3

Meindert neemt haar even apart. “Hoe gaat het met je?” In eerste instantie denkt ze dat hij aan haar ziet dat ze te kort geslapen heeft. Of weet hij dat ze gisteren met Edo uit eten is geweest? Meindert legt zijn hand een ogenblik op haar arm. “Ik bedoel: zie je ertegen op? Wil je erover praten?”

“Jannie van Hal,” concludeert ze en ze kijkt hem vragend aan, “je bedoelt over Jannie van Hal?” Het is enkele seconden stil tussen hen.

“Ik geloof dat ik er niet aan probeer te denken,” stelt ze vast en ze heeft het gevoel dat ze meer tegen zichzelf spreekt dan tegen Meindert. Ze kijkt hem recht aan. “Maar niet omdat ik niet naar haar toe durf te gaan.”

“Je zult erbij zijn als ze sterft. Zie je daar misschien tegen op?”

“Nee, niet echt. Ze zal in slaap vallen en wegglijden. Ik ben daar niet bang voor. Het is denk ik meer een onbestemd gevoel over de manier waarop ze sterft. Tenslotte is het niet natuurlijk. Ik vind het een vreemd idee dat ik weet dat vanmiddag iemand die ik goed ken, om wie ik veel geef en die ik het liefst honderd zie worden, haar laatste adem uitblaast. En dat ik daarbij zal helpen. Het klopt en het klopt ook niet.”

Meindert knikt. “Ik begrijp wat je bedoelt. Toen ik het euthanaticum samenstelde, dacht: ik iets soortgelijks. Ze kiest ook nog voor de meest ingewikkelde weg. Een intraveneuze injectie gaat veel vlugger. Weet je zeker dat ze de zetpillen tegen de misselijkheid heeft gehad?”

“Ja, dat vroeg Edo gisteren ook al.” Ze beseft dat ze zich heeft versproken en praat snel over haar eigen woorden heen. “Je weet zeker dat het middel helemaal goed is? Ik bedoel dat het sterk genoeg is? Ik moet er niet aan denken dat het niet werkt.”

Meindert glimlacht. “Maak je maar niet ongerust. Een derde van de inhoud van de fles zal al ruim voldoende zijn. Als ze moeilijk slikt of iets uit haar mond laat lopen, heb je in ieder geval genoeg bij je.”