de terugwijkende studenten de grote poort dichtbij, de rand van het dak. Hier begonnen de transportbanden, die op hun sierlijke steunpilaren over heel Terrartia liepen. Vlak voor enige luid gillende meisjes sprong ik op de langzame beginband, vanwaar ik na enige vlugge sprongen op de '50-kilometerband' overstapte. Door mijn snelheid viel ik zwaar op de elastische band, waar ik goed uitkijkend bleef liggen. De band liep vrij snel. Ik verwijderde mij sneller van het brandpunt van de gebeurtenissen dan Gmuna lief k on zijn. Voordat ik om de bocht tussen het hoofdgebouw van de academie en enige reusachtige regeringsgebouwen werd gevoerd, zag ik nog hoe enige meisjes van de luchtp6litie kwamen aangesneld. Nu begon de grote jacht. Als ik nu weer werd gegrepen, waren mij n kansen definitief verkeken. Ik paste er goed voor op, niet met de weinige mensen op de band in aanra king te komen. Ik had hem voor mijn vlucht niet alleen gekozen omdat hij bijzonder snel was, maar in de eerste plaats omdat ik er zeker van was, daar nie t bij verrassing te zullen worden ontdekt. Het was vrijwel zeker dat de passagiers van de snelste lange-afstand-band daarop niet zouden lopen. Wie zich daar eenmaal op bevond, bleef zo rustig mogelijk staan, om de druk van de hevige wind te weerstaan. Velen waagden zich zelfs bij voorkeur niet op die snelle band. Ik was gerust. Ze mochten mij gerust zoeken! Ik was en bleef onzichtbaar zolang de microbatterij nog stroom lever de. Ik lette goed op de verlichte borden, waarop de passagiers van de snelband tijd ig de namen van de stations konden aflezen. Toen ik in de verte het opschrift 'Luchthaven' zag, veranderde ik op het laatste moment mijn oorspronkelijke plan. Daar Gmuna zo verrassend snel had gereageerd, zou het niet alleen zeer gevaarlijk, maar ook zinlo os zijn, mij op de grote luchthaven te begeven. Als ik in Kosnows plaats was geweest, zou ik een startverbod voor alle machines hebben uitgevaardigd. Ik liet dus de zijband naar de luchthaven passeren. Mijn doel was het grote station, met de sneltreinen die nog nauwelijks door reizigers werden gebruikt. Ik zou een schuilplaats zoeken in een goederenwagen. Ik richtte mij in zittende houding op, sloeg mijn armen om mijn gebogen knieën en lachte luid en vrijuit in de wind. De luchtstroom was warm en nauwe lijks verfrissend. De volgende regenval was voor de komende nacht aangekon digd. Ik nam het etui uit mijn zak en haalde er de kleine psychostraler uit. Het was een micro-uitvoering van dat onschatbare beïnvloedingswapen, waarvan de straal het bewuste denken uitschakelde. Het instrument was echter niet gevaarlijk of schadelijk voor de gezondheid. Ik wilde die kleine, wilde en toch zo succesvolle barbaren van Terra niet doden of verwonden.

Ze hadden mij fatsoenlijk behandeld. Een meisje van hun ras had mij zelfs haar hart geschonken. Maar waarom vertrouwden ze mij toch niet? Dat zou alles eenvoudiger en minder gevaarlijk hebben gemaakt. Ik legde voor mezelf de belofte af, dat ik na mijn aankomst op Arkon nooit de aarde, het zonne -imperium, of de naam Perry Rhodan zou noemen. Deze belofte aan mezelf werd volgens de heilige erecode van de Arkonidische ruimtevloot afgelegd. Ik kon niet meer terug, zelfs als ik dat later nog eens zou hebben gewild. Juist daarom had ik be sloten die eed af te leggen, voordat ik andere overwegingen kon laten gelden. Ik had mezelf gebonden! Bevrijd van de last van mijn zelfverwij ten en met mijn gedachten bij Marlis Gentner, bereidde ik mij op het over springen op de langzamere band voor. Het moest lukken, maar daarvoor moest ik vooral goed oppassen niemand aan te raken. In de verte verscheen het kleinere op schrift 'goederenstation'. Natuurlijk zou het emplacement ook afgezet zijn, maar stellig niet zo zorgvuldig als de intercontinentale luchthaven. Wie reisde in Terrania nog met oude rwetse atoomtreinen? Die kregen slechts goederen te vervoeren.

4

Mijn vlucht met de goederentrein was een kwelling geweest. Ik had zonder aarzelen de schuifdeur van een zware atoom -locomotief opengetrokken, die juist toen ik aankwam het vertreksein kree g. Het interesseerde mij daarbij absoluut niet met welke bestemming in Azië of Europa de trein vertrok. Ik wilde slechts zo snel mogelijk uit Terrania weg om aan de grootscheepse opspo ringsactie te ontkomen. Ik had mij uitgeput in de transforma tor-tender van de reusachtige locomotief verstopt, tot de trein na tien minu ten rijden werd aangehouden. De veiligheidsdienst had ongelooflijk snel ge werkt. Toen was het roekeloze spel begonnen. De zoekende politiemannen wisten dat ze een onzichtbare moesten vinde n. Daar dit op zichzelf een onoplosbaar probleem is, hadden ze de goederen trein twee uur in de open woestijn la ten staan, tot er een speciaal commando van de veiligheidsdienst met peilapparaten kwam. De veiligste schuilplaats was en bleef voor mij de tra nsformator-tender, waar de 30.000-Volt-spanning van de reactor-converter in de lagere, voor de elektromotoren benodigde spanning werd omgezet. Daar ik mij in de onmiddellijke nabij heid van de ongeïsoleerde stroomgelei ders bevond, overtroffen de daardoor opgewekte krachtvelden verre die van mijn lichtgolfomleider. Een energiepei ling was daardoor uitgesloten.

Dit voordeel bracht mij echter in voortdurend levensgevaar. Ik huppelde tussen de blanke geleiders heen en weer en probeerde koortsachtig te bereke nen op welke afstand de bliksem zou overspringen die mijn lichaam in as zou veranderen. Het waren afschuwelijke minuten ge weest, maar de tender was slechts vluchtig doorzocht. Toen de trein weer was vertrokken, had ik pas gezien dat hij steeds dieper de troosteloze Gobi-woestijn in reed. De goederenwagens waren leeg. Dat betekende dat de trein ergens goederen, ging halen. Uur na uur was verstreken. De trein was met een snelheid van 200 kilometer per uur door West China gedenderd, tot in de verte de toppen v an het Himalajagebergte opdoemden. Daar kwamen twee andere machinisten op de locomotief, wat mij echter ook geen verlichting bracht. Ik durfde de twee mannen niet met mijn psychostraIer te beïnvloeden om tenminste een slok water en iets te eten te krijgen . Als ze op het station van bestemming door de mutanten van Rhodan onderzocht zouden worden, zou de hypnotische beïnvloeding gemakkelijk kunnen worden vastgesteld. Dan zouden de man nen van de veiligheidsdienst weten in welke buurt ze mij moesten zoeken. Totaal uitgeput had ik de volgende uren moeten doorworstelen. We waren een groot aantal passen overgestoken, tot we in het dal van de machtige Bramapoetra kwamen. Bij de tweede aflossing had ik in groot gevaar verkeerd, daar de locomotief nogmaals werd doorzocht. Er waren blijkbaar nieuwe orders van Terrania gekomen. Toen we eindelijk in het grote goederenstation van Calcutta waren aangeko men, was ik, ongeacht het daaraan ver bonden gevaar, naar de dichtstbijzijnde watertank gewankeld. Daarmee waren de kwellingen ten einde. Op de luchthaven van Calcutta vond ik een voor Tel Aviv bestemd vrachtvliegtuig. Ditmaal werd ik gedwongen de begeleider van het transport met de psychostraler te beïnvloeden, daar ik van zijn drukcabine gebruik moest maken. De snelheid van het vliegtuig bedroeg slechts zesmaal die van het geluid, maar het vloog op 30 kilometer hoogte. In het laadruim zou ik zijn gestikt. In Tel Aviv merkte ik voor het eerst dat mijn batterij zwakker werd. Het werd de hoogste tijd de kleine lichtgolf omleider uit te schakelen. Ik had daarom de luchthaven van Tel Aviv niet meteen verlaten, maar naar een ander vliegtuig uitgekeken. In de kantine voor het grondpersoneel had ik mijn knagende honger kunnen stillen. Met een klein vrachtvliegtuig van een plaatsel ijke oliemaatschappij was ik onopgemerkt tot Tripolis gekomen, waar ik op het vliegveld het privé -vliegtuig van een Libanese rijksbeambte aantrof.

Toen deze man met een verbindingshelikopter arriveerde, maakte ik uit zijn gesprek met de piloot op, dat hij op een conferentie van irrigatiedeskundigen in Casablanca werd verwacht. Het be trof de bouw van een nieuwe grote pompinstallatie. De rest had mij niet geïnteresseerd. Casablanca aan de westkust van Afrika, was voor mijn voornemen een zeer gunstige plaats . We waren bij het vallen van de scheme ring gestart. Ik zat naast de Libanees, die volkomen onder de invloed van mijn psychostraler verkeerde. Ook de piloot had naar wens gereageerd. Ik at en dronk van de ruime voorraden van de luxueuze machine en bereidd e mij op de volgende sprong voor. De radio-en televisieberichten over mijn vlucht werden met het uur veelvuldiger en uitvoeriger. Ik had de toestellen ingeschakeld en luisterde naar wat de omroeper te zeggen had. Een zo nauwkeurig signalement van mijn per soon had ik nog nooit gehoord. Terra-televisie bracht hele fotoseries, aan de hand waarvan zelfs een half blinde mij had moeten herkennen. Men stelde alles in het werk, maar uit de berichten bleek duidelijk dat men mijn spoor bijster was. Nu feliciteerde i k mezelf met mijn besluit, blindelings op de wegrijdende goederentrein te springen en met het feit dat het onder zoek met de gevoelige peilapparaten zonder resultaat was gebleven. Alles wees er op dat men veronderstelde dat ik nog in Terrania was. Dat was alleen maar gunstig voor mij. 'Over tien minuten gaan we landen, me neer,' zei de piloot ongevraagd. Ik had hem een desbetreffende hypnotische in structie gegeven. Ik ruimde de cabine op, borg de niet gebruikte levensmiddelen op en gaf de twee mannen bevel mijn aanwezigheid te vergeten. In het zwakke licht van de psychostraIer zag ik hun gezichten nog uitdrukkinglozer worden. Ik had hun een sterke hypno -blokkade toegediend. Het vliegveld van Casablanca lag nog in diepe duisternis. We waren van de opkomende zon weggevlogen. Het was even na twee uur 's nachts; vroeg genoeg voor mijn verdere plannen. Toen ik weken tevoren voor mijn eerste onderneming vertrok, had ik mijn diepzee-drukpak in een rotshol aan de kust verborgen. De plek bevond zich dichtbij de stad Tanger, die ik nog voor het aanbreken van de dag kon bereiken. Onze piloot zette de landing in. Ik zag dat hij de straalmotoren aan de vleugeluiteinden een kwart slag draaide, zodat de straal naar omlaag werd gericht. We landden zacht als een helikopter, rolden enige meters uit en bleven toen staan. Ik rukte de deur open, sprong op de grond en sloot de deur achter mij, nog voordat het vliegtuig weer begon te rollen. Met grote sprongen verdween ik in het donker, om even later achter een lege hangar uitte rusten.

In de verte stapte de beambte uit het vliegtuig. Ik zag dat hij met een wagen werd afgehaald. Het was gelukt. Het duurde nog een uur voor ik de eni ge goede gelegenheid om verder te komen had ontdekt. Mensen zoals ik dein zen er niet voor terug, het hol van de leeuw binnen te dringen. Ik stelde mij dan ook verdekt op bij een helikopter van de kustpolitie en wachtte tot ik de twee mannen van de lucht patrouille zag aankomen. Toen ze instapten, zat ik al in de laad ruimte. Kort na de start bracht ik hen onder de invloed van mijn psychostraIer. Aan het verstarren van hun gezichten zag ik dat ze geen eigen wil meer hadden. Ik wrong mij door de smalle deuropening en ging op de achterbank zitten. We vlogen naar het noorden. Ver beneden ons zag ik vaag de w itte branding van de Atlantische Oceaan. 'Vlieg rechtstreeks naar Tanger,' gelastte ik kortaf. 'Als uw controlepost u oproept, zeg dan dat u op de snelweg langs de kust enige verdachte wagens hebt ontdekt, die u één voor één wilt onderzoeken. Is dat duidel ijk?' 'Ja, meneer,' zei de piloot. De naast hem zittende luitenant staarde strak voor zich uit. 'Centrale Blanca aan patrouille zes, meld u,' klonk het uit de radio. 'Patrouille zes, luitenant el Habid, ik luister.' Ik was geschrokken toen ik de radio hoor de. Als de bemanning bepaalde instructies kreeg, waardoor ze van de door mij gewenste koers moesten afwij ken, zou het moeilijk worden. 'Patrouille zes,' klonk het weer uit de luidspreker. 'Vlieg langs de kust en kijk uit naar een snel motorjacht met koers naar Mechra el Hade. Naam van het jacht is Almeria, vaart onder Spaanse vlag. Controleer de bemanning, kijk uit naar de gezochte. Over.' 'Begrepen, centrale Blanca. We volgen de kustlijn. Over en sluiten.' De luitenant schakelde de zender uit. Ik keek naa r de verlichte reliëfkaart op het instrumentenbord. De plaats Mechra el Hade lag tussen Casablanca en Tanger, dus precies in mijn richting. Daar de afstand tot Tanger hemelsbreed slechts ongeveer 300 kilometer bedroeg, kon ik er over ongeveer een half uur zijn. Ik gaf de piloot mijn instructies. Achter mij begon de omvormer van de kleine kernreactor luider te gonzen. De onbe last draaiende rotor veroorzaakte een fel geknetter, dat door het gebulder van de thermische straalmotor werd overstemd. We vlogen met een snelheid van 600 kilometer per uur naar de door mij gewenste plaats. Er deden zich geen inci denten meer voor, tot in de verte de lichten van Tanger zichtbaar werden. Ik dirigeerde de piloot naar het strand tussen Tanger en de ervoor gelegen plaats Arcila en liet hem daar een eind je ten zuiden van kustweg landen.

Ik stapte uit en keek de weer opstijgende machine na, tot ze in het donker was verdwenen. Er zouden zich wellicht complicaties voordoen als de patrouillecommandant niet kon verklaren waarom hij naar Tanger was gevlogen. Vóór die tijd moest ik onvindbaar zijn. Terwijl ik dit dacht, seinde mijn extra -brein :

'Moe, idioot!'

Natuurlijk was ik moe, doodmoe zelfs. Ik had in mijn verschillende schuilplaatsen niet echt kunnen slapen. Ik zou nu de dag in het goed verborgen hol moeten doorbrengen en daar de volgende nacht afwachten. Als het lot mij tegen was, zou de beïnvloede patrouille de solaire veiligheidsdienst op mijn spoor brengen. Hoe ik dan nog met behulp van mijn speciale pak over open zee na ar de Azoren moest vliegen, was mij op dat moment een raadsel. Ik mocht die energieke Terranen vooral niet onderschatten. Kort voor het aanbreken van de dag, bereikte ik de schuilplaats. Het hol bevond zich in de verweerde, door de zon doorgloeide rotswand . Men kon er van bovenaf niet inkijken. Ik controleerde mijn daar verborgen uitrusting, at en dronk en legde mij daarna ter ruste. Mijn diepzee-drukpak was in prima staat, evenals de vliegaggregaten. Vóór ik in een loodzware, door boze dromen verstoorde sl aap viel, overdacht ik mijn plan nog eens. Niemand wist iets van mijn pantserkoepel op de bodem van de oceaan. Met de daar aanwezige machines en speciale instrumenten, kon ik mezelf totaal veranderen. Dat was een factor waar zelfs de veiligheidsdienst geen rekening mee kon houden. Ik moest een aardse ruimtevaarder zien te vinden, die van gestalte en gezicht op mij leek. Als ik zo'n man maar eenmaal in mijn steunpunt had, zou het betrekkelijk eenvoudig zijn, mijn uiterlijk naar het zijne te vormen. Vervolgen s zou ik in zijn plaats als lid van de bemanning aan boord van het ruimteschip naar Venus moeten gaan. Toen ik aan de planeet Venus dacht, meende ik Marlis Gentner voor mij te zien. Ze zou in Port Venus op mij wachten. Op de grote ruimtehaven van de tweede zonne-planeet werden de schepen van het intergalactisch verkeer afgehandeld. Daar zou ik wellicht een schip naar het Wega-stelsel kunnen vinden. Als ik maar eenmaal buiten het eigenlijke rechtsgebied van de aarde was gekomen, zou de rest vanzelf gaan. In het Wega-stelsel waren eenheden van de solaire ruimtevloot gestationeerd. Daar zou ik wel een meer dan lichtsnelle Gazelle kunnen kopen, die mij naar huis kon brengen. Naar huis! De gedachte aan Arkon en het Grote Imperium deed mij inwendig huiveren. Wat moest ik doen als mijn eerbiedwaardige volk inderdaad gedegenereerd was?

'Rhodan oproepen!' zei mijn extra-brein. 'Teruggaan naar de aarde!' Ik draaide mij geërgerd op mijn andere zij en kneep mijn ogen dicht. Mijn logicasector had makkelijk praten. Als ik toch weer terug moest gaan, was het immers zinloos, mijn vlucht voort te zetten!

Het was een donkere, -sterrenloze nacht, toen ik mijn zwaartekracht -neutralisator op 0,1 procent van de Terra-waarde afstelde. Het hoge-druk-krachtveld van mijn zware diep zeepak, kwam onmiddellijk in werking toen ik het donkere, onstui mige water van de Atlantische Oceaan raakte. Ik had een voorspoedige vlucht gehad. Ik was voortdurend laag boven het water gebleven, zodat peiling vrijwel uit gesloten was. Toen ik ten zuiden van het eiland Sao Miguel in zee dook, registreerde mijn peiler de ontvangst van een kortegolf radar-impuls, die blijkbaar van een hoogvliegend vliegtuig afkomstig was. Toen ik onder water verdween, hield het zachte piepen op. Ik liet mij met een waarde van 3 g zinken, tot de gespleten zeebodem opdook. Het was hier beneden stil en eenzaam. Slechts het gonzen van mijn transformator en het lichte geknetter in de veldprojector verstoorden, de plechtige stilte. Ik zweefde met behulp van de golfvibrator over d e brede kloven van de hier beginnende Azorendiepte en zond de eerste herkenningstekens uit de onderwater-antenne. De robotbezetting van mijn koepel had tot dusver bewezen onfeilbaar te zijn. Zo ook deze keer! Na het derde signaal kreeg ik duidelijke peilto nen, die mij de goede richting aangaven. Na enkele mi nuten vond ik het diepzeeravijn waarin mijn stalen onderkomen stond. Ik zweefde omlaag, bleef halverwege hangen en keek naar de berg slib die de halve bol bedekte. Het infrarode licht van mijn helm schijnwerper lokte weer de bizar gevormde diepzeevissen aan, die hier beneden van meet af aan mijn enige vrienden waren geweest. Ik wachtte tot de drukstraal de kleine sluisingang had vrijgemaakt. Het opgewoelde slib zonk maar langzaam omlaag. Toen ik weer iets kon zien, zweefde ik de paar honderd meter naar de geopende sluisdeur. Vóór ik de sluis binnen ging, keek ik nog eens om. Ik bevond mij op een diepte van 2852 meter. Dat betekende dat ik hier uitsluitend door speciale diepzeeduikboten kon worden ontdek t, die zich echter, door ervaring wijs geworden, zelden in de smalle bodemravijnen waagden.

