HOOFDSTUK XIX
DOCTOR PAUL PROTEUS kwam, bij gebrek aan een schok die ernstig genoeg was om hem van het pad af te duwen dat hem was opgedrongen door zijn geboorte en zijn opleiding, zonder enige belemmering bij de dag waarop het voor die mannen die zich nog niet helemaal ontplooid hadden tijd was om naar de Weide te gaan. Hij wist dat het punt dichterbij kwam waarop hij zijn ontslag zou moeten nemen of een verrader zou moeten worden, maar het was erg onwerkelijk en bij gebrek aan een afgerond plan voor dat tijdstip, dwong hij zichzelf tot schijnbare kalmte - een vaag idee dat alles wel in orde zou komen, zoals dat bij hem altijd was gebeurd.
Na een uur vliegen cirkelde het grote passagiersvliegtuig boven de kust, waar de naaldbossen het water ontmoetten bij de bron van de St. Lawrence. Het vliegtuig zakte langzaam omlaag en de landingsbaan in het bos werd zichtbaar en toen de drom blokhutten en de eetzaal en de shuffle-board velden en de tennis- en badmintonbanen en de softbal ruiten en de schommels en glijbanen en het gokpaviljoen van het Vasteland, het kamp voor de vrouwen en kinderen. En in de rivier stak een lange pier naar voren met drie witte schuiten, de plaats waar de mannen die naar het eiland de Weide gingen zich inscheepten.
'Ik denk dat we nu wel afscheid moeten nemen,' zei Paul tegen Anita toen het vliegtuig stilstond. 'Je ziet er geweldig uit,' zei Anita en ze trok zijn blauwe aanvoerders shirt glad. 'En welke ploeg wint er?'
'Blauw,' zei Paul. 'Gott mit uns.'
'Nou, ik zal hier Mam bewerken dan-'
'Dames hierheen!' brulden de luidsprekers. 'Heren verzamelen op de pier. Laat uw bagage rustig staan. Die zult u in uw hut vinden als u aankomt.'
'Dag lieverd,' zei Anita.
'Tot ziens, Anita.'
'Ik hou van je, Paul.'
'Ik hou van jou, Anita.'
'Kom op,' zei Shepherd die met hetzelfde vliegtuig was gekomen. 'Laten we gaan. Ik wil wel eens zien hoe goed die Blauwe Ploeg is.'
'Blauwe Ploeg, hè?' zei Baer. 'Jij maakt je druk om Blauw hè, nietwaar? Hè? Wit. Voor Wit moet je uitkijken, jongen.'
Hij rekte zijn witte shirt uit zodat ze het konden bewonderen. 'Zie je? Zie je? Voor dit shirt moet je uitkijken. Zie je? Aha, aha -'
'Waar is Doctor Kroner?' zei Shepherd.
'Is gister al heengegaan,' zei Paul. 'Hij moet de hoogwaardigheidsbekleders begroeten, dus hij is al op het eiland.' Hij wuifde nog een keer naar Anita die een grintpad afliep naar het Vasteland met een tiental andere vrouwen waaronder Katharine Finch en Mam Kroner en een handjevol kinderen. De hele dag zouden ze nog binnenstromen met vliegtuigen.
Anita gleed naast Mam en nam haar dikke arm.
Verborgen luidsprekers in het maagdelijke bos barstten uit in gezang:
Naar u richt ik mijn blikken, o schone vrouwe;
Mijn hart zucht tot uw hart, o schone vrouwe,
Kom naar het Paradijs, o schone vrouwe...
Het lied eindigde met geknetter in de luidspreker, gekuch en toen een bevel: 'Willen mannen met classificatie nummers van nul tot honderd aan boord gaan van de Koningin van de Weide; mannen met nummers van honderd tot tweehonderdvijftig reizen met de Weide Leeuwerik -, mannen met nummers boven de tweehonderdvijftig reizen met de Geest van de Weide.'
Paul, Shepherd en Baer en de rest uit het Albany-Troy-Schenectady-Ilium gebied liepen naar de pier waar degenen die eerder waren gearriveerd al stonden te wachten. Ze zetten allemaal een zonnebril op die ze de komende twee weken zouden dragen om hun ogen te beschermen tegen de niet aflatende schittering van de zomerzon op de rivier en op de witgekalkte gebouwen, de witte kiezelpaden, het witte strand en de witte cementen velden van de Weide.
