DINSDAG
1

“Dokter Van Heemskerk voor je aan de telefoon.”

Emma schrikt op. Ze controleert de receptendoosjes die door de andere apothekersassistenten zijn klaargemaakt en ze heeft niet gemerkt dat een van haar collega’s naast haar is komen staan. Ze zet nog een paraaf op het laatste doosje, loopt naar het kantoor achter in de apotheek en sluit de deur. “Met Emma.” Ze probeert haar stem zo neutraal mogelijk te laten klinken. “Met Edo. Heb je het druk of kun je even praten?”

“Ik kan wel even praten. Is er iets aan de hand?” Het is een paar seconden stil aan de andere kant. Emma voelt haar hartslag versnellen. Hij gaat zeggen dat hij me niet meer wil ontmoeten, flitst het door haar heen.

“Ik vraag me af of dit wel de goede manier is. Met Jannie van Hal, bedoel ik. Volgens mij kunnen we toch beter morgen samen bij haar blijven. Ik wil eigenlijk niet dat jij er alléén voor staat. En het is ook niet volgens de regels.”

Emma voelt de spanning uit haar lijf verdwijnen. “Je hoeft je niet ongerust te maken. Jannie wil nu eenmaal zelf het liefst dat alleen ik bij haar ben. We kennen elkaar al zó lang, ik wil het graag voor haar doen. En niemand zal ooit weten dat je het op deze manier hebt gedaan. Zelfs Meindert niet. Je hoeft je niet ongerust te maken,” herhaalt ze.

Hij zucht diep. “Jij bent zo zelfverzekerd, daar kan ik nog wat van leren. Zullen we vanavond samen gaan eten in ‘t Anker? Half-acht?”

“Goed. Leuk. Ik ben er.” Ze zou vanavond eigenlijk de vakantiefoto’s van haar ouders bekijken. Ze zijn twee weken geleden teruggekeerd van een grote rondreis door Zuid–Afrika. Ik ga ze bellen dat ik te moe ben om uit mijn ogen te kijken, neemt ze zich voor. Ze aarzelt. Ze kan natuurlijk ook gewoon zeggen dat Edo haar weer mee uit eten heeft gevraagd. Maar dan loopt ze grote kans dat haar moeder verder gaat vragen. Haar moeder weet dat ze twee keer met Edo heeft gegeten. Sinds de breuk met Cees is er geen man meer in haar leven geweest. Ze had een tijdje helemaal genoeg van dit inferieure soort levende wezens en sloot zich af voor elke vorm van contact. Totdat Edo in beeld kwam.

“Als je zo doorgaat krijg je nooit een vriend,” heeft haar moeder een paar maanden geleden nog gezegd. “Je gaat met de dag zuurder kijken. Kun je niet eens gewoon over je beledigde gevoel heen stappen?”

Op zulke momenten zou Emma het liefst de deur uit lopen en nooit meer terugkomen. Ze vindt haar moeder hard en respectloos. Op die manier zou ze nooit tegen Steffie praten. Ze zou uit zichzelf niets over Edo hebben verteld als haar moeder niet van een buurvrouw te weten was gekomen dat die haar samen met een man in dat nieuwe eetcafé in Kolhorn had zien eten. Dat is het nadeel van op het platteland wonen. Iedereen kent iedereen. Iedereen kletst over iedereen. Soms denkt ze dat het verstandig zou zijn om te verhuizen naar een grote stad. Alkmaar is een redelijke optie, het is maar een halfuur met de auto. Daar kun je anoniemer leven en houden de mensen je minder in de gaten. Maar dat vindt Edo misschien te ver weg. Als hij dienst heeft moet hij snel bij een patiënt kunnen zijn. Misschien gaat hij dan helemaal geen aanstalten maken om iets met haar te beginnen. Dat risico wil ze nog niet nemen. Ze wil eerst te weten komen hoe hij precies over haar denkt. Of er meer in zit dan uit eten gaan. Tot nu toe is hij niet erg mededeelzaam geweest over zijn intenties. Maar dat komt waarschijnlijk doordat hij pas acht maanden weduwnaar is.

Vandaag zit het opeens onverwachts mee. Een paar minuten voordat Emma de apotheek sluit, belt haar moeder op om te zeggen dat ze knallende hoofdpijn heeft. Ze wil vroeg naar bed en stelt voor om op een andere avond foto’s te gaan bekijken.

“Maakt niet uit,” zegt Emma hartelijk als haar moeder zich begint te verontschuldigen, “dat zijn vast nog een beetje de naweeën van die inspannende vakantie. Volgende keer beter, ik vermaak me wel.”