Maanden geleden had men mij voor een vis aangezien. Nu leek die belevenis mij vermakelijk; toen was ze afschuwelijk geweest. Ik ging de sluis binnen, sloot de zwar e Arkon-stalen deur en wachtte tot het water zou zijn weggepompt. Boven mij dreunden de machtige pompen. Het duurde slechts enkele ogenblikken voor het onder hoge druk staande water naar buiten was geperst. Toen ik het gefluit van de binnenstro mende lucht hoorde, sloot ik tevreden mijn ogen. Nu was ik pas in veiligheid; nu kon mijn vlucht pas werkelijk beginnen. Het krachtveld dat mij tegen de druk van het water had beschermd, werd automatisch opgeheven. Fel licht viel door de openschuivende binnendeur naa r binnen. Rico’s bioplast-gezicht vertoonde als altijd een innemende glimlach. Elegant en lenig stond daar mijn eigen robotbe diende in de open sluisdeur. 'Welkom, meester,' zei hij met zijn me talen stem, die we geen menselijke modulatie hadden kunnen geven. Ik voelde een vreemde ontroering, toen ik zo plotseling met 'meester' werd aangesproken. Ik had het gevoel alsof ik plotseling in een andere wereld kwam. Mijn altijd logisch denkende extra -brein seinde mij ook onmiddellijk dat het inderdaad zo was. In deze koepel had ik vele jaren gesla pen. Hij was ouder dan de uit de geschiedenis bekende mensheid. Ik was bezig mijn grote geheim voor mezelf te ontsluieren, nadat ik wekenlang hardnekkig had gezwegen en de geestelijke marteling van psychologische verhoren had doorstaan. Rico hielp me uit mijn vormloze druk pak. 'Vermoeid, meester?' vroég hij. Het had bezorgd moeten klinken, maar de machine was, ondanks zijn perfectie, niet in staat dergelijke gevoelens tot uitdrukking te brengen. 'Nee,' antwoordde ik bars. Rico glimlachte. Men kon hem niet kwetsen. 'Ik heb een bad klaargemaakt, meester.' 'Dat kan wachten.' Ik liep stram en hoog opgericht de smalle gang door, zweefde in de anti-zwaartekracht-lift naar de gewelfde zolder van mijn koepel en bleef daar voor een rood geverfde stalen deur staan. Rico zei niets meer. Hij had berekend dat ik nu vervuld was van gevoelens die een robot niet kon begrijpen. Achter die rode deur bevond zich mijn privé museum; maar het was mij veel meer waard, dan een bewaarplaats vo or antieke voorwerpen normaliter kan zijn. Tot nu toe was ik hier alleen heen gegaan wanneer mijn innerlijke onrust mij ertoe dwong. Ik opende het impulsslot door er met mijn beide handen op te drukken. De deur gleed geruisloos open. Uit de zol dering kwam indirect licht. Aarzelend ging ik het grote, door tus senschotten onderverdeelde vertrek binnen. Hier lagen de stomme getuigen van een verleden dat Allan D. Mercant zo hevig had geïnteresseerd en waarover ik een voudig had gezwegen. Ik bleef voor het brede, tweesnijdende zwaard staan, dat eens aan Karel de Stoute van Bourgondië had toebe hoord. Peinzend woog ik het op mijn hand.

Toen de hertog op een nacht, ge marteld door verschrikkelijke pijnen, in zijn veldtent had gezeten, had hij mij gesmeekt, hem met dit wapen te doden. Ik had hem willen opereren, hoewel zijn maagzweer al een kankerachtig karakter had gekregen. De volgende dag was Karel de Stoute gesneuveld. Ik was erbij toen de dronken bende samenzweerders zijn prachtige tent afbrandde. Ik liep verder, verdiept in mijn herinneringen. Niemand op deze wereld kende de vele geheimen van het verleden beter dan ik. Niemand was beter van de historische vervalsingen op de hoogte en niemand wist beter hoe Prins Eugen de Turken zo vernietigend had kunnen versla an. Daar lag de hoed van Wallenstein, met de grote bos veren. Vlak naast de donderbus, die Columbus persoonlijk met behulp van een smeulende lont had afgevuurd. Verderop vond ik de wapenrusting van Richard Leeuwenhart. Hij had mij eens zijn trouwste vazal genoemd en mij een erfleen in Engeland beloofd. Ik glimlachte onbewust, toen ik de smalle maliën handschoen zag, die Jeanne d'Arc had gedragen, toen ze aan mijn zijde de vesting Orleans bestormde. Terwijl ik door het vertrek met de wil lekeurig verspreide voorwerpen liep, zonk ik steeds verder in het verleden weg. Ik had er altijd een groot genoe gen in gevonden, onverwacht voor een getuige uit een andere tijd te staan. Ik gaf niets om pijnlijke netheid. Ik wilde verrast worden. Daar stond het primitieve en toch zo effectieve snelvuurkanon, dat ik samen met Leonardo da Vinci had geconstru eerd. Ik had hem als een belangrijk man beschouwd en hem daarom veel ge leerd. Er naast lag de .44 Navy Colt, met de kolf waarvan ik de moordenaar van Abraham Lincoln had neergeslagen; helaas een seconde te laat. Als in een droom liep ik van het ene voorwerp naar het andere. Plotseling rukte Rico mij in de ruwe werkelijkheid terug. 'Het brein verwacht u, meester.' Op mijn tenen verliet ik de zaal van het verleden. Buiten, voor de rode deur, legde ik voor mezelf getuigenis af. Nee, ik had nooit iets gedaan wat de mensheid schade kon berokkenen! Ik had er slechts naar gestreefd, de wetenschappelijke en technische ontwikke ling te bevorderen, die eens tot het beheersen van de wereldruimtevaart moest leiden. Ik had destijds al naar huis gewild. Maar toen met een zekere Perry Rhodan de ruimtevaart begon was ik zo dom geweest, mij uit angst voor een nooit uitgebroken atoomoorlog, in mijn onderwater -vesting te verbergen, waar ik de belangrijkste ontwikkelingsperiode van de kleine barbaren slapend had doorgebracht. Tien minuten later stond ik voor het di agramscherm van het robotbrein van de koepel. Het wachtte op mijn pro grammering. 'Ik heb een half-organische, plastische constructie nodig, die absoluut met het lichaam van een mens overeenkomt,' zei ik. 'Eventuele röntgenfoto's moeten het beeld van een echte mens weergeven. Op hart en longen gelijkende reflectoren ter verkrijging van een duidelijke afbeelding van de menselijke organ en moeten worden ingebouwd. Is dat mogelijk?' Er klonk een gegons in de grote auto maat, waaraan vijf generaties technici hadden gewerkt en toen kwam het ant woord van het brein: 'Verzoeke nadere gegevens, meester.' Ik wist nu dat mijn volgende uitstapje naar de oppervlakte niet meer door röntgenfoto's zou mislukken.

5

'Nevada Space Port' werd de grootste ruimtehaven van de twee Amerikaanse continenten genoemd. Van hier ver trokken de ruimteschepen die voor de planeten en manen van het zonnestelsel best emd waren. De zeer grote lange-afstand-ruimteschepen, die met hun supermotoren in seconden lichtjaren overbrugden, ver trokken voor 99 procent vanaf de nog grotere haven van Terrania. Toch had Nevada-Fields, zoals de haven ook wel werd genoemd, zijn geschiedenis. Van hier was Perry Rhodan op 19 juni 1971 voor de eerste bemande vlucht naar de maan gestart, waar hij na zijn landing de in nood geraakte bemanning van een Arkonidische onderzoekingskruiser aantrof. Peinzend stond ik voor de originele ra ket waarmee Rhodan 69 jaar geleden de grote sprong had gewaagd. Vroeger had de STARDUST in de Gobi -woestijn gestaan, tot Rhodan hem naar de plaats liet brengen waar zijn primitieve atoommotor voor het eerst begon te bulderen. Ik was niet de enige aanwezige in het grote ruimtevaartmuseum van Nevada -Fields. Tegelijk met mij zouden onge veer tweehonderd emigranten voor Venus de aarde verlaten. Ik keek onopvallend om mij heen. Ik was in een gekrioel van mensen beland. Mijn oorspronkelijke plan, een astro naut te imiteren, had ik na mijn eerste voorzichtige informaties opgegeven. Het zou te moeilijk zijn geweest, de vele vrienden en kennissen van zo'n man te misleiden. Mijn belangstelling was toen uitgegaan naar de dagelijks vertrekkende kolonisten, en wel in het bijzon der naar een grote, blonde kerel van ten hoogste achtendertig jaar. Hij had ongeveer mijn postuur. Bij nadere informatie was gebleken, dat hij de zesde zoon van een Noord -Duitse boer was. Hij noemde zich Hinrich Volkmar en was, nadat hij na herhaalde verz oeken een emigratievergunning had gekregen, alleen voor de inscheping gekomen. Hinrich was mijn man geweest! Hij lag nu, goed verzorgd door mijn robots, in een kunstmatige slaap op de bodem van de oceaan.

Ik had Rico opdracht gegeven, de echte Hinrich Vol kmar na hoogstens een jaar te wekken en hem, na hem een edel steen ter waarde van honderdduizend solar te hebben gegeven, in Spanje aan land te zetten. Tevens had ik een aan Perry Rhodan en de solaire veiligheids dienst gerichte mededeling geschreven, die Hinrich na zijn ontwaken moest worden gegeven. Zodoende kon de jonge man nooit iets worden verweten, daar hij immers on der invloed van mijn psychostraler had gehandeld. Ik wist dus dat hij goed ver zorgd was, zelfs als ik onverwacht mocht sterven. Bij het hypno-verhoor in mijn koepel had ik zijn persoonlijke gegevens in mijn fotografische geheugen geprent. Bovendien had ik al zijn papieren en emigratie bescheiden, waarmee het mij alleen al mogelijk zou zijn geweest het afgezette gebied te betreden. Ik had mijn uiterlijk slechts weinig behoeven te veranderen. Mijn robotspecialisten hadden hier en daar een bioplast-overplanting uitgevoerd en de enigszins rode kleur uit mijn ogen verwijderd. Verder was er niets aan mij veranderd. Mijn Engels had een grof Du its accent en ik gedroeg mij zo onschuldig en vrij moedig, dat tot nu toe nog niemand eni ge verdenking tegen mij had opgevat. Hinrichs bagage bestond uit een elastische rugzak met precies vijftig kilo aan persoonlijke bezittingen. Meer mochten de emigrant en, terwille van het gewicht, niet meenemen. Het heette, dat voor de Venus -kolonisten alles op de tweede planeet van het zonnestelsel klaar stond. Als ik Rhodan juist had beoordeeld, had hij inderdaad voor alles gezorgd. In Hinrichs contract stond, dat het zonne-imperium hem kosteloos een stuk land van vijftig hectare en de voor de ontginning en latere bebouwing nodige machines ter beschikking zou stellen. Rhodan had hiermee een uitstekend so ciaal programma tot stand gebracht. De vestiging van een nieuw landbouwbedrijf op Venus door een aardse kolonist, kostte de staat ongeveer 150.000 solar. Ik was dus sinds drie dagen een jonge man met blond haar, een glimlach om de lippen en verlangen in het hart. Ik wilde de ruimte in, moeder aarde de rug toe keren en aan het werk gaan, om eens vol trots naar huis te kunnen schrijven: Ik ben geslaagd, nu zoek ik een levensgezellin. Hoeveel geld moet ik jullie sturen? De andere emigranten, die sinds gisteren uit alle hemelstreken waren aangekomen, dachten net als Hinric h Volkmar. Het transportschip zou vandaag nog vertrekken. Het was intussen 13 juli 2040. Ik had zeer snel en toch nauwgezet kunnen werken. Het was nog geen drieëneen halve week geleden dat ik uit Terrania was gevlucht. Er werd nog steeds naar mij gezocht. Het scheen echter dat men mijn hulp middelen ernstig had onderschat. Nu feliciteerde ik mezelf met mijn hard nekkig zwijgen, dat de ontdekking van mijn onderzeese koepel had verhinderd.

Gezien vanuit het standpunt van de veiligheidsdienst, moest het mij, de vluchteling, volstrekt onmogelijk zijn door de nauwe mazen van het gespannen net heen te glippen. Dat zou ook beslist het geval zijn geweest, als ik mijn uitstekende en onbekend gebleven speciale apparaten niet had gehad. Toen ik, vermomd als Hinrich op Nevada-Fields aankwam, werd ik meteen doorgelicht. Wie het scherm niet was gepasseerd, werd niet in het afgezette gebied toegelaten. Ik begreep dat men mij daarmee de weg wilde versperren. Mijn uitermate gecompliceerde bioplast constitutie, die door de co ntrolerende arts voor mijn eigen werd aangezien, werd echter zonder meer als echt erkend. Sinds 11 juli 2040 droeg ik dan ook het kenteken ter grootte van een hand, waarin de op mij betrekking hebbende gegevens waren geponst. De er bovendien in aangebrachte magneetdraden bevatten een gecodeerd signalement van mijn persoon en de door mij afge legde proeven. Alles was prima in orde. Ik had nummer 211 gekregen. Het ruimteschip dat mij en de andere pio niers naar Venus zou brengen, droeg de naam Gloria. Ik was ondergebracht in een langgerekt gebouw, dat door de mannen van de emigratiedienst spottend de 'parfum tent' werd genoemd. De scherpe geur van kwistig gebruikte desinfecterende middelen zat al in mijn kleding, die uit een stevige, tegen weer en wind bestand zijnde, maar onooglijke, van kunstvezel vervaardigde overall bestond. De Venuskolonisten werden goed uitgerust, maar men hechtte daarbij geen waarde aan een zekere elegantie. Het nuchtere bedrijf van de emigratiedienst hield zich daarmee niet op. Mijn schip kende ik al. Het was een klein, bolvormig vaartuig van de planeet klasse, met een middellijn van slechts vijftig meter, niet bewapend en niet meer dan lichtsnel en slechts bestemd voor transporten tussen de planeten van het zonne-imperium. De vlucht naar Venus zou acht uren duren. Dat was een vrij lange tijd, te meer daar de weinige emigrantenruimen slechts dicht op elkaar staande stoelen bevatten. Bedden en dergelijke gemakken had men achterwege gelaten, daar men van mening was, dat iedereen die acht ur en wel in zittende houding kon doorbrengen. Zo vloog de reeds dertig jaar oude Glo ria tussen Venus en aarde heen en weer. Zij vertrok om de twee dagen met een nieuwe lading mensen de ruimte in en vervoerde bovendien een grote hoeveelheid vracht van allerl ei soort. De bemanningen van deze pendelsche pen stonden niet in hoog aanzien en de mannen van de meer dan lichtsnelle ruimteschepen keken op hen neer. De tussen de planeten pendelende sche pen namen ongeveer de plaats in van vroegere rivierschepen, waarbo ven een zeekapitein zich ook ver verheven voelde.

Ik moest lachen om dit scherpe onder scheid. In dat opzicht waren de Terranen niet anders dan de mensen van mijn eigen volk. En deze beminnelijke barbaren hadden nog geen negenenzestig jaar geleden geestdriftig gejuicht, toen een zekere Perry Rhodan het bela chelijke sprongetje naar de aardse maan had gemaakt. Ze hadden zich snel ontwikkeld, dat moest men hun nageven! Nu snoven de mannen van de gro te hyperschepen minachtend als ze een zogenaamde 'planeetslak' tegen kwamen. Ze vergaten helemaal dat die 'slakken' altijd nog met negentig procent van de lichtsnelheid door de ruimte stoven. Precies om twaalf uur ging ik naar de grote gemeenschappelijke eetzaal, waar de lachende en heftig discuterende emi granten bijna uitpuilden. Ik drukte mij in een afgelegen hoek, verslond een enorme biefstuk met gebakken aardappelen en bonen en sloeg onderwijl nauwlettend mijn buurlieden gade. Ze leken allemaal op elkaar, deze jonge mensen, die de jungle -planeet Venus ondanks alle tegengestelde informaties als een paradijs beschouwden. Ik zag hele families die de sprong wil den wagen. Ze droomden van avonturen en rijkdom, onafhankelijkheid en vrolijke feesten aan de rand van het oerwoud. Zij kenden nog niet de steekmuggen van Venus, en de vraatzuchtige sauriërs, die met enkele passen hele akkers vertrapten. Ze hadden ook geen besef van de giftige reptielen en de afschuwe lijke broeikas-hitte. Ik voelde een diepe deernis voor hen, hoewel ik vermoedde dat ze zich tegen dit alles zouden harden en een goed bestaan zouden leiden. Rhodan wist wel wie hij er op uitstuurde. Tegen half één begonnen de luidsprekers te bulderen: 'Pioniers voor Venus vlucht 118 bij de zuidelijke uitgang van het gebouw verzamelen. Bagage meebrengen, vervoerbewijzen gereedhouden. Met spoed, alstublieft!' Dat was kort maar krachtig. Ongeveer tweehonderdvijftig mensen stonden van de harde plastic banken op. Enigen renden prompt naar de noordelijke uitgang, waar hun door lethargisch gewor den toezichthouders en grijnzende astronauten de juiste weg werd gewezen. Het werd een geroep en gejacht alsof de wereld op het punt stond te vergaan: Ik besloot mij bij de menigte aan te slui ten. Enige ogenblikken later schreeuwde ik even hard. Niet opvallen, was voor mij he t parool. Onder de gloeiende juni-zon werden we door een patrouille van de veiligheidspolitie opgevangen. De zon deed mij goed, de mannen van de veiligheidsdienst niet. Achter hen stonden de grote vrachtwagens. Men wilde ons blijkbaar nog eens controleren alvorens ons naar het gereedstaan de transportschip te brengen. De vrouwen en kinderen mochten meteen in de wagens stappen. Alleen de mannen moesten in de rij wachten. Ik stond middenin de file dampende mensenlichamen en ongeduldig roepende mannen. Nu bego n alles dus nog eens van voren af aan.

Ik had mijn betrekkelijk weinig plaats innemende speciale uitrusting diep onderin de voorgeschreven rugzak gestopt. Als ze die zouden openmaken, zouden ze heel goed moeten zoeken om iets te vinden. Ik had zelfs mijn uiterst kostbare celtrillings-activeerder met draagband en al afgelegd. Als ik niet in moeilijkheden wilde komen, zou ik die gauw weer om mijn hals moeten hangen. 'Wat is er aan de hand?' vroeg een bruin gebrande, gedrongen kerel. Ik draaide mij om en haalde mijn schouders op. Het was een jonge Mexicaan, die met zijn uit vijf personen bestaande gezin de bekrompenheden van de aarde wilde ontvluchten. Hij heette Miguel Hosta. Wij hadden elkaar al enige malen ont moet. Het kon geen kwaad een gesprek met deze levendige Terraan te beginnen. 'Geen idee,' antwoordde ik lachend. 'Ik laat me in ieder geval niet terugsturen. Ze schijnen onlangs iemand vlak voor het vertrek van boord te hebben gezet. Ze beweerden dat hij een beetje koorts had.' 'Lieve help!' kreunde de donkerharige kerel in komische wanhoop. 'Daar heb ik beslist ook een beetje van. Zouden ze het opnemen?' De mannen voor en achter mij begonnen hartelijk te lachen. De grappen en opmerkingen over de controlerende beambten werden ruwer naarmate we dichter bij de provisorisch opgestelde tafel kwamen. De meeste zorg baarde mij het verplaatsbare röntgenapparaat, dat naar het scheen volautomatisch iedere emi grant onder de loep nam. Bij het scherm stond een dokter van de veiligheidsdienst. Als hij onverschilli g met zijn hand wenkte, mocht de gecontroleerde kolonist naar de wagens gaan. De zogenaamde registratie van de mannen was natuurlijk onzinnig. Hier viel niets meer te registreren. Ze zochten slechts een Arkonidische admiraal die, zoals was gebleken, geen menselijk beendergestel kon hebben. Ik voelde mijn ogen vochtig-worden; een teken van mijn hevige opwinding. Als de arts bij het apparaat goed oplet te, zou hem wellicht het geringe verschil in reflex beeld van de ingevoegde organen kunnen opvallen.