'Groen gaat winnen!' riep Shepherd.
'Vertel het ze maar, Aanvoerder!'
Iedereen schreeuwde en zong, de scheepsmachines borrelden en brulden en de drie jachten schoten in V-formatie weg naar het eiland.
Paul tuurde door het druppeltjesgordijn en zag de Weide steeds dichterbij komen, heet, wit en steriel. Nu kon hij zien dat de witte slang die zich over het eiland uitstrekte een rij witte kubussen was, de geïsoleerde bouwsels van cement-blokken die in de Weidetaal, die ontstaan was in tijden van minder comfort, tenten heetten. Het amfitheater op de noordpunt van het eiland zag eruit als een etensbord en de sportvelden eromheen waren een meetkundige lappendeken van allerlei soorten velden. Witgekalkte keien scheidden de paden van de tuinen -
Er klonk een scherpe, pijnlijke knal. En nog een. Nog een.
'Beng!'
Boven de hoofden ontploffen vuurpijlen van het eiland. Een minuut later schoven de drie jachten brullend en rokend in hun haventjes en de band speelde 'The Star-Spangled Ban-ner.'
'And the rockets red glare,
The bombs bursting in air...'
De orkestmeester hield zijn stokje omhoog en de muzikanten hielden even stil.
'Vuuuuzzzzip!' ging een vuurpijl. 'Kaboeeeem!'
'Gave proof through the night,
That our flag was still there...'
Na het volkslied kwam een vrolijke mengeling van 'Pack Up Your Troubles', 'I want a Girl', 'Take Me Out to the Ball Game' en 'Working on the Railroad'.
De nieuw aangekomenen holden over de dekken om de uitgestoken handen van een rij oudere mannen op de kade te grijpen, waarvan de meesten dik, grijs of kaal waren. Dit waren de Grote Oude Mannen - de gewestdirecteuren en assistent vice-voorzitters en vice-voorzitters van de Oostelijke en Westelijke gewesten.
'Welkom aan boord!' werd er geroepen en dat was altijd al zo geweest. 'Welkom aan boord.'
Paul zag dat Kroner zijn grote hand en zijn welkom voor hem bewaarde en hij liep over het dek tot hij de hand bereikte, greep hem vast en stapte op de kade.
'Fijn je aan boord te hebben, Paul.'
'Dank u. Het is fijn om aan boord te zijn.' Een aantal van de andere oude mannen hield even op met groeten om vriendelijk naar de knappe jonge zoon van hun gestorven leider te kijken.
'Wilt u zich melden in het Ad. Gebouw voor registratie, daarna begeeft u zich naar uw tenten om u ervan te verzekeren dat uw bagage er is,' zei het omroepsysteem. 'Leer je tentgenoten kennen, en dan de broodmaaltijd.'
Met de band voorop liepen de nieuwaangekomenen over het kiezelpad naar het Administratie Gebouw.
Boven de ingang hing een spandoek met: 'De Blauwe Ploeg Heet Jullie Welkom op de Weide.'
Er klonken kreten van vriendelijke verontwaardiging en in een oogwenk stonden ze op elkaars schouders en rukten ze de ergerlijke boodschap van het gebouw.
Een jong lid van de Blauwe Ploeg gaf Paul een klap op zijn schouder. 'Wat een idee, Aanvoerder!' schreeuwde hij. 'Jongen, daaraan kunnen ze tenminste zien wie het meest uitgeslapen is. En we zullen ze nog wel meer laten zien ook.'
'Ja,' zei Paul, 'reken maar. Zo mag ik het horen.' Kennelijk was het de eerste keer dat deze jongen op de Weide kwam. Daarom wist hij ook niet dat het spandoek het werk was van een speciale commissie die alleen tot taak had groepsrivaliteit te bevorderen. Om iedere hoek waren er weer van zulke grappen.
Aan de binnenkant van de deur hing een groen plakkaat: Zij Die Geen Groene Hemden Dragen, Laat Alle Hope Varen!'
Shepherd joelde opgetogen, zwaaide het plakkaat boven zijn hoofd en werd onmiddellijk onder de voet gelopen door een golf Blauwen, Witten en Roden.
'Binnen mag er niet gestoeid worden!' zei de luidspreker scherp. 'Jullie kennen de regels. Binnen wordt er niet gestoeid. Bewaar dat maar voor het sportveld. Na de inschrijving gaan jullie naar de tenten om je makker te leren kennen en over een kwartier komen jullie hier weer terug voor de lunch.'
Paul was eerder bij zijn tent dan zijn nog onbekende makker. Volgens het voorwoord in het Liederenboek zouden zij tweeën een soort gewoonterecht broederschap gaan vormen doordat ze zoveel schoonheid, opwinding en diepe ontroering hadden gedeeld.
De koelte in de kamer maakte hem duizelig. Toen hij weer wat kon zien keek hij recht naar het kussen van zijn bed waarop een naamplaat lag zo groot als een etensbord. Dr. Paul Proteus, Fabr.Dir.' Uium, N.Y.', stond erop. En daaronder, 'Noem me Paul of Betaal Me $5.' Die tweede zin stond op iedere naamplaat. De enige man op de Weide die niet bij zijn voornaam werd genoemd was de Baas zelf, de opvolger van Pauls vader, Doctor Francis Eldgrin Gelhorne. Hij, Directeur van de Nationale Organisatie voor Industrie, Handel, Communicatie, Voedsel en Bodemschatten, was verdomd wel Doctor Gelhorne, meneer, op ieder uur van de nacht of de dag en overal waar hij zich bevond.
En toen zag Paul de naamkaart op het kussen van zijn makker: 'Dr. Frederick Garth, Fabr.Dir., Buffalo, N.Y. Noem me Fred of Betaal Me $5.'
Paul ging op de rand van zijn bed zitten en worstelde met de ongemakkelijke verbazing die de naamkaart van Garth in hem had opgewekt. Hij kende heel wat mannen, Shepherd bijvoorbeeld, die altijd overal voortekenen in zagen en die zich er druk over maakten - voortekenen in de handdruk van een meerdere, in een fout gespelde naam op een officieel document, in de tafelindeling bij een diner, in het feit dat een meerdere een sigaret aanbood of erom vroeg, in de toon van... Tot enkele weken geleden was Pauls loopbaan gladjes en makkelijk verlopen en had hij zich nooit om voortekenen bekommerd. Voor hem waren de voortekenen altijd goed - tenminste tot nu toe. Nu begon hij zich ook bewust te worden van mogelijke kwade geesten die zich op geheimzinnige manieren manifesteerden. Was het toevallig, door onwetendheid of door een of ander subtiel plan dat hij zijn cel moest delen met Garth, de andere kandidaat voor Pittsburgh? En waarom was Shepherd aanvoerder, als die eer alleen was weggelegd voor degenen die het nog ver zouden schoppen? En waarom... Met moeite wist Paul zijn gedachten een andere kant op te leiden, oppervlakkig tenminste, en hij slaagde erin te lachen als een man die zich geen donder aantrekt van het systeem. Zijn makker liep naar binnen, grijs aan de slapen, moe, bleek en vriendelijk. Fred Garth wilde vreselijk graag dat iedereen hem aardig vond en hij had een soort sociale gewichtloosheid bereikt; niemand vond hem bijzonder aardig en niemand vond hem bijzonder onaardig. Zijn hoge positie had hij dankzij en niet ondanks deze eigenschap verworven. Het kwam vaak voor dat twee krachtige persoonlijkheden, die allebei door een indrukwekkende groep werden gesteund, hun zinnen hadden gezet op dezelfde baan. En dan noemden de topmensen, uit angst dat er een breuk zou ontstaan als ze de man van de ene groep boven de andere verkozen, Garth als onschadelijke compromis kandidaat. Velen hadden het gevoel, en het waren er zoveel dat er niet van zure druiven kon worden gesproken, dat Garth het nog maar nauwelijks aankon op de positie die hij door die compromis politiek had verkregen. Hoewel hij nog maar voor in de vijftig was zag hij er verschrikkelijk oud uit - bereidwillig, goedhartig, maar verontschuldigend zwak, opgebrand.
'Doctor Proteus! Ik bedoel Paul.' Garth schudde zijn hoofd, lachte of hij iets grappigs had gedaan en gaf Paul een briefje van vijf.
'Laat maar zitten, Doctor Garth,' zei Paul terwijl hij het aan hem teruggaf. 'Ik bedoel Fred. Hoe gaat het met je?'