'Kalm blijven!' waarschuwde mijn extra-brein. Op dat moment haatte ik de logicasector van mijn hersenen. De man vóór mij was een kolossale Terraan uit de bondsstaat Afrika. Hij ging wijdbeens voor het röntgenapparaat staan, trok met beide handen de overall op zijn borst open en tikte met zijn vin ger op de hartstreek. 'Hier op aan, grenadiers!' brulde hij zo hard als hij kon. De dokter schrok en de luitenant aan de tafel grijnsde. Ik vroeg mij echter af of deze kerel met zijn donkere huid wel eens van de elf off icieren had gehoord, die door de soldaten van Napoleon in Wesel standrechtelijk werden gefusilleerd. De dokter maakte zijn gebaar en de luid lachende reus rende naar de wagens. Toen was het mijn beurt.

'Vaccinatiebewijzen alsjeblieft,' zei de luitenant van de veiligheidsdienst vermoeid. Toen hij naar mij opkeek, was hij opeens klaar wakker. Zijn hand schoot naar zijn dienstwapen. Hij staarde mij doordringend aan, tot er iets van onzekerheid in zijn ogen verscheen. 'Naam?' vroeg hij scherp. Ik keek hem met een onschuldig gezicht aan en antwoordde op dezelfde toon: 'Hinrich Volkmar, luitenant. Zoon van Pieter Volkmar, de heemraad.' De jonge officier ging weer op zijn stoel zitten en wees zwijgend met zijn duim naar het röntgenscherm, hoewel hij heel goed wist dat ik al eens was doorgelicht. 'Een sprekende gelijkenis, luitenant,' hoorde ik een soldaat zeggen. Ik ging voor het scherm staan en legde mijn rugzak af. Ditmaal keek de dokter met meer aandacht naar het beeld. Ten slotte maakte hij het bekende gebaar en zei schor: 'Normale ribben, Tommy. Maar maak er nu eindelijk een eind aan. Ik heb al bijna een zonnesteek.' Het was mijn geluk dat de man zo van de hitte te lijden had. Hij had toch niet goed genoeg gekeken. De luitenant keek mij nog eens onder zoekend aan en drukte toen zuchtend zijn stempel op het formulier. 'Hier,' zei hij. 'Neem dit mee en berg het goed op. Je lijkt op iemand met wie we graag een praatje hadden gemaakt. Op schieten, wie volgt.' Ik wachtte nog even op de kleine Mexicaan, die tot zijn gr ote opluchting eveneens werd doorgelaten. De zwarte Terraan trok ons één voor één op de vrachtwagen. Tegen mij riep hij lachend: 'Wat wilden ze van je, broer? Kom aan m'n hart.' De reus scheen het doorlopend met zijn hart te kwaad te hebben. Hij omarmde mij nogal hardhandig en duwde me op een vrije plaats. Miguel Hosta drong zich tussen ons in. 'Aardige kerel!' zei mijn extra-brein. Ditmaal moest ik de logicasector gelijk geven. Met zulke mannen kon Rhodan een sterrenrijk opbouwen. 'Ik heb nog twee repen chocola in m'n zak,' zei ik. 'Wie wil ze hebben? Ik heb geen trek meer. Ze zoeken iemand die op mij lijkt.' Miguel weigerde het snoepgoed met een verschrikt gezicht, maar de zwarte, hij noemde zich Embros Tsjeda, nam het aan en zei grijnzend: 'Trek je daar maar niets van aan, broer. Als we maar eenmaal op Venus zijn, begint er toch een nieuw leven. Ben jij goed in landbouwtheorie? Wat ga je het eerst verbouwen?' 'We zullen wel zien. In landbouwtheo rie ben ik goed, jij niet?' Hij maakte een grimas en schudde ontkennend zijn hoofd. 'Goed, laten we dan buren worden,' zei ik. 'Ik ben niet sterk in grondbacteriën. En jij?' 'Daar ben ik goed in. Ik maak de analyses voor je en jij beslist wat we het best kunnen verbouwen.'

Hij drukte mijn hand tot de botten kraakte n. Ik vroeg me af, waarom ik eigenlijk mijn leven in gevaar bracht om thuis te komen! In dit jonge mensenras stroomde Arkonidisch bloed. Ik zelf had toestemming gegeven voor verscheidene huwelijken tussen mijn ondergeschikten en Terraansen. Dus waar was eigenlijk mijn tehuis?

6

Port Venus was een hypermoderne stad, met een architectonische vormge ving die op de speciale eisen van de gloeiend. hete stormwereld was afge stemd. Venus draaide slechts langzaam om haar poolas. De uitgestrekte schemeringzone op de grens tussen dag-en nacht-halfrond, werd onophoudelijk door verschrikkelijke orkanen geteisterd. Als de nieuwe nederzettingen van de .mensen bij de wisseling van de jaargetijden in de stormzone kwamen te liggen, werden de straten ware blaaspij en, waarin de natuurkrachten een hels fluitconcert veroorzaakten. Het was beslist niet eenvoudig op deze, zich dicht bij de zon bevindende pla neet te wonen of als kolonist te verblij ven. Als de regen uit het wolkendek van de tweede zonne-planeet begon te vallen, gebeurde dat met stromen. Men kon in het neerstortende water verdrinken als men niet spoedig een bodemverheffing vond. Port Venus lag op een uitgestrekt rots plateau aan de hoge, steile kust van de equatoriale oceaan. In deze omgeving moest het gebergte met het grote robotbrein liggen, dat mijn volk lang geleden op Venus had geconstrueerd. Rhodan had de gigantische machine in bezit en in gebruik genomen, hoewel hem dat niet geoorloofd was geweest. Nu was ik geneigd hem alsnog toestemming daartoe te geven. Hij had iets van de junglewereld gemaakt. Ongeveer achthonderd meter beneden het plateau begon het dampende, koorts besmette oerwoud. Het was dan ook niet vreemd, dat het instituut voor kosmische infectieziekten het grootste en belangrijkste gebouw t er plaatse was. Hier werd hard en verbitter.d te gen de overmachtige en wrede natuur gevochten. Haast wekelijks werden nieuwe, tot dusver onbekende ziekten ontdekt, die vrijwel allemaal besmettelijk waren. De kolonisten die gelijk met mij waren gekomen, hadden op de aarde al meer dan dertig inentingen gekregen. Ik was zo goed als zeker immuun, daar ik mijzelf de nodige Arkonidische entstoffen had toegediend. Vijf dagen geleden was de kleine Gloria met vuurspuwende straalpijpen de dichte Venus-atmosfeer binnen gedoken. De ruimtehaven van Port Venus lag nog geen vijftig meter boven de zeespiegel, wat ons meteen een juiste indruk van de omstandigheden op Venus gaf.

Embros Tsjeda, die als eerste van boord wilde gaan, was bijna verdronken in de uit de hemel neerstortende watermassa's. In enkele ogenblikken had de uitgestrekte haven een snelstromende rivier geleken.

We hadden Embros nog net kunnen grijpen, vóór hij door de kolkende watermassa in de hete impulsstraal van een startend ruimteschip werd gedreven. Dat was dus de eerste indruk geweest. Tien minuten later was de hemel weer zo 'helder' geweest als voor Vemis ken merkend was. Het zware wolkendek liet slechts zelden de zon zien. Wolken benauwend hete waterdamp waren van het gewapend beton van de ruimtehaven opgestegen en het had geleken alsof we in een reusachtige wasserij waren geland. Toen we uit de sluis kwamen, wees de thermometer 53,4 graad Celsius aan. Hoewel de kolonisten streng geselec teerde, kerngezonde mensen waren, hadden twee vrouwen het bewust zijn verloren. De hitte was nog wel te verdragen, maar niet de hoge vochtigheids graad. Die maakte het klimaat moorddadig. Aan de horizon begon reeds het oer woud. Ik kende het uit vroeger tijden, zodat ik niet meer de illusies van de kolonisten had. Twee uur later werden we met zware helikopters naar Port Venus gebracht. De stad lag 850 meter boven de zeespie gel, maar het uitgestrekte rotsplateau waarop ze was gebouwd, had geen plaats meer geboden voor de aanleg van de ruimtehaven. Daar het klimaat op deze hoogte draaglijk was, had men de onderkomens voor de emigranten ook hier boven gevestigd. De bevoegde autoriteiten begonnen meteen, de kolonisten de voor hen bestemde terreinen toe te wijzen. Ik mocht mij hieraan niet onttrekken, als ik geen verbazing en argwaan wilde wekken. De controle van onze emigratie -papieren was een zenuwslopende ceremonie geweest. Hoge ambtenaren en ervaren jungle -officieren hadden deels zalvende, deels zeer streng klinkende toespraken gehouden, waarin herhaaldelijk de woorden 'ziekten, junglemonsters, giftige reptielen, ontginning en klimatologische omstandigheden' voorkwamen. Mijn vrienden uit de oude Gloria stond het een en ander te wachten. Vandaag had ik voor het eerst verlof gekregen om uit te gaan. Direct na aankomst had ik een paar velletjes geschreven en ze aan de, naar het scheen goed functionerende Venuspost toevertrouwd. Ik had de volkomen onschuldige brief voorzichtigheidshalve 'poste restante' geadresseerd. Als Marlis Gentner in tussen was aangekomen, zou ze iedere d ag aan het postkantoor informeren.

Ik had ongeduldig gewacht, tot de brief die ik hoopte te ontvangen, mij enige uren geleden werd overhandigd. Mijn 'goeie ouwe vriend' Gunter Vies spahn, die al vóór mij naar Venus was gegaan, nodigde mij uit voor een toch tje door Port Venus. Toen ik de brief kreeg, vroeg de serge ant van de veiligheidsdienst mij, hoe ik aan deze relatie kwam. Ik liet hem de brief lezen en mompelde iets over een schoolvriend. Waarom zou hier niet iemand zijn die lang vóór mij naar Venus was geëmigreerd? Nu zat ik in de mono-rail-wagen die het administratiegebouw van de ruimteha ven met het centrum van de stad verbond. Ondanks de goed functionerende airconditioning brak het zweet mij uit. De nauwsluitende bioplast -huid belette een goede uitwaseming. Het werd langzamerhand tijd het produkt van mijn robotwerkplaats af te leggen. Ik was tot nu toe niet opnieuw doorgelicht. Mijn extra zintuig waarschuwde mij telkens weer voor die al te nieuwsgierige sergeant van de veiligheidsdienst. Waarom stelde hij zoveel belang in die onschuldige brief? Ik moest er zo spoedig mogelijk achter zien te komen of er ook op Venus naar mij werd gezocht. Onder de gegeven omstandigheden kon de controle -officier van Nevada Space Port toch nog wantrouwig zijn geworden. Hi j zou per radio een waarschuwing kunnen hebben geseind. Ik zette deze pessimistische gedachten van mij af. Als Marlis op de juiste manier te werk was gegaan, hoefde ik niet bang te zijn. Ik kon als kolonist de rimboe ingaan en daar een gunstige gelegenhei d om te vluchten afwachten. Wellicht zou ik op Venus al een meer dan lichtsnelle Gazelle kunnen vinden om mij naar het Arkonstelsel te brengen. De nieuwste modellen van deze ruimteschepen hadden een actieradius, die slechts door de noodzakelijke perio dieke motorinspecties werd beperkt. Ik stapte in het ondergrondse station uit de trein en ging met de roltrap naar boven. Zelden had ik zoveel verschil lend geklede Terranen bij elkaar gezien. Het Tomisenkowplein, genoemd naar de Russische divisie -commandant, die vele jaren geleden had getracht Venus voor zijn land te veroveren, vormde het centrum van Port Venus. Hier stonden de imposante gebouwen waarin de koloniale regering van Venus zetelde. De New York straat verdeelde de moderne stad in twee helften. In di e straat waren de kantoren en magazijnen van het binnenlands bestuur gevestigd. Men kon alles kopen op deze vochtig hete wereld, waarvan men zo lang had verondersteld dat haar dampkring geen zuurstof bevatte. Men kon echter zeer goed ademhalen op de tweede zonneplaneet, die zich onder haar dikke wolkendek voor de zon leek te verbergen. Vlak voor het station was een ruzie aan de gang. Twee gebaarde, bleke kerels, die in jaren geen zonnestraal meer hadden gezien, waren naar het scheen om een bagatel aan 't bakkeleien.

Toesnellende politieagenten grepen hardhandig in. Ze dreigden met hun elektrische shockgeweren en schoten ermee in de lucht. Dat kalmeerde de kemphanen. Het scheen een ruw volk te zijn; een volk van pioniers die goed met wapens wisten om te gaan. Ik zag een groot aantal kolonisten met energie -stralers aan hun gordel door de straten lopen. Toen ik aan de roofdieren dacht, die in het dichtbij de stad beginnende oerwoud rondspookten, begreep ik waarom de van buiten komende bezoekers zo zwaar gewapend waren. Een tamelijk ouderwetse taxi met gasturbine -motor bracht mij door de mensenmenigte naar een stillere buurt. Ik prentte de verschillende straten goed in mijn hoofd, t.ot we voor het grote ge bouw van het aardmuseum stopten. Voordat ik uitstapte betastte ik de onderdelen van mijn speciale uitrusting. Ik had alles meegenomen wat ik eerst zo zorgvuldig had verborgen. Als ik tot een onverwachte vlucht werd gedwon gen, kon ik niet meer naar het emigrantenkamp teruggaan. Het was gevaarlijk de wapens bij mij te dragen. Ik had nog geen vergunning gekregen. Op mijn borst hing weer de vitale celactiveerder. In de grote borstzak van mijn eenvoudige kolonistenoverall droeg ik een sterke lichtgolfomleider, waarvoor de energie ditmaal van een miniatuur krachtstat ion moest komen. Mijn psychostraler had een reikwijdte van twee kilometer. Het staafvormige wapen zat in mijn rechter dij zak. Meer had ik niet kunnen meenemen. Ik betaalde en stapte uit: Langzaam liep ik naar de grote deuren van het museum. Hier wilde ik op 'mijn ouwe vriend' wachten. Er gingen veel bezoekers in en uit. Ik zag vooral veel kolonisten, die in hun ruwe kunstvezelkleding een scherp contrast vormden met de elegant geklede ambtenaren. Twee politieagenten stonden in een onverschillige houding voo r het grote portaal. Toen ik hen gepasseerd was, hoorde ik spottend vragen: 'Hé daar, melkmuil, verlang je nu al naar de aarde terug?' Ik draaide mij om en keek de lachende mannen aan. Ze droegen zware shockgeweren en grote radiohelmen. Ze stonden blijkbaa r doorlopend met hun centrale in verbinding. Ze hadden mij 'melkmuil' genoemd. Dat was de bijnaam voor de pas aangekomen kolonisten. 'Is het hier altijd zo warm?' vroeg ik op een ietwat klagende toon. Ze begonnen nog hartelijker te lachen. Ik liep zwijgend door, tot ik plotseling een gedrongen, donker harige man met een golvende baard in 't oog kreeg. Hij droeg kolonistenkleding en een gevaar lijk uitziende energiestraIer. Hij scheen mij direct te herkennen. Tussen de verwarde baardharen ontstond een gapend gat waaruit een vreugdegehuil klonk.

Ik schrok nogal. Wat had Marlis me nu voor een rare kerel gestuurd. Hij sloeg mij zo hard op mijn schouder, dat ik de pijn nog dagenlang voelde. Bovendien schreeuwde de woesteling mij vleinamen en gelukwensen in mijn o or, zodat ik vreesde dat mijn trommel vlies zou barsten. 'Ik ben Gunter Viesspahn,' fluisterde hij tussen twee ademhalingen in. 'Kom mee, we moeten hier vandaan.' Hij greep mijn arm en zette er luidkeels zingend de pas in. 'Als er een echte man aankomt, mo eten twee nietsnutten van stadsheertjes plaats maken!' brulde mijn nieuwe vriend de twee politiemannen toe. Ze gaven een antwoord dat ik hier niet kan herhalen. Wat een taal was dat! Ik was ontzet, tot ik mij herinnerde dat de ze taal karakteristiek was vo or de bewoners van een jonge koloniale pla neet. Baardmans trok mij mee het museum binnen, waar in de kelder een restau rant met een aangename temperatuur zou zijn. 'Heb je de aandacht getrokken ?' vroeg hij zacht. 'Ik weet het niet. Ze hebben je brief gel ezen. Ik had geen andere keus,' fluisterde ik terug. 'Dat ziet er dan niet best uit, makker. Wat heb je die steekneuzen verteld?' Mijn verklaring stelde hem tevreden. Ik had me aan de, tussen de regels geplaatste, gecodeerde aanwijzingen gehouden. Volgens deze was Gunter Viesspahn twee jaar geleden op Venus gearriveerd. Hij kwam uit Friesland waar we elkaar vroeger hadden leren kennen. Het 'restaurant met aangename tempe ratuur' was een ordinaire kroeg vol kolonisten. Het scheen de gewoonte te zijn, hier in de kelder van het aardmuseum op alle mogelijke heldendaden te pochen. Ik voelde me niet op mijn gemak. 'We drinken vlug een borrel en smeren hem,' zei Viesspahn. 'Kijk niet zo wantrouwig om je heen. Alles is in orde. Marlis wacht op je. We zijn voorzicht ig geweest.' Daar was ik nu juist niet voor honderd procent van overtuigd. Deze mensen kenden de solaire veiligheidsdienst niet. Ik vroeg: 'Weten ze dat jij Marlis kent?' 'Man,' antwoordde hij lachend, 'ze is toevallig mijn halfzuster.' Ik zag de meest fantastische complicaties al aankomen. In Terrania was een logistische afdeling met de knapste kop pen en rekenmachines van de wereld. Marlis had zich onder de studenten be vonden, die mij op de dag van mijn vlucht hadden gezien. De veiligheids dienst had ongetwijfeld onderzocht, wie in het gedrang in de aula in mijn directe nabijheid waren geweest. Marlis was één van hen geweest. Zij had haar studie afgebroken en was naar Venus teruggekeerd. Zij stond bekend als een voorvechtster voor de rechten op Ven us en had' tijdens discussies openlijk verklaard dat ze mijn gevangenschap onwaardig vond. Dat was een spoor dat luitenant -generaal Kosnow stellig niet over het hoofd had gezien!

Daarna was op Nevada-Fields een blonde man als verdacht aangemerkt, die echter een menselijk beendergestel had. Bij die vage verdenking kwam nog, dat juist die man na aankomst op Venus een brief had geschreven en daarop antwoord had gekregen. Als men zou onderzoeken of de kolonis ten Volkmar en Viesspahn elkaar van de aarde kenden, zou het resultaat voor mij negatief uitvallen. Bij dat alles kwam nog, dat ik door de halfbroer van de studente Marlis Gentner was opgewacht. Als men een en ander combineerde, zou Rhodans veiligheidsdienst over hoogstens een uur toeslaan. Een innerlijke stem zei mij, dat ze in het kamp al op mij wachtten. Ik mocht daar in geen geval meer heen gaan. Bij een nauwkeuriger medisch onderzoek zou mijn bioplast-geraamte niet langer verborgen blijven. Ik dacht aan de politiemannen met de radiohelmen. Wist de veilig heidsdienst op Venus al dat ik mij in gezelschap van Viesspahn bevond? Was ik op mijn rit naar het museum geschaduwd? Zo ja, waarom was ik dan niet gearresteerd? 'Ze willen eerst weten wie je contacten zijn!' zei mijn extra zintuig met pijnlijke logica. 'Ze zouden je later weer kunnen helpen!' Ja, dat was het! Ik werd steeds onrusti ger en verzocht mijn metgezel mee te gaan, weg uit die kroeg. 'Onzin!' zei de gebaarde kerel nijdig. 'Als op Venus twee ouwe vrienden elkaar ontmoeten, gaan ze allereerst naar de dichtstbijzijnde kroeg. Dit hier is een soort rendezvous van kolonisten, daar die allemaal de gewoonte hebben, nu en dan naar het aardmuseum te gaan. Je bent toch niet gevolgd?' Hij keek mij mistroostig aan. Ik schud de ontkennend mijn hoofd en nipte va n mijn borrel. 'Nou dan, waarom dan al die drukte?' vroeg Gunter gerustgesteld. 'Wat heb je eigenlijk uitgespookt? Daar heeft Marlis met geen woord over gesproken.' Hij wees met zijn duim omlaag, alsof de aarde onder zijn voeten lag. 'Dat doet er niet toe,' antwoordde ik ontwijkend. 'Dat doet er wel degelijk toe. Ik heb m'n kop gewaagd omdat jij in de puree zit. Zó ver gaat de broederliefde nu ook weer niet. Marlis schijnt nogal gek op je te zijn.' Er glom weer argwaan in zijn donkere ogen. 'Waar ben je geboren?' vroeg ik. Mijn ergste vrees werd bewaarheid. Gunter Viesspahn was een echte Venu siaan en ik had de sergeant gezegd dat we op aarde samen opschool waren ge weest. Ik sloot wanhopig mijn ogen. Marlis waar zat je verstand! Dit was helemaal verkeerd aangepakt. Ik paste er echter wel voor op baardmans nog meer te prikkelen. Als hij zich in ernstig gevaar waande, zou hij zich ongetwijfeld snel terugtrekken. Maar ik had contacten nodig. Mijn voorzichtige opmerking over onze oude 'vriendschap' deed hem sle chts onverschillig zijn schouders op halen. 'Wat dan nog! Hoe moeten ze dat weten? Je bent toch met valse papieren gekomen ?'

'Ja, dat wel. Maar er zijn een paar punten die...' 'Onzin, dat maken we wel in orde. Je gaat met mij mee naar mijn farm. Die ligt aan de Hondo-rivier, acht mijlen stroomafwaarts van de Marshall -watervallen. Daar stort de rivier over een breedte van drie mijl even diep omlaag. Een uitstekende plaats om je schuil te houden. Honderdveertien mijl ten noorden van Port Venus. Daar ben je veilig tot Marlis het goede ruimteschip heeft gevonden.' Bij die verklaring gaf ik mijn vlucht halverwege op. Als zij zo onvoorzichtig was geweest, haar halfbroer iets van de verbinding met Wega te vertellen, kon ik er beter van afzien. Ik veranderde onmiddellijk mijn plan. Het had geen zin nog langer op een hyperruimteschip naar Wega te hopen, maar ik moest proberen zo snel mogelijk uit de stad te verdwijnen. Ik greep in mijn zak en haalde een van mijn grote parels te voorschijn. Zijn ogen begonnen onmiddellijk te schitteren. Hij kende de grote waarde van het voorwerp dat ik in mijn hand hield. Parels behoorden tot de weinige kostbaarheden die niet synthetisch werden vervaardigd. 'Dit is een echte parel ter waarde van vijfduizend solar,' zei ik zo rustig m ogelijk. 'Luister nu eens, vriend. Jij legt me nu nauwkeurig uit, waar Marlis op mij wacht. Ik rijd er alleen heen. Intussen ga jij met je vliegtuig, je hebt toch een vliegtuig?' 'Natuurlijk, iedereen heeft hier een vliegtuig.' 'Mooi! Jij vliegt haar een plek waar ik je makkelijk kan bereiken en wacht daar op mij. Ik wil niet dat we met Mar lis gezien worden.' Hij begon te protesteren, maar de parel was verleidelijk. Uiteindelijk beschreef hij mij nauwkeurig een afgelegen plaats even buiten de stad, waar ee n vriend van hem een kleine jungle-kroeg had. Die kon ik gemakkelijk vinden. Het kwam er voor mij nu nog slechts op aan, deze Gunter Viesspahn als rugdekking te behouden. Om dat te kun nen bereiken, moest ik openlijk af scheid van hem nemen. Mogelijk zou men hem dan ongemoeid laten. Hij gaf mij het adres van Marlis. Ze wachtte in de woning van een oude tan te, wier overleden man een wapenhan del had gehad. De zaak werd nu nog door de blijkbaar zeer vitale dame gedreven, die Marlis ook had opgevoed. Haar ouders waren lang geleden in de wildernis omgekomen. Ik betaalde de vertering. Voor het mu seum keek ik zo onopvallend mogelijk om mij heen. De twee politieagenten waren er nog, maar ze hadden geen ver sterking gekregen. Maar wat zei dat in het radiotijdperk ? Ik nam tamelijk luidruchtig, maar niet ál te opvallend, afscheid van mijn oude vriend, daar ik nu naar het emigranten kamp terug moest. Hij protesteerde tot de aangeroepen wagen voor mij stopte. De twee agenten schenen nauwelijks aandacht aan ons te sche nken. Ik stapte in het voertuig, dat ditmaal van modernere constructie was. Nog vóór ik het portier dichttrok, riep ik de chauffeur luidkeels toe waar hij mij moest afzetten.

Dat moesten de agenten gehoord heb ben. De wagen reed weg en Gunter Viesspahn liep naar de helikopterparkeerplaats van het museum. Voorbij de eerste hoek die mij aan het gezicht, van de agenten onttrok, kwam ik in actie. Het had geen zin nog langer op goed geluk het lot te tarten. Een druk op de schakelaar van mijn lichtbrekingsprojec tor maakte mij onzichtbaar. Nog voordat de chauffeur iets merkte, werd hij al door de stralingsbundel van mijn psychostraler ge grepen. Hij verstijfde. 'Stop even voorbij de volgende hoek en doe alsof je woedend bent over de plotselinge verdwijning van je passagier. Ruk alle deuren open en vraag aan de omstanders of ze iemand uit je wagen hebben zien springen.' 'Goed, meneer,' antwoordde hij toon loos. Ik drukte de kruk neer en hield de deur op een kier. De chauffeur stopte bij het volgende kruispunt en begon een spelletje dat mij duur te staan kon komen. Hij rende om zijn vehikel heen, keek in de lege bak en vroeg aan de, hartelijk lachende omstanders of ze de schoft hadden gezien, die hem het geld voor de rit door de neus had geboord. Intussen kroop ik naar buiten en zwaaide mij geruisloos op het dak van de wagen, waar ik plat op mijn buik bleef lig gen. Enige ogenblikken later gebeurde wat ik verwacht had. Een donker, hypermo dern voertuig met antizwaartekrachtvelden in plaats van wielen, stopte naast de taxi. Er sprongen twee mannen uit, die de chauffeur blinkende herkenningsplaatjes lieten zien. Ik was dus gevolgd! Marlis' spelletje, dat ze zo goed gemeend, maar volkomen verkeerd aangepakt had, was al door zien. De solaire veiligheidsdienst greep weer in. Het verhoor van de chauffeur duurde slechts kort. De twee mannen betastten de twee zitbanken tot in de kleinste hoekjes. Toen begreep ik dat ze reke ning hielden met een onzichtbare. Toen ze verder reden en de opgewon den chauffeur op straat lieten staa n, kroop ik weer naar binnen. Opgelucht gaf ik de chauffeur opdracht naar de Tokiostraat in de oude stadswijk te rijden. Toen we onze bestem ming naderden, liet ik de chauffeur stoppen en stapte uit, na hem eerst te hebben opgedragen naar de dichtstbijzijn de taxistandplaats te rijden en alles te vergeten. Nog steeds onzichtbaar, liep ik verder. Het wapenwinkeltje van de oude mevrouw Gentner kon niet ver meer weg zijn. 'Stommeling!' zei mijn extra zintuig, zoals gewoonlijk wanneer ik op het punt stond iets doms te doen. Marlis was natuurlijk al lang ontdekt. Ze was waarschijnlijk nog op de aarde door een telepaat van Rhodans mutan tenkorps verhoord, die daarbij natuur lijk te weten was gekomen, dat het meisje mij mijn verborgen speciale ap paraten had gebracht.

Rhodan, die waarschijnlijk allang weer op de aarde was, had niet ingegrepen. Ik kende de gedachtengang van deze ongekend verstandige man. Marlis had niet geweten wanneer en hoe ik op Venus zou aankomen. Nu was ik blij dat ik het bij het begin van mijn vlucht zelf nog niet had geweten. Rhodan had eenvoudig gewacht. Hij kon nu al via de radio hebben verno men, dat de verdachte plotseling uit een Venusiaanse taxi was verdwenen. Ik bleef in een portiek staan en dacht na. Nee, het was toch niet zo zinloos geweest, onder zulke moeilijke omstan digheden naar Venus te komen. Hier kon ik in ieder geval veel beter onder duiken dan op de dichtbevolkte aarde met haar drukke verkeer en berichtgeving. De Venus-jungle was groot en onoverzichtelijk. Bovendien kende ik de gevaren die daar op mij loerden. De informatie van mijn logicasector, als zou Rhodan alleen niet tot arrestatie zijn overgegaan, omdat hij door mij op het spoor' van mijn contactmensen wilde komen, was ook onjuist. Het was precies andersom geweest! Hij had Marlis Gentner reeds als zodanig ontmaskerd, en misschien ook haar halfbroer, die op dit moment mogelijk reeds door mutanten werd verhoord. Rhodan had slechts gewacht tot Marlis een 'poste restante' geadresseerde brief kreeg. Daarmee was de lawine aan 't rollen gebracht. Daar ik onder een pseudoniem had ge schreven, had de veiligheidsdienst niet direct kunnen vaststellen wie de afzen der was. Ook de voor mij bestemde brief van Gunter Viesspahn was nog betrekkelijk onverdacht geweest, daar meerderen van de nieuw aangekomenen brieven hadden gekregen. Toch zou ik in Rhodans plaats onmid dellijk tot de aanval zijn overgegaan. Ik dacht hierover na, tot de waarheid plot seling tot mij doordrong! Al zou de offi cier van de veiligheidsdienst op Neva da-Fields geen waarschuwing naar Venus hebben geseind, dan was ik toch vanzelf in de val gelopen. Niemand had geweten wie in de plaats van de echte Hinrich Volkmar op Venus was aangekomen! Pas -mijn ontmoeting met de halfbroer van Marlis had de veiligheidsdienst op mijn spoor gebracht. Als die baardige kerel al geschaduwd werd, was de rest voor Rhodans man nen makkelijk geweest. Het was een wonder dat ze niet meteen hadden ingegrepen. Ze hadden waarschijnlijk als zeker aan genomen, dat ik hun handige spelletje niet zo vlug zou doorzien. Mijn spanning nam af. Een zacht lachje deed mij schrikken. . . en toen begreep ik dat ik zelf had gelachen. Ik zou nu niet graag in de plaats van de Venusiaanse chef van de veiligheidsdienst zijn geweest. Als ik Rhodan goed kende, was hij al in hoogst eigen persoon op weg naar Venus. Ik liep langzaam en omzichtig verder en zorgde er angstvallig voor dat mijn gedachten afgeschermd bleven. Als ik dat niet deed, zou ik door een mutant gepeild kunnen worden.

Ik was er van overtuigd dat er d itmaal raak zou worden geschoten! Rhodan kon het niet riskeren mij in de Venus -jungle te laten verdwijnen. Eens zou de waakzaamheid op de ruimtehaven verslappen en daar zou ik gebruik van maken! Dat wist hij ook. Hij had een heldere geest, die barbaar met zijn grijze ogen. Het zou natuurlijk waanzin zijn, nu nog naar Marlis te gaan. Ik was er van overtuigd dat ze onder bewaking stond. Ik suste mijn opkomende drang tot zelf behoud, door mezelf voor te houden dat ik niet zonder een krachtig en dodelijk energi ewapen het oerwoud in kon gaan. De Venusiaanse sauriërs lieten zich niet door een armzalige shockstraler beïnvloeden. En waar kon ik beter de geschikte wapens vinden dan in een wapenwinkel? Ik liep dus verder, tot ik in een smalle zijstraat het uithangbord zag. Er was niemand te zien, en ik had ook niet anders verwacht. Ik verlangde naar Marlis, naar een blik uit haar don kere ogen en een lach van haar. Ze had veel gewaagd. Voor de ernstige fouten die ze had gemaakt kon ik haar niet verantwoordelijk stellen. Zij was ten slotte geen ervaren spionne, maar een impulsief mensenkind met een licht ontvlamhaar hart. Ook al had ze niets van het ongetwij feld plaats gehad hebbende verhoor door mutanten gemerkt, dan kon haar nog niets worden verweten. Ze moest wel gedacht hebben dat ik volkomen veilig was. Als dat niet zo was, zou ze zeker niet haar post hebben gevraagd. Mijn kostbare parel was ik ook kwijt. Ik kon die Gunter Viesspahn natuurlijk niet meer gebruiken. Ik bevond mij in een uiterst precaire situatie.

7

Ik had gerekend en gepeinsd om een bevredigende oplossing te vinden, tot ik er hoofdpijn van kreeg; maar zijn plotselinge verschijning verlamde mij. Mannen zoals ik kunnen innig liefhebben en hevig haten, vreugde en droefenis voelen, zolang ze niet uit hun geestelijk evenwicht worden gebracht. Rhodans lange gestalte had op mij de uitwerking als van een bad in bijtend zuur. Het kostte mij ontzettend veel moeite zijn aanwezigheid geestelijk te verwerken. Een onaangename jeuk verspreidde zich vanuit mijn nek. Het duurde even voordat ik deze morele klap te boven was. Ik stond onzichtbaar achter een dichte struik en toch meende ik dat zijn staalgrijze ogen mij zo-even onderzoekend hadden aangekeken. Hij kon mij natuurlijk niet zien, daar mijn lichtgolf omleider feilloos functioneerde. Een energiepeiling was ook niet moge lijk, daar de krachtige energiewapens van zijn metgezellen en de atoommoto ren van de geparkeerde vliegtuigen veel sterkere krachtvelden veroorzaak ten.

Ik was tien minuten geleden aangeko men, nadat ik er in geslaagd was, Marlis Gentner te ontmoeten. Ik was de wa penwinkel binnen gegaan en had haar in een achterkamer aangetroffen. Ze had mij niet gezien, evenmin als de buiten verdekt opgestelde mannen van de Venusiaanse veiligheidsdienst. Ze had ook niet geweten dat ze op de aarde verhoord was. Ik schaamde mij diep dat ik haar dat niet had verteld, maar ik had voor mijn eigen veiligheid moeten zwijgen. Toen ik mij kenbaar maakte, was ze stijf en roerloos voor het kleine venster blijven staan. 'Ben jij het?' vroeg ze met trillende lippen. Ze had zich prachtig weten te beheersen, en toch was ze al verloren. Ik kon slechts hopen Perry Rhodan mild te kunnen stemmen. Hij mocht Marlis niet straffen. Ik fluisterde haar toe dat ik onmiddel lijk het oerwoud in moest vluchten, daar zich moeilijkheden hadden voorgedaan. Haar halfbroer kon ik in geen geval meer opzoeken, daar ik een sterk vermoeden had dat hij onder bewaking stond. Ik zei haar dat ik mij met een van mijn vrienden van het ruimteschip Gloria in verbinding zou stellen. Ik noemde geen naam. Daarover mochten de mannen van de veiligheidsdienst zich het hoofd breken. Ik had haar opzettelijk niet meer ver teld. Zij mocht slechts weten wat de veiligheidsdienst ook moest weten. Ik twijfelde er niet a an dat ze door telepaten bewaakt werd. Zij mocht dus niet weten dat ik het spel had doorzien. Tijdens mijn verblijf in het oude huis was ik in gevaar geweest. Als op dat moment een telepaat de gedachten van het meisje had opgevangen, was ik verraden geweest. Maar ik had geluk gehad. In de wapen winkel had ik de brandkast met haar sleutel geopend. Daarin lagen de zware energiestraiers, die op Venus bij de jacht op de gevaarlijke reuzensauriërs werden gebruikt. Het waren onhandige dingen, die echter met hun krachtige gelijkgerichte velden en hoogwaardige kernfusieprocessen de grootste dieren van het oerwoud konden neerleggen. Ik was onopgemerkt ontkomen en Mar lis meende dat niemand iets van mijn korte bezoek wist. Vervolgens had ik datgene gedaan wat ik tege nover haar had tegengesproken. Ik was naar het café buiten de stad ge gaan, waar Gunter Viesspahn op mij zou wachten. Ik had mijn plan weer veranderd. Dat moest ik wel doen als ik een logistische schematische berekening van mijn handelingen onmogelijk wild e maken. Bovendien voelde ik weer de prikkel, het hol van de leeuw binnen te gaan. Toen ik aankwam, vond ik Viesspahn meteen. Hij zat in de oude kroeg te praten met verwilderd uitziende kolonis ten die in de aangrenzende winkel inkopen hadden gedaan.

Viesspahn was dus nog niet gearres teerd! Hij wist niet wat er intussen was gebeurd. Ik hield echter rekening met de intelli gentie van mijn tegenstander. Nadat ik bij het museum zo overhaast afscheid van Viesspahn had genomen, zou de veiligheidsdienst tot de gewenste conclusie moeten zijn gekomen. Iemand als ik, zal nooit naar een kennis teruggaan, die hij bedreigd weet. Het leek erop dat mijn berekeningen juist waren geweest. De veiligheids dienst liet de gebaarde kerel met rust. Toen ik mezelf al met de mooi ste verwachtingen in slaap had gewiegd, was plotseling een zware helikopter van de solaire veiligheidsdienst geland. Ik schrok hevig toen Perry Rhodan in hoogst eigen persoon er uitstapte. Als hij de opsporing in handen had genomen, moest ik nog veel meer op mijn hoede zijn. Hij had slechts enkele man nen bij zich en deed alsof Viesspahn hem niet in het minst interesseerde. Hij groette de kolonisten kortaf en merkte luimig op dat hij alleen nog eens de plek wilde zien waar hij bij zijn eer ste landing op Venus bijna de dood had gevonden. Hij vertelde een fantastisch verhaaltje over een woedende moerasslang, waarmee hij de ruwe kolonisten in verruk king bracht. Zo verklaarde mijn groot ste vijand handig zijn komst, Daarna had Rhodan zich achter het ge bouw teruggetrokken. Een man van de veiligheidsdienst was met de helikopter vertrokken. Alles leek vredig. De kolonisten in de kroeg hielden zich rustig. Ze waren stil van eerbied en ontzag. Nu stond ik in al mijn ellende achter de struik, die ik nog vóór Rhoda ns komst als dekking had gekozen. Ik durfde mij nauwelijks te verroeren, vanwege het onvermijdelijke gerucht dat ik daarbij zou maken. De afstand tussen mij en de kroeg bedroeg ruim vijftig meter en de geluiden die eruit naar buiten drongen, waren te zwak om niet door eventueel ritselende bladeren te worden over stemd. Het ergste was nog, dat de tallo ze insekten zich weinig van mijn lichtbrekingsscherm aantrokken. Ze vlogen er ongehinderd in en uit en ik was het slachtoffer van hun bloeddorst. Bovendien werd ik geplaagd door een scherp uitsteeksel van mijn wapen, dat pijnlijk tegen mijn rechter schouderblad drukte. Zo wachtte ik vol ongeduld en hoopte maar dat ik niet door zo'n verschrikke lijk Venus-onweer zou worden overvallen. Ik werd vlugger uit mijn netelige situatie verlost dan ik verwacht had. Ik had mezelf echter bijna verraden, daar ik op zo'n verschijning niet had gerekend. Nauwelijks vijf meter vóór mij, begon de van vocht verzadigde lucht te trillen. Uit het niets ontstond iets dat mij met gren zeloze verbazing en zorg vervulde. Het wezen leek op een reusachtige veldmuis met een dik achterdeel en de brede lepelstaart van een aardse bever.

Het vreemde schepsel stond op twee korte achterpoten, waarop het als mens rechtop scheen te kunnen lopen. De dunne voorpootjes met de sierlijk gevormde klauwtjes hield het over de borst van zijn uniformoverall gevouwen. Was dit een dier? Ik keek nog eens goed en toen moest ik mijn mening herzien. Dieren dragen geen energiestraiers. De spitse muizensnuit met de grote, potsierlijke lepeloren, zouden mij onder normale omstandigheden hebben doen lachen. Nu ver ging mij echter het lachen bij het zien van dat, met een zachte pels bedekte wezen. Waar was het vandaan gekomen? Het duurde even eer mijn fotografisch geheugen mij aan een intelligent schepsel herinnerde, dat in Rhodans mutantenkorps een bevoorrechte plaats moest in nemen. Ik had daar in Terrania van gehoord. 'Gucky', noemde Rhodan dit pelsdier. Het was een intelligent wezen van een mij onbekende planeet. Het schepseltje scheen een teleporteur te zijn. Anders was zijn plotselinge materialisatie niet te verklaren. Ik omklemde de greep van mijn energiewapen steviger. Ik bekwam geleidelijk van de schrik. 'Kom er maar uit,' piepte de reuzenmuis met een hoog stemmetje. 'Hier kunnen jullie lang wachten. Hij is bij het meisje geweest en heeft haar toegefluisterd dat hij naar het oerwoud ging, naar de farm van zijn nieuwe vriend. De plaatselijke veiligheidsdienst moest in het dichtstbijzijnde moeras gegooid worden. Die is niet voor zijn taak berekend.' Rhodan verscheen met slepende passen vanachter het lage magazijn. Zijn gezicht was uitdrukkingloos. Alleen de rimpeltjes om zijn ogen waren scherper geworden. Hij passeerde mij zo rakelings, dat ik al meende ontdekt te zijn. Het pelswezen ontblootte een enorme knaagtand. Een mij onbekende kolonel van de Venusiaanse veiligheidsdienst opende verbijsterd zijn mond. Een jonge luitenant, die deze Gucky waarschijnlijk ook nog nooit had ont moet, begon op een vreemde manier te kuchen. De blinkende knaagtand ver dween achter een gerimpelde neus. 'Stommelingen!' piepte het pelswezen heel oneerbiedig. 'Waarom hebben jullie mij niet direct geroepen? Ik moest toch op Venus zijn. Waarom hebben jullie hem niet meteen gearresteerd toen de brief van die Viesspahn aankwam?' Rhodan fronste bedenkelijk zijn voor hoofd. De kolonel scheen met zijn houding geen raad te weten. 'Geef antwoord,' beet de regent van het zonne -imperium hem toe. 'Sir, ik verzoek u te bedenken dat wij over nauwkeurige gegevens over iedere man van de Gloria beschikten. Degeen die zich voor Hinrich Volkmar uitgaf is op de aarde tweemaal doorgelicht.' 'Maar u had moeten weten dat de studente haar halfbroer had verzocht de Arkonide op te vangen. Dat wist u door de telepathische, afstandverhoren. U had natuurlijk moeten toeslaan toen de brief van Viesspahn in het emigranten kamp aankwam.' 'We waren niet zeker van onze zaak, sir,' antwoordde de transpirerende ko lonel. 'De gezochte heeft een sergeant van de veiligheidsdi enst de brief laten lezen. De inhoud was volstrekt onschuldig en bovendien was de man, zoals ik al zei. . .!' , . . . tweemaal doorgelicht!' viel Rhodan hem op ironische toon in de rede. 'Dat hebt u schitterend gedaan.' 'Sir, ik wilde hem laten arresteren nadat hij Viesspahn in het museum had ontmoet.' Het bespottelijke pelswezen lachte schel. Plotseling draaide het zich op zijn korte achterpoten om en piepte: 'Wie dacht hier zo -even dat hij mij een bespottelijk wezen vindt? Nou, wie?' Ik sloot verschrikt mijn gedachtenscherm, dat ik in mijn stille vrolijkheid een fractie van een seconde had veron achtzaamd. Dat beest was dus ook nog telepaat! Het had waarschijnlijk Marlis' gedachten opgevangen, kort nadat ik afscheid van haar had genomen. Plotseling schoot de jonge luitenant de lucht in. Het pelswezen keek de ontzet gillende officier schaterlachend na en riep: 'Als je niet om vergiffenis vraagt, laat ik je hals over kop in het dichtstbijzijnde moeras vallen.' 'Hou op, onmiddellijk!' beval Rhodan bars. De reuzenmuis in uniform trok onder zijn ijskoude blik zijn kop in. De luitenant kwam tamelijk onzacht op de rotorkrans van een geparkeerde helikopter neer. Rhodan liet geen tijd meer verloren gaan. In mijn diepste binnenste bewon derde ik hem. Hij was een niet te onderschatten tegenstander. 'Kolonel, laat onmiddellijk nagaan met wie de gezochte bevriend is geraakt. Alle nog niet vertrokken kolonisten blijven in het kamp. Degenen die reeds een farm van regeringswege toegewezen hebben gekregen, moeten door een speciale patrouille worden bezocht. Roep de machine op.' Rhodan tikte met zijn vinger tegen de klep van zijn pet, trok zijn koppelriem met de zware energiestraier recht en liep met stijve benen naar het kleine landingsterrein. 'Maar sir, wat moet er met die Viesspahn gebeuren?' Rhodan draaide zich niet om toen hij antwoordde, maar in zijn stem klonk ingehouden woede. 'Dat zou u toch moeten begrijpen, kolo nel! Natuurlijk niet arresteren! Doe alsof u zijn naam nog nooit hebt gehoord. Als u van mening bent dat de vluchteling nu nog contact met Viesspahn zal zoeken, beledigt u mij. Weet u waarom?' Nu draaide Rhodan zich op zijn hielen om. 'Ik heb tegen die man gevochten en al mijn kracht en kunnen nodig gehad om het op het laatste ogenblik van hem te winnen. Denk dus vooral niet dat u met een stommeling te maken hebt!' Ik wist niet wat ik op dat ogenblik moest denken. Bijna had ik in een opwelling mijn deflectorscherm uitgeschakeld en me laten zien.

Ik wist mij echter op het laatste moment te beheersen. Met brandende ogen keek ik mijn meest verbitterde vijand na. Waarom schoot ik niet op hem? Ik zou stellig onopgemerkt in het nabije oerwoud hebben kunnen verdwijnen. Ik zag dat de luitenant van de veilig heidsdienst naar een rode helikopter wees. Het was de machine van Viesspahn. Rhodan had daar blijkbaar naar gevraagd. Enige ogenblikken later stapte hij in de grote dienstmachine. Het was een modern toestel, met straalmotor en vast in gebouwd energiekanon. Ik zag dat Rhodan persoonlijk op de bestuurdersp laats ging zitten. Toen hij gestart en aan de nevelige ho rizon verdwenen was, kwam ik van achter de struik te voorschijn en liep naar de rode helikopter. Wat ik met mijn waagstuk had willen bereiken, was gelukt: Rhodan geloofde niet meer dat ik nu nog con tact zou zoeken met Marlis' halfbroer. Ik bleef even bij de machine staan en keek naar het café. De gebaarde kerel was niet te zien, maar ik hoorde hem hard lachen. Rustig opende ik het instapluik en zette mijn voet op de trede. Juist toen ik mij door de nauwe opening wilde wringen, hoorde ik het geluid van een straalhelikopter in duikvlucht. Het zachte gieren nam snel tot een fel geloei toe. De dalende machine kon niet ver van de geluidsmuur zijn. Ik trok mijn hoofd uit de opening terug en keek naar boven. Een glinsterend voorwerp werd juist zichtbaar. Het wipte gevaarlijk over de rand van het oerwoud heen, stak de neus omlaag en kwam recht op mij aangestoven. Het was mijn extra zintuig, dat mijn be nen tot een woeste ren aanspoorde. Ik rende zoals ik nog nooit tevoren had gerend. Na een laatste vertwijfelde sprong liet ik mij in een met stinkend water gevulde kuil rollen. Op hetzelfde moment klonk het hevige gebulder van een energiekanon. Het geloei van de, de geluidsbarrière gepasseerde machine was nu niet meer te horen, maar wel het knallen van de met geweld verdrongen luchtmassa's, die door de witgloeiende energiestraal fel oplichtten. Nauwelijks vijftig meter achter mij, sloegen de ontketende atoomkrachten in de onmiddellijk verdampende Venusbodem in. De zo opvallend gekleurde machine van Gunter Viesspahn werd geraakt en in een fractie van een secon de in een exploderende vuurbol veranderd. De sombere Venusdag leek plotseling door een kleine zon te worden verlicht. Het was een stralend, onheil spellend licht, dat door het energiekanon werd veroorzaakt. Het kielzog van de laag over mijn dek king stuivende machine trok mij bijna de kuil uit. Op nog geen tien meter van mij verwijderd, kookte de grond. Rhodan had een kaarsrechte lavavore in de grond getrokken Enige ogenblikken later kwamen de ge luidsgolven. Ik drukte mijn handen te gen mijn gemartelde oren en wankelde verblind naar de grote voorraadlood sen. Daar liet ik mij uitgeput op de grond vallen.

Een droge snik wrong zich door mijn keel. Ik werd d oor woede, zinloze woede overweldigd. Ik had willen huilen om wat mijn extra -brein mij zei. Ik voelde mij diep vernederd! Rhodan was vertrokken, maar weer te ruggekomen. IJskoud en met voorbedachten rade had hij de machine van Viesspahn onder vuur genome n. Die verwenste barbaar met zijn grijze ogen had er toch rekening mee gehouden dat ik mij met de gebaarde kerel in verbinding zou kunnen stellen. De in structies en terechtwijzingen, die hij de kolonel had toegeroepen, waren voor een in de buurt vertoevende onzichtbare bedoeld geweest! Als hij slechts een halve minuut later was teruggekomen, zou ik al in de helikopter hebben gezeten. Dan zou mijn bliksemsnelle vlucht niet meer zijn gelukt! Ik had al mijn wilskracht nodig om mij te beheersen, toen de poli tiemachine voor de tweede keer landde. Rhodan sprong eruit en liep naar de gloeiende resten van de rode helikopter. Hij naderde de plas vloeibaar metaal zo dicht als de hitte toeliet. Ondanks mezelf stond ik op. Ik wilde horen wat hij te zeggen had. Ik nad erde de uit de kroeg te voorschijn gerende kolonisten zo dicht, dat ik één van hen bijna aanraakte. Gunter Viesspahn stond lijkbleek voor de machtigste man van het zonne imperium. Naast Rhodan stond de kolonel. 'Was dat uw machine, meneer Vies spahn?' vroeg de donkerblonde reus bedaard. Mijn 'vriend' knikte ontdaan. Angstig keek hij naar de mannen van de veiligheidsdienst. 'Dat spijt me, zei Rhodan spottend. 'Een kleine vergissing. Ik hoop dat u dat zult begrijpen. Tot mijn spijt kan ik u geen nadere verk laring geven. U krijgt natuurlijk van rijkswege een nieuwe helikopter. Geeft u de officier van de wacht maar een opgave van wat u had ingeladen. De schade zal binnen een uur worden vergoed. Maakt u dat meteen in orde, kolonel Fasting.' Viesspahn lachte onzeker, maar, naar het mij toeleek, opgelucht. Rhodan knikte hem toe en keek toen weer naar de uitgloeiende resten. 'Kolonel...!' De wegstappende kolonel bleef staan en sprong in de houding. Rhodans stem had zeer onpersoonlijk geklonken. 'Sir?' 'Als de resten zijn afgekoeld, laat ze dan onmiddellijk wetenschappelijk onderzoeken. Het is heel goed mogelijk dat de stoffelijke resten van een op een mens gelijkend wezen er in gevonden zullen worden. Ik wil zo spoedig moge lijk van het resultaat van de analyse op d e hoogte gesteld worden. Dank u, dat was alles.'

Hij liep weg, nadat hij de opgewonden Viesspahn nogmaals had verzekerd, dat hij, Rhodan, er voor zou zorgen dat hij binnen een uur een splinternieuw vliegtuig zou krijgen. Ik stond, over mijn hele lichaam tr illend, op het open terrein. Rhodans rug verscheen in het lichtvizier van mijn wapen. Ik hoefde nog slechts de vuur knop in te drukken om met hem te doen wat hij met mij van plan was geweest. Maar ik liet de zware straler zakken. Nee, ik kon hem niet in z ijn rug schieten. Met grote sprongen trok ik mij naar de loodsen terug. De kolonisten praatten opgewonden met elkaar. Niemand wist welk spel er eigenlijk werd gespeeld. Alleen Gunter Viesspahn scheen een bepaald vermoeden te hebben, maar hij zei niets. Ik zag Rhodan in de politiehelikopter stappen. Ditmaal ging hij echter niet op de bestuurdersplaats zitten. De barbaar had het gewaagd, op grond van een eenvoudige, logische redene ring een goed vliegtuig te vernielen. Hij had niet zeker geweten of ik werkeli jk in de buurt was en mij daarom eerst ge legenheid gegeven in alle gemoedsrust in de helikopter te stappen. Hij had met alle mogelijkheden reke ning gehouden en volgens het motto 'zeker is zeker' gehandeld. Ik kon mezelf wel voor m'n hoofd slaan om mijn o nvergeeflijke onvoorzichtigheid. Het had mij immers moeten opval len, dat Rhodan een man van de veiligheidsdienst in het café achtergelaten! Die man had natuurlijk bevel gekregen, niemand op het landingsterrein toe te laten. Rhodan had ongestoord willen s chieten. Ik, en ik alleen, was zijn doel wit geweest! Ik wist slechts met de grootste moeite mijn woede de baas te worden. Deze magere barbaar kon pas enige uren op Venus zijn en toch had hij het mij al benauwder gemaakt dan de hele Venusiaanse veiligheids dienst in zes dagen aardse tijd! Van nu af aan werd het ernst. Deze man zou geen fatale denkfout maken, daar was ik vast van overtuigd!

Precies anderhalf uur later landde Viesspahns nieuwe vliegtuig op het ter rein voor het café. Rhodan had woord gehouden ! Het was bepaald griezelig, zo snel als hij wist te handelen. De piloot was niemand anders dan die verwenste reuzenmuis in uniform. Het was gewoonweg bespottelijk dat men een gat in de overall van het buitenaardse schepsel had geknipt, zodat het zijn lepe lachtige beverstaart op de grond kon laten rusten. Het beest had nu ook nog een soort radiohelm op, waaronder de spitse snuit met de ontblote knaagtand te zien was. Het nauwelijks een meter hoge wezen ging gewichtig voor de breed grijnzen de Viesspahn staan en stelde de zwartbaard met een piepstem op de hoogte van de rechten en plichten van de kolonist.

In mijn diepste binnenste wist ik dat mijn haat tegen de 'geüniformeerde' ongerechtvaardigd was. Mijn gevoel zei mij dat dit belachelijke schepsel in het zonnestelsel nog veel vreemder was dan ik. Hoe kwam het er dan bij, zo pocherig te doen? In een felle, zinloze vlaag van woede, raapte ik een half verrot stuk hout op en gooide het de opschepper met vol le kracht tegen zijn snuit. Bij alle goden van de aardse klassieke oudheid, dat had ik niet moeten doen. Toen ik gegooid had, was mijn woede meteen verdwenen. Een ogenblik later koos ik het hazenpad. Het was een ge luk dat de razend wordende reuzen muis mij niet kon zien en mij ook niet telepathisch kon peil en. Het was verschrikkelijk, te zien wat het pelswezen nu met de volkomen onschuldige pioniers deed. Het buitenaardse schepsel was beslist een groot telekineet, anders zou het hem niet zijn gelukt, de angstig schreeuwende kolonisten één voor één in een mod derpoel te gooien, om hen vervolgens, stinkend en smerig in huizenhoge boomtoppen te doen belanden. Daarna rolde het beest over het gladde beton van het landingsterrein en lachte zoals ik nog nooit tevoren een galac tisch wezen had horen lachen. Alleen Viesspahn was gespaard, daar het dier scheen te weten, dat het stuk hout niet uit zijn handen was gekomen. Ik wist nu tenminste wat ik aan Rho dans 'vriend' had. Viesspahn maakte een, eerbiedige bui ging, toen het schepsel verdween alsof het hier nooit was geweest. 'Ik zal jullie leren!' riep het eerst nog. Ik keek naar Viesspahn, die vlug zijn bagage aansleepte. De door Rhodan vernielde machine was leeg geweest. Bedaard liep ik naar het nieuwe vlieg tuig. Toen de kolonist haastig startte, zat ik op de achterbank. Mijn gevoel zei mij, dat Rhodan geen tweede keer zou aanvallen. Waarschijnlijk was hij nu bezig, nog een paar mutanten van zijn geheimzin nige korps te mobiliseren. Wie van hen kon voor mij gevaarlijk worden? Tele paten niet, dat was gebleken. Dus wie moest Rhodan inzetten, om mij ondanks mijn gedachtenscherm en lichtgolfom leider te kunnen vinden? Dat was een voor mij niet te beant woorden vraag, daar ik niet wist wie de barbaar als troef achter de hand had. Ik had er nu alweer spijt van dat ik niet h ad geschoten. Hoe moest ik ooit in het Arkon-stelsel komen als ik Rhodan tel kens weer spaarde? Dat was toch zin loos! Was hij de doodsvijand van mijn eerbiedwaardige volk, of niet?