'Goed, goed. Mag niet klagen. Hoe gaat het met je vrouwtje en je kinderen?'
'Allemaal goed, goed. Dank je.'
Garth bloosde. 'O zeg, het spijt me.'
'Wat?'
'Ik bedoel, dat was dwaas dat ik vroeg hoe het met je kinderen gaat als je helemaal geen kinderen hebt.'
'Dwaas van mij dat ik ze niet heb.'
'Misschien, misschien. Maar het is een heel ding om je kinderen te zien opgroeien terwijl je je alsmaar afvraagt of ze wel goed genoeg zijn, te zien dat ze zich afbeulen voor de Algemene Classificatie Test, en dan moet je op de uitslag wachten -' De zin eindigde in een zucht. 'Ik heb die ACT toestand net achter de rug met mijn oudste, Brud en ik moet die nachtmerrie nog twee keer doormaken met Alice en kleine Ewing.'
'Hoe is het afgelopen met Brud?'
'Hmmmm? O - hoe is het afgelopen? Zijn hart zit op de goeie plaats. Hij wil het graag goed doen en hij heeft harder geblokt voor de test dan alle andere kinderen in de buurt. Hij doet zijn uiterste best.'
'O - ik begrijp het.'
'Nou, hij mag het nog een keer proberen - een andere natuurlijk. Hij was niet erg lekker de eerste keer - restant van een of andere virusinfectie. Hij was net even te laag en de Commissie van Beroep heeft een bijzonder besluit genomen. Morgen krijgt hij zijn tweede kans en we krijgen de uitslag 's avonds tegen etenstijd.'
'Dit keer haalt hij het wel,' zei Paul.
Garth schudde zijn hoofd. 'Je zou toch denken dat ze zo'n jong tenminste iets voor het proberen gaven, vind je niet? God, je had dat kleine kereltje moeten zien ploeteren.'
'Prachtige dag,' zei Paul die van het nare onderwerp af wilde.
Garth keek afwezig uit het raam. 'Prachtig, nietwaar. God glimlacht over de Weide.'
'Dat deed hij waarschijnlijk al voordat wij hier zaten.'
'Dat heb ik niet bedacht.'
'Wat bedacht?'
'Dat God glimlacht. Dat is van Doctor Gelhorne, natuurlijk. Herinner je je het? Hij zei het vorig jaar op de sluitingsdag.'
'Ja.' Doctor Gelhorne zei zoveel gedenkwaardige dingen dat het moeilijk was die allemaal op te bergen in zijn schatkist van herinneringen.
'Lunch!' zeiden de luidsprekers. 'Lunch! Denk aan de regel: leer bij ieder maal iemand anders kennen. Je makker aan een kant, maar een vreemdeling aan de andere kant. Lunch! Lunch!' De luidsprekers brulden een lied dat in het geheel niet van toepassing was. 'Oh How I Hate to Get Up in the Morning'. Paul en Garth en vijfhonderd andere paren liepen over het paradeplein naar de eetzaal.
Toen Paul en zijn makker in de massa door de klapdeuren schoven, greep Kroner hem bij de arm en trok hem opzij. Garth, die graag een goede kameraad wilde zijn stapte uit de rij en wachtte.
'Morgenavond,' zei Kroner. 'De belangrijke vergadering is morgenavond - na het themaspel en het vuurwerk.'
'Prima.'
'Ik zei je al dat de Baas zelf komt. Zo belangrijk is het. Zo belangrijk ben jij. Ik weet niet helemaal wat er gaat gebeuren, maar ik heb het gevoel dat dit het hoogtepunt uit je loopbaan gaat worden.'
'Gossie.'
'Maak je niet ongerust. Met het bloed dat jij in je aderen hebt, heb je meer dan genoeg om dit karwei te klaren - wat het ook is.'
'Bedankt.'
Paul ging weer met Garth in de rij staan. 'Hij vindt je erg aardig, hè?' zei Garth.
'Oude vriend van mijn vader. Zei dat hij blij was mij aan boord te hebben.'
'O.' Garth keek een beetje verlegen. Pauls leugen had voor het eerst de aandacht gevestigd op hun concurrerende positie. Hij deed net of hij het geloofde. Shepherd zou Paul en op een meer subtiele manier, Kroner hebben uitgevraagd tot hij ieder woord wist dat ze hadden gewisseld.