8

De orkaan scheen de beesten dol te maken. Een minuut of vijf geleden waren de twee torens van vlees, pezen en ijzersterke beenderen uit het nabije oerwoud gekomen, om op Viesspahns goed verzorgde akkers een vreemde dans uit te voeren. Het waren twee sprinthagedissen, zoals ze op Venus werden genoemd. Ze hadden ongeveer de lichaamsvorm van een aardse kangoeroe, met dat verschil dat hun langgerekte kop met de platte snuit dertig meter hoog in de lucht stak. Sprinthagedissen behoorden tot de ge vaarlijkste roofdieren van deze oerwe reld. Hun hoornachtige pantser was op sommige plaatsen vijfenveertig centimeter dik. Ze konden een angstwekkende snelheid ontwikkelen. Voordat de mens verscheen, hadden zij tot de ongekroonde heersers over deze pla neet behoord. Even vóór hen was een zogenaamde 'trampier', een soort mammoet, in wilde vlucht uit het oerwoud gekomen. Deze plantenetende viervoeter had Viesspahns akkers in enkele ogenblikken verwoest. Waar hij zijn enorme po ten had neergezet, waren diepe, drassige kraters ontstaan. Toen de sprinthagedissen de open plek aan de hoge, ste ile oever van de Hondorivier hadden bereikt, hadden ze plot seling de achtervolging van de trampier gestaakt. Ze waren enige minuten hoog opgericht op het terrein blijven staan, voordat ze met hun dans begonnen. Viesspahn zat in het schakelstation van zij n moderne junglefarm. Hij was bezig de op afstand bestuurde robottracto ren naar huis te halen, voordat ze door de monsters ontdekt en aangevallen zouden worden. Daar ik mij in het krachtstation be vond, hoorde ik zijn verschrikkelijke verwensingen. Ik was sinds. drie dagen op zijn farm, maar dat wist hij niet. Ik had er niets voor gevoeld, de naar het scheen niet erg betrouwbare kerel van mijn aanwezigheid op de hoogte te stel len. Mettertijd zou hij zich echter gaan verbazen over het slinken van zijn le vensmiddelenvoorraad. Vóór die tijd moest ik een uitweg vinden. Achter mij sloeg een vijfhonderd -ampère-automaat-zekering door. Ze behoorde tot de stroomkring van het zuidelij ke hoogspanningsnet, dat de hollende trampier niet had kunnen tegenhouden. De r ode controle-lampen flitsten steeds sneller, tot ze constant bleven branden. Driemaal werd het contact van de vijfhonderd ampère-automaat door het inspringende elektronische krachtveld hersteld. Driemaal sloeg de zekering weer met een harde knal door. De stroomkring was buiten bedrijf gesteld en daarmee de onder hoogspanning staande afrastering. Viesspahns verwensingen namen in he vigheid toe. Ik trok mij in de isolatieka mer van het schakelstation terug. Ach ter de sterke stalen deur gonsde de om vormer van de reactor. Viesspahn beschikte over een moderne kernreactor met een maximum vermogen van duizend kilowatt -uur. Dat was voldoende voor het stroomverbruik van de farm. De tractoren beschikten over een afzonderlijke energievoorziening.

Ik keek door de dikke pantserplasticruiten van het controlestation naar buiten. De orkaan had zich in enkele seconden tot volle kracht ontwikkeld. Ik wist dat de lange Venusnacht in aantocht was. Het zou hier gedurende twaalf aardse dagen pikdonker zijn. Door de rotatie van de planeet naderden we de beruchte schemering-zone, waarin het noch goed licht noch bepaald donker was. Deze zone was ook al een gevolg van de trage rotatie van Venus. Met het intreden van de langdurige schemering was de storm opgestoken. De regen viel plotseling met bakken uit de lucht. De plotselinge afkoeling bracht echter geen verkwikking. Viesspahns vloeken gingen verloren in het geloei van de buiten woedende orkaan. Hij scheen er echter niet in te sla gen, de kostbare machines in de ondergrondse garages te loodsen. Ik voelde mij niet erg prettig meer in de nauwe isolatiekamer, die in het voetstuk van een stevige betonnen toren was uitgespaard. Alle farms op Venus hadden zo'n energietoren, waarvan de top uit een pantserplastic koepel bestond. Van daaruit kon men het gehele farmterrein en de erbij behorende gebouwen overzien. Dergelijke constructies waren op de tweede planeet van de zon beslist noodzakelijk. Als de monsters uit het oerwoud kwamen, moesten ze tijdig worden verjaagd. De schemertijd was daarom bijzonder berucht. De hagedissen schenen door de snelle klimaatverandering in een soort roes te geraken. Ze werden dan onrustig en agressief. De gebaarde farmer strompelde ge jaagd langs mijn provisorische schuil plaats. Ik dook onwillekeurig ineen, toen hij met zijn vuist tegen de schake laar van het kleine energiekanon sloeg, dat hoog bovenin de koepel draaibaar was opgesteld. Men had een speciale vergunning van de regering nodig om dergelijke krachtige wapens te mogen gebruiken. Ze werden uitsluite nd in stationaire uitvoering geleverd en regelmatig door ambtenaren uit Port Venus gecontroleerd. Viesspahn was al bezig de steile, licht metalen wenteltrap op te klimmen, toen ik voorzichtig uit mijn onbehaaglijke schuilplaats te voorschijn kwam. Boven mij hoorde ik het getrappel van zijn zware laarzen. Hij bereikte het kleine platform vanwaar het draaibare kanon werd bediend. Ik zag dat hij beide richtapparaten in schakelde. Ze bestonden uit een infrarood -peilapparaat en een daarmee verbonden radiomeetinstrument. Viesspahn kon zodoende in het pikdonker zijn doel duidelijk zien. Ik vroeg mij verbaasd af, of het wel verstandig was, de eeuwig op standige kolonisten zulke vernietigingsinstrumenten in handen te geven. Hoe gemakkelijk was het niet zo'n kanonnetje te demonteren en voor andere doeleinden te gebruiken. Ik ging in de draaistoel vóór de af standsbesturing van de tractoren zitten en wachtte op de dingen die komen zou den. Ware watervallen werden van bui tenaf, waar het inmiddels donker was geworde n, door de loeiende storm tegen de pantserplastic vensters geslingerd. Het was alsof deze nog zo jonge wereld alweer verging, De meter wees een windsnelheid van honderd tachtig kilometer per uur aan. Bij zo'n storm leek het niet raadzaam zich buiten een ve ilig onderkomen te begeven. Viesspahn zat loerend op het, aan zijn draaibare kanon bevestigde bankje. De twee sprinthagedissen bevonden zich op een afstand van ongeveer tweehonderd meter. Ondanks die grote afstand, leken ze wandelende kerktorens. Met hun verschrikkelijke, lange, hoornach tige staarten sloegen ze vele kubieke meters vruchtbare grond uit de plotseling doorweekte bodem. De orkaan scheen de dertig meter hoge giganten niet te deren. Ze sprongen over het terrein rond, wierpen zich te gen de wind in en lieten daarbij een zo hels gebrul horen, dat ik onwillekeurig mijn wapen steviger vastgreep. Ik week geen minuut van de enige veilige plek in deze jungle-hel. Ik had mij weliswaar uit Viesspahns arsenaal nog een zware, maar handzame shockstraIer toegeëigend, maar die zou in het ergste geval jammerlijk ontoereikend blijken te zijn. Tegen sprinthagedissen kon men slechts met een waar vernieti gingswapen iets uitrichten. Toen de monsters nog dichterbij kwa men, opende Viesspahn het vuur. Ik had mijn gezicht voorzichtigheidshalve van de trechtermonding van de loop afgewend. Toch werd ik bijna door de witte gloed verblind. Een onwezenlijk gebulder overstemde het geloei van de storm. Een armdikke energiestraal schoot naar buiten de hel in. De vuurstraal ve roorzaakte een fascinerend verschijnsel. Het was alsof iemand een tunnel door de neerstorten de watermassa's trok. Dichte dampwol ken trokken er door, tot ze door de storm gegrepen en aan flarden gescheurd werden. Viesspahn had goed gemikt. Tussen de kort e voorpoten van een van de hagedissen ontstond een felle lichtplek, waaruit op hetzelfde moment flitsende bliksemstralen schoten. De niet door het lichaam geabsorbeerde resterende energie flitste in de vorm van felle ontladingen uit het rugpantser van het ondier. Ik zag het machtige lichaam ineenzakken. De hagedis was ongetwijfeld dodelijk getroffen, maar hij maakte nog reflexbewegingen in zijn doodsstrijd. De kracht waarmee hij de doorweekte grond omwoelde, was verschrikkelijk. De tweede sauriër rende bru llend weg en verdween in de van de hemel neerstortende muur van water. Ik keek een beetje ontdaan naar Vies spahn op. Zijn baard ging op en neer. Hij scheen zich weer aan zijn verwen singen over te geven. Deze karaktereigenschap beviel mij niet in de man. Ik wilde mij juist in het aangrenzende magazijn terugtrekken, toen buiten het onweer losbarstte. Het oorverdovende geknal en gebulder deed mij de handen tegen mijn oren drukken. Nee, dit was geen wereld om met vreedzame karak ters te veroveren. Er waren mannen als Gunter Viesspahn voor nodig om deze planeet geleidelijk te temmen.

Niet ver van de koepel stonden een paar oerwoudreuzen in lichter laaie. Ze brandden ondanks de stromende regen en van vocht verzadigde omgeving. Zo'n onweer had ik op aarde nog noo it meegemaakt. Viesspahn zat nog steeds achter zijn energiekanon. Ik had zo het gevoel, dat de in zijn handen liggende macht hem in een soort van roes bracht. Ik wilde juist weggaan, toen ik de be weging zag. Vlak achter de nerveus geworden kolonist ontstond een lichaam uit het niets. Toen de contouren zich scherp aftekenden, zag ik pas dat daar in werkelijkheid twee lichamen plotse ling waren verschenen. Ditmaal schrok ik niet zo hevig. Ik ken de die drommelse reuzenmuis met zijn beverstaart! Ik verroerde mij niet, hoewel in het geweld van de storm alle ge luid verloren ging. Bijna onbewust greep ik naar de shock straIer in mijn gordel. Het was alsof mijn extra-brein mij spottend uitdaagde. Waarom schroomde ik, Rhodans vrienden, als het moest, met een dodelijk wapen aan te vallen? Het was een paradox, want ook mijn logica-sector mij met pijnlijke steken te kennen gaf. Het tweede lichaam was ongetwijfeld dat van een Terraan. Hij kwam van de rug van het buitenaardse wezen, dat de stevig gebouwde man waarschij nlijk had vervoerd. Ik constateerde ontsteld, dat ik de capaciteiten van dit niet -menselijk wezen had onderschat. Als het nog een ander wezen in zijn dematerialisering kon betrekken, moest het over ongekende krachten beschikken. Ik stond in een enigszins gebogen houding achter de schakelkast van de tractorafstandsbesturing. Het was een zware, bijna manshoge kast, die mij, ook als ik niet onzichtbaar was geweest, aan het gezicht zou hebben onttrokken. Viesspahn had niets van de indringers gemerkt. Hij zat nog steeds in een loerende houding op het bankje en gaf met krachtige vloeken lucht aan zijn ontstemming. Het belachelijke wezen, dat door Rho dan 'Gucky' werd genoemd, scheen de gedachten van de farmer te lezen. Plotseling begreep ik, dat Rhodan een verrassende controle liet houden. Ik felici teerde mezelf met het feit dat ik Viesspahn niet op de hoogte had gesteld. Als mijn aanwezigheid hem niet bekend was, kon hij, bewust of onbewust, ook niets verraden. Ik voelde een lachje van leedvermaak om mijn mond trekken. Rustig keek ik naar het platform en had kunnen lachen, toen Gucky een geërgerd gebaar maakte. De reuzenmuis had vastgesteld dat de kolonist niet van mijn verblijf plaats op de hoogte was. De met Gucky meegekomen Terraan trok berustend zijn schouders op en maakte een gebaar waaruit ik meende op te maken dat hij weer wilde vertrekken. Op dat moment gebeurde het onver wachte! De mij onbekende Terraan hief plotse ling zijn hand op en wees precies in mijn richting. Hij opende zijn mond voor een naar h et scheen luide uitroep, die ik echter door het geloei van de or kaan niet kon horen. Maar ik begreep dat de onbekende mij, ondanks mijn de flectorscherm en mijn voortreffelijke dekking had gezien. Gezien! Dat was onbegrijpelijk! Kon hij door massieve mure n en lichtbrekingsschermen heen kijken? Mijn bloed scheen de neiging te heb ben, zich tegen alle natuurwetten in, uitsluitend in mijn hersenen te verza melen. Het was een verrassingsschok, die mensen zoals ik geestelijk neerslaan en alle initiatief ontneme n. Ik hoorde nog slechts de waarschuwing van mijn onmiddellijk invallende extra -brein.

'De kleine!'

Ik richtte de shockstraIer, toen de reuzenmuis zich opmerkelijk lenig om draaide en mij aankeek. Nu ik eenmaal ontdekt was, vormde dat buitenaardse wezen ongetwijfeld het grootste gevaar. Ik had gezien wat het met de pioniers had gedaan. De Terraan riep weer iets en greep te gelijkertijd naar zijn handstraIer. Op dat moment drukte ik af. Ik hoorde de knal van de zenuwverlam mende ontlading. De felle lichtfli ts nam ik slechts vaag waar, daar mijn ogen door de aandrang van het bloed in mijn hoofd, de dienst weigerden. Boven werd het kleine lichaam van het buitenaardse wezen door mijn shock straal gegrepen. Ik zag de snuit van de muis open gaan, voor hij met verstijvende spieren en verlamde zenuwen op de grond viel. Hij was voor ruim een uur buiten gevecht gesteld. Mijn tweede schot volgde gelijk met dat van de Terraan, wie het echter veel meer ernst was dan mij. Ik voelde de gloeiende adem van de naaldfijne the rmostraal, die op nog geen twee meter afstand van mij in de hoge leuning van de draaistoel drong en daar een laaiende gloed deed ontstaan. De onbekende had te vlug en te gehaast geschoten, maar mijn schot was weer raak geweest. Zijn lichaam kromp ineen en viel. Met zijn laatste kracht drukte hij de vuur knop van zijn wapen nog eens in. De dunne energiestraal ging door de lichtmetalen vloer van het platform en sloeg beneden, vonken spattend, in de zekeringskast van de hoogspannings versperring. Ik was mijn gevaarlijke schrikseconde alweer te boven. Toen de verwachte bliksemstraal uit de gloeiende metalen kast schoot, was ik al door de openstaande deur van de isolatiekamer. Gunter Viesspahn staarde met open mond naar de twee roerloze gedaanten. Het duurde even voor hij naar beneden kwam, om met een handblusser de brand te lijf te gaan. Hij had het vuur spoedig geblust en ik trok mij tevreden terug. Viesspahn was volkomen ontdaan. Hij keek met verschrikt rollende ogen om zich heen en scheen maar niet te begrij pen waar die twee schoten vandaan gekomen waren.

Ik trok mij zo stilletjes mogelijk uit het met rook gevulde vertrek terug. De linkerarm van de verlamde Terraan hing over de rand van het platform. Ik zag duidelijk dat het signaallampje van de om zijn pols bevestigde microradio begon te flikkeren. De twee spionnen waren dus niet alleen gekomen. Als ik mij niet vergiste, was Perry Rhodan ook in de buurt, en waarschijnlijk met een hele politiemacht. Een man als hij, deed zijn zetten perfect of helemaal niet. Ik begreep dat ik geen seconde te verliezen had. Vlug, maar innerlijk volkomen kalm, ging ik naar de voorraadloods waar ik de laatste dagen had geslapen. Ik greep het pak met geconcentreerd voedsel, dat ik al had klaar gelegd, hing het over mijn schouder en lette er op dat het binnen mijn deflectorscherm bleef. Ik verzorgde de laatste details, controleerde mijn zware impulswapen en opende toen het deksel van de noodtunnel, die Viesspahn een jaar geleden met behulp van een atoom-compressor in de grond had ge smolten. De schacht liep steil omlaag naar een portaal en van daar in rechte lijn naar de oever van de Hondo-rivier. Een tweede onderaardse gang liep in tegenovergestelde richting naar de reactorkamer. Deze gang verbond het na bij gelegen woonhuis met de energietoren. Als Rhodan dus van daaruit een aanval waagde, zou hij mij niet meer aantreffen. Het was het resultaat van een zuiver logische redenering, dat mij de minder gemakkelijke tunnel deed kiezen. Ik luisterde of ik beneden een geluid hoorde, voor ik het zware deksel boven mijn hoofd sloot. Ik schoof van binnen de grendel er voor, ofschoon deze met een enkel straalschot, gelijk met het deksel vernield kon worden. Ik berekende vlug, dat een afkoelingstijd van minstens vijftien minuten nodig was, voordat men mij door de opengesmolten schacht opening kon volgen. De tunnel was rond en hoogstens een meter hoog. Ik moest diep bukken en het onhandige energiewapen schuin voor mij houden. Mijn lamp verspreid de een helder licht, dat duizendvoudig door de als ver glaasde wanden werd teruggekaatst. Ik had deze weg al dikwijls afgelegd en wist daardoor dat hij een kleine zeshonderd meter lang was. Ditmaal nam ik echter niet de tijd om halverwege mijn pijnlijke rug in een liggende houding te ontspannen. Rhodan behoorde niet tot de mensen die in kritieke situaties kostbare seconden cadeau geven. Die Gucky was een goede telepaat. Rhodan bezat die gave eveneens, of schoon slechts in geringe mate. Hij zou dus nu al weten dat zijn kleine vriend buiten gevecht gesteld was. Terwijl ik mij verder haastte, dacht ik nuchter na over de vraag hoe de Terraan mij had kunnen zien.

Hij was waarschijnlijk een lid van Rhodans mutantenkorps. Als de onbekende inderdaad door mijn deflectorscherm heen had kunnen zien, zou ook vaste materie geen belemmering voor zijn geestkracht vormen. Hij scheen echter geen andere gaven te bezitten. Het was volkomen juist geweest, dat ik de reuzenmuis het eerst had uitgeschakeld. Ik haalde het gezicht van de onbekende mutant voor mijn geest. Nadat Rhodans telepaten, dank zij mijn gedachten scherm zo jammerlijk hadden gefaald, was hij mijn meest verbitterde vijand geworden. Waarschijnlijk zou Rhodan zijn ziener van nu af aan achter mij aan sturen. Als hij mij eenmaal had gezien, konden zijn metgezellen het v uur op mij openen, of mij met bovennatuurlijke machtsmidde len aanvallen. 'Je had hem moeten doden,stommeling!' seinde mijn extra-brein. Ik klemde mijn lippen stevig op elkaar, haalde diep adem en snelde verder. Zonder rustpauze werd de lange weg een marte ling. Ik mocht echter niet wachten. Toen ik eindelijk de uitgang bereikte, hoorde ik achter de stalen deur het water van de Rondo-rivier bruisen. De orkaan woedde nog steeds. In de schemeringzone konden zulke stormen lang aanhouden. Ik opende de manshoge deur en keek voorzichtig in de grot, waarvan, de bodem al met water bedekt was. Daar dobberde Viesspahns pantserplastic -boot op de golven. Ret was een zeer sterk, onzinkbaar, ge heel overdekt vaartuig. De motor werkte volgens het terugstoot-principe, waarbij het opgenomen water door een krachtige turbopomp onder hoge druk via een draaibare straalpijp werd uitge stoten. Deze straalpijp diende tevens als roer. Ik had mij uit voorzorg met de boot ver trouwd gemaakt, wat mij nu zeer goed te stade kwam. Ik daalde de smalle aluminium ladder af. Toen ik het grote, waterdicht afge sloten luik opende, flitste het lampje boven het stuurrad aan. Alles was prima in orde. Ik tilde het deksel van het motorcompartiment op en overtuigde mij ervan dat het éénper soons-zweeftoestel, dank daar twee dagen tevoren had verstopt, nog aanwezig was. Viesspahn had zich in die tijd niet om de boot bekommerd. Ik legde mijn wapen op de voorste zit bank, schakelde de miniatuurreactor in en drukte de etappeschakelaar van de sterke pompmoto r naar rechts. Met een ruk, en onmiddellijk op de stuurdruk van de straalstoot reage rend, kwam de boot in beweging. Ik wist dat de, op deze plaats reeds drie mijl brede Hondo -rivier op dat moment op een door de storm opgezweepte oceaan zou gelijken. Er bleef mij echter geen andere keus, dan langs deze weg het gevaarlijke gebied te verlaten.

Ik zette mij schrap, met mijn voeten te gen de voorste dwarswand en duwde de stroomschakelaar op volle kracht. Met een hevige ruk schoot de boot vooruit, drong door de van de oever afhangende woekerplanten heen en schoot de brede inham in. Ik werd door het voorwereldlijk ge weld van de orkaan ontvangen. Boven de hoge steile oevers schenen boosaar dige demonen om de heerschappij te vechten. Zolang ik mij nog in de beschu tte inham bevond, deden zich geen ernstige moeilijkheden voor. Die begonnen pas toen ik het open water bereikte. Plotseling en zonder overgang, werd de kleine turboboot door de golven gegrepen. Het leek inderdaad alsof ik plotse ling in een oceaan was terechtgekomen. Voor ik er erg in had, spoelden de schuimende golven al over het vaste pantserplastic dak heen. Ik sloeg nauwelijks acht op de woeden de elementen. Daar de wind van links kwam, moest ik de motor op volle kracht laten lopen, om de boot niet te l aten afdrijven. Ik wilde mij zo ver mo gelijk van de oever verwijderen en op het in pikdonker gehulde midden van de rivier komen. Daar zou men mij moeilijk met behulp van radar kunnen peilen. Na enkele seconden kwam het stampende en slingerende vaartuig buiten de beschutting van de oever. Ik kon niets meer zien. Om mij heen borrelde en kookte de anders zo rustige Hondo, als of onzichtbare monsters bezig waren de rivierbedding om te ploegen. Na enige ogenblikken begon ik de hoop te koesteren dat ik aan de s tellig gelande strijdkrachten was ontkomen, maar nauwelijks was ik hiermee begonnen, of achter mij brak de hel los. Ik kon het gebulder van de schoten in het onophoudelijke geloei van de orkaan niet horen, maar ik zag de fellichte energiestralen, die rechts en links van de boot het water raakten, waar ze dampende en sissende fonteinen ver oorzaakten. Ik bleef volkomen kalm. Arkoniden uit mijn ontwikkelingsperiode geraken niet meer in paniek wanneer het ver wachte gebeurt. Ik deed alleen mijn best, de toch al nauwelijks bestuurbare boot niet nog heviger te laten stampen. Enige seconden later werd er al ver mis geschoten. Waarschijnlijk werden drijvende boomstammen door de automati sche zoekers waargenomen. Na de laatste lichtflits wist ik dat ik mij ongevee r in het midden van de rivier bevond. Ik liet de boot aan de sterke stroom over, die mij in samenwerking met de rugwind snel buiten de gevaren zone bracht. Het was moeilijk om ook maar bij benadering de snelheid te schatten. Nu en dan schoof de platte kiel over hindernissen heen. De Hondo had vele ondiepten, die ik slechts kon hopen te vermijden. Ik schakelde de kleine infrarood -kijker in, om tenminste iets te kunnen zien. De rivier leek een kokende reuzenketel. Ik was nu betrekkelijk veilig, daar Rho dan stellig heel goed wist, dat zijn vlieg tuigen in deze storm niets konden uitrichten. Ik hoopte dan ook dat de orkaan zou aanhouden, hoewel de nu met rukwinden gepaard gaande buien erop wezen dat de natuurkrachten spoedig uitgeput zouden zijn. Acht mijl stroomafwaarts waren de beroemde Marshall-watervallen. Daar stortte het water van de Hondo bijna drie mijl diep in: het dal. Het was duidelijk dat ik zo'n val niet zou overleven. Ik had de snelheid van de boot onder schat. Voordat ik mijn plan goed had doordacht, hoorde ik boven het reeds afnemende geloei van de storm uit, een in kracht toenemend gebulder. In de verte staken scherp getande rot sen uit het water op. Niet ver daarachter begon het water te vallen. De boot kreeg een enorme snelheid, zodat ik onmiddellijk begon hem naar de nog ver verwijderde oever te sturen. Op het laatste ogenblik slaagde ik er in, uit de sterke stroom te komen; Met een onheilspellend gekraak schampte de kiel een hindernis. Ik scheen precies in een ondiep gedeelte te zijn terecht gekomen. Ik zette de motor af en luisterde. Ver in het oosten begon de hemel al licht te worden, voorzover dat in de scheme ringzone tenminste mogelijk was. Het werd de allerhoogste tijd, als ik voor mijn voornemen nog van de duisternis en de laatste buien gebruik wilde maken. Voor ik het cabineluik opende, gespte ik het éénpersoons-zweeftoestel aan. Het bestond uit twee, driebladige, in tegengestelde richting draaiende mi niatuur propellers, die zich door de ont stane centrifugaalkracht ontvouwden. Nu v ormden die zeer buigzame propellerbladen een klein pakje op de rugzak met de miniatuur atoommotor. Toen ik uitstapte, werd ik door de wind gegrepen. De kracht van de storm was nog veel groter, dan ik in de beschut ting van mijn cabine had vermoed. Ik draa ide de boot met de voorsteven naar de rivier, duwde, ver voorover gebo gen, de schakelaar van de motor op vol le kracht en liet hem vervolgens het water inschieten. Peinzend keek ik het met grote snel heid wegstuivende vaartuig na. Het werd onmiddellijk door de stroom gegrepen. Na enkele ogenblikken verdween het in dè schuimende golven. De val over de muur van rots en water kon ik niet meer zien. Het was nu alleen nog de vraag of Rho dan het 'ongeluk' zou accepteren. 'Doet er niet toe, tijd winnen!' zei mijn logica-sector. Ik knikte onwillekeurig. Een kleine tijdwinst was inderdaad zeer belangrijk. Rhodan zou consciëntieus genoeg zijn om in dé overblijfselen van de boot naar mijn lijk te zoeken. Ik achtte het vanzelfsprekend dat hij daarbij aan de gevaarli jke waterval zou denken. Het was volkomen logisch met een mogelij ke val rekening te houden. Ik was hier onbekend en op de vlucht geweest, en bovendien woedde de orkaan. Wat lag meer voor de hand dan aan te nemen dat er een ongeluk gebeurd kon zijn!

In de beschutting van de oeverbegroeiing, wachtte ik tot de wind verder zou afnemen. Toen het weer mij draaglijk leek, trok ik de inschuifbare stuur en bedieningsknuppel uit. Mijn rugzak werd een vliegtuig. Het gonzen van de in de rotorkop ingebouwde motor, werd overstemd door het felle geknetter van de zich ontvou wende propellerbladen. Zachtjes zweefde ik de heiige, vochtige lucht in, maar bleef nog beneden de uitnodigen de boomkruinen, die mij in geval van nood een snel bereikbare dekking zou den bieden. Even later schuimde onder mij de grootste tot dusver ontdekte waterval van de planeet Venus. Ik rilde toen ik bedacht dat ik nu verpletterd daar be neden had kunnen liggen. Ik schakelde op voorwaartse snelheid over en zweefde met honderdvijftig kilometer per uur zó laag over het wateroppervlak, dat ik nu en dan mijn voeten voor plotseling opduikende rots blokken in veiligheid moest brengen. Mijn doel was Port Venus. Ik had er van afgezien, nog langer in het verborgene te blijven. Perry Rhodan liet zich niet zo gemakkelijk om de tuin leiden. Nog slechts enkele uren geleden had ik met de gedachte gespeeld, het grote robot-brein van Venus onder mijn contro le te brengen. Ik kende de installatie zeer goed, en wist ook hoe ik via de ver schillende noodgangen in het b innenste van de rotsvesting kon komen. Nu Rhodan echter zo consequent mijn verblijfplaats had opgespoord, vielen al mijn plannen in duigen. De barbaar met zijn grijze ogen zou in de allereerste plaats aan de door mij bedreigde compu ter hebben gedacht. Ik was er dan ook van overtuigd, dat het kostbare brein streng zou worden bewaakt. Nee, mijn grote kans kon slechts in het brandpunt van de gebeurtenissen liggen, namelijk in Port Venus! Ik had in gezien, dat iemand als ik zich nergens beter kan verbergen dan in een grote stad met haar bedrijvigheid. Daar zou ik mij wel ergens kunnen verbergen en op een dag de kans krijgen een klein, supersnel ruimtevaartuig te kapen of onopgemerkt aan boord van een groot ruimteschip te sluipen. Ik had al enige tijd mijn licht golfomleider gespaard. Daar het gevaar voor ontdekking allengs groter werd, schakelde ik hem nu weer in. Van Rhodans vliegtuigen was niets te zien of te horen. Waarschijnlijk was de heerser over het zonnestelsel nog met het verhoor bezig, hoewel Viesspahn natuurlijk niets kon uitlaten. Ik kreeg weer moed. De situatie leek plotseling niet meer zo wanhopig. Ik moest Port Venus bereiken. 'Waarheen?' vroeg mijn logica-sector. 'Naar Marlis misschien?'

Nee, het meisje was taboe. Ik zou haar in het gunstigste gev al nog eens van verre kunnen zien. Terwijl ik steeds verder de loop van de rivier volgde, nam ik mij voor, in een brief aan Perry Rhodan om clementie voor Marlis te vragen. Die verstandige barbaar zou stellig al hebben begrepen dat zij slechts een onderges chikte rol speelde. Waarheen in Port Venus?' vroeg mijn extra-brein weer. In gedachten ging ik de verschillende mogelijkheden na; tot het grote aard museum mij te binnen schoot. Natuurlijk, waarom zou ik mij daar niet ver bergen? De zalen waren groot en onoverzichtelijk. Als die vreemde mutant met zijn helderziendheid verscheen, kon ik hem telkens weer ontwijken. Ik had in ieder geval de beste uitgangspo sitie voor een' bliksemsnelle actie. Waarschijnlijk zou ik hem toch moeten doden. Als hij slechts enkele ogenblikken nodig had om zich geestelijk te con centreren, bood hij mij daarmee een goede aanvalsmogelijkheid. Mensen als ik laten zich door schijnbaar bovennatuurlijke zaken niet beïnvloeden. Ook Rhodans mutanten waren slechts mensen, met hun fouten en zwakheden. Het aardmuseum lokte mij steeds meer aan. Het idee was echter niet zozeer logisch gefundeerd als wel een gevoelsar gument. Niemand kende de geschiedenis van de aarde beter dan ik. Ik had al geleefd, toen de eerste Romeinse kooplieden naar Germanië kwamen, om smeedijzeren wapens tegen goud en barnsteen te ruilen. Ik had Leif Erikson ertoe gebracht, steeds verder naar het westen te zeilen, tot de Noord Ameri kaanse kust werd bereikt. Ik werd sterk aangelokt door de vele voorwerpen die dat mus eum moest bevatten. Bovendien was er in de kelder een restaurant, waar ik zou kunnen eten. De gedachte daaraan was een gerust stelling voor mijn geweten. Mijn extra brein zweeg. Het scheen te hebben in gezien, dat ik een bepaald stadium van vermoeidheid had bereikt. Waarschijnlijk waren er in mijn diepste binnenste al emotionele stromingen, die mij het zinloze van een voortgezette vlucht vaag deden inzien. Ik was licha melijk en geestelijk jong gebleven, maar de eeuwen deden zich gelden. Ze hadden een schat aan ervaringen en teleurstellingen gebracht. Mijn kennis, doorstane moeilijkheden en slechts met tegenzin opgegeven vreugden, vormden een sterkere band tussen mij en de mensheid, dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Waarom ging ik die beminnelijke bar baren eigenlijk uit de weg? Was het uit eigenzinnigheid, trots, traditionalisme? Wellicht een zekere verwaandheid om mijn hoge afkomst? Tienduizend jaar was ik een leermeester van de mensen geweest. Ik had leidende personen ge leid en dingen gedaan, die d e geschiedschrijvers verbazingwekkend en haast ongelooflijk leken. Zij vroegen zich nu nog af, hoe Hannibals olifanten over de Alpen waren gekomen. Ik had destijds de macht van Rome willen vernietigen, daar ik niets voelde voor een mettertijd verstarrend imperium. Toen ik bijna een overhangende dikke tak ramde, riep ik mezelf tot de orde. Al dat gemijmer was zinloos. Ik wilde naar huis, waar nu mijn plaats was. Waarschijnlijk had mijn eerbiedwaardige volk ook hulp nodig.

Na het vallen van de nacht had, ee n dikke, fluweelzwarte wolkenlaag zich over Port Venus uitgebreid. Het was merk baar minder druk, en ten slotte stil ge worden in het museum. Gedurende de lange Venusnacht ble ven de kolonisten op hun farms, om de levendig wordende monsters te verja gen. Toen de laatste bezoekers waren ver dwenen en de lichten in Port Venus aangingen, had ik met een bezwaard hart mijn lichtgolfomleider weer ingeschakeld. Het was nu tijd om verrassing door indringers te voorkomen, die ik pas zou zien als ze materialiseerden . Ik was dus weer onzichtbaar geworden, wat mij er onder meer toe had verleid, rustig door de grote zalen te slenteren. Veel van de hier tentoongestelde voorwerpen uit het grote verleden van de aarde waren niet echt. Men had zijn best gedaan, de imitaties zo natuurgetrouw mogelijk te doen zijn, hetgeen echter niet altijd was gelukt. Ik had mij vooral geërgerd in de zaal waar de vroeg Germaanse en Scandinavische wapens tentoongesteld waren. De tweesnijdende zwaarden waren deels veel te groot en te zwaar. H et leek alsof er in die tijd uitsluitend reuzen en ware helden hadden geleefd. In werke lijkheid waren de toen levende mensen meestal kleiner en tengerder geweest dan die van tegenwoordig. Ik ontmoette overal geschiedkundige vervalsingen, maar er waren ook goede en mooie dingen te zien. Ik kon er niet genoeg van krijgen, naar die stille ge tuigen van een woest verleden te kijken. Sinds ongeveer twintig uur had nie mand zich meer in het museum laten zien. De deuren waren gesloten en de grote lampen uitgedra aid. Het was echter nog licht genoeg om alles rustig te bekijken en voorzichtig te betasten. Port Venus sliep. De mensen hadden hun levensgewoonten meegebracht. Daar de slaap biologisch noodzakelijk was, kon men zich niet aan de lange da gen en nachten van de vreemde wereld aanpassen. Men sliep en werkte in vast gestelde perioden, onverschillig of het op Venus dag was of niet. Sinds enige uren werd ik door een he vige onrust gekweld. Viermaal vieren twintig uur geleden was ik behouden in het museum aangeko men en sindsdien had zich nog geen enkele moeilijkheid voorgedaan. In het kelderrestaurant had ik mijn portie voedsel uit de automaat getrok ken. Ik had niets behoeven weg te nemen, op een sterke handstraler na, die ik uit de holster van een dronken kolonist had getrokken. Pas later had ik gezien dat het een wapen was, dat de farmer door de regering kosteloos ter beschikking was gesteld. Dat betekende een bron van gevaar, daar de man zijn verlies zeker had ge meld. Het was echter wel lastig geweest, het zware en onhandige energiegeweer voortdurend mee te sjouwen. Maar ik wilde ook weer niet helemaal ongewapend zijn, daar ik de shockstraIer nu niet meer als een volwaardig wapen beschouwde.

Toen beneden de grote deuren werden gesloten, was ik door een gevoel van eenzaamheid overweldigd. Ik was on rustig van mijn ligplaats opgestaan, die uit een imitatie van het praalbed van Lodewijk XIV bestond. Ik slenterde een uurlang door de ver schillende afdelingen, verdiepte mij. hier en daar in herinneringen, en kwam ten slotte weer in de zaal met de Ger maanse voorwerpen terecht. Helemaal achterin de zaal stond een Vi kingschip opgesteld. Het vaartuig was slechts vijftien meter lang, doch in wer kelijkheid waren deze schepen van de negende eeuw groter geweest. De plastic poppen moesten Noorman nen voorstellen. In kleding en bewape ning leken ze er ongeveer op, alleen waren de helmen versierd met horens en voorzien van metalen neusbescher mers en oorkleppen. pat klopte niet met de werkelijkheid. Ik had slechts één keer zo'n helm gezien, maar die was afkomstig geweest uit een smederij van Karel de Grote. Voor de plastic weergave van een reusachtige Viking bleef ik staan. Hij hield een tweesnijdend zwaard in zijn rech ter-en een rond schild in zijn linker hand. Ja, zo hadden ze er ongeveer uitgezien, die ruige en onversaagde mannen uit het hoge noorden. Ik ging een eindje achteruit om de pop beter te kunnen bekijken. Eigenlijk hoorde ik de harde klap van de inslaande speerpunt pas, toen ik de natrillende schacht van het met een ontzettende kracht geworpen wapen zag. De ijzeren punt had zich middenin de borst van de pop geboord. Het, plastic begon langzaam mee te geven en toen viel de speer eruit en kwam met een slag op de vloer terecht. Ik stond verstijfd. In mijn oren dreunde een dof getrommel. Het duurde even voor ik begreep dat dat het kloppen van mijn hart was. Toen ik voorzichtig omkeek, ervoor zorgend dat mijn voeten niet van de grond kwamen, zag ik niemand. De goed te overziene zaal was nog even leeg als tevoren. Er moest iemand zijn, maar ik zag nie mand. Wie had mij met mijn eigen wa pen verslagen? Ik vertrouwde nog steeds op mijn de flectorscherm en verroerde mij daarom ook niet. Als er een mutant was binnen geslopen, kon het de ziener niet zijn. Hij bezat niet de gave van de teleportatie. Maar wie was hier dan en wie had die speer geworpen? 'Als ik jou was, had ik me allang uit de voeten gemaakt, Arkonide!' zei een mannenstem spottend. Ik drukte mijn handen voor mijn mond, om mijn gekreun te verbergen. Mijn be nen schenen een ogenblik verlamd te zijn. Toen ik ze wilde bewegen, weigerden ze de dienst. De stem was onmiskenbaar.

'Ik weet wat je denkt, Arkonide!' zei Rhodans stem weer. Het geluid schalde in de grote zaal na. Het ironische tintje van deze woorden br acht mijn bloed aan het koken. Ik herstelde mij snel van mijn grenzeloze verrassing. Ik werd weer meester over mezelf, maar durfde mij nog niet door enig geluid te verraden. De speer kon louter bij toeval zo dicht bij mij in de pop zijn terechtgekomen. Ik gaf geen antwoord. Het bleef even stil, tot ik Rhodan zachtjes hoorde lachen. Een hevige woede kwam in mij op. Als hij toch maar niet altijd zo walgelijk uit de hoogte was geweest! 'Ik had je kunnen doden, onsterfelijke!' zei mijn onzichtbare tegenstander. 'Dat klinkt vreemd, hè? Onsterfelijk en toch zo kwetsbaar. Ik weet nu wat dat ding is, dat je altijd op je borst draagt. Ik beschik over gegevens uit de zeventiende eeuw. Een arts van de Zweedse koning Gus taaf Adolf heeft een geschrift nagelaten, waarin hij een buitengewoon vreemde operatie beschrijft. Een blon de reus uit het noorden zou hem nauwkeurig hebben uitgelegd hoe zo'n ingreep moest worden uitgevoerd. De arts spreekt van een glanzende koker met een scherpe naald aan het eind. Daarmee zou de bl onde officier zich hebben gestoken en daarna absoluut geen pijn meer hebben gevoeld. De arts had een eivormig, rood glanzend voorwerp uit zijn maag moeten halen. Dat was jij, Arkonide! Of wil je dat soms ontkennen?' Ik gaf geen antwoord. Goed, ze hadden mi jn geheim dus ontdekt. Mijn hersenactiviteit was zozeer verminderd, dat dit feit mij al niet meer opwond. 'Spreek gerust,' zei de stem weer. 'Ik heb je duidelijk op het beeldscherm van mijn individu-peiler. Zoals je weet bezitten wij gegevens over je lichaamstrillingen. Wat lag meer voor de hand, dan een speciaal toestel te laten construe ren? Je cellen trillingen zijn voor een deel vijfdimensionaal. Ze worden dus niet door je deflectorscherm geabsorbeerd. Zijn we niet handig?' 'Te handig!' zei mijn extra-brein. Ja, Rhodan had een fout gemaakt. Ik kende mijn uitstralingen. Ze waren slechts gering en alleen waar te nemen, wanneer de ontvanger nauwkeurig was afgestemd. Slechts enkele stappen kon den mij al buiten bereik van de peiler brengen. Dan kon hij zoeken, die barbaar met zijn kille ogen. Ik voegde meteen de daad bij het woord. De kracht der wanhoop deed mij over het Vikingschip heen springen en erachter in dekking gaan. Plat op de vloer liggend, zocht ik een doelwit voor mijn wapen. Ik luisterde ingespannen naar Rhodans ademhaling. Eens moest ik hem vinden, al maakte hij ook, evenals ik, gebruik van een lichtgolfomleider. Waarschijnlijk had hij het apparaat uit een Arko nidisch gevechtspak laten halen. Waar om had ik daar niet eerder aan gedacht? 'Dat helpt je niet!' riep hij mij toe. Zijn stem leek uit de buurt van de deur te komen, maar ik kon mij vergissen. De geluidsgolven werden hier meerdere malen teruggekaatst.

'Dat helpt je beslist niet,' riep Rhodan nog eens. 'Deze zaal heeft maar één deur, en daar staan mijn mensen achter. Ik ben slechts gekomen om je te bewijzen, dat de macht, die jij meent te ver persoonlijken, niet meer zo groot is als duizend jaar geleden. Geef je over, Ar konide!' Bijna had ik mezelf verraden. Rhodan was een psychologisc h gevecht begonnen. Hij probeerde nu waarschijnlijk mij weer op zijn scherm te krijgen. Hij was dus alleen gekomen omdat er geen andere mogelijkheid bestond. Hij was vermoedelijk door een teleporteur vlak voor de deur afgezet. Ik betwijfelde ook dat zijn mensen buiten stonden. Rhodan behoorde tot de personen die moeilijke zaken zelf afhandelen. Maar hoe langer ik wachtte, des te meer gelegenheid gaf ik hem, het museum inderdaad hermetisch af te grendelen. Opeens mocht ik hem niet meer. Hij was altijd al he t struikelblok op mijn weg geweest. De stilte werd pijnlijk. Mijn gevoel zei mij, dat het spel met mij hem prikkelde. Ik wist hoe mensen als Rhodan waren. Ze laten goede kansen onbenut voorbij gaan, om hun eerzucht te kunnen botvieren. Hij had mij met de s peer minstens moeten verwonden, toen ik nog niets van zijn aanwezigheid vermoedde. Ik zocht juist naar de volgende dekking, toen het tweede werptuig door de lucht floot. Nog voordat het met een doffe slag in de versplinterende planken van de boot drong, had ik gezien waar het vandaan kwam. Hij scheen rechts naast de deur te staan. Mijn hand met de impulsstraler schoot omhoog. . . maar ik vuurde niet. Op het laatste moment bedacht ik hoe noodlottig een brand zou kunnen zijn. Zou ik dan nog uit de zaal kunnen komen? Aarzelend en knarsetandend van woe de liet ik het wapen weer zakken en greep naar de betrekkelijk onschuldige shockstraler. Ook Rhodan scheen te weten wat hij deed, door met speren te werpen. Ik hoorde hem zachtjes lachen. Hij had mij doorzien. 'Je hangt aan het verleden, hè? Het zou immers jammer zijn als al die mooie dingen zouden verbranden? Ik heb je weer op mijn scherm, Arkonide! Je zit achter het Vikingschip. Besef je dat ik je met één energieschot zou kunnen doden?' Mijn laatste remmingen verdwenen. Rhodans kalmte en zijn hooghartig klinkende woorden wekten een dwaze, koppige trots in mij, die mij, ontbloot van alle logica, naar het handhaven van mijn persoonlijkheid deed streven. Deze, bij Arkoniden van mijn afkomst sterk ontwikkelde emotie, had mij in het verleden al vaak in levensgevaar gebracht. Ik verliet mijn dekking, alleen om te bewijzen hoe welbewust ik zijn genade van de hand wees. 'Een waarlijk heroïsch gebaar!' zei mijn onzichtbare tegenstander. 'Haal geen domme streken uit, ik waarschuw je! Mijn mensen staan werkelijk buiten. Zelfs al zou je de deur bereiken, dan zal Wuriu Sengu je direct zien. Ik wist dat hij blufte. Er was niemand buiten!

Zinloze trots en gekwetste ijdelheid verleidden mij tot een daad, die op dat moment waanzinnig leek. Ik zag er echter mijn laatste kans in! Ik kon hem nooit raken, daar hij na zo'n speerworp natuurlijk onmiddellijk van positie veranderde. Ik moest hem uit zijn tent lokken voordat zijn hulpkrachten zouden arriveren. Het ging om mijn leven. Als ik schoot, was ik verloren. Ik hoop echter op zijn karaktereigenschappen, die hem zouden beletten op een weerloze te schieten. Ik verklaarde hem in gedachten de psy chologische oorlog. Mijn beide wapens kwamen met een plof op de vloer neer. Hij lachte! Toen zei ik op dezelfde spottende toon die hij gebruikte: 'Schiet dan maar, kleine barbaar. Je zult me wel heel goed zien. Eigenlijk is het jammer, dat ik een paar dagen geleden niet op de vuurknop heb gedrukt. Ik had je zo mooi in het vizier, nadat je op het idiote idee was gekomen, de rode machine van Viesspahn te vernielen. Dacht je werkelijk dat ik je plan niet had doorzien? Ik stond naast je, toen je bevel gaf de wrakstukken te onderzoe ken.' Nu was het mijn beurt om te lachen. Mijn woorden schenen hem m et stomheid te hebben geslagen. Het spel prik kelde mij opeens. Ik ging nog een stap verder door mijn deflectorscherm uit te schakelen. Ik werd weer zichtbaar. Toen ik mij bukte, om de omgevallen Vikingpop het brede zwaard uit de plastic hand te trekken, hoopte ik dat Rhodan geen shockstraIer bij zich had. Ik had hem nooit met zo'n wapen gezien. Met de dodelijke energiestraIer zou hij zeker niet schieten. Koel en welbewust rekenend op zijn zwakheden, trachtte ik hem in een soort gewetensangst te brengen. Al s hij zo onvoorzichtig zou zijn, op mijn uitdaging in te gaan.. .! Ik woog het zwaard in mijn rechterhand, hief het op en liep in de richting van de, ongeveer veertig meter verwijderde deur. Hij zweeg nog steeds. Alle gevoel scheen in mij uitgedoofd te zi jn. Zelfs mijn extra brein scheen als verdoofd. Er kwam geen enkele impuls door. Heel langzaam liep ik over de plastic vloerbedekking. Mijn schoenen veroorzaakten piepende geluiden. Ik verwij derde mij steeds verder van mijn effectieve wapens. In een glad gepolijst schild, zag ik dat mijn lippen zich tot een sarcastische grijns vertrokken hadden. Ik was de uitdaging in persoon. Slechts een laffe schurk had nu nog vanuit een veilige dekking kunnen schieten. Toen ik het midden van de zaal bereikt had, wist i k dat hij geen shockstraIer bij zich had. Hij dacht nu ongetwijfeld na over de vraag, hoe hij mij onschadelijk kon maken. Als zijn mensen werkelijk voor de deur hadden gestaan, zou hij hen in deze situatie allang hebben geroepen. Ik was immers weer zichtba ar! Zó erg trots en humaan was hij nu ook weer niet, dat hij een gevaarlijk man' zoals ik, een te goede kans zou geven! 'Blijf staan!' zei hij. 'Nog drie stappen en je dwingt me je te doden. Denk niet dat ik je weer zou laten ontkomen, nu ik je eindelijk h eb gevonden. Je hebt er verkeerd aan gedaan, Arkonide, dit museum binnen te gaan. Mijn psycholo gen hebben berekend dat je in dit ge bouw een verleidelijke schuilplaats zou zien. Bovendien heb je de straler van de kolonist gestolen. Wij vonden geen vingerafdrukken op de holster, die wij natuurlijk onderzocht hebben!' Hij was steeds sneller gaan spreken. Ik had hem in de klem! Nu moest hij kleur bekennen. Ik vermoedde dat het verlies van het wapen pas heel laat was gemeld. Waarschijnlijk had de pionier eerst zelf geprobeerd zijn kostbare wapen terug te vinden. Wie weet wie hij niet allemaal had verdacht? 'Dat was een goed idee, holbewoner,' zei ik. 'En toen ben je zeker meteen hierheen gekomen?' Ik luisterde naar mijn eigen woorden en liep intussen rustig naa r de deur toe. Zou hij weten hoe gespannen ik inwen dig was? Wist hij, of vermoedde hij, dat ik als gladiator in de Romeinse arena's tegen de beste zwaardvechters van de klas sieke oudheid had gevochten? Zo ja, dan zou hij zich er nooit toe laten verleiden , mij met een slagwapen in de hand tegemoet te treden. Hoe ver had hij mijn verleden kunnen nagaan? Niet verder dan tot Gustaaf Adolf? Hm, in die tijd werd al met de degen gevochten! Bezat hij genoeg trots en zelfvertrouwen om te menen dat hij tegen mij opgewassen was? Als hij ooit schermles had gehad, moest hij dat, aangemoedigd door mijn brutale uitdaging wel menen. Hoe was Rhodans opleiding geweest? Ik wist het niet, maar het zou blijken uit hetgeen hij nu zou doen. Ik was nog twintig passen van de deur verwijderd, toen plotseling een Germaanse speer zich uit het rek losmaakte. Verderop waren Alemannische wapens tentoongesteld. De schacht verdween voor de helft in Rhodans deflectorscherm. Toen was alleen nog de brede punt te zien. Hij ging omhoog. 'Geen stap verder!' waarschuwde Rhodan. Zijn stem trilde. Het psychologisch effect van mijn daad werd al merkbaar. Nee, deze man zou niet met een superieur atoomwapen op mij schieten. Ik had mij niet vergist! 'Je gooit goed, barbaar,' zei ik grinni kend. Toen werd het ernst. Ik zag de glimmende speerpunt achteruit gaan. Hij haalde uit! Toen het wapen door de lucht floot, sprong ik vlug opzij. De misser ging vergezeld van mijn luide, spottende gelach. Ik liep verder naar de deur toe. Rhodan werd even plotseling zichtbaar als ik had verwacht. Hij droeg zijn eenvoudi ge uniform. Voorovergebogen, met zijn impulswapen in de aanslag, stond hij bij de verzameling Alemannische voorwerpen. Zijn ogen schitterden. Hij verkeer de in een hevige tweestrijd. 'Ik zou allang hebben geschoten, barbaar,' zei ik rustig. Toen slaakte hij een diepe zucht. Zijn straler verdween in de holster aan zijn gordel. Vlug greep hij een Aleman nisch zwaard. 'Jij verwaande kwast,' riep hij uit. 'Als je soms denkt dat ik. . .!'

'Ik denk alleen dat ik allang zou hebben geschoten. Het spijt me dat ik je rug niet als schietschijf heb gebruikt,' onderbrak ik hem, om te laten uitko men dat ik hem immers ook had gespaard. Dat vloerde hem moreel, maar in zijn opwinding begreep hij de bedoeling niet. Een ogenblik later stonden we tegenover elkaar. Hij had zijn zwaard op de manier van een degenschermer ver naar voren gestoken. Hij zag daarbij volkomen over het hoofd, dat men der gelijke grappen met een zwaar slagwapen achterwege moet laten. Hij stootte toe alsof hij een lichte degen in zijn hand had. Dat zou hij hoogstens twee minuten kunnen volhouden, dan zou zijn arm verlamd zijn. Ik weerde de uitval zonder moeite af en sprong opzij. Na mijn eerste. houw, die zijn bovenarm schramde, begreep hij dat hij een fatale fout had gemaakt. Ik zag het aan de starre uitdrukking die op zijn gezicht verscheen. Zwijgend drong hij op mij in. Ongeveer zoals in Terra in slechte films wordt getoond. Telkens opnieuw weerde ik zijn woeste slagen af. Tot ik een uitval naar z ijn rechter enkel deed. Ik had op het laatste moment de scher pe kling gedraaid, zodat ik zijn been slechts met de platte kant van het zwaard raakte. Toch liet hij een schreeuw horen, toen hij op de vloer viel. Ik was al weer overeind. Voordat Rhodan zijn gekreun kon onderdrukken, zette ik de punt van mijn zwaard met voelbare druk op zijn keel. Met mijn voet trok ik zijn straler uit de open holster. Toen was hij opeens stil. Zijn gezicht was grauw en vertrokken en zijn haar hing verward over zijn voorhoofd. Onze blikken ontmoetten elkaar en ik drukte nog wat harder. . 'Kleine barbaar,' zei ik zacht en met een klankloze stem: 'Je kunt misschien beter met straalkanonnen omgaan.' 'Ik haat je, Arkonide!' fluisterde hij. Hij durfde zich niet te verroeren. 'Dat zei de Romeinse gladiator Marcus Vinicius ook, toen de punt van mijn zwaard op zijn keel stond. Vinicius was bij Nero in ongenade gevallen, daar hij zich ongunstig over de goddelijke kei zer had uitgelaten. Nero stak zijn duim omlaag, begrijp je! Wie geeft in jouw geval het teken, kleine barbaar? Hoe kan iemand zich zo laten beetnemen. Je mensen zijn er natuurlijk niet.' Hij sloot zijn ogen en hield zijn adem in. Ik drukte nog harder. Toen de eerste bloeddruppels te voorschijn kwamen en zijn handen in onder bewuste doodsangst begonnen te beven, trok ik het wapen terug. Mijn spanning brak zich baan in een schel, hysterisch gelach. Ik lachte nog toen hij al rechtop zat en zijn getroffen enkel masseerde. Nee, ik wilde niet meer vluchten. Ik was ontzettend moe ge worden en mijn overwinning op Rhodan had alles doen verdwijnen wat ik voordien had gevoeld. Ik wist dat ik kostbare tijd ver spilde. Hij kon elk ogenblik hulp krijgen. Het was eigenlijk mijn bedoeling geweest, hem tot een zwaardgevecht te verleiden, om daarna als onzichtbare te kunnen ontkomen.

Ik deed het niet! Alles was zo zinloos geworden. Zelfs als ik nu zou zijn gevlucht, dan zouden de mannen van de Venusiaanse veiligheidsdienst drie dagen later honderden individu-peilers hebben gehad. Ik zou nooit onopgemerkt aan boord van een ruimteschip hebben kunnen komen. Waarschijnlijk had ik ook al ingezien, dat mijn vlucht uitzichtloos was geworden. Er was zoveel veranderd. Ik wierp het zwaard weg, bukte, en be tastte zijn been. Hij zweeg, maar zijn lippen trilden. 'Laat hier een röntgenfoto van maken, vriend,' zei ik rustig. 'Ik moest wel hard slaan om je ten val te brengen. Het bot kan beschadigd zijn.' Daar zaten we, naast elkaar op de grond en keken elkaar aan. Het duurde even voor hij zachtjes antwoordde: 'I k had jou niet graag in de glorietijd van het imperium ontmoet, Atlan. Hoe oud ben je eigenlijk?' 'Ruim tienduizend jaar aardse tijd,' ant woordde ik eveneens zachtjes. 'Het robotbrein op Venus is onder mijn leiding gebouwd.' Er verscheen iets in zijn ogen , dat ik tot mijn groot genoegen als respect herkende. Waarom hadden wij elkaar eigenlijk willen doden? . 'Wil je nog steeds naar huis?' vroeg hij. Ik schudde langzaam mijn hoofd. Nee, ik wilde niet meer naar huis. Wat moest ik op Arkon doen? 'Ik heb niet tegen je gelogen. Het grote imperium is werkelijk in verval. Wij hebben mannen van jouw slag nodig, om ons te helpen de regent af te zetten.' Ik lachte stilletjes voor mij heen. Ze hadden mij altijd nodig gehad, die kleine, zo vreselijk eerzuchtige barbaren. Ik voelde Rhodans hand op mijn schou ders. Ze lag er nog, toen die verwenste reuzenmuis plotseling in de zaal materi aliseerde. Ik zag dat hij een energiestraler bij zich had. Toen hij ons zo broederlijk naast elkaar op de vloer zag zitten, verscheen er een verbaasde grijns op Gucky’s snuit. Hij liet het wapen zakken. 'Hallo!' zei de reuzenmuis met zijn piepstem. 'Dit is zeker een speciale voorstelling?' 'Maak dat je weg komt,' zei Rhodan. 'Verdwijn, anders gooit hij je weer iets naar je kop. Laat een paar verpleegrobots komen. Ik geloof dat mijn enkel gebroken is. Nee, vraag me niets, verdwijn!' Ik kneep ontzet mijn ogen dicht, toen het buitenaardse wezen begon te schelden. Rhodans mond viel open van ver bazing over de woordenschat van zijn vreemde vriend. 'We rekenen nog wel af!' brieste het in telligente pelsdier, voor het met een teleportatiesprong verdween. Rhodan lachte ondanks zijn pijn. Het speet mij nu, dat ik zo hard had geslagen. Berouwvol vroeg ik hem om vergiffenis. 'Oké, vergeet het,' zei hij met een onverschillig handgebaar. 'In de ruimte is de hel los. Ik vrees dat het verhaal over mijn zogenaamde dood gauw zal worden doorzien. Ik heb het een en ander voor je te doen, admiraal.'

Een vreemd gevoel overweldigde mij. Langzaam draaide ik mij n hoofd om. 'Wil je mij werkelijk een ruimteschip toevertrouwen?' Hij knikte zwijgend. 'Desnoods een hele vloot. Als je volk je ter harte gaat, zul je met ons mensen moeten meegaan. Verdorie, waar blijven die verpleegrobots?' Ze kwamen een paar minuten lat er en legden Rhodan op een draagbaar. Een officier van de veiligheidsdienst salueerde. Ik kende hem! Het was luitenant generaal Kosnow in eigen persoon. Hoog opgericht liep ik langs de mannen van de enige uren geleden van Terra aangekomen actiegroep. Ook luitenant Gmuna was erbij. Hij lachte mij vrolijk toe.

Van nu af aan zouden ze bij mij horen, of ik bij hen. Het deed er niet toe hoe men het uitlegde. Nadat Rhodan in de grote helikopter was gebracht, stapte ik eveneens in. 'In het bureau van de commandan t wacht een zekere Marlis Gentner,' fluisterde Gmuna mij toe. 'Ze is gisteren al gekomen en smeekte om genade voor u. Moest dat nu allemaal, sir?" 'Nee, jongen, nee, het moest niet,' ant woordde ik. 'Maar ik geloof dat mannen zoals ik een soort bevestiging van hun bestaansrecht nodig hebben. Ik weet het zelf niet goed.' De machine startte. Ik zat naast een man, wiens lippen nu en dan pijnlijk trokken. Maar als hij lachte, deed hij het openlijk en vrij. Perry Rhodan was toch een beminnelijk mens. Ik had het altijd geweten. . 'Je zult ons wel veel te vertellen heb ben,' zei hij. Ik knikte peinzend. Ja, ik had stof voor jarenlange verhalen. Die hadden de tientallen eeuwen geleverd.

Atlan vormt geen gevaar meer voor het bestaan van het zonne -imperium, want de Arkonide heeft ingezien dat verder verzet tegen de plannen van Perry Rhodan zinloos is en zelfs nadelig voor zijn eigen plannen zou zijn. Maar er gebeurt iets waarop niemand had kunnen rekenen: Thora, de vrouw van Perry Rhodan, wordt ontvoerd en de mutanten komen in opstand. . . Hierover meer in het volgende deel van de Perry Rhodan serie:

Nr. 55 - DE SCHADUW VAN DE OVERHEAD.

Perry Rhodan 0054 - Het duel
0054 - Het duel.htm
Section0001.xhtml