Paul voelde echte vriendschap voor Garth. 'Vooruit, makker, laten we een paar vreemden opzoeken.'
'Dat zal moeilijk worden. We draaien al een tijdje mee, Paul.'
'Zoek naar een jonge jongen met appelwangen die net van school is.'
'Daar is er een.'
'Berringer!' zei Paul verbaasd. Toen de machines een lijst hadden gemaakt van de mensen die verkiesbaar waren voor de Weide, was Berringers kaart op zijn plaats gebleven. Hij was de laatste op de hele fabriek die een uitnodiging verdiende. Maar daar stond hij.
Berringer scheen te weten wat er in Pauls hoofd omging en hij beantwoordde Pauls blik met een onbeschaamde lach. Baer stapte tussen hen in.
'Vergeten, vergeten - had ik je moeten vertellen,' zei hij. 'Berringer, over Berringer. Kroner zei dat ik het je moest vertellen en ik ben het vergeten, vergeten.'
'Hoe komt hij in godsnaam hier?'
'Kroner heeft hem voorgedragen. Op het laatste nippertje, begrijp je? Hmm? Kroner dacht dat het hart van zijn vader zou breken als de jongen niet werd uitgenodigd en na die ellende met Jan Schaak en zo.'
'Daar gaat het verdienste systeem,' zei Paul.
Baer knikte. 'Ja - daar gaat het, daar gaat het, inderdaad.' Hij haalde zijn schouders op en trok vragend zijn wenkbrauwen omhoog. 'Hup, hup, het raam uit.'
Paul bedacht dat Baer misschien de meest rechtvaardige, redelijke en oprechte persoon was die hij ooit had gekend - opmerkelijk machine-achtig in zoverre dat hij zich alleen interesseerde voor de problemen die hem werden voorgelegd en in het feit dat hij alle problemen met evenveel energie en belangstelling te lijf ging, ongevoelig voor afmetingen en verhoudingen.
Paul keek nog eens naar Berringer, zag dat hij met Shepherd samen was, dat zijn shirt groen was en toen vergat hij hem. Eindelijk vonden Garth en hij een paar erg jonge onbekenden met twee lege stoelen naast zich en ze gingen zitten.
De roodharige jongen naast Paul keek naar zijn naamkaart. 'O, Doctor Proteus. Ik heb veel over u gehoord. Hoe maakt u het?'
'Paul, geen Doctor. Prima, hoe gaat het met u -' hij tuurde naar de naamplaat van zijn buurman - 'Doctor Edmund L. Harrison, van de Ithaca Fabriek?'
'Leer de man naast je kennen,' zei de luidspreker. 'Praat niet tegen mensen die je kent.'
'Getrouwd?' zei Paul.
'Daarvoor zijn jullie hier, om nieuwe mensen te leren kennen om je gezichtsveld te verruimen,' zei de luidspreker.
'Nee meneer, ik ben ver-'
'Hoemeer vrienden je hier op de Weide maakt,' zei de luidspreker, 'des te beter zal de industrie functioneren, door samenwerking.'
'Ik ben verloofd,' zei Doctor Harrison. 'Een meisje uit Ithaca?'
'Daar zijn nog twee plaatsen vrij, heren - daar in de hoek. Die kant op. Allemaal vlug gaan zitten want we hebben een druk programma en iedereen wil iedereen leren kennen,' zei de luidspreker.
'Nee, meneer,' zei Doctor Harrison. 'Atlanta.' Hij keek weer naar Pauls naamkaart. 'Bent u niet de zoon van -'
'Nu we allemaal zitten en elkaar leren kennen, wat denken jullie nu van een liedje om ons samen te brengen?' zei de luidspreker.
'Ja, hij was mijn vader,' zei Paul.
'Sla bladzij achtentwintig van het Liederenboek op,' zei de luidspreker. 'Achtentwintig, achtentwintig!'
'Hij was een geweldige man,' zei Harrison.
'Ja,' zei Paul.
''Wait Till the Sun Shines, Nellie!'' schreeuwde de luidspreker. 'Gevonden? Achtentwintig! Allemaal klaar, vooruit dan!'
De band aan het verste eind van de bar, versterkt tot het geraas van een horde hollende olifanten, dreunde en hakte het lied in stukken alsof ze een heilige oorlog voerden tegen de stilte. Het was zelfs onmogelijk nog vriendelijk tegen jezelf te zijn midden in dit kabaal. Pauls maag kromp ineen, hij proefde niets meer en het heerlijke, dure voedsel verdween in zijn slokdarm als kippenvoer.
'Paul, Paul, Paul, hé Paul!' schreeuwde Baer over de tafel. 'Paul!'
'Wat?'
'Het is voor jou - je wordt geroepen; ze roepen jou!'
'Vertel me nou niet dat de aanvoerder van de Blauwe Ploeg zo'n lafaard is dat hij op het laatste moment is weggelopen,' zei de luidspreker sarcastisch. 'Vooruit! Waar is die Blauwe Aanvoerder?'
Paul stond op en stak zijn hand omhoog. 'Hier,' zei hij, zo zacht dat hij het zelf niet eens hoorde. Gejuich en geloei kwam op hem af in een verhouding van een op drie. Hij werd bekogeld met papieren servetten en marascinkersen van de salades.
'Nou,' zei de luidspreker honend, 'laat je lied maar eens horen.'
Handen grepen Paul vast en hesen hem omhoog en hij werd door het gangpad naar het podium gedragen door een hollende massa mannen met blauwe hemden. Ze zetten hem op het podium en vormden een cordon om hem heen. De ceremoniemeester, een dikke, rode oude man met vrouweborsten onder zijn natte T-shirt, duwde een Liederenboek in zijn handen. De band brulde het eerste couplet van het lied van de Blauwe Ploeg.
'O, ouwe trouwe Blauwe makkers,' zei Paul. Hij hoorde zijn eigen stem, vreemd en angstig, elektronisch versterkt tot heftige uitdaging en vastberadenheid. 'Geen ploeg kan ons weerstaan!'
Op dit punt werd hij volkomen overdonderd door gestamp, gefluit, gegil en het getik van lepels op glazen. De ceremoniemeester, uitgelaten door de vrolijke stemming die hij opwekte, gaf Paul een blauwe wimpel om mee te zwaaien. Paul had nog maar net zijn handen om de stok toen hij de rijen van zijn beschermers uiteen zag wijken. Met gebogen hoofd holde Berringer op hem af met zijn dikke benen.
In het gevecht maaide Paul naar Berringer die door het dolle heen was, hij miste en werd buiten gevecht gesteld met een dreun die hem van het podium af halverwege in de keuken deed belanden.
'Alsjeblieft! Alsjeblieft!' smeekte de luidspreker. 'Er zijn maar weinig regels op de Weide, maar de weinige regels die er zijn moeten in acht worden genomen! Ga terug naar je plaats, nou, jij in het groene shirt. Geen gestoei binnen. Begrepen!'
Overal werd gelachen.
'Nog een uitbarsting als deze en je zult verzocht worden het eiland te verlaten!'
Paul werd omhooggehesen door vriendelijke handen en hij merkte dat hij midden in het ernstige, saaie gezicht van Luke Lubbock keek, het eeuwige verenigingslid, die een kelnerspak droeg. Een van de koks die verachtelijk had toegekeken, draaide zich vlug om toen Paul naar hem keek en hij verdween in de grote vleeskast.
Toen Paul door zijn ploeggenoten naar zijn stoel werd teruggedragen besefte hij vluchtig, als een stukje van een nachtmerrie, dat de kok Alfy was, de stille televisiekunstenaar.
'Nou, nou,' zei de luidspreker. 'Geen gestoei meer, of de rest van de lol gaat niet door. Nou, waar is de aanvoerder van de Witte Ploeg?'
Toen de lol was afgelopen liepen Paul en Doctor Harrison uit Ithaca samen naar buiten.
'Jullie hebben tien minuten vrij tot de herdenkingsplechtigheid,' zei de luidspreker. 'Tien minuten om nieuwe kennissen te maken voor de herdenkingsplechtigheid.'
'Fijn u ontmoet te hebben,' zei Doctor Harrison. 'Ik vo-'
'Mijn wilde ierse roos,' jankte de luidspreker, 'de zoetste bloem die ooit -' Het refrein eindigde in gekletter. 'Even aandacht, alstublieft. De Programma Commissie deelt me zojuist mee dat we zeven minuten achter zijn op het schema, wilt u zich dus onmiddellijk opstellen bij de Eik. De herdenkingsplechtigheid zal nu meteen plaats vinden.'
Een eerbiedige stilte daalde als mist over de zwetende menigte die zich over de speelvelden en tussen de pingpongtafels bij de eetzaal had verspreid. Nu schaarden ze zich om de Eik, het officiële symbool voor de hele nationale organisatie. Zijn beeld stond in ieder briefhoofd en op een rechthoek van witte zijde wapperde dat beeld in de wind aan de vlaggenmast van het paradeveld vlak onder de Amerikaanse vlag.
De jongeren imiteerden de eerbiedige houding van de ouderen: ogen gericht op de onderste takken van de geweldige oude boom, handen gevouwen voor hun geslachtsdelen.
'Wit gaat winnen!' riep een kleine, dunne jongen met grote tanden.
De oudere mannen keken hem met treurige ogen vol melancholiek verwijt aan. Dit was niet het moment voor zulke grapjes. Dit moment was bijna het enige moment dat het daar geen tijd voor was. Deze uitbarsting van eindeloos slechte smaak zou voor de jongen de komende twee weken grondig bederven en misschien zelfs zijn carrière breken. In een seconde was hij 'de jongen die schreeuwde tijdens de herdenkingsplechtigheid'. Daarmee werd hij omschreven en niemand zou verder naar hem omkijken. Als hij misschien een geweldig goede atleet zou zijn... Nee. Zijn zwakke uiterlijk en zijn bleke huid toonden al aan dat deze weg naar de vergeving voor hem gesloten was.
Paul keek hem medelijdend aan en herinnerde zich dergelijke zelfde slechte beginnen uit het verleden. De man zou verschrikkelijk eenzaam zijn, zou een knorrige drinker worden, en hij zou nooit meer worden uitgenodigd. Het enige wat je nu nog hoorde was het ritselen van de bladeren en het wapperen van de vlaggen en nu en dan gerinkel van borden en bestek uit de eetzaal. Een gekweld uitziende fotograaf holde naar voren, liet zich op één knie vallen, schoot een flitslampje af en rende weer weg.
'Vuuuuzzzzip!' ging een vuurpijl. 'Kaboeeeeeem!' Uit de vuurpijl kwam een Amerikaanse Vlag aan een parachuutje die langzaam afdreef naar de rivier.
Kroner maakte zich los uit de menigte en liep ernstig naar de dikke boomstam. Hij draaide zich om en keek bedachtzaam naar zijn handen. Zijn eerste woorden waren zo zacht, zo vol emotie dat slechts weinigen ze konden verstaan. Hij haalde diep adem, trok zijn schouders achteruit, sloeg zijn ogen op en verzamelde zijn krachten om het nog een keer te herhalen.
In dat korte ogenblik voordat Kroner weer begon te spreken keek Paul om zich heen. Zijn ogen ontmoetten die van Shepherd en Berringer en hun blikken waren vriendelijk en zacht. Op een wonderlijke manier was de menigte een soort eenvormige pudding geworden. Je kon onmogelijk het ene ego van het andere onderscheiden.
'Het is onze gewoonte,' zei Kroner, 'het is de gewoonte hier op de Weide - onze gewoonte, onze Weide - om hier samen te komen onder onze boom, ons symbool van krachtige wortels, stam en takken, ons symbool van moed, eerlijkheid, volharding en schoonheid. Het is onze gewoonte hier samen te komen om onze gestorven vrienden en collega's te herdenken.'
En nu vergat hij de menigte en sprak hij tegen de dikke stapelwolken die door de blauwe lucht snelden. 'Na onze laatste ontmoeting hier, heeft Doctor Ernest S. Bassett onze wereld verlaten om zijn beloning in ontvangst te nemen in een betere wereld. Ernie was, zoals jullie allen weten -' De fotograaf rende naar voren, flitste een lampje voor Kroners gezicht en verdween weer.
'Ernie was vijf jaar directeur van de Philadelphia Fabriek, en zeven jaar van de Pittsburgh Fabriek. Hij was mijn vriend, hij was onze vriend: een groot Amerikaan, een groot werktuigkundige, een groot directeur, een groot pionier die voorop liep bij de vooruitgang van de beschaving, en die nieuwe deuren opende, waarvan nog nooit iemand had gedroomd, naar betere dingen, naar een betere levensstandaard voor meer mensen voor minder kosten.'
Met nu en dan een snik in zijn stem vertelde Kroner over Ernie Bassett als jonge werktuigkundige en hij volgde zijn hele loopbaan van fabriek naar fabriek.
'Hij gaf zich helemaal, als werktuigkundige, als directeur, als mens, als Amerikaan, en' - Kroner wachtte even en keek indrukwekkend van gezicht naar gezicht. Weer sprak hij tot de wolken - 'met heel zijn hart.'
Uit de menigte kwam iemand naar voren die Kroner een lange witte doos overhandigde. Kroner opende hem langzaam en bestudeerde hem zorgvuldig voordat hij de inhoud aan iemand anders liet zien. Eindelijk haalde hij er iets uit en toonde hij een blauw met witte wimpel, de 'E' van de Strijdmacht die Bassett had gekregen voor zijn werk als directeur van de Philadelphia Fabriek tijdens de oorlog.
Een gedempte trompet blies de taptoe.
Kroner knielde aan de voet van de stam en legde daar de wimpel van Ernie Bassett.
De fotograaf vloog naar voren, schoot het plaatje en rende weer weg.
'Vuuuzzzzzzzzip! Kaboeeeeeeeeeem!'
Een mannenkoor dat in het kreupelhout verscholen stond zong heel zachtjes - op de wijs van 'Love's Sweet Song':
'Makkers op de Weide, Heft uw glas omhoog;
Drinkt op ons symbool dat reikt tot aan de hemelboog.
Eens een kleine eikel,
Nu ben je een reus;
Dat je steeds mag groeien;
Rijs, rijs omhoog!
Trots sy-him-bool van-an
Oooons.'
'Een minuut stilte in een zwijgend gebed voor onze gestorven vrienden,' zei de luidspreker.
De hele minuut door hoorde Paul gesnuif op de achtergrond. Iemand had de druk van de plechtigheid niet kunnen weerstaan - iemand die veel van Bassett had gehouden. Velen hadden tranen in hun ogen en hier en daar stonden tanden in een trillende onderlip maar Paul kon de huilebalk nergens ontdekken. Plotseling zag hij hem, niet in de menigte, maar in de eetzaal. Luke Lubbock, met een stapel vuile borden in zijn armen, was er helemaal kapot van. Grote, echte tranen voor de directeur van de Pittsburgh Fabriek rolden over zijn wangen. De hoofdkellner trok hem tamelijk ruw bij de deur vandaan. 'Vuuuuzzzzzzzip! Kaboeeeeeeeeem!'
De band barstte uit in 'Stars and Stripes Forever', en Kroner werd weggeleid bij de boom door drie andere oudere mannen die Bassett goed hadden gekend. De menigte verspreidde zich.
Paul keek verlangend naar de deuren van het café, dat zich in een apart wit gebouw bevond. Hij probeerde de deur om zich ervan te verzekeren dat hij echt dicht was, en dat was natuurlijk zo. Het café was altijd dicht tot het borreluur, na de spelen.
'Attentie!' zei de luidspreker. 'Attentie, alstublieft. Het programma voor de rest van de dag:
'Over tien minuten melden de ploegen zich bij de tent van hun aanvoerder om ingedeeld te worden. Morgen beginnen de eigenlijke wedstrijden. Na de indeling kunnen jullie je ontspannen; leer je makker kennen, blijf niet bij dezelfde groep hangen.
Borrelen om half zes. Warme maaltijd om half zeven. Nu - attentie voor een verandering: het themaspel en het kampvuur zullen niet vanavond plaats vinden. Niet. Het zal morgenavond plaats vinden en vanavond is er een zangavond in het amfitheater. De taptoe is om middernacht.
Aanvoerders, aanvoerders - wilt u zich bij uw tenten melden.'
Zonder veel hoop rammelde Paul aan de deur van het café. Hij dacht dat hij misschien een schoonmaker zou kunnen overhalen hem wat te geven.
'Er wordt zojuist gemeld,' zei de luidspreker, 'er wordt zojuist gemeld dat de aanvoerder van de Blauwe Ploeg niet in zijn tent is. Doctor Paul Proteus; Doctor Paul